direct naar inhoud van Regels
Plan: 10e herziening bestemmingsplan Buitengebied gemeente Dalfsen, Windpark Synergie
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0148.BgemDlfshz10-vs01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan "10e herziening bestemmingsplan Buitengebied gemeente Dalfsen, Windpark Synergie" met identificatienummer NL.IMRO.0148.BgemDlfshz10-vs01 van de gemeente Dalfsen.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

Op deze herziening zijn van overeenkomstige toepassing de regels en verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied gemeente Dalfsen" zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Dalfsen op 24 juni 2013 en voorzover sindsdien herzien.

1.3 aanduiding:

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren niet zijnde een glastuinbouwbedrijf, champignonkwekerij, een gebruiksgerichte paardenhouderij of een pelsdierhouderij.

1.6 bebouwing:

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.7 bevoegd gezag:

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.8 bestemmingsgrens:

De grens van een bestemmingsvlak.

1.9 bestemmingsvlak:

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.10 bijbehorend bouwwerk:

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.11 bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.12 bouwperceel:

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.13 bouwperceelgrens:

Een grens van een bouwperceel.

1.14 bouwwerk:

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.15 extensieve dagrecreatie:

Extensieve vorm van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, zoals picknicktafels, banken en informatieborden, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte.

1.16 fundering:

de ondersteuningsconstructie, welke geheel of gedeeltelijk ondergronds ligt, waarop het gebouw of bouwwerk geplaatst wordt;

1.17 gebouw:

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.18 inkoopstation:

bouwwerk bedoelt voor het onderbrengen van schakel en meetapparatuur om de windturbines te verbinden met het landelijke (en openbare) elektriciteitsnet;

1.19 kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.20 landschappelijke waarde:

De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied.

1.21 maaiveld:

de hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op het gebouw, bouwwerk of windturbine;

1.22 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut (met bijbehorende voorzieningen), zoals transformatorhuisjes, transformatorkasten, inkoopstations, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;

1.23 opstelplaats:

een verharde plek ten behoeve van het bouwen van en het onderhoud aan een windturbine, waaronder tevens begrepen onderhoudswegen;

1.24 peil:
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de openbare weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
1.25 rotor:

het samenstelsel van drie rotorbladen (ook wel wieken genoemd) en hub (ook wel de neus genoemd) van een windturbine;

1.26 rotorblad:

de wiek van een windturbine;

1.27 rotordiameter:

de diameter van de cirkel die door de tip (het uiteinde) van een rotorblad (wiek) wordt beschreven;

1.28 tip:

de uiterste punt van een rotorblad of wiek van een windturbine;

1.29 windenergie:

Energie uit een windturbine.

1.30 windturbine:

een door de wind aangedreven turbine of molen, die wordt gebruikt voor de productie van elektriciteit;

1.31 windturbinemast

het recht opstaande deel ofwel de verticale staander van een windturbine, waar boven op het geheel van de gondel met wieken wordt geplaatst;

1.32 windturbinepark:

een installatie voor de productie van elektriciteit met behulp van windenergie in hoofdzaak bestaande uit één of meer windturbines. Eén windturbinepark kan bestaan uit meerdere inrichtingen als bedoeld in artikel 1.1 Wet milieubeheer;

1.33 woning in de sfeer van het windturbinepark

woningen die bij het initiatief van het windpark zijn betrokken zoals beheerderswoningen bij het windpark, woningen van initiatiefnemers en grondeigenaren.

 

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de ashoogte van een windturbine:

Vanaf het peil tot aan het hart van de rotor;

2.3 de wieklengte:

de wieklengte (of bladlengte) betreft de afstand tussen de tip van de rotor en het hart van de rotor;

2.4 maximale bouwhoogte fundering:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de fundering;

2.5 de tiphoogte of bouwhoogte van een windturbine:

Vanaf het peil tot aan de rotor in de hoogste stand van de rotor.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Windturbinepark

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Windturbinepark' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de opwekking van duurzame elektriciteit door middel van windturbines;
  • b. opstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines, met dien verstande dat artikelen 3.1, sub b en artikel 5.2.1 sub b gezamenlijk toestemming geven voor maximaal 1 opstelplaats per windturbine met een maximale oppervlakte van 1.375 m² per opstelplaats;
  • c. één inkoopstation voor het windturbinepark;
  • d. (overige) voorzieningen ten behoeve van de aanleg van het windturbinepark;
  • e. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals overige nutsvoorzieningen, kabels en leidingen, hekwerken en infrastructurele voorzieningen;
  • f. kunstwerken, alsmede voorzieningen ten behoeve van de bediening van kunstwerken;
  • g. wegen en paden, in- en uitritten, alsmede bijbehorende waterhuishoudkundige voorzieningen zoals bermsloten, bruggen en duikers;
  • h. voor zover niet strijdig met de belangen van het bepaalde in sub a t/m g, is het volgende toegestaan:
  • 1. de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
  • 2. bestaande infrastructurele voorzieningen;
  • 3. de waterhuishouding;
  • 4. extensieve dagrecreatie;
  • 5. het behoud van natuur- en landschapswaarden;
  • 6. agrarische cultuurgronden.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Windturbinepark

Voor het bouwen van windturbines gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak is maximaal één windturbine toegestaan;
  • b. de minimale ashoogte van een windturbine bedraagt 99 meter;
  • c. de maximale ashoogte van een windturbine bedraagt 134 meter;
  • d. de minimale rotordiameter van een windturbine bedraagt 127 meter;
  • e. de maximale rotordiameter van een windturbine bedraagt 141 meter;
  • f. de bouwhoogte van de fundering van een windturbine bedraagt ten hoogste 2 meter;
  • g. de windturbine heeft 3 rotorbladen;
  • h. de rotordiameter en de ashoogte van de windturbines in het windturbinepark dient hetzelfde te zijn;
  • i. de draairichting van de windturbines dient gelijk te zijn.
3.2.2 Inkoopstation

Voor het bouwen van gebouwen in de vorm van een inkoopstation gelden de volgende regels:

  • a. de maximale bouwhoogte van een inkoopstation bedraagt 4 meter;
  • b. de maximale oppervlakte van een inkoopstation bedraagt 50 m².
3.2.3 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. behoudens het bepaalde in artikel 3.2.1 en 3.2.2 zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan;
  • b. de maximale bouwhoogte van palen en masten bedraagt 6 meter;
  • c. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 3 meter.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene aanduidingsregels

5.1 overige zone - woning in de sfeer van het windturbinepark

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - woning in de sfeer van het windturbinepark' worden de woningen tevens aangemerkt als een woning in de sfeer van het windturbinepark.

5.2 vrijwaringszone - windturbine
5.2.1 Aanduidingsregels
  • a. op de gronden met de aanduiding 'vrijwaringszone - windturbine' is wiekoverslag van de windturbine toegestaan, alsmede:
    • 1. opstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines, met dien verstande dat artikel 3.1, sub b en artikel 5.2.1 sub b gezamenlijk toestemming geven voor maximaal 1 opstelplaats per windturbine met een maximale oppervlakte van 1.375 m² per opstelplaats;
    • 2. één inkoopstation voor het windturbinepark;
    • 3. (overige) voorzieningen ten behoeve van de aanleg van het windturbinepark;
    • 4. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals overige nutsvoorzieningen, kabels en leidingen, hekwerken en infrastructurele voorzieningen;
    • 5. kunstwerken, alsmede voorzieningen ten behoeve van de bediening van kunstwerken;
    • 6. wegen en paden, in- en uitritten, alsmede bijbehorende waterhuishoudkundige voorzieningen zoals bermsloten, bruggen en duikers.
5.2.2 Bouwregels inkoopstations
  • a. op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - windturbine' zijn geen gebouwen toegestaan, uitgezonderd gebouwen in de vorm van inkoopstations. Voor het bouwen van inkoopstations gelden de volgende regels:
    • 1. de maximale bouwhoogte van een inkoopstation bedraagt 4 meter;
    • 2. de maximale oppervlakte van een inkoopstation bedraagt 50 m².

Artikel 6 Overige regels

6.1 Verhouding met bestemmingsplannen
  • a. voor zover de enkelbestemming 'Bedrijf - Windturbinepark' voor windturbines, bedoeld in Artikel 3 van dit plan, samenvalt met de bestemmingen uit de onderliggende bestemmingsplannen komen de enkelbestemmingen uit die bestemmingsplannen te vervallen;

voor zover de gebiedsaanduidingen, als bedoeld in Artikel 5 van dit plan, samenvallen met (dubbel)bestemmingen uit onderliggende bestemmingsplannen gelden de regels in Artikel 5 als aanvulling op de regels van de bestemmingen uit onderliggende bestemmingsplannen. De onderliggende bestemmingen blijven verder van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 7 Overgangsrecht

7.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
  • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
7.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 8 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

"Regels van het bestemmingsplan 10e herziening bestemmingsplan Buitengebied gemeente Dalfsen, Windpark Synergie".