direct naar inhoud van 2.1 Landschap en cultuurhistorie
Plan: Buitengebied Gemeente Dalfsen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0148.BgemDalfsen-vs01

2.1 Landschap en cultuurhistorie

2.1.1 De abiotische kenmerken van het plangebied

De bodemkundige en waterhuishoudkundige situatie zijn in belangrijke mate bepalend voor het karakter van een gebied. De abiotische kenmerken hebben allereerst invloed op de natuurlijke vegetatie die ergens voorkomt. Verder heeft de mens als gevolg van de abiotische kenmerken een gebied op verschillende manieren in gebruik genomen. Hierdoor is een bepaald landschap ontstaan. De bodem en de waterhuishouding bepalen enerzijde de geschiktheid van een gebied voor verschillende vormen van landbouw en is anderzijds van belang voor behoud en ontwikkeling van de aanwezige natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten van het landelijke gebied.

2.1.2 Geomorfologie

Ten zuiden van Dalfsen stroomt de Overijsselse Vecht met haar beekdal. Het Vechtdal ten oosten van Dalfsen wordt begrensd door lange dekzandruggen. Ten westen van Dalfsen ontbreken deze dekzandruggen en stroomt de rivier door het open grasland. Het Vechtdalgebied wordt gekenmerkt door rivierduinen en in de meanderbochten door stroomruggen. Hoewel De Vecht tegenwoordig bijna overal gekanaliseerd is, zijn de oude meanders nog in het landschap aanwezig. Aan de noordzijde wordt het Vechtdal begrensd door het veenontginningsgebied. De hoogveengebieden zijn ontwikkeld op dekzanden. Na de ontginning van het veen, liggen de dekzanden weer aan de oppervlakte. Ten zuiden van Dalfsen en de Vecht overheersen de dekzandruggen die overwegend west-oost georiënteerd zijn.

2.1.3 Landschappen

Het landschap van Dalfsen is heel gevarieerd. In het buitengebied van de gemeente Dalfsen zijn dan ook verschillende landschapstypen te onderscheiden. De rivier de Vecht heeft een belangrijke stempel gedrukt op de ontwikkeling van het landschap van Dalfsen. De Oer-Vecht ontstond bij het afsmelten van het landijs aan het einde van de voorlaatste ijstijd. Door opvulling met divers materiaal vanaf Drents keileempatroon splitste de Oer-Vecht zich in de De Reest en de Vecht. Het brede oerstroomdal is in de loop van de tijd gevuld met diverse zandafzettingen door rivier en wind. Door de invloed van de mens en natuur zijn hier veel verschillende landschappen ontstaan. Het landschap is in te delen in verschillende landschapstypen en deelgebieden. Deze landschapstypen onderscheiden zich door karakteristieke kenmerken. Het plangebied is onderverdeeld in acht deelgebieden:

  • Het veenontginningenlandschap
  • Het (jonge) heideontginingenlandschap (noord)
  • Het (jonge) heideontginningenlandschap (zuid)
  • Het essenlandschap
  • De Vecht en uiterwaarden
  • Het bos- en landgoederenlandschap
  • Het kampenlandschap
  • Het broekontginningenlandschap

De deelgebiedenkaart van de gemeente Dalfsen is opgenomen in paragraaf Omgevingsvisie

2.1.3.1 Veenontginningenlandschap

Het veenontginningenlandschap is ontstaan door hoogveenontginning. Het is een open en grootschalig landschap met lineaire bebouwings-, verkavelings- en ontwateringsstructuur (rechte wegen en waterlopen). Het grondgebruik is hoofdzakelijk grasland, hier en daar afgewisseld met percelen bouwland en (boom)kwekerijen. Buiten de ontginningsassen (linten) is weinig bebouwing aanwezig. Buiten de lintstructuur, die oost-west georiënteerd is, is sprake van blokverkaveling. De bebouwing kent een kleinschalig en besloten karakter van de linten door slagenverkaveling, met in veel gevallen nog oude boerderijen op smalle kavels (slagen) met elzensingels langs perceelsgrenzen. In de hoogveengebieden zijn veel kanalen en vaarten gedempt, waardoor landschappen en dorpen hun oriëntatie hebben verloren. De N377 (gedempte Dedemsvaart) doet dienst als gebiedsontsluitingsweg. Met name langs het Oosterveen zijn monumentale boerderijen aanwezig. De open graslanden tussen de ontginningsassen bieden ruimte en rust voor ganzen en weidevogels.

2.1.3.2 Heideontginningenlandschap

Het heideontginningenlandschap wordt onderverdeeld in een noordelijk deel (Dalfserveld/ Oud leusenerveld) en een zuidelijk deel (Dalmsholte/ Lemelerveld).

Het heideontginningenlandschap in het noorden kent relatief vochtige omstandigheden en is ontstaan door (relatief jonge) heideontginning. Het kenmerkende reliëf is veelal vervlakt door egalisatie voor de landbouw. Het gebied is te typeren als een grootschalig agrarisch landschap met voornamelijk grasland. Het is een open landschap met plaatselijk houtsingels en bosstroken. De wegen zijn hoofdzakelijk lange, rechte lanen. Het gebied kent een rationeel kavelpatroon met rechthoekige percelen evenwijdig of dwars op noord-zuid gerichte ontsluitingswegen. De Steenwetering/Groote Grift dienen als toevoersloot van de heideontginningen. Er zijn relatief weinig burgerwoningen aanwezig. De openheid en rust van het gebied vormen goede omstandigheden voor weidevogels.

Het zuidelijk deel is eveneens een tamelijk grootschalig agrarisch ontginningsgebied, dat in gebruik is als gras- en bouwland. Het noorden van het gebied (Dalmsholte/ Lemelerveld) staat onder grotere invloed van de Vecht, met reliëf en landbouw op hogere delen. Ook is hier een harde grens met het bos en landgoederen landschap te zien. Op de agrarische erven is veelal sprake van schaalvergroting van de bebouwing. Op enkele plaatsen is sprake van transformatie van landbouwerven naar burgererven. De landschappelijke structuur bestaat uit wegbeplantingen, bomenrijen en plaatselijk houtwallen/-singels. Het gebied kent hoofdzakelijk noord-zuid gerichte ontsluitingswegen (uitgezonderd Oost-Lemelerveld).

2.1.3.3 Essenlandschap

Het essenlandschap wordt gekenmerkt door natuurlijke hoogteverschillen. Met name de bolle essen, nabij buurtschappen en dorpen (Ankum,Welsum, Dalfsen) zijn typerend. Het gebied bestaat uit dekzandvlaktes en ruggen, met relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat, vooral rond de essen. Het landgebruik bestaat uit bouw- en grasland, met enkele boomkwekerijen en kassen. Het kenmerkende reliëf is in een aantal gevallen vervlakt door egalisatie voor de landbouw. Het landschapsbeeld is afwisselend en contrastrijk, door de afwisseling van open en besloten ruimten. De dorpen en de erven liggen voornamelijk op de flanken van de es. Typerend zijn de losse hoeven rond de es. Er is een duidelijke begrenzing door de N340 (regionale gebiedsontsluiting) aan de noordzijde en de dijken van de Vechtuiterwaarden aan de zuidzijde. Het gebied kent een rijke cultuurhistorie met oude lanen en wegen (zandpaden), oude erven, oude landgoederen en monumentale gebouwen.

2.1.3.4 Vecht en uiterwaarden

De Vecht is een halfnatuurlijke laaglandrivier, die als waterstructuur een beeldbepalend element in het landschap vormt. Het gebied kent een open uiterwaardenlandschap met verspreide loofbosjes, microreliëf en natuurlijke hoogteverschillen. In het rivierdal komen verschillende afgesneden meanders voor. Het is een vrijwel volledig open en onbebouwd gebied dat bijna geheel in gebruik is als grasland. Het is een dynamisch landschap met samenhang tussen rivier, uiterwaarden, dijken en oeverwallen. Langs de Vecht is sprake van een laaggelegen landschap met veel variatie in ruimtelijke opbouw. Aan de zuidzijde van Dalfsen is sprake van een dorpsfront, dat verder ontwikkeld wordt, waardoor er contact is tussen de stad en het landschap. In de omgeving van de Vecht liggen een aantal recreatieve fiets- en wandelroutes. De Vecht wordt gebruikt voor de pleziervaart en in de omgeving van de Vecht liggen een aantal recreatieve fiets- en wandelroutes. De uiterwaarden zijn zeer rustige gebieden, hier profiteren verschillende diersoorten van.

2.1.3.5 Het bos- en landgoederenlandschap

Het bos- en landgoederenlandschap is een besloten landschap met kleine en grotere (agrarische) open ruimten en enkele kleine heideterreinen. Tot halverwege de 19e eeuw was het woeste grond met heide, na de ontginning werd landbouw mogelijk en werden terreinen ingeplant met naaldbos. De bosgebieden vormen de ‘ groene ruggengraat’ voor de regio. Er is in dit gebied sprake van relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Het gebied is in gebruik als bouw- en graslanden in onregelmatige blokvormige verkaveling. Bebouwing komt incidenteel voor, in de landbouwgebieden aan de randen. Er komen erven voor met karakteristieke boerderijen met gekleurde luiken. Het grootste deel van het gebied is in bezit van landgoederen met landhuizen, deze landgoederen hebben een sterke invloed op het gebied. Kenmerkend is kasteel Rechteren (uit 12e eeuw) met bijbehorend park. De spoorlijn Zwolle-Emmen is herkenbaar als een lijn in het landschap.

2.1.3.6 Kampenlandschap

Het kampenlandschap kent een natuurlijk reliëf, met relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat, vooral ten westen van Lemelerveld. Op veel plaatsen is sprake van vervlakking van dit reliëf door egalisatie. Kenmerkend is de aanwezigheid van de waterlopen Marswetering en Emmertochtsloot en de essen. Het gebied bestaat uit een half open landschap (afwisseling van open gebied en bos) en is voornamelijk in gebruik als gras- en bouwland. Het gebied kent een regelmatig tot onregelmatige blokvormige verkaveling. Er ligt verspreide bebouwing langs verschillende wegen. Beplanting is aanwezig in de vorm van kleine bossen, houtwallen/-singels en erfbeplanting. Ten noorden van Lemelerveld vormt het Overijssels kanaal een scherpe lineaire begrenzing van dit landschap. Ten zuiden van Lemelerveld doorsnijdt de N348 het gebied. Er zijn monumentale boerderijen, oude zandpaden en kerkepaden aanwezig, die deel uitmaken van het recreatieve netwerk.

2.1.3.7 Broekontginningenlandschap

Het broekontginningslandschap is een vlak agrarisch open landschap. In de Middeleeuwen is het gebied ontgonnen als agrarisch productiegebied (weidegrond). Het gebied kent een opvallende verkaveling in visgraatpatroon en is als grasland in gebruik. De openheid van het gebied is beeldbepalend, beplanting komt voor in de vorm van enkele bosjes, perceelsbeplanting en wegbeplanting. De kavelstructuur wordt versterkt door de beplanting. Het gebied wordt doorsneden door de spoorlijn Zwolle-Emmen. De weinige bebouwing is geconcentreerd langs de ontsluitingswegen. Er zijn monumentale boerderijen aanwezig en de oude inpoldering is cultuurhistorisch waardevol.

2.1.4 Cultuurhistorie

De oudste bewoningssporen in de gemeente Dalfsen dateren uit de periode voor 5300 voor Chr., het Mesolithicum. In die tijd leefde men als jager. In de periode tussen 5300 en 2100 voor Chr. werd de jacht als belangrijkste voedselbron geleidelijk verruild voor een bestaan als landbouwer. Daarbij woonde men gedurende een aantal jaren op dezelfde plaats. Kleine akkers werden ontgonnen. Als de akker in de omgeving van de boerderij uitgeput raakte, verhuisde men. In de loop van de eeuwen evolueerde het landbouwsysteem steeds verder en ontstond een steeds vaster bebouwingspatroon, vanouds geconcentreerd in een zone langs de Vecht. De oudste bewoningssporen zijn gevonden aan de randen van het Vechtdal, op de grens van hoog en droog enerzijds en laag en nat anderzijds. Hier was men enerzijds beschermd tegen overstromingen van de Vecht, terwijl men anderzijds altijd over voldoende (drink-)water kon beschikken. Na verloop van tijd werd de zwerflandbouw, waarbij akkertjes werden ontgonnen en na verloop van tijd weer verlaten, vervangen door een stabieler, meer plaatsgebonden landbouwsysteem.

Een probleem was echter dat de vruchtbaarheid van de akkers kunstmatig op peil moest worden gehouden. Daartoe is het zogenaamde potstalsysteem ontwikkeld. Daarbij waren de boerderijen in kleinschalige nederzettingen op de overgang van de hogere naar de lagere gronden ten noorden en ten zuiden van de Vecht gevestigd. Zo ontstonden de buurtschappen Ankum, Gerner, Welsum, Oudleusen, Ooster-Dalfsen, Emmen, Millingen, Hessum en Lenthe. In de omgeving van deze buurtschappen werden de hogere gronden als bouwland gebruikt. De lagere gronden werden als wei- en hooiland gebruikt voor het melkvee. Als bemesting van de bouwlanden werd een mengsel gebruikt van mest en strooisel. Oorspronkelijk werd hiervoor strooisel gewonnen in het bos. Dit strooisel werd in de stallen gebruikt als bodembedekking. In het voorjaar werd het strooisel vermengd met de mest over de bouwlanden verspreid. Door de eeuwenlange bemesting met strooisel en mest is op de bouwlanden een dik esdek ontstaan. Behalve voor de strooiselwinning werden de bossen ook gebruikt voor beweiding met varkens en schapen en voor houtwinning. Door de grote druk op de bossen ontstonden na verloop van tijd op grote schaal heidevelden. In de loop van de 19e eeuw bereikten de heidevelden hun grootste verbreiding. Globaal besloegen de heidevelden het gebied ten noorden van de Hessenweg en het gebied van het Rechterense en Hessumse Veld en de gronden ten zuiden daarvan.

De opgehoogde bouwlanden (essen of enken) zijn op de bodemkaart te herkennen als enkeerdgronden. De essen waren veelal omgeven door houtwallen, die dienden als veekering en van belang waren als bron van gebruikshout en brandhout. Ook in de omgeving van de nederzettingen kwamen diverse bosjes en houtwallen voor met hetzelfde doel. Er bestond dus een duidelijke samenhang tussen de door houtwallen omgeven essen, de heidevelden met schaapskudden, de bosjes en houtwallen en de lager gelegen gronden met hooi- en weilanden. Deze samenhang is nog goed te herkennen in de topografische namen in de omgeving van Hessum: het Hessumsche Veld (heide/woeste grond) de Hessumsche Es (bouwland) met verschillende bosjes en houtwallen eromheen en de vochtige, laag gelegen Hessumsche Hooimars en Hessumsche mars (wei- en hooilanden). Door overbevolking van de esdorpen werden op andere plaatsen individuele nieuwe boerderijen gebouwd. Hierdoor ontstond het hoeven landschap. Dit landschapstype is vergelijkbaar met het esdorpenlandschap, zij het dat de escomplexen kleiner zijn en de boerderijen meer verspreid liggen. Vaak was sprake van één- of tweemansessen. De oude ontginningen vertonen vaak een onregelmatig verkavelingspatroon. De toename van de agrarische bevolking had een intensiever gebruik van de heide tot gevolg. Plaatselijk leidde het ongecontroleerde gebruik, zoals begrazing en afplagging tot zandverstuivingen. Om de akkers tegen stuifzand te beschermen werden bomen en struiken aangeplant.

In de verschillende agrarische buurtschappen waren de bouw- en weilanden, alsmede de hooilanden gemeenschappelijk bezit. Ze werden "marken" genoemd, terwijl de boerenbedoeningen "waren" heetten. Het Overijsselse type marke-organisatie maakte de ontwikkeling van groot grondbezit mogelijk. Zo ontstonden in Dalfsen onder andere Kasteel Rechteren (12e eeuw), de burchten Gerner (13e eeuw), Rutenborgh (13e eeuw) en Leemcule (15e eeuw) en de havezathen Den Berg, Den Aalshorst en Hessum en de buitenplaatsen De Horte en Mataram. De Aalshorst en Hessum ontstonden uit zogenaamde spijkers, opslagplaatsen voor pacht in natura. Uit de grondbezittingen ontwikkelden zich havezathen (ridderhofsteden) met als centrum een versterkt huis (of kasteel), dat in de loop van de eeuwen is aangepast aan de eisen van de tijd. Daarbij zijn architectuur en tuinaanleg een steeds grotere rol gaan spelen. De land- en bosbouw bleven in de loop van de tijd de basis van het voortbestaan vormen. Wanneer de mogelijkheid daartoe zich voordeed breidde men het agrarisch areaal veelal uit. Vooral in de zeventiende en achttiende eeuw vonden uitbreidingen door ontginningen plaats. Daarbij werden in een aantal gevallen grote lanenstelsels aangelegd, waartussen bosbouw, akkerbouw- en weidebouw plaatsvond. Steeds meer was sprake van een architecturaal ontwerp, in nauwe samenhang met het huis. Sterrebossen, vijverpartijen en zichtlanen gaven de landgoederen een extra dimensie. Vanaf het eind van de achttiende eeuw worden de bossen in de nabijheid van het landhuis gedeeltelijk omgevormd tot parken in de landschapsstijl.

De genoemde landgoederen zijn nog steeds als zodanig in het landschap te herkennen. De burcht Gerner is echter verdwenen; de bijbehorende gronden zijn niet meer als samenhangend en herkenbaar landgoed in beheer. Het huis de Ruitenborgh is als agrarisch bedrijf in gebruik; er is geen sprake meer van een landgoed. Daarbij wordt onder landgoed verstaan een historisch landhuis (of kasteel) met bijgebouwen, waterpartijen, tuin en park. In een aantal gevallen is sprake van uitgestrekte grondbezittingen, met daarop verschillende (pacht-) boerderijen. De kastelen, burchten en havezathen zijn in het algemeen gelegen op de overgangen van de hoge naar de lage gronden, aan de rand van het Vechtdal. De ontwikkeling van de verschillende landgoederen is van groot belang voor het huidige landschap in het plangebied. Naast de al genoemde landgoederen moet hier het landgoed Vilsteren worden genoemd. De gronden van dit landgoed zijn in het plangebied gelegen. Hierna zal van elk landgoed een korte beschrijving worden gegeven.

Den Aalshorst
In 1644 is een ruime spijker gebouwd. In het begin van de achttiende eeuw werd de spijker afgebroken en werd op de "spijkerbelt" het huidige huis met bijgebouwen gebouwd. Zoals bij veel havezaten werd een gracht gegraven en werden het huis en de bouwhuizen om een voorplein gebouwd. Om het huis is een park aangelegd met waterpartijen. Daarbij zijn rechtlijnige assen te herkennen, die gedeeltelijk zijn aangepast in de landschapsstijl. Het landgoed bestaat naast het huis uit bossen en landbouwgronden die grotendeels zijn verpacht. Bij het huis Den Aalshorst is een handelskwekerij gevestigd. Bos, landbouwgronden en landschapselementen (laanbeplantingen, houtwallen, singels) vormen met de verschillende karakteristieke (voormalige) boerderijen een zeer afwisselend en fraai geheel.

Den Berg
AI in een akte uit 1483 wordt Den Berg genoemd. Het huidige landgoed is een mooi voorbeeld van een ontginningslandgoed uit de periode van rond 1700. Het landhuis is gebouwd op de plaats van een dertiende eeuwse havezate aan een voorplein met twee bouwhuizen, omsloten door een gracht. In de achttiende eeuw werd een uitgestrekt park met een rechtlijnig lanenstelsel met zichtlanen en een sterrebos aangelegd. De gracht bestaat voor een deel uit een verbreding van de Emmertochtsloot. In het begin van de negentiende eeuw zijn in het park en de waterpartijen wijzigingen in de landschapsstijl aangebracht. Den Berg geldt als een van de fraaiste voorbeelden van een 18e eeuws landgoed met een formele parkaanleg. Het landgoed bestaat behalve uit het huis Den Berg met het omliggende park uit verpachte cultuurgronden en bos. Door de lanen en de verschillende landschapselementen is sprake van een afwisselend, kleinschalig landschapstype.

Ruitenborgh
De Ruitenborgh ligt ten westen van Dalfsen. Het kasteel is in 1320 voor het eerst genoemd. De Ruitenborgh was tot 1545 de zetel van het adellijke geslacht Van Rutenberg. Bij de overdracht van het leenheerschap door de graaf van Bentheim aan de bisschop van Utrecht in 1328 wordt de Ruitenborgh een "castrum" genoemd. In 1828 is het bestaande huis Ruitenborgh gebouwd, nadat niet lang te voren het oude huis was gesloopt. In 1839 werden de toegangspoorten gesloopt en in 1915 werden de grachten gedempt.

De Horte
Het oorspronkelijke landhuis De Horte uit de zeventiende eeuw is aan het eind van de achttiende eeuw vervangen door het tegenwoordige huis. Bij het landhuis zijn een tuinmanswoning, koetshuis en boerderij en een aparte biljartkamer gebouwd. De rechte padenstructuur van het landgoed verraadt de barokke aanleg. De waterpartijen, aan de zuidkant van het landhuis, maakten in het verleden deel uit van de Emmertochtsloot. Het landgoed bestaat uit een bosgebied met daarbinnen een aantal weilanden. Daardoor heeft het landgoed een zeer compact, besloten karakter. De totale oppervlakte bedraagt ongeveer 70 hectare, waarvan ongeveer een derde deel bestaat uit landbouwgrond.

De Leemcule
De Leemcule wordt al in 1434 genoemd. In 1812 is het oorspronkelijke huis afgebroken; 10 jaar later werd een van de bouwhuizen verbouwd tot woonhuis.
Het huis wordt omsloten door een gracht met een bijzondere vorm; gedeeltelijk rechthoekig en gedeeltelijk cirkelvormig. Het geometrische lanen patroon uit de barok is in de negentiende eeuw gedeeltelijk doorbroken door wijzigingen in de landschapsstijl. Het huidige landgoed is relatief klein en omvat het huis en park en enkele weilanden.

Hessum
Het landgoed Hessum is ontwikkeld uit een spijker uit ongeveer 1765. Het huidige huis dateert uit 1830. Daarbij werden verschillende stallen en schuren gebouwd. De bijgebouwen zijn in tegenstelling tot wat gebruikelijk was niet voor, maar achter het hoofdgebouw gebouwd. Het terrein is gedeeltelijk omgracht. De rechthoekige aanleg van het terrein en de ervoor liggende weilanden dateren waarschijnlijk nog uit de tijd van de spijker. Het tegenwoordige landgoed omvat naast de gebouwen weilanden en bossen. Het landgoed is in gebruik als agrarisch bedrijf.

Mataram
In 1709 is het landgoed Mataram gesticht. Het oude landhuis, dat binnen de cirkelvormige gracht was gebouwd, is in het begin van de vorige eeuw gesloopt, waarna buiten de gracht een nieuwe villa is gebouwd. Het landgoed is grotendeels ingericht in de landschapsstijl. Het bestaat met name uit loofbossen met enkele landbouwpercelen en waterpartijen.

Rechteren
Het kasteel Rechteren is gebouwd aan de oever van een oude arm van de Vecht. In 1320 is het toenmalige huis verbouwd en versterkt voor de bisschop van Utrecht. Uit deze tijd dateert de grote ronde toren, of donjon. In 1591 is het kasteel ontmanteld door Prins Maurits en de Staten van Overijssel. Daarna is het in verschillende fasen uitgebouwd tot de huidige vorm. Kasteel Rechteren is het enige kasteel in Overijssel met een verdedigingsfunctie. Door de ligging in het Vechtdal is van een grootschalige park- of tuinaanleg nooit sprake geweest, met het oog op het gevaar van overstroming. De oude Vechtarm is uitgegraven tot slotgracht. De bij het kasteel Rechteren behorende eigendommen beslaan ongeveer 1200 hectare. Het is daarmee verreweg het grootste landgoed in het plangebied. De grondbezittingen bestaan uit cultuurgronden en bossen, met enkele restanten van heidevelden. Aan het eind van de vorige en het begin van de vorige eeuw zijn de bossen grotendeels aangeplant op de woeste gronden. De cultuurgronden en een deel van de bebouwing op het landgoed worden verpacht. Het beeld van het landgoed wordt bepaald door de grote oppervlakte bosgebied in het Rechterensche en Hessumsche Veld , met de daarbinnen gelegen landbouwenclaves, de laanbeplantingen langs enkele wegen en de overgang naar het Vechtdal, met een afwisseling tussen wat kleinere bossen, een voormalige eendenkooi en landbouwgronden.

Onder invloed van de landgoederen is de Vecht op verschillende plaatsen bedijkt en werden nieuwe ontginningen tot stand gebracht. In de Middeleeuwen is met de bedijking van de Vecht begonnen. Het bedijkingsproces vond in diverse fasen plaats. Daarbij was niet zozeer sprake van een planmatige bedijking van het gehele stroomgebied, maar veel meer van kleinschalige bedijkingen van bepaalde gebieden. Een aantal dijkjes hadden een overlaatfunctie: in de zomer werd het water gekeerd, zodat gehooid en geweid kon worden, in de winter stroomde het water over de dijk en verspreidde het zich over een groter gebied, zodat het gevaar voor dijkdoorbraken elders werd verkleind . De wal tussen het station en het landgoed Den Berg had een dergelijke functie. Pas in 1840 is het systeem van dijken langs de Vecht op de huidige plaats gesloten. In de loop van de vorige eeuw is een aantal ingrijpende werken uitgevoerd, die als doel hadden de waterafvoer van de rivier te verbeteren. Daarbij is een groot aantal meanders afgesneden, het zomerbed is verdiept en de oevers zijn vastgelegd en verstevigd. Bovendien is een aantal stuwen geplaatst. Als gevolg daarvan is het dwarsprofiel aanzienlijk verruimd en is de totale lengte van de rivier in belangrijke mate verkort. Tegelijkertijd is door de stuwen een betere peilbeheersing mogelijk. Daarnaast zijn plaatselijk egalisaties uitgevoerd. Met de komst van de kunstmest en de invoer van wol eind 19e eeuw veranderde het eeuwenoude landbouwsysteem ingrijpend. Voor de bemesting van de bouwlanden was men niet langer afhankelijk van het strooisel van de woeste gronden. Bovendien bood de kunstmest de mogelijkheid om de bodemvruchtbaarheid van de heidevelden te vergroten. Het gevolg daarvan was dat de woeste gronden op grote schaal werden ontgonnen. De allerarmste gronden werden in de regel bebost. Dit proces van ontginningen en bebossingen voltrok zich aan het eind van de vorige en het begin van de vorige eeuw. Slechts op enkele plaatsen zijn de oorspronkelijke heidevelden nog aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDalfsen-vs01_0002.jpg"

Kaart ligging landgoederen

Het veenlandschap nabij Nieuwleusen heeft ook haar eigen karakteristiek. het is een oud veenontginningslandschap. Ruitenveen is vanaf 1700 ontgonnen. De bebouwingslinten zijn visueel zeer aantrekkelijk, 'lommerrijk door de smalle kavels, aan de randen beplant met bomenrijen en singels. De Meele is jonger. Het dorp dat in de 19e eeuw is ontstaan en tot in 1930 in bezit was van Van Dedem. in het gebied staat de korenmolen Massier.