direct naar inhoud van Motivering
Plan: TAM-omgevingsplan H22B Buitengebied Lidwinaweg 50 Zenderen
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.TAM22BLIDWINA-OW01

Motivering

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Lidwinaweg 50 in Zenderen ligt voormalig agrarisch erf ‘Storksel’. Het betreft een historisch erf met omliggende gronden die eeuwenlang een agrarische functie hebben gekend. Het erf zelf bestaat uit karakteristieke bebouwing, maar ook landschap ontsierende bebouwing. De eigenaren beschikken over behoorlijk wat oppervlak aan gronden in deze omgeving.

Inmiddels wordt er circa 20 jaar niet meer actief geboerd op de locatie. Een deel van de agrarische bebouwing is sindsdien gesaneerd. Aan weerszijden van Het Hag - zie onderstaande afbeelding - staat echter nog bebouwing behorend bij het erf. De (deels) in onbruik zijnde bebouwing raakt langzamerhand in verval en heeft geen passende vervolgfunctie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.TAM22BLIDWINA-OW01_0001.png"

Afbeelding 1.1: luchtfoto erf Lidwinaweg 50 in Zenderen, erfbebouwing aan beide zijden van Het Hag (bron: Atlas van Overijssel)

De initiatiefnemers hebben daarom een plan uitgewerkt. Om te voorkomen dat er nadelige gevolgen ontstaan voor de ruimtelijke kwaliteit is het voorstel om landschapsontsierende schuren en stallen te slopen. Op basis van het beleid 'Regionale spelregels voor ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Zuidwest-Twente' van de gemeente Borne is het met sloop van bebouwing en investeringen in ruimtelijke kwaliteit mogelijk om een compensatiewoning te realiseren.

De plannen om dit te realiseren passen niet in het omgevingsplan gemeente Borne van rechtswege. Daarom is met behulp van voorliggende wijziging van het omgevingsplan een aanpassing van het planologisch kader noodzakelijk. Dit TAM-omgevingsplan verschaft een goed juridisch en ruimtelijk kader voor de genoemde ontwikkeling en toont de evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL) aan.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de Lidwinaweg 50 in Zenderen, in het westelijk deel van het buitengebied van de gemeente Borne. De locatie staat kadastraal bekend als gemeente Borne, sectie E met delen van perceelnummers 2816, 2908, 2909 en 3132. Een overzichtskaart met daarop het plangebied indicatief rood aangegeven is onderstaand zichtbaar. De exacte begrenzing van het plangebied is zichtbaar op de digitale verbeelding en komt (grotendeels) overeen met het huidige woonerf en de gronden ter plaatse van de landschappelijke investeringen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.TAM22BLIDWINA-OW01_0002.png"

Afbeelding 1.2: topografische kaart met plangebied (in rood) ten opzichte van omliggende plaatsen Zenderen en Borne (bron: Map5 kaarten)

1.3 Planologisch kader

Voor het plangebied geldt het omgevingsplan gemeente Borne van rechtswege met werkingsgebied "Buitengebied Borne" als voornaamste element.

Op basis van dit plan heeft het huidig erf de functie 'Wonen', voorzien van een aanduiding 'specifieke vorm van wonen - medegebruik', en maatvoering 'maximum oppervlakte bijgebouwen (m2)' van 1139. Omliggend ligt de functie 'Agrarisch met waarden' met de aanduiding 'overige zone - bomenteelt uitgesloten' en deels ligt het plangebied in de 'Waarde - Archeologische verwachting 1'. Daarnaast zijn meerdere functieaanduidingen van toepassing, onder meer voor hoogteverschillen en beplantingselementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.TAM22BLIDWINA-OW01_0003.png"

Afbeelding 1.3: uitsnede geldende verbeeldingen, huidig erf aangeduid (bron: omgevingswet.overheid.nl)

Binnen de woonfunctie geldt dat deze hoofdzakelijk is bestemd voor het wonen, waarbij het bestaande aantal woningen uitsluitend op de bestaande locatie is toegestaan. In voorliggend geval is er sprake van 1 bestaande woning binnnen het plangebied. Het toevoegen van extra woningen is dan ook niet toegestaan.

De dubbelbestemming voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' geeft aan dat een archeologische verwachtingswaarde geldt voor de daarvoor aangewezen gebieden. Bij oppervlakten groter dan 2.500 m2 aan bodemingrepen dieper dan 40 cm moet op basis hiervan archeologisch onderzoek plaatsvinden. Daarnaast is een vergunnigsplicht ingesteld voor werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Bruidsschat

In de gemeente Borne zijn de bepalingen van de bruidsschat van toepassing. De gestelde regels worden in acht genomen bij de uitwerking van onderhavig plan.

Beoordeling van de plannen:

Zoals in de aanleiding reeds aangegeven past het bouwen van de compensatiewoning niet binnen de huidige regels ter plaatse van de locatie. Bovendien geldt dat de resterende bebouwingsoppervlakte correct moet worden vastgelegd (na sloop landschapsontsierende bebouwing). De aanduidingen en functies blijven voor het overige gehandhaafd. Een aanpassing van het omgevingsplan gemeente Borne van rechtswege is daarvoor noodzakelijk.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie van het plangebied en de toekomstige situatie beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het ruimtelijk beleidskader van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteengezet. Hoofdstuk 4 gaat over de omgevingsaspecten die in het kader van het aantonen van de evenwichtige toedeling van functies aan locaties voor dit plan relevant zijn. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de systematiek van het TAM-omgevingsplan en de regels van de diverse functies. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de financiele uitvoerbaarheid van het plan en tot slot in hoofdstuk 7 wordt de voorbereiding van de procedure en participatie beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie en historische context

Aan de Lidwinaweg 50 in Zenderen is het erf van de initiatiefnemers gelegen. Het plangebied is in overgangsgebied van een stuwwal gelegen. Daardoor is er in de omgeving sprake van hoogteverschillen. Al zijn plotselinge hoogteverschillen zoals steilranden niet terug te vinden. De hoogteverschillen zijn ontstaan in de laatste ijstijd, waar zandruggen en beekdalen na verloop van tijd veelal zijn geërodeerd. De hogere plekken werden in gebruik genomen voor de landbouw, de lagere delen werden pas later nuttig. Het plangebied is gelegen in een gebied dat van hoog naar laag loopt.

Het erf heeft een cultuurhistorische opzet met een klassieke indeling waarbij de woonboerderij (A in onderstaande afbeelding) landschapsgericht is. De toegang van de boerderij vanaf de Lidwinaweg is dus via de achterkant van het erf. De voorgevel van de boerderij staat op het westen en vormt de voorzijde van het erf waarbij de schuren (letteraanduiding B) rondom de achterzijde en oostzijde gelegen zijn. Het erf heeft de oorspronkelijke kleine korrelgrootte behouden. Aan de overzijde van Het Hag is het erf vermoedelijk vanwege ruimtegebrek in de loop der jaren uitgebreid met bedrijfsgebouwen (letteraanduiding C). Deze gebouwen ten noorden van de doorgaande weg Het Hag zijn ook zichtbaar uit een recenter bouwjaar.

Een weergave van het huidig erf en directe omgeving is onderstaand zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.TAM22BLIDWINA-OW01_0004.png"
Afbeelding 2.1: recente luchtfoto planlocatie aan weerszijden van Het Hag (bron: PDOK.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.TAM22BLIDWINA-OW01_0005.png"

Afbeelding 2.2.: straataanzicht met planlocatie aan weerszijden van Het Hag (Google Maps)

2.2 Toekomstige situatie

Het rood voor rood-initiatief geeft de aanleiding tot een nieuwe ontwikkeling op het erf. Een deel van de huidige bebouwing wordt gesloopt en nieuwe bebouwing in de vorm van woning en bijgebouw gerealiseerd. Het erf blijft hierbij aan beide kanten van de weg georiënteerd. De voormalige woonboerderij (letter A in afbeelding 2.3) is landschappelijk gezien het hoofdgebouw. De achterkant van de boerderij ligt aan de straatzijde richting de Lidwinaweg. Hier zijn ook twee bijgebouwen gepositioneerd die dienden als dierenverblijf en als schuur voor opslag van machines en grondstoffen. De voorkant van de woonboerderij is naar de weilanden gericht.

Toekomstig erf en sloopopgave

De woonboerderij (letter A in afbeelding 2.3) wordt behouden. Ook de drie karakteristieke bijgebouwen zullen behouden worden (letters B in afbeelding 2.3). Eén voormalige jongveestal achter de woning wordt gesaneerd. Aan de noordzijde van de doorgaande weg Het Hag worden ook de voormalige agrarische gebouwen gesloopt (alle sloopbebouwing is aangegeven met E in afbeelding 2.3) en ook de kuilplaten zullen worden verwijderd. In het volgende overzicht wordt de bebouwing en bijbehorende oppervlaktes opgesomd:

Kernerf (zuiddeel):

  • Woonhuis (te behouden);
  • karakteristieke stal, ten zuidoosten van woonhuis: 202,9 m² (te behouden);
  • karakteristieke houten schuur, ten noordoosten van woonhuis: 120 m² (te behouden);
  • voormalige jongveestal, meest ten zuiden van woonhuis: 140 m² (te slopen);
  • karakteristieke berging, ten zuiden van woonhuis (en ten noorden van schuur 4): 26,1 m² (te behouden);

Noordelijk deel erf:

  • voormalige ligboxenstal: 448 m² (te slopen);
  • voormalige stierenstal: 248,57 m² (te slopen);
  • Houtberging, ten westen van schuren 6 en 7: 63,25 m² (te slopen).

Uit het voorgaande overzicht valt te herleiden dat een oppervlakte van circa 900 m2 op de locatie gesloopt gaat worden in het kader van rood voor rood. Er is een aanvullende sloopinzet noodzakelijk om te voldoen aan de benodigde 1.000 m2 aan sloopmeters voor een rood voor rood-compensatiewoning. Deze zijn gevonden in de vorm van een sloopvoucher van 113 m2 uit de gemeente Hof van Twente. Hierbij wordt 113 m2 aan sloopoppervlakte overgeheveld van de locatie Esweg 2 in Diepenheim.

Compensatiewoning en inpassing

Op het noordelijk deel van het erf wordt na de sloop van de huidige beboouwing een nieuwe compensatiewoning gerealiseerd (letter D in afbeelding 2.3) met bijgebouwen (letter C in afbeelding 2.3). Het erf zal worden ingepast in het bestaande kader vanuit het essenlandschap, waarbij gebruik gemaakt wordt van bestaande kenmerkende (te behouden) houtopstanden (letter F in afbeelding 2.3).

Dat betekent dat robuuste elementen uit het essenlandschap worden benut en het erf reeds voorzien van een passend landschappelijk kader. Er worden ter aanvulling nieuwe erfbomen aangeplant op het nieuwe woonerf (letter J in afbeelding 2.3), waarbij de keuze bestaat uit Linde of Walnoot.

Een weergave van de beoogde situatie is zichtbaar in afbeelding 2.3 en opgenomen in de Bijlage 1 bij deze toelichting.

Maatregelen ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit:

  • Slopen van landschap ontsierende gebouwen (letter E in afbeelding 2.3);
  • Behoud van bestaande houtopstanden (letter F in afbeelding 2.3);
  • Aanplant nieuwe erfbomen: linde of walnoot (letter J in afbeelding 2.3);
  • het waarborgen van de beeldkwaliteit;
  • behoud van de karakteristieke bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.TAM22BLIDWINA-OW01_0006.png"

Afbeelding 2.3: Erfinrichtingsplan nieuwe situatie - Lidwinaweg 50 (bron: N+L Landschapsontwerpers)

Beeldkwaliteitsplan compensatie-erf

Voor het oprichten van verschillende typen bebouwing in het buitengebied gelden specifieke aandachtspunten. Onder meer gaat het dan om de plaatsing van de gebouwen op het perceel, de relatie met het landschap en de relatie met de oorspronkelijke agrarische functie in het buitengebied. Voor niet agrarische bebouwing geldt: staafvormige boerderijachtige of schuurachtige massa’s. De gebouwen staan veelal los van elkaar en de positie van de oorspronkelijke bebouwing is bij (vervangende) nieuwbouw richtinggevend. In het nieuwe concept is met het ontwerp vooral gekeken om het omliggende landschap te versterken en waar mogelijk te omarmen.

Criteria (Schuur)woning

De (schuur)woning mag herkenbaar zijn als nieuwe toevoeging in de ontwikkeling van het erf. De woning kan in een traditionele stijl al dan niet gecombineerd met een moderne stijl gebouwd worden. De (schuur)woning straalt uit dat het tot één van de bijgebouwen op het erf behoort en ondergeschikt is aan de hoofdboerderij aan de overkant van de straat.

Bouwmassa

  • 1. De bouwmassa heeft een eenvoudige vorm op basis van een rechthoekige plattegrond.
  • 2. Dakkapellen zijn, mits mee ontworpen met de architectuur, alleen mogelijk in de achtergevel.
  • 3. De kapvorm is een eenvoudig vormgegeven zadeldak.
  • 4. Er mag sprake zijn van een overstek.

Gevelopbouw

  • 1. De voorgevel van het gebouw bestaat uit één geheel en is eventueel te onderscheiden in boven- en onderstuk.
  • 2. De architectuur mag modern zijn, mits deze past in het agrarische karakter van het buitengebied en daar positief aan bijdraagt.
  • 3. Nieuwe invullingen mogen modern zijn, mits ze respect tonen voor de bestaande of omliggende kwaliteiten.


Materiaal en kleurgebruik

  • 1. Dakbedekking bestaat uit gebakken pannen of dakplaten in de kleur rood, grijs of zwart. Geglazuurde pannen en pannen met edel-engobe zijn uitgesloten vanwege hun glanzende oppervlak.
  • 2. Gevels met bakstenen (aardtinten) of hout (onbehandeld of donker gekleurd).
  • 3. Kozijnen zijn van hout of goed lijkende andere materialen.
  • 4. Het is van belang om in de omgeving passende kleuren toe te passen. Passend zijn donkere aardtinten rood en bruin, zwart en donkergroen. Gebruik van contrasterende kleuren is niet toegestaan.
  • 5. Toegevoegde elementen zijn zelfstandig vormgegeven in de lijn van de architectuur van het geheel.
  • 6. Toepassen van windveren is toegestaan. Goten worden niet omtimmerd.

Vrijstaande bijgebouwen

  • 1. Situering ondergeschikt aan het hoofdgebouw en passend in het ensemble van alle bebouwing op het erf.
  • 2. Eenvoudige bouwvolumes op basis van een rechthoekige plattegrond.
  • 3. De kapvorm is een eenvoudig vormgegeven zadeldak.
  • 4. Aanbouwen en dakkapellen zijn niet toegestaan.
  • 5. vormgeving, kleur- en materiaalgebruik ondersteunen het agrarische karakter van het ensemble in het buitengebied.


Erfinrichting

Voor de bestrating van het gehele erfensemble wordt een hardgebakken steen of een goed lijkend alternatief gebruikt om waar mogelijk een authentieke uitstraling te verkrijgen. Er kan gevarieerd worden in klinker-, dik- en keiformaat. De centrale erfverharding, de terrassen en de padenstructuur rondom de woningen is vooral functioneel en daarmee niet meer dan noodzakelijk. Qua structuurbeplanting wordt de opgestelde landschappelijke inpassing aangehouden. Nabij de woning heeft de bewoner de vrijheid om een tuin aan te leggen naar eigen smaak en wens. Er worden geen schuttingen geplaatst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.TAM22BLIDWINA-OW01_0007.png"

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Vrijkomende Agrarische Bebouwing en de provinciale ruimte-voor-ruimteregelingen waardoor VAB-locaties omgevormd kunnen worden tot aantrekkelijke nieuwe woonlocaties. Ook wordt ingegaan op de aspecten 'economie en landschap'. Landschap is immers een belangrijk onderdeel van het vestigingsklimaat, zowel voor de meer verstedelijkte gebieden als voor de landelijke regio's. Voor een hoogwaardige kenniseconomie als de Nederlandse, is de bereikbaarheid en aantrekkelijkheid van het omringende landschap van groot belang in de concurrentie met andere landen. Een aantrekkelijke leefomgeving is tevens een randvoorwaarde voor toerisme.

De aantrekkelijkheid van de leefomgeving is immers vaak de reden dat bezoekers naar een regio komen. Een aantrekkelijk landschap maakt dat mensen daar willen wonen, werken en recreëren. Vrijkomende agrarische bebouwing kan bijvoorbeeld met provinciale ruimte-voor-ruimteregelingen omgevormd worden tot aantrekkelijke nieuwe woon- of werklocaties, waarbij de vrijkomende agrarische grond zo veel mogelijk kan worden ingezet voor een grotere grondgebondenheid van de omliggende agrarische bedrijven, of worden gebruikt voor agrarisch natuurbeheer. Rijk en regio's werken samen uit hoe kan worden omgegaan met de opgave van agrarische leegstand en herbestemming in relatie tot het combineren van functies in het landelijke gebied, behoud en versterking van de leefbaarheid op het platteland en het voorkomen van verdere aantasting van het landschap.

Beoordeling van de plannen:

Dit TAM-omgevingsplan heeft betrekking op een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en waarbij geen sprake is van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Juist kan het plan een bijdrage leveren aan de toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied en goede invulling van een voormalige agrarische locatie, omdat landschapsontsierende bebouwing gesaneerd wordt, karakteristieke bebouwing behouden blijft en de nieuwe bebouwing in een passende stijl (conform beeldkwaliteitsplan) wordt gerealiseerd. Ten slotte worden landschapsmaatregelen genomen om de nieuwe erfsituatie goed landschappelijk vast te leggen.

Geconstateerd is dat een extra woning op deze locatie een logische functie betreft in ruil voor de sloop van de landschapsontsierende bebouwing op de planlocatie. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld, hierbij wordt onder meer verwezen naar Bijlage 1 behorende bij de motivering en de toetsing aan het provinciaal en gemeentelijk beleid. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit TAM-omgevingsplan opgenomen ontwikkeling.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is een instructieregel voor zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand. Artikel 5.129g Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) regelt dat bij een wijziging van het omgevingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling toepassing van de ladder is vereist. Een stedelijke ontwikkeling is gedefinieerd als "de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelvoorziening of een andere stedelijke voorziening en die voldoende substantieel is."

Als een omgevingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, wordt rekening gehouden met:

  • a. de behoefte aan die stedelijke ontwikkeling; en
  • b. als die stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het stedelijk gebied of buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied: de mogelijkheden om binnen dat stedelijk gebied of binnen dat stedelijk groen in die behoefte te voorzien.

In artikel 5.129g van het Bkl wordt onder lid 1 het relevante begrip 'stedelijke ontwikkeling' gedefinieerd:

Stedelijke ontwikkeling: uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelvoorziening of een andere stedelijke voorziening en die voldoende substantieel is.

Beoordeling van de plannen:

Alvorens de twee treden van de Ladder voor duurzame verstedelijking uit te werken, dient allereerst de vraag beantwoord te worden of het voorgenomen bouwplan te beschouwen is als een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

Artikel 5.129g uit het Bkl geeft weliswaar aan dat er sprake dient te zijn van een ontwikkeling die voldoende substantieel is, maar geeft hierbij geen grens. In uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn wel lijnen uitgezet. Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang (toename van bebouwing of ruimtegebruik) van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Uit afdelingsjurisprudentie blijkt dat voor het realiseren van woningen geldt, dat woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen worden beoordeeld als zijnde een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' die ladderplichtig is. Hieronder worden deze uitspraken weergegeven:

  • 11 woningen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921);
  • 12 woningen wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).

Belangrijk uitgangspunt van de Ladder is het aspect zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. In de Nota van toelichting wordt onder het begrip stedelijke ontwikkeling expliciet vermeld dat ontwikkelingen en regelingen die geen extra verstedelijking mogelijk maken, maar bebouwing reduceren of verplaatsen zoals de 'ruimte voor ruimte' regelingen niet worden gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder.

In voorliggend geval wordt een bestaand woonerf (voormalig agrarisch) omgevormd, waarbij de landschapsontsierende bebouwing gesaneerd wordt en conform de rood voor rood regeling één compensatiewoning gebouwd mag worden. De ontwikkeling blijft ruim onder de 12 woningen, de grens waarbij sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bovendien geeft het plan invulling aan een 'ruimte voor ruimte' c.q. 'rood voor rood' regeling, waarbij het bebouwd oppervlakte op de planlocatie afneemt. Er is daarmee geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook niet noodzakelijk.

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel 2025

De omgevingsvisie is het overkoepelende provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan en/of passend is binnen de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of - generieke beleidskeuzes (themagerichte artikelen met criteria waaraan (omgevings)plannen dienen te voldoen)
  • 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven
  • 3. Hoe - gebiedskenmerken (conform lagenbenadering: natuurlijke laag, agrarische laag, stedelijke laag)

Beoordeling van de plannen:

In voorliggende geval zijn in het kader van de generieke beleidskeuzes de volgende artikelen relevant:

  • artikel 4.4 (principe van concentratie);
  • artikel 4.5 (zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik);
  • artikel 4.9 (onderbouwing ruimtelijke kwaliteit);
  • artikel 4.11 (kwaliteitsimpuls groene omgeving);
  • artikel 4.14 (woonafspraken).

Onderstaand worden de beleidskeuzes benoemd en beoordeeld op welke wijze in het plan hiermee rekening is gehouden.


Artikel 4.4: principe van concentratie

In omgevingsplannen worden alleen de ontwikkeling van woningbouw, bedrijventerrein, stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen mogelijk gemaakt als die voorzien in een lokale behoefte of in de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Beoordeling van het plan:

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt op gronden die momenteel in gebruik zijn als woonerf. De agrarische bedrijfsactiviteiten zijn al geruime tijd beëindigd en daarom wordt de voormalige bedrijfsbebouwing nu deels gesaneerd. Ter compensatie kan op de planlocatie een woning gebouwd worden. Op basis van de gemeentelijke woonvisie is sprake van behoefte aan toevoeging van woningen binnen de gemeente Borne. Deze behoefte is nader uitgewerkt in paragraaf 3.3.3 Woonvisie 2022+. Daarmee is sprake van een lokale behoefte en een goede invulling aan het principe van concentratie.


Artikel 4.5: zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Lid 2

Omgevingsplannen voorzien alleen in nieuwe ontwikkelingen in de Groene Omgeving die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen, als aannemelijk gemaakt is dat:

  • a. (her)benutten van bestaande bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is; en
  • b. mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Beoordeling van het plan:

De locatie ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Er is sprake van een herontwikkeling, waarbij bestaande agrarische bebouwing wordt gesaneerd en een compensatiewoning wordt gebouwd. Er is daarom sprake van nieuwbouw, maar wel op het bestaand bouwperceel. Er wordt daarmee gebruik gemaakt van een bestaand erf. Er is geen sprake van extra ruimtebeslag in de groene omgeving.

Er is hiermee sprake van een zorgvuldig ruimtegebruik passend binnen dit artikel van de omgevingsverordening.


Artikel 4.9: onderbouwing ruimtelijke kwaliteit

omgevingsplannen bevatten een onderbouwing waaruit blijkt dat nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan ruimtelijke kwaliteit waarin:

  • a. het uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) uit de omgevingsvisie Overijssel wordt toegepast;
  • b. wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief dat volgens de omgevingsvisie Overijssel van toepassing is voor het gebied; en
  • c. inzichtelijk gemaakt wordt hoe de vier-lagenbenadering van het uitvoeringsmodel is toegepast en de catalogus Gebiedskenmerken (Bijlage VII) is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling

Beoordeling van het plan:

Voor het plangebied is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld dat gebaseerd is op de toegekende gebiedskenmerken. Het volledige rapport is genomen in Bijlage 1. Deze worden later in deze paragraaf afzonderlijk behandeld en getoetst, waaruit eveneens blijkt de plannen passen binnen het gestelde ontwikkelingsperspectief en de ontwikkeling de ambities van de gebiedskenmerken onderschrijft. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden in artikel 4.9.

Artikel 4.11: Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Omgevingsplannen laten alleen nieuwvestiging en grootschalige uitbreiding van bestaande functies toe in de Groene Omgeving als:

  • a. daarvoor sociaaleconomische of maatschappelijke redenen voor zijn;
  • b. het verlies aan ecologische of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen in versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving; en
  • c. in het geval de nieuwvestiging of een grootschalige uitbreiding plaatsvindt op gronden binnen het ontwikkelingsperspectief Ondernemen met Natuur en Water de compensatie bedoeld in onderdeel b gericht is op de versterking van de kwaliteit van natuur, water en landschap.

Beoordeling van het plan:

Het voorliggende plan leidt tot een kwaliteitsimpuls in de groene omgeving (buitengebied). Deze meerwaarde vertaalt zich in:

  • Sloop van 1.013 m2 aan landschapsontsierende bebouwing, 900 m2 in de gemeente Borne en 113 m2 in de gemeente Hof van Twente;
  • de verwijdering van overtollige erfverhardingen, kuilvoerplaten e.d. op de planlocatie Lidwinaweg 50;
  • behoud van karaktistiek waardevolle bebouwing op het erf;
  • Het landschappelijk inpassen van de nieuwe erfsituaties;
  • het stellen van specifieke beeldkwaliteitseisen aan de nieuwe bebouwing.

Het slopen van de landschapsontsierende bebouwing voorkomt verder verval en eventueel verder negatieve effecten van leegstand en heeft daarmee maatschappelijke en sociaaleconomische redenen. In het onderhavig geval betreft het de sanering van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en de realisatie van één compensatiewoning met bijgebouwen. Het nieuwe erf wordt landschappelijk ingepast en voorzien van nieuwe passende aanplant, zodat een versterking van de ruimtelijke kwaliteit bewerkstelligd wordt. Dit is in Bijlage 1 nader uitgewerkt en akkoord bevonden door de gemeente Borne. Met inachtneming van dit ruimtelijk kwaliteitsplan wordt voldaan aan artikel 4.11.


Artikel 4.14: woonafspraken

  • 1. Omgevingsplannen staan alleen toe dat nieuwe woningen worden gerealiseerd als de bouw van deze woningen past binnen de geldende woonafspraken, zoals deze zijn gemaakt door de regio en vastgelegd in bestuurlijke afspraken tussen provincie en gemeenten.
  • 2. Nieuwe woningen zijn nog te realiseren woningen waarvoor nog geen omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit is afgegeven.

Beoordeling van het plan:

Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van één compensatiewoning met bijbehorende bouwwerken op basis van de rood voor rood-regeling. Door de sloop van landschapsontsierende bebouwing wordt het recht voor één extra wooneenheid verkregen. De woning voldoet aan de kwalitatieve behoefte en wordt gebouwd voor de lokale behoefte. Zoals uit paragraaf 3.3.3 blijkt is er in de gemeente Borne ruimte voor het toevoegen van extra woningen. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat voorliggend TAM-omgevingsplan in overeenstemming is met artikel 4.14 uit de Omgevingsverordening Overijssel.


Ontwikkelingsperspectieven (waar)

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Voor het voorliggende plan is het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' en 'Stads- en dorpsrandgebieden' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.TAM22BLIDWINA-OW01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.TAM22BLIDWINA-OW01_0009.png"

Afbeelding 3.1: ontwikkelingsperspectief, plangebied in rood aangekruist. (Bron: overijssel.tercera-ro.nl)

Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap

Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden - net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven - de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel;
  • continu en beleefbaar watersysteem.

Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven waar dit tevens maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap ondersteunt. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt.

De toevoeging van een woning binnen dit ontwikkelingsperspectief is mogelijk met inachtneming van Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Het saneren van voormalig agrarische bebouwing, met behoud van de karakteristieke bebouwing en daarmee realisatie van een extra compensatiewoningen is een passende activiteit in het mixlandschap.

Stads- en dorpsrandgebieden

De stads- en dorpsrand is een overgangsgebied. Hier is sprake van 2 elkaar overlappende invloedssferen. De randen zijn bepalend voor de identiteit van zowel de steden- en dorpen als het landschap eromheen. De (potentiële) kwaliteit is die van de ‘best of both worlds’; stedelijke voorzieningen, verspreid liggende (gewilde) woon- en werkfuncties, padennetwerk in een landschappelijk raamwerk. Dichtbij stad en dorp en toch buiten. Randen gaanniet alleen over de ‘functionele mix’, maar vooral ook over herkenbaarheid, duidelijkheid, silhouetten (o.a. kerktorens) het je thuis voelen. Markante zichtlijnen op dorpen versterken de randkwaliteit. In deze gebieden komen veel opgaven en belangen samen zoals dorps- en stadsuitbreidingen, infrastructuur, landbouw, landschapsontwikkeling, water en natuur.

Als ambitie geldt het verbinden van ontwikkeling woon-, werken recreatiemilieus in de stads- en dorpsranden aan hun omgeving met landschappelijke structuren en routes. Stimuleer integrale projecten waarin stedelijke programma’s en landschappelijk raamwerk gelijktijdig worden ontwikkeld en gerealiseerd. Uitgangspunt is het tegengaan van verrommeling in de randzones.

Bijdragen aan aantrekkelijke mix woon-, werk en recreatiemilieus. Als doelen voor dit gebiedskenmerk wordt het volgende omschreven:

  • Behoud, herstel en aanleg van landschappelijke routes tussen dorp en land;
  • Slecht barrières tussen stad en land. Versterk identiteit dorp en landschap;
  • Biedt ruimte voor ontwikkeling als deze voortbouwen aan de versterking stad/land relatie;
  • Maak mooie uitnodigende entrees van dorpen;
  • Geen rondwegen aanleggen die stad en land scheiden.

De voorgenomen ontwikkeling past goed bij de gestelde ambities, aangezien ontwikkeling op een bestaand erf gaat plaatsvinden in de vorm van sloop van landschapsontsierende bebouwing en nieuwbouw van een compensatiewoning. Hierbij wordt wel rekening gehouden van behoud van agrarische karakterisiteken door de gewenste beeldkwaliteit vast te leggen en karakteristieke bebouwing te behouden.

Gebiedskenmerken (hoe)

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De kwaliteitsopgaven en -voorwaarden op basis van gebiedskenmerken kunnen te maken hebben met landschappelijke -inpassing, infrastructuur,- milieuaspecten, bodemaspecten, cultuurhistorie, toeristische en recreatieve aantrekkingskracht, natuur, water, etc. De gebiedskenmerken zijn over het algemeen richtinggevend of inspirerend.

De provincie onderscheidt de volgende vier lagen:

  • 1. Natuurlijke laag.
  • 2. Laag van het agrarisch cultuurlandschap.
  • 3. Stedelijke laag.
  • 4. Laag van de beleving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.TAM22BLIDWINA-OW01_0010.png"

Afbeelding 3.2: uitsneden kaarten natuurlijke laag, laag van cultuurlandschap en laag van de beleving (bron: provincie Overijssel)

De stedelijke laag ontbreekt in bovenstaande afbeelding en onderstaande toetsing, omdat deze geen specifieke kenmerken kent op deze locatie. Verdere beschouwing hiervan is dan ook niet zinvol. Voor de overige aspecten volgt onderstaand een uitwerking.


Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is aanvankelijk ontstaan zonder toedoen van de mens door onder andere invloeden van abiotische processen als de ijstijden, de wind en water. De locatie is gelegen op de overgang van dekzandvlakte en ruggen naar beekdalen en natte laagtes. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat. Soms vlak bij elkaar, soms ver van elkaar verwijderd. Daardoor is er sprake van hoogteverschillen. In de jaren zijn hoogteverschillen geërodeerd door de wind. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, b.v. door egalisaties ten behoeve van de landbouw.

Laag van cultuurlandschap

Door menselijk ingrijpen in de natuurlijke omstandigheden ontstaat er een (agrarisch) cultuurlandschap. Het landschap werd functioneel ingericht waarbij men nooit heeft nagedacht over de schoonheid ervan.

Nu waarderen wij juist de ingrepen van destijds. De eerste nederzettingen in Nederland werden gesticht op de rand van de hogere stuwwallen en dekzandruggen naar de overgang met de lagere gronden zoals het plangebied. De akkers op de hogere gronden werden intensief gebruikt en bemest met heideplaggen uit het voormalige potstal systeem. De heideplaggen kwamen van de grootschalige open heidecomplexen die pas laat zijn ontgonnen door - in eerste instantie - gebrek aan kennis.

De open essen en eenmansesjes kwamen door het potstalsysteem hoger in het landschap te liggen met veelal scherpe randen. Al dan niet werden randen van de es beplant met houtsingels (steilrand beplanting) of houtwallen met een - langs de randen van de es - kleinschaliger landschap tot gevolg. Afhankelijk van de grootte van de es werden meerdere boerderijen rondom een es gebouwd zoals dit het geval is rondom het plangebied. Bij de essen en kampenlandschap is er vaak sprake van grillige wegenpatronen met een aaneenschakeling van landschapselementen rondom de kampen of essen en verspreid liggende erven.

Het plangebied ligt daarbij op de grens met het ‘maten en flierenlandschap’. Het betreft laaggelegen kleinschalig landschap dat zich langs de beken, in de natuurlijke laagten heeft ontwikkeld. Langs de ontwateringssloten haaks op de beek werd vaak hakhout aangeplant dat tevens diende als scheiding tussen de percelen voor de beweiding. Rond de beek ontstond een lineair landschap, met daaromheen in de natte laagtes een matenlandschap. Kleinschalig landschap langs beken en in laagten met veel variatie in ruimtelijke opbouw: de open ruimte van de watergang, de coulissen van hakhoutstruweel, de open kamers van de hooien weilanden, met hier en daar een broekbos op de nattere plekken. Vloeivelden maakten onderdeel uit van het bemestingssysteem. Het Maten- en Flierenlandschap is veelal de contramal van het essenlandschap en het oude hoevenlandschap en was daar functioneel aan verbonden.

De ontwikkeling moet bijdragen aan de herkenning van het landschap. De mate van herstel is afhankelijk van meerdere factoren. In beginsel moet ervoor gezorgd worden dat het bestaande behouden blijft en dat erven op een juiste manier ingepast zijn en blijven.

Laag van de beleving

De stads- en dorpsrand is een overgangsgebied. Hier is sprake van 2 elkaar overlappende invloedssferen. De randen zijn bepalend voor de identiteit van zowel de steden- en dorpen als het landschap eromheen. De (potentiële) kwaliteit is die van de ‘best of both worlds’; stedelijke voorzieningen, verspreid liggende (gewilde) woon- en werkfuncties, padennetwerk in een landschappelijk raamwerk. Dichtbij stad en dorp en toch buiten. Randen gaanniet alleen over de ‘functionele mix’, maar vooral ook over herkenbaarheid, duidelijkheid, silhouetten (o.a. kerktorens) het je thuis voelen. Markante zichtlijnen op dorpen versterken de randkwaliteit. In deze gebieden komen veel opgaven en belangen samen zoals dorps- en stadsuitbreidingen, infrastructuur, landbouw, landschapsontwikkeling, water en natuur.

Als ambitie geldt het verbinden van ontwikkeling woon-, werken recreatiemilieus in de stads- en dorpsranden aan hun omgeving met landschappelijke structuren en routes. Stimuleer integrale projecten waarin stedelijke programma’s en landschappelijk raamwerk gelijktijdig worden ontwikkeld en gerealiseerd. Uitgangspunt is het tegengaan van verrommeling in de randzones.

Bijdragen aan aantrekkelijke mix woon-, werk en recreatiemilieus. Als doelen voor dit gebiedskenmerk wordt het volgende omschreven:

  • Behoud, herstel en aanleg van landschappelijke routes tussen dorp en land;
  • Slecht barrières tussen stad en land. Versterk identiteit dorp en landschap;
  • Biedt ruimte voor ontwikkeling als deze voortbouwen aan de versterking stad/land relatie;
  • Maak mooie uitnodigende entrees van dorpen;
  • Geen rondwegen aanleggen die stad en land scheiden.

De voorgenomen ontwikkeling past goed bij de gestelde ambities.


Conclusie

Het in Bijlage 1 opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan is gebaseerd op de toegekende ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken zoals de verstrooide erfopzet en grillige structuren. Met inachtneming hiervan wordt geconcludeerd dat de in het voorliggende TAM-omgevingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Borne

De gemeente Borne heeft op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening een structuurvisie vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente (23 juni 2015). Binnen de structuurvisie Borne is onder andere de ontwikkelingsvisie buitengebied opgenomen. Belangrijkste aanknopingspunten zijn:

  • Borne biedt ruimte aan het ontwikkelen en mogelijk maken van nieuwe functies in het buitengebied, mits zij ook in kwalitatief opzicht iets bijdragen. De gemeente wil deze ontwikkelingen beïnvloeden en waar mogelijk een Borns profiel meegeven.
  • Specifiek worden de volgende speerpunten benoemd voor het landelijk gebied: behoud en versterken kwaliteiten landelijk gebied, benutten van potenties en ontwikkelingsmogelijkheden landelijk gebied volgens bestaand beleid (VAB, recreatie en toerisme) en nieuw beleid.

Beoordeling van het plan:

Binnen de Structuurvisie Borne zijn er voldoende aanknopingspunten voor de beoogde ontwikkeling. Er is in voorliggend plan sprake van Rood voor Rood, waarbij naast de sloopoppervlakte aan de Lidwinaweg 50, een extra sloopoppervlakte vanuit de gemeente Hof van Twente wordt ingebracht. Binnen het plangebied wordt 900 m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Aan de zuidzijde van Het Hag blijven 3 karakteristieke bijgebouwen behouden. De inzet van deze schuren als sloopobjecten is niet gewenst, aangezien de gebouwen betekenisvol zijn voor de herkenbaarheid van het voormalig agrarisch erf en/of karakteristieke kenmerken bezitten.

Als aanvulling is daarom 113 m2 aan sloopoppervlakte verworven vanaf de locatie Esweg 2 in Diepenheim (gemeente Hof van Twente). Voor deze sloop is door de gemeente Hof van Twente een sloopvoucher verstrekt in de vorm van woonmeters. In totaliteit komt de voorliggende ontwikkeling op 1.013 m2 aan slooppervlakte.

De nieuwe erfsituatie wordt vastgelegd in een landschappelijk inpassingsplan, waarvan de maatregelen geborgd worden in de regels. De uiteindelijk behouden en verkregen bouwmogelijkheden wordt vastgelegd als maximum.

Op basis van de beleidsnota Regionale spelregels voor ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Zuidwest-Twente kan één nieuwe woning als compensatie mogelijk gemaakt. Dit is nader uitgewerkt in paragraaf 3.3.2. Zo draagt de ontwikkeling bij aan de kwaliteit van het landelijk gebied en worden de ontwikkelingsmogelijkheden volgens bestaande beleidskaders benut.

3.3.2 Regionale spelregels voor ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Zuidwest-Twente

Nieuwe ontwikkelingen moeten leiden tot een verbetering van ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit laat zich moeilijk vangen in een definitie. Dit beleidsstuk gaat uit van de volgende definitie: ''Een omgeving of een bouwwerk met een hoge gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde''.

De omgeving of het bouwwerk dient optimaal gebruikt te worden voor het beoogde doel. Bij nieuwe ontwikkelingen dient de ruimtelijke kwaliteit te worden beschreven, waarbij ook wordt aangegeven op welke manier deze kwaliteit wordt verbeterd. De kwaliteiten in een gebied kunnen op de volgende manier worden versterkt:

  • Bestaande kwaliteiten behouden en waar mogelijk versterken door deze te verbinden met nieuwe ontwikkelingen.
  • Samenhang aanbrengen of waar nodig herstellen.
  • Contrasten opvoeren en afwisseling vergroten.
  • Versterken van ruimtelijke uitstraling en de beleefbaarheid en toegankelijkheid vergroten.
  • Landschappelijke versterkingen in het kader van biodiversiteit en natuurwaarden.

Bij alle ontwikkelingen die in dit beleidsdocument worden beschreven dient te allen tijde een ruimtelijk kwaliteitsplan/erfinrichtingsplan aangeleverd te worden. Een dergelijk plan gaat uit van de gebiedskenmerken zoals genoemd in de Catalogus Gebiedskenmerken Overijssel (en/of de eigen gemeentelijke gebiedsanalyse) en wordt opgesteld door een landschapsdeskundige en/of landschapsarchitect. In het ruimtelijk kwaliteitsplan/erfinrichtingsplan worden de kwaliteiten van de ontwikkellocatie(s) beschreven en aanbevelingen voor verbetering hiervan gedaan.

Rood voor rood

Bij Rood voor Rood gaat het om de sloop van landschapsontsierende gebouwen in ruil voor een bouwkavel voor één of meer (compensatie-) woningen. Hoofdzaak hierbij is dat het belang van de initiatiefnemer (waarde bouwkavel) en het maatschappelijke belang (betere ruimtelijke kwaliteit) in evenwicht zijn met elkaar. Hiervoor gelden onder meer de volgende uitgangspunten:

Bij de sloop van minimaal 1.000 m² aan landschapsontsierende bebouwing kan één nieuwe woningbouwkavel worden uitgegeven. De nieuwe woning en bijbehorend bijgebouw mogen respectievelijk maximaal 750 m³ en 150 m² zijn.

Naast de sloop van de genoemde 1.000 m² (voor 1 woning) is het uitgangspunt dat alle landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van de (bedrijfs)woning of karakteristieke, beeldbepalende of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.

Beoordeling van het plan:

De nieuwe bouwkavel ten behoeve van de Rood voor Rood regeling wordt op de slooplocatie gesitueerd, aan de noordzijde van Het Hag. Er wordt voor de plannen in totaliteit 1.013 m2 aan voormalige agrarische bebouwing gesloopt. Een oppervlakte van 113 m2 komt vanuit een sloopvoucher vanuit de gemeente Hof van Twente (Esweg 2 in Diepenheim). Voor deze externe slooplocatie hoeft overigens geen planwijziging te worden doorlopen en is daarom ook niet verder betrokken in deze planwijziging. De reden voor het betrekken van de extra slooplocatie komt voort omdat op het erf aan de Lidwinaweg 50 enkele bijgebouwen behouden worden vanwege karakeristieke eigenschappen en de herkenbaarheid van de aanwezige erfstructuur. Met de inbreng van de sloopvoucher voldoet de ontwikkeling aan de sloopeis van minimaal 1.000 m2.

In voorliggend plan wordt aan de zuidzijde van de Lidwinaweg 50 de woonboerderij behouden, samen met de 3 behoudenswaardige bijgebouwen. Eén voormalige jongveeschuur en aldaar aanwezige verharding wordt aan deze zijde van de weg gesaneerd. Er blijft hiermee sprake van een compact erfcluster met een herkenbare agrarische cultuurhistorie.

Aan de noordzijde van Het Hag wordt alle bestaande bebouwing gesaneerd, omdat deze als landschapsontsierend aangemerkt wordt en geen goede vervolgfunctie vervult. Door middel van het doorlopen van de Rood voor Rood-regeling wordt een nieuw bouwrecht voor een woning verkregen. Op basis van de reguliere bouwmogelijkheid o.b.v. rood voor rood mag een woning van 750 m3 met een bijgebouw van 150 m2 worden teruggebouwd. De nieuwe erfistuatie wordt landschappelijk ingepast.

Resumerend

Al met al kan gesteld worden dat de ontwikkeling van het perceel aan de Lidwinaweg in Zenderen door middel van Rood voor Rood invulling geeft aan het door de regio en door de gemeenteraad van Borne vastgestelde gestelde ruimtelijk beleid. Het voornemen levert een bijdrage aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied, doordat de ontwikkeling ervoor zorgt dat landschapsontsierende bebouwing wordt gesaneerd.

De verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plekke blijkt uit een reductie van het bebouwd oppervlak en en uit de realisatie van goede landschappelijke inpassing en beeldkwaliteit. Bovendien wordt karakteristieke bebouwing behouden voor de toekomst.

Medewerking aan de realisatie van een compensatiewoning wordt alleen verleend, indien de sloop van de bebouwing voldoende is gewaarborgd. Onder andere de sloop als de nieuwe bouwrechten worden geborgd door een wijziging van het omgevingsplan.

Gezien het voorgaande voldoet de aanvraag aan het gestelde beleid voor rood voor rood-initiatieven.

3.3.3 Woonvisie 2022+

De Woonvisie gaat uitgebreid in op volkshuisvesting binnen de gemeente Borne voor de komende periode. We kijken daarbij vooruit naar het jaar 2030 en soms al naar 2040. Duidelijk is dat de huizenmarkt onder druk staat. Met name jongeren hebben grote moeite om een woning te vinden maar ook voor andere doelgroepen wordt het steeds lastiger om aan geschikte woonruimte te komen. Daar wil de gemeente Borne wat aan doen.

De belangrijkste punten op een rij:

  • Borne gaat inzetten op meer koopwoningen, met name voor ouderen en starters;
  • In samenwerking met woningbouwcorporaties gaat Borne het aantal huurwoningen vergroten;
  • In zowel de koop- als huursector probeert Borne doorstroming te bevorderen;
  • Om de directe woningnood op te vangen wordt op zoek gegaan naar locaties voor flexwonen;
  • Een verhoging in aantallen betekent niet dat ingeleverd gaat worden op kwaliteit;
  • Ontwikkelingen moeten de omgevingskwaliteit waarborgen en, waar mogelijk, versterken;
  • De gemeente pakt een faciliterende rol ten aanzien van het duurzaamheidsvraagstuk;
  • Samen met de zorgpartners wordt ernaar gestreeft dat ouderen en andere kwetsbare doelgroepen meteen zorgvraag zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen laten wonen;
  • De gemeente doet er samen met inwoners, marktpartijen en corporaties alles aan om ook in de toekomst de beste woongemeente van Twente te zijn!

Buitengebied

De gemeente Borne ziet een sloop en/of transformatieopgave van leegstaande of vrijkomende agrarische bebouwing in het buitengebied, onder andere vanwege de steeds strengere wet- en regelgeving. De verwachting is dat de komende jaren agrarische bedrijven (gedeeltelijk) zullen stoppen en dat er agrarische bedrijfsgebouwen vrij komen te staan. Via de Rood-voor-Rood regeling wordt het financieel mogelijk om vrijkomende agrarische bebouwing te slopen in ruil voor het verkrijgen van één of meer (compensatie)woningen.

Bij Rood voor Rood gaat het om de sloop van landschapsontsierende gebouwen in ruil voor het verkrijgen van een bouwkavel voor één of meer (compensatie)woningen.

Beoordeling van de plannen:

In de gemeente Borne is het mogelijk om nieuwe woningen, zoals beschreven in onderhavig plan, in het buitengebied mogelijk te maken. Dit kan mits er in het kader van rood voor rood een tegenprestatie (sloop van landschapsontsierende bebouwing) wordt geleverd. Hieraan wordt in dit geval voldaan.

Het is daardoor mogelijk om aan het erf een extra woning toe te voegen. Voorliggende ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de woonvisie van de gemeente Borne.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieueffectrapportage

De mer-regelgeving is uitgewerkt in verschillende onderdelen van de Omgevingswet. Afdeling 16.4 van de Omgevingswet bevat de regelgeving over milieueffectrapportage. De uitwerking ervan staat in hoofdstuk 11 van het Omgevingsbesluit. In bijlage V van het Omgevingsbesluit staan de projecten en de besluiten waarvoor een mer-plicht of een mer-beoordelingsplicht geldt.

Er wordt onder de Omgevingswet geen onderscheid meer gemaakt tussen een formele en vormvrije MER-beoordeling op grond van aangewezen drempelwaarden. Er is dus nog maar één MER- beoordelingsprocedure.

Het aparte m.e.r.-beoordelingsbesluit dat eerder nog moest worden genomen vervalt onder de Omgevingswet. Het resultaat en de motivering van de m.e.r.-beoordeling moeten in het (ontwerp)plan of (-)programma (zie de art. 16.36, vijfde lid Omgevingswet en 11.1, eerste lid van het Omgevingsbesluit) of in het (ontwerp)besluit zelf (zie de art. 16.43, tweede en derde lid Omgevingswet en 11.11, tweede lid van het Omgevingsbesluit) worden opgenomen.

Beoordeling van de plannen:

Een plan voor de realisatie van een nieuwe woning vindt de meeste aansluiting bij de activiteit J11 'stedelijk ontwikkelingsproject'. Beschouwd moet worden of ook daadwerkelijk sprake is van een dergleijke activiteit.

Er is als gevolg van de plannen sprake van een afname van bebouwd oppervlak op een bestaand erf in het buitengebied van de gemeente Borne. De voorgenomen activiteit betreft het saneren van landschapsontsierende bebouwing en het in plaats hiervan bouwen van één compensatiewoning. Geconcludeerd wordt dat dit geen stedelijke ontwikkelingsproject betreft zoals bedoeld in bijlage V van het Omgevingsbesluit. Daarmee geldt er ook geen noodzaak tot een m.e.r.-beoordeling.

Op basis van bovengenoemde beoordeling van kenmerken en locatie van het project en de kernmerken van het potentiële effect van het project is vastgesteld dat er geen sprake is van een project dat belangrijke gevolgen heeft, zodat het geen milieueffectrapport hoeft te worden gemaakt (artikel 16.43 jo. artikel 16.53 Ow).

4.2 Duurzaamheid

In bijlage 1 van de Omgevingswet (Ow) is het begrip duurzame ontwikkeling gedefinieerd. Het gaat om 'een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen'. Artikel 1.3 en 2.1 Ow borgen het belang van duurzaamheid. In artikel 1.3 zijn de maatschappelijke doelen van de wet verwoord:

"Deze wet is, met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu, gericht op het in onderlinge samenhang:

  • a. bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, en
  • b. doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften."

Artikel 2.1 geeft aan dat een bestuursorgaan zijn taken en bevoegdheden op grond van de wet uitoefent met het oog op de doelen van de wet, tenzij daarover specifieke regels zijn gesteld.

Artikel 1.3 geeft ook richting aan de voor burgers en bedrijven opgenomen zorgplicht in artikel 1.6 Ow, namelijk dat men "voldoende zorg draagt voor een goede leefomgeving". Met deze bepalingen wordt een duurzame ontwikkeling voor het gehele domein van de fysieke leefomgeving geborgd. Het vergt een samenhangende benadering vanaf het begin van de planvorming van alle relevante belangen, waaronder: ruimte, water, natuur, gezondheid en wonen.

Beoordeling van de plannen:
De plannen van initiatiefnemer geven invulling aan duurzame ontwikkeling. Op een voormalig agrarisch erf wordt ontwikkeld door de bestaande voormalige bedrijfsbebouwing te saneren, omdat deze bebouwing geen goede vervolgfunctie kent en langzamerhand onderhevig is aan verval. Asbesthoudende materialen in de sloopbebouwing worden daarbij ook verwijderd van de locatie. Op het huidig erf wordt een compensatiewoning gerealiseerd op basis van de mogelijkheden in het rood voor rood-beleid. Op het erf is voldoende ruimte om in het benodigde ruimtegebruik te voorzien. Daarbij wordt aan de zuidkant vna het erf karakteristieke bebouwing behouden voor de toekomst. Tevens blijft hier sprake van een woonfunctie voor de bestaande woonboerderij.

Het nieuwe erf zal vergezeld gaan van een landschappelijke inpassing conform de geldende gebiedskenmerken. Daarmee ontstaat een passende ontwikkeling. Het plan geeft invulling aan een duurzaam gebruik van een bestaande erflocatie en zorgt voor toekomstbestendigheid. In onbruik geraakte bebouwing (waaronder met asbest) wordt verwijderd en behoudenswaardige bebouwing blijft geintegreerd in het compacte erfensemble. Het plan geeft hiermee goede invulling aan het thema duurzaamheid.

4.3 Milieuzonering

Voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid dient onder de Omgevingswet gebruik gemaakt te worden van de publicatie 'Activiteiten en milieuzonering'.

De Omgevingswet zorgt voor een samenhangende benadering van de fysieke leefomgeving. In de Omgevingswet zijn het ruimtelijk spoor en het milieuspoor verder geïntegreerd. In de nieuwe systematiek onder de Omgevingswet wordt gebruikgemaakt van milieuwaarden in plaats van vaste afstanden. Niet met een vaste richtafstand voor iedere activiteit, ongeacht of de activiteit die afstand wel nodig heeft, maar met een concrete waarde per activiteit met daarbij een zo reëel mogelijk ruimtebeslag wordt gehanteerd. Hiermee wordt beoogd discussie over de toewijzing van bedrijven aan milieucategorieën en onnodig grote gebruiksruimte te voorkomen.

Voorgenomen ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling betreft de sloop van voormalig agrarische bebouwing aan de Lidwinaweg 50 in Zenderen en de realisatie van een compensatiewoning op deze locatie. Een woonbestemming is reeds toegekend aan de planlocatie, waarbij dus als gevolg van dit plan wel een nieuw milieugevoelig object wordt toegevoegd.

Beoordeling van de plannen:

Met de beoogde toevoeging van de extra woonfunctie binnen het plangebied aan de Lidwinaweg 50 worden in feite geen onoverkomelijke wijzigingen aangebracht als het gaat om milieuzonering. De omgeving kenmerkt zich als buitengebied met verspreide (woon)erven. Deze erven ondervinden geen hinder vanuit de nu voorliggende ontwikkeling.

De functie wonen kent namelijk geen milieucategorie c.q. milieubelasting. Er wordt één compensatiewoning toegevoegd binnen het plangebied Lidwinaweg, waarbij ook de bestaande woning op de locatie gehandhaafd blijft.

De dichtstbijzjinde milieubelastende activiteit betreft een aannemersbedrijf waarvan het bedrijfsperceel op circa 195 meter van het onderhavig plangebied ligt. Het is een aannemersbedrijf met werkplaats bedrijfsoppervlak (mogelijkheden voor) groter dan 1.000 m2, waardoor op basis van de VNG-tabel 2024 zowel voor geur en geluid een score van 2 geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.TAM22BLIDWINA-OW01_0011.png"

Conform de transponeringstabel van de VNG wordt voor de score 2 een afstand groter dan 50 meter aangegeven. Aangezien de onderlinge afstand 195 meter betreft, is er meer dan voldoende zonering tussen de planlocatie voor de compensatiewoning en het aannemersbedrijf. Het bedrijf ligt op fors grotere afstand, zodoende wordt het bedrijf niet belemmerd en voldoet de ontwikkeling aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Deze situatie garandeert dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat op de locatie van de toekomstige compensatiewoning. Andersom wordt het bedrijf niet in gebruik- en ontwikkelingsmogelijkheden beperkt.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Bodem

Ter bescherming van de gezondheid en het milieu zijn voor het aspect bodem instructieregels in het Bkl opgenomen. De inhoud van deze regels is via het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet (AbO) opgenomen in paragraaf 5.1.4.5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Het AbO bepaalt voor welke activiteiten kan worden volstaan met een melding. Er worden drie basisvormen van bodemgebruik onderscheiden: landbouw/natuur, wonen en industrie. De kaders die de Omgevingswet voor deze vormen van gebruik stelt, zijn gebaseerd op de risicogrenswaarden die voor de betreffende situaties zijn afgeleid.

De algemene doelstelling van het bodembeleid is het waarborgen van de gebruikswaarde van de bodem en het faciliteren van het duurzaam gebruik van de functionele eigenschappen van de bodem, door:

  • het beschermen van de bodem tegen nieuwe verontreinigen en aantastingen;
  • een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, rekening houdend met de kwaliteiten van de bodem;
  • het duurzaam en doelmatig beheren van de resterende historische verontreinigingen en aantastingen.

Artikel 5.89i Bkl bepaalt dat waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie, opgenomen worden in het definitieve omgevingsplan. Deze waarden kunnen per gebied of per gebruiksfunctie verschillen. Bij een overschrijding van een vastgestelde waarde (zie art. 5.89i Bkl) is het bouwen van een bodemgevoelig gebouw alleen toegelaten als de in het omgevingsplan voorgeschreven sanerende of andere beschermende maatregelen worden getroffen (art. 5.89K Bkl, art. IIIa onder 2 AbO).

Daarnaast zijn er specifieke regels over bodem opgenomen in het AbO en het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal):

  • Regels over nazorg van de bodem na saneren op grond van het Bal, het omgevingsplan, een omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift (artikel IIIa, paragraaf 2.3.6a.2 AbO);
  • Regels over graven in de bodem (paragraaf 3.2.21 AbO en 3.2.22 Bal);
  • Regels over activiteiten op een locatie met historische bodemverontreiniging zonder onaanvaardbaar risico (paragraaf 2.3.6a.4 AbO).

Bij wijzigingen van activiteiten geldt dat de bodem geschikt moet zijn voor het beoogde gebruik. Dit kan betekenen dat een onderzoek moet worden verricht naar de bodem- en grondwaterkwaliteit.

Op basis van paragraaf 5.1.4.5 uit het Besluit kwaliteit leefomgeving en artikel 22.2 uit het Besluit activiteiten leefomgeving dient in planvorming rekening gehouden te worden met de bodemkwaliteit in relatie tot de gewenste functies. Onder bepaalde omstandigheden kan het oprichten van gebouwen pas plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Om die reden dient bij veel nieuwbouwactiviteiten de bodemkwaliteit door middel van onderzoek te worden vastgesteld.

Beoordeling van de plannen:

Op een locatie gelegen aan de Lidwinaweg 50 te Zenderen, kadastraal bekend gemeente: Borne, Sectie: E, nummer(s): 3132 is op 30 april 2024 een verkennend bodemonderzoek conform NEN5740 en 5707 uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 2 bij de toelichting opgenomen.

De locatie betreft een (voormalig) agrarisch bedrijf. Op de locatie staat een woning met enkele opstallen. Aan de overzijde van de Lidwinaweg 50 staan ook enkele opstallen. Initiatiefnemer is voornemens enkele opstallen te slopen en aan de overzijde van de Lidwinaweg 50 een nieuwe woning met bijgebouw te realiseren. Onderhavige onderzoekslocatie bestaat uit de opstallen en omliggend terrein aan de overzijde van de weg (zie bijlage III).

Naar aanleiding van de bevindingen van het historisch vooronderzoek wordt de locatie als verdacht beschouwd in het kader van de NEN5740 en de NEN5707.

Verkennend bodemonderzoek NEN5740

Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn boringen en inspectiegaten uitgevoerd ten behoeve van een bodemonderzoek conform de NEN5740 en NEN5707.

Gehele locatie

In de bovengrondmengmonsters en in het ondergrondmengmonster zijn geen verhogingen aangetroffen. In het grondwatermonster is een lichte verhoging barium aangetroffen.

Verkennend bodemonderzoek NEN5707 "asbest in bodem"

Tijdens de maaiveld- inspectie zijn ter plaatse van de onderzoekslocatie geen asbestverdachte materialen op het maaiveld aangetroffen.

Gehele locatie

Ter plaatse van de locatie zijn meerdere inspectiegaten gegraven, bemonsterd en geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest.

In de mengmonsters is analytisch geen asbest aangetoond of het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.

Druppelzone

Ter plaatse van de druppelzone zijn twee inspectiesleuven gegraven.

Het mengmonster van DZ1 is licht asbesthoudend; het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.

Einconclusie

Op basis van onderhavig onderzoek wordt een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht.

De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

De boven- en ondergrond valt in de bodemkwaliteitsklasse Landbouw/natuur. Aangezien geen partijkeuring conform het Regeling Bodemkwaliteit is uitgevoerd, dienen de resultaten in het kader van de Rbk als indicatief beschouwd te worden.

4.5 Geluid

In de Bruidsschat (BS) is het onderdeel 'geluid' geregeld in paragraaf 22.3.4. Daarin staan regels over geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. In de Bruidsschat zijn waarden bepaald (zie artikel 22.57 Bruidsschat waar waarden gelden). Daarbij is onderscheid gemaakt in geluid door de volgende activiteiten:

  • Activiteiten anders dan door windturbines en windparken en civiele buitenschietbanen, militaire buitenschietbanen en militaire springterreinen (par. 22.3.4.2 BS);
  • Geluid door windturbines en windparken (par. 22.3.4.3 BS);
  • Geluid door civiele buitenschietbanen, militaire buitenschietbanen en militaire springterreinen (par. 22.3.4.4 BS).

De instructieregels uit afdeling 3.5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn van toepassing op de beheersing van geluid door een weg, spoorweg of industrieterrein (artikel 3.18 lid 1 Bkl). De wetgever maakt onderscheid tussen geluidsbronnen met een geluidproductieplafond als omgevingswaarde (gpp) en bronnen met een basisgeluidemissie (bge). Geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen heeft invloed op de omgeving. Het bevoegd gezag beoordeelt geluid van deze bronnen bij geluidgevoelige gebouwen (artikel 3.20 Bkl).

De gemeente Borne heeft voor de invoering van de Omgevingswet nog geen geluidbeleid vastgesteld. Totdat de gemeente eigen regels heeft gesteld voor geluid geldt de wetgeving zoals in de Bruidsschat (regels overgedragen van het Rijk naar gemeenten) is opgenomen.

Standaardwaarden geluid Omgevingswet

Indien binnen het geluidaandachtsgebied van een weg geluidgevoelige bestemmingen worden gebouwd, dan moeten standaardwaarden in acht worden genomen. Als er niet aan de standaardwaarden wordt voldaan, dan kan er bij uitzondering en/of met geluid-reducerende maatregelen medewerking worden verleend, tot aan de geldende grenswaarde. De wettelijke standaardwaarde en grenswaarde is afhankelijk van het type weg (geluidbronsoort). In onderstaande tabel zijn de standaardwaarden en grenswaarden per geluidbronsoort weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.TAM22BLIDWINA-OW01_0012.png"
Beoordeling van de plannen:

Het Hag betreft 60 km/u weg die wordt benut door verkeer tussen Zenderen en Bornerbroek. Er is sprake van relatief lage intensiteiten in combinatie met een behoorlijk aangehouden afstand ten opzichte van Het Hag voor de nieuwe woning. De geluidskaart in de Atlas Leefomgeving laat dan ook zien dat er geen waarden boven de 50 dB zijn te verwachten ter hoogte van de nieuwe woning. De aangegeven geluidsbelasting bedraagt namelijk maximaal 48 dB. Zie onderstaande fragment uit de geluidskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.TAM22BLIDWINA-OW01_0013.png"

Afbeelding 4.1: fragment geluidskaart wegverkeerslawaai, plangebied aangepijld (bron: Atlas Leefomgeving)

Een goed woon- en leefklimaat wordt hierbij gegarandeerd doordat de verkeersintensiteiten op de Het Hag laag zijn, de woning op minimaal 45 meter uit de weg gesitueerd zijn en er geen metingen boven de voorkeurgrenswaarde gedaan zijn volgens de geluidskaarten uit de Atlas leefomgeving. Voor wat betreft industrielawaai wordt geconstateerd dat er geen geluidgezoneerde industrieterreinen in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn. Voor railverkeer wordt op de planlocatie een geluidsbelasting aangegeven van 51 dB en daarmee voldoet de planlocatie ook hiervoor aan de aangegeven grenswaarden. Zie onderstaand een uitsnede aan de geluidskaart voor railverkeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.TAM22BLIDWINA-OW01_0014.png" Afbeelding 4.2: fragment geluidskaart railverkeer, plangebied aangepijld (bron: Atlas Leefomgeving)

Met inachtneming van het voorgaande voorziet het plan voor het aspect geluid in een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

4.6 Geur

In het omgevingsplan moet rekening worden gehouden met geur door activiteiten op geurgevoelige gebouwen. Dit volgt uit artikel 5.92 lid 1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Rekening houden met geur werkt twee kanten op:

  • bij het mogelijk maken van het verrichten van activiteiten in de buurt van gevoelige gebouwen;
  • bij het toelaten van geurgevoelige gebouwen in de buurt van bestaande geurveroorzakende bedrijven.

Er moet dus overwogen worden wat de beste locatie is voor een geurveroorzakende activiteit. Of de beste locatie voor een geurgevoelig gebouw.

De geur van een activiteit op een geurgevoelig gebouw moet aanvaardbaar zijn (artikel 5.92 lid 2 Bkl). Dit betekent dat beoordeeld moet worden of waarden, afstanden en gebruiksregels in het omgevingsplan leiden tot een aanvaardbaar hinderniveau. De gemeente heeft beleidsvrijheid om te bepalen welke mate van geurhinder aanvaardbaar is.

Bij het bepalen of geurregels in het omgevingsplan worden vastgelegd, spelen de volgende aspecten een rol:

  • bestaande toetsingskaders, zoals lokaal geurbeleid;
  • geurbelasting ter plaatse van geurgevoelige gebouwen en locaties;
  • aard, omvang en waardering van de geur die vrijkomt van de activiteit;
  • historie van het bedrijf en het klachtenpatroon;
  • bestaande en verwachte geurhinder van die activiteit;
  • kosten en baten van technische voorzieningen en gedragsregels.

Er moet ook rekening worden gehouden met mogelijke cumulatie van geur door meerdere activiteiten.

Voor een aantal activiteiten moet de gemeente geurregels opnemen in het omgevingsplan. Hiervoor staan instructieregels in het Bkl. Dit geldt voor rioolwaterzuiveringsinstallaties (rwzi's), het houden van landbouwhuisdieren en andere agrarische activiteiten. Voor andere geurveroorzakende activiteiten kan de gemeente kiezen welke geurregels ze in het omgevingsplan geurregels stelt. De locatiekeuze bepaalt welke regels moeten gelden.

Als in het omgevingsplan regels over geur vanwege rwzi's of agrarische activiteiten zijn opgenomen, dan moet er ook een bebouwingscontour geur worden vastgelegd. Binnen de bebouwingscontour geldt een 'hoge bescherming', daarbuiten een 'lage bescherming' (artikel 5.97 Bkl). De gemeente wijst in ieder geval een bebouwingscontour aan rond het stedenbouwkundig samenstel van bebouwing. Het gaat hierbij om bebouwing voor:

  • wonen;
  • dienstverlening;
  • bedrijvigheid;
  • detailhandel;
  • horeca.

Ook de openbare of sociaal-culturele voorzieningen en infrastructuur die bij deze bebouwing horen, vallen onder dit samenstel.

Zolang het tijdelijke omgevingsplan geldt, zijn voor 'geur' de regels uit de Bruidsschat (BS) van toepassing. En dus ook de regels over de bebouwde kom (paragraaf 22.3.6 BS), in plaats van een bebouwingscontour geur. De Bruidsschat bevat regels over:

  • Geur door het houden van landbouwhuisdieren en paarden en pony's voor het berijden in een dierenverblijf (par. 22.3.6.2 BS);
  • Geur door het houden van fokteven van nertsen (par. 22.3.6.3 BS);
  • Geur door andere agrarische activiteiten, zoals o.a. het opslaan van vaste mest, champost of dikke fractie en het composteren of opslaan van groenafval (par. 22.3.6.4 BS);
  • Geur door het exploiteren van zuiveringstechnische werken (par. 22.3.6.5 BS). Voor een aantal milieubelastende activiteiten geldt een vergunningplicht op basis van hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). In afdeling 8.5 'Omgevingsvergunning milieubelastende activiteit' van het (Bkl) staan beoordelingsregels. Het bevoegd gezag gebruikt deze beoordelingsregels bij het beoordelen van de vergunningaanvraag. In het Bkl staan algemene beoordelingsregels en specifieke beoordelingsregels voor geur (par. 8.5.1).

Beoordeling van de plannen:

Onderhavige plannen maken een ontwikkeling op het erf Lidwinaweg 50 in Zenderen mogelijk en voorzien het erf van een extra woning. De betreffende ontwikkeling beoogd daarmee om een nieuw geurgevoelig object te realiseren.

Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf betreft het erf Zeilkerweg 8 in Zenderen. De locatie ligt op minstens 400 meter van het plangebied. Conform artikel 5.111 van het Bkl geldt dat een vaste afstand van 50 meter in acht moet worden genomen tussen de woning en agrarisch bedrijfsperceel. De onderlinge afstand is ruim voldoende, waardoor er geen belemmeringen ontstaan als gevolg van de voorliggende ontwikkeling voor wat betreft geur. Er blijft sprake van een aanvaardbare situatie aangaande geur.

4.7 Luchtkwaliteit

In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn instructieregels opgenomen voor luchtkwaliteit. Deze regels zijn gesteld ter bescherming van de gezondheid. In paragraaf 5.1.4.1 Bkl zijn omgevingswaarden voor onder andere stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) opgenomen. Een activiteit is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • het project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging.

Uit artikel 5.53 en 5.54 Bkl volgt dat een project niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de toename van de concentratie NO2 en PM10 niet hoger is dan 1,2 ug/m3. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentraties. Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:

  • 1. Motiveren dat het project binnen de getalsmatige grenzen van een aangewezen categorie blijft. Onder deze 'standaardgevallen NIBM' vallen kantoren, woonwijken en het telen van gewassen. Dit moet wel onder een bepaalde omvang blijven conform artikel 5.54 Bkl. Valt een project binnen de genoemde categorie, maar niet binnen de gestelde grenzen, dan is het mogelijk om alsnog via detailberekeningen aannemelijk te maken dat de 3%-grens niet wordt overschreden.
  • 2. Op een andere manier aannemelijk maken dat een project de 3%-grens niet overschrijdt. Soms kan een kwalitatieve berekening voldoende zijn. Soms kan de zogeheten NIBM-tool gebruikt worden, eventueel aangevuld met detailberekeningen.

In artikel 5.51 lid 2 Bkl zijn aandachtsgebieden aangewezen. Dit zijn locaties met hoge concentraties stikstofdioxide (NO2) en/of fijnstof (PM10). De gemeente Borne is niet aangewezen als concentratiegebied.

Beoordeling van de plannen:

Het voorliggend plan voorziet in de ontwikkeling van het erf ter plaatse en de bouw van een compensatiewoning op de locatie van de voormalige stallen. Daarom is bekeken wat de effecten van verkeersbewegingen vanuit een vrijstaande woning bijdraagt. Zie onderstaand de NIBM-tool voor de verkeersbewegingen vanuit het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.TAM22BLIDWINA-OW01_0015.png"

Afbeelding 4.3: NIBM-tool worst-case berekening vanwege de ontwikkeling (bron: infomil.nl)

De NIBM-tool laat zien dat er geen sprake is van gevolgen voor de luchtkwaliteit. De gevolgen van het plan op de luchtkwaliteit is daarmee 'niet in betekende mate'.

Conclusie

Het voorliggende plan draagt niet bij aan een onevenredige verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.8 Omgevingsveiligheid

Omgevingsveiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen en windturbines. Voor omgevingsveiligheid zijn regels opgenomen in paragraaf 5.1.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). De paragrafen 5.1.2.2 tot en met 5.1.2.6 van het Bkl gaan over het toelaten van beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties in verband met het externe veiligheidsrisico van een activiteit die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.

Plaatsgebonden risico

Grenswaarden en standaardwaarden voor het Plaatsgebonden Risico (PR) ten aanzien van (zeer) (beperkt) kwetsbare gebouwen en (beperkt) kwetsbare locaties zijn opgenomen in artikel 5.6 tot en met artikel 5.11a van het Bkl. Grenswaarden voor kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties (art. 5.7 lid 1 Bkl) worden in een omgevingsplan in acht genomen. Dat geldt ook voor standaardwaarden voor beperkt kwetsbare gebouwen en locaties (art. 5.11 Bkl). Voor het plaatsgebonden risico gelden, afhankelijk van de activiteit, vastgestelde afstanden of te berekenen afstanden (bijlage VII Bkl).

Groepsrisico

Bij groepsrisico is sprake van 'aandachtsgebieden'. Risicovolle activiteiten hebben van rechtswege aandachtsgebieden (art. 5.12 Bkl). Het opnemen van aandachtsgebieden in een omgevingsplan is niet verplicht.

Aandachtsgebieden zijn gebieden rond activiteiten met gevaarlijke stoffen die zichtbaar maken waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen onvoldoende beschermd zijn tegen de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen. Het gaat om ongevallen vanwege brand, explosie en een gifwolk. Afhankelijk van het type activiteit met gevaarlijke stoffen, zijn voor het aandachtsgebied in de regelgeving vaste afstanden vastgesteld of zijn deze afstanden rekenkundig te bepalen (bijlage VII Bkl). Aandachtsgebieden worden zichtbaar gemaakt in het Register externe veiligheidsrisico's (REV).

Binnen een aandachtsgebied kan sprake zijn van een voorschriftengebied. Een gemeente kan in het omgevingsplan afzien van aanwijzing van een brand- of explosievoorschriftengebied of een kleiner brand- of explosievoorschriftengebied aanwijzen (art. 5.14 Bkl). Als het initiatief ligt in een voorschriftengebied, dan gelden voor nieuwbouw aanvullende bouweisen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (art. 4.90 tot en met 4.96 Bbl.) Voor zeer kwetsbare gebouwen, zoals scholen, kinderdagopvang, en verzorgingshuizen, geldt altijd een voorschriftengebied, en gelden dus aanvullende bouweisen bij nieuwbouw (art. 5.14 Bkl).

Los van een eventueel voorschriftengebied kan de gemeente aanvullende eisen stellen, bijvoorbeeld aan vluchtroutes en de bereikbaarheid van het gebied door hulpdiensten. Dergelijke eisen worden dan opgenomen in de omgevingsvergunning.

Een berekening van het groepsrisico is onder de Omgevingswet optioneel; het is niet meer verplicht om het groepsrisico te bepalen, maar een gemeente mag hier nog wel om vragen (via een voorschrift) om de toelaatbaarheid van de situatie te beoordelen.

Overige bepalingen

Naast bovengenoemde regels over veelvoorkomende situaties zijn voor een aantal specifieke situaties nog de volgende delen van het Bkl van belang:

  • Beperkingen in het belemmeringengebied (voormalige belemmeringenstrook in de huidige regelgeving) van buisleidingen: par. 5.1.2.3 Bkl;
  • Veiligheid rond opslaan, herverpakken en bewerken van vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik: par 5.1.2.4 Bkl;
  • Veiligheid rond het bewerken en opslaan van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik en op militaire objecten: par. 5.1.2.5 Bkl;
  • Veiligheid rond luchthavens: par. 5.1.2.6 Bkl.

Beoordeling van de plannen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.TAM22BLIDWINA-OW01_0016.png"

Afbeelding 4.4: uitsnede risicokaart met afstand plangebied tot dichtstbijzijnde risicobron (bron: Atlas Leefomgeving, bewerkt)

Bovenstaande afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart. Uit de kaart volgt dat zich op minstens 320 m van de nieuwe woning de dichtstbijzijnde risicobron bevindt. Het gaat om het spoortraject tussen Almelo en Hengelo, waarover risicovolle stoffen vervoerd worden. Zowel de compensatiewoning als de bestaande woning ligt echter buiten de aandachtsgebieden als gevolg van deze functie. Op basis van deze informatie wordt geen belemmering vanuit deze risicobron inzake de omgevingsveiligheid gezien voor de voorliggende plannen. Voor het overige zijn ook geen risicobronnen in de nabijheid aanwezig die mogelijk beperkingen opwerpen.

Conclusie

Voor het aspect omgevingsveiligheid is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

4.9 Water

Artikel 5.37 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) stelt dat in een omgevingsplan rekening wordt gehouden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. Naast de specifieke regels als gesteld in paragraaf 5.1.3 Bkl over onderdelen van het watersysteem in het omgevingsplan, worden voor een duiding van de gevolgen voor het beheer van het watersysteem, de opvattingen van het bestuursorgaan dat is belast met het beheer van die watersystemen betrokken. Denk bijvoorbeeld aan (instructie)regels uit de provinciale omgevingsverordening en de waterschapsverordening. Daarnaast bevatten de artikelen 5.38 t/m 5.49 Bkl regels met betrekking tot:

  • het voorkomen van belemmeringen voor primaire waterkeringen;
  • het bouwen binnen kustfundamenten buiten stedelijk gebied; en
  • het ontplooien van activiteiten in en nabij grote rivieren en het IJsselmeergebied.

Het is aan het bevoegd gezag om te bepalen hoe andere bestuursorganen bij de besluitvorming worden betrokken bij de weging van het waterbelang. Zodoende is de oorspronkelijke watertoets niet langer voorgeschreven en is de gemeente vrij om hier zelf invulling aan te geven.

Ten slotte zijn de regels van art. 5.165 Bkl en paragraaf 22.3.8 uit de Bruidsschat van belang met betrekking tot het lozen van (industrieel) afvalwater in het openbaar vuilwaterriool. Artikel 5.165 Bkl schrijft voor in welke gevallen het omgevingsplan lozingen van industrieel afvalwater mag toestaan. Gemeenten kunnen voor sommige lozingen specifieke regels stellen. In het algemeen is de specifieke zorgplicht voor milieubelastende activiteiten die in de Bruidsschat zijn opgenomen voldoende. Met de bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften kan de gemeente voor specifieke bedrijven zo nodig aanvullende eisen stellen die passen bij de bedrijfssituatie.

Watertoetsproces

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is op 08-03-2024 de digitale watertoets uitgevoerd, bijgevoegd in Bijlage 3. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen, daaruit is gebleken dat de standaard waterparagraaf volstaat voor dit plan.

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het woonperceel wordt in de toekomstige situatie omgeven door groenstructuren en agrarische onbebouwde gronden. Hemelwater vanaf de verharding kan daarmee vertraagd infilteren in de omgeving, waarvoor voldoende ruimte bestaat. Voor wat betreft afvalwater wordt gebruik gemaakt van de bestaand drukriool. Voor het overige hebben de functies en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.

Vereisten hemelwaterberging bij nieuwbouw;

  • Het is in de gemeente verboden om nieuwbouw zonder berging afvloeiend hemelwater te lozen in het openbare vuilwaterriool, bestaand gemengd riool, drukriool of op een IBA.
  • De hemelwaterberging dient het geborgen water geleidelijk binnen maximaal twee etmalen te infiltreren in de bodem of vertraagd af te voeren.
  • De hemelwaterberging moet voorzien zijn van een bovengrondse overloop naar de openbare ruimte voor de afvoer van overtollig water bij extreme neerslag.

Het aspect water vormt hiermee geen belemmering voor het planvoornemen.

4.10 Ecologie

In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn diverse regels ter bescherming van de natuur opgenomen. Deze regels komen grotendeels overeen met de regels die zijn opgenomen in de voormalige Wet natuurbescherming. Het gaat hierbij in de eerste plaats om regels voor de gebiedsbescherming van aangewezen Natura 2000-gebieden, regels voor de soortenbescherming van plant- en diersoorten (waaronder vogels) en regels ter bescherming van houtopstanden.

Beoordeling van de plannen:

Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Omgevingswet beschermd.

In onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied ten opzichte van de omliggende Natura 2000-gebieden weergegeven. De onderlinge afstand is minimaal 9,6 km.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.TAM22BLIDWINA-OW01_0017.png"

Afbeelding 4.4: ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000 (bron: calculator.aerius.nl)

Stikstofdepositie

Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Lonnekermeer' ligt op ruim 9,6 km afstand. Ondanks de ruime onderlinge afstand tussen het plangebied en de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden dient het effect van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden in ogenschouw genomen te worden. Hierbij dient gekeken te worden naar de stikstofdepositie in de aanlegfase (bouwverkeer) en in de gebruiksfase (verkeersgeneratie).

Hierbij is van belang om op te merken dat het plan gaat om de ontwikkelen van een bestaand erf. De sloop van bebouwing en de nieuwbouw van een woning met bijgebouw. Qua gebruiksfase valt enkel de extra verkeersbewegingen onder activiteiten die stikstof veroorzaken. Er is geen sprake van dieren of uitstotende bedrijvigheid op de planlocatie. Ook de aanlegfase zal voor wat betreft stikstofemissie beperkt zijn. Er vindt sloop plaats en wordt een woning met bijgebouw gerealiseerd. Dit betreft echter een tijdelijke emissie van beperkte omvang en de effecten kunnen gezien de ruime afstand tot Natura 2000 als verwaarloosbaar worden beschouwd.

Om dit te onderbouwen is gebruik gemaakt van de 'Advieslijn opvragen onderzoek stikstofdepositie bouwprojecten en bestemmingsplannen', uitgebracht door de Omgevingsdienst Twente. Uit de beleidslijn blijkt dat bij een ontwikkeling van:

"Sloop stal 40x20m + kelders + erfverharding + 1 woning (samen 5.800 m3) en bouw 2 woningen vrijstaand 750 m3 + schuren 200 m3 op percelen 1.000 m2".

Een minimale afstand van 1,250 m ten opzichte van Natura 2000-gebied noodzakelijk is. De afstand van 9,6 km ten opzichte van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied in onderhavig plan is op bassi daarvan ruim voldoende.

Al met al wordt geconcludeerd dat gezien de afstand tot Natura 2000-gebieden en de aard en omvang van de ontwikkeling ten opzichte van de huidige situatie, dat er geen sprake zal zijn van significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden.

Natuurnetwerk Nederland

Provincies zijn verantwoordelijk voor de veiligstelling en ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het ruimtelijk beleid voor het NNN is gericht op 'behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN' waarbij tevens zoveel mogelijk rekening gehouden dient te worden met de andere belangen die in het gebied aanwezig zijn. De kernkwaliteiten binnen het NNN zijn natuurkwaliteit, landschappelijke kwaliteiten en beleving van rust. Voor ontwikkelingen die niet passen binnen de doelstelling van het NNN is geen ruimte, tenzij er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang waar niet op een andere manier aan kan worden voldaan. Daarbij worden de zogenaamde NNN-spelregels gehanteerd: herbegrenzing van het NNN, saldering van negatieve effecten en toepassing van het compensatiebeginsel.

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland. Gronden die tot het NNN behoren liggen op circa 380 meter afstand van het plangebied. Op de volgende afbeelding is ook te zien dat in de directe omgeving van het plangebied geen NNN-gebied is gelegen. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de onderlinge afstand tot het NNN is geen sprake van een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.TAM22BLIDWINA-OW01_0018.png"

Afbeelding 4.5: ligging van het plangebied ten opzichte van NNN (bron: provincie Overijssel)

Soortenbescherming

Door Natuurbank Overijssel is een quickscan natuurwaarden uitgevoerd. Het rapport is opgenomen in Bijlage 4. De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten grondgebonden zoogdieren er een rust- en voortplantingsplaats en bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats. Vleermuizen benutten het plangebied uitsluitend als foerageergebied.

Als gevolg van het slopen van de schuren en kapschuur tijdens de voortplantingsperiode van vogels wordt mogelijk een bezet vogelnest beschadigd of vernield. Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Voor het beschadigen of vernielen van een bezet nest (eieren) of het doden van een vogel kan geen omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit verkregen worden omdat de voorgenomen activiteit niet als een in de wet genoemd belang wordt beschouwd. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren of vernielen van vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is augustus-februari.

Mogelijk wordt een beschermd grondgebonden zoogdier gedood en wordt een vaste rust- of voortplantingsplaats beschadigd of vernield, als gevolg van uitvoering van de voorgenomen activiteiten.
Voor de grondgebonden zoogdieren, die een vaste rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied
bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling `beschadigen/vernielen van vaste rust- en
voorplantingsplaatsen’. Voor het doden van beschermde grondgebonden zoogdieren geldt geenvrijstelling.

Om te voorkomen dat beschermde grondgebonden opzettelijk gedood worden, dienen ze weggevangen te worden, of dient het werkterrein natuurvrij gemaakt te worden, zodat de dieren op eigen beweging vertrekken. Voor het natuurvrij maken van het werkterrein is geen omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit vereist. Indien er zorgvuldig gehandeld wordt, worden er geen beschermde grondgebonden zoogdieren gedood.

Conclusie

Er worden geen significante negatieve effecten op de NNN en Natura 2000-gebieden verwacht. Daarnaast zijn er geen negatieve effecten op beschermde soorten te verwachten. Het aspect natuurwaarden vormt geen belemmering voor het plan.

4.11 Archeologie en Cultuurhistorie

In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn ter bescherming van archeologische en cultuurhistorische waarden een aantal beginselen geformuleerd (art. 5.130 Bkl). Deze beginselen richten zich op de omgang met monumenten die op grond van het omgevingsplan zijn beschermd, archeologische monumenten, (voorbeschermde) rijksmonumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en beschermde cultuurlandschappen. Daarnaast zijn in afdeling 8.8 Bkl regels gesteld voor de beoordeling van rijksmonumentenactiviteit en het verplaatsen van gebouwde monumenten.

Het gemeentelijk beleid over archeologie en cultuurhistorie is vooruitlopend op de Omgevingswet opgenomen op de archeologische beleidskaart en de cultuurhistorische waardenkaart. Deze archeologische waarden en verwachtingen en de cultuurhistorische waarden zijn veelal doorvertaald in respectievelijk archeologische dubbelbestemmingen en cultuurhistorische dubbelbestemmingen opgenomen in het (tijdelijk) omgevingsplan of activiteitgericht in het gemeentebrede omgevingsplan. Indien het initiatief in deze (werkings)gebieden is gelegen, wordt hieraan getoetst.

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Beoordeling van de plannen:

4.11.1 Archeologie

Onderstaand is een uitsnede van de gemeentelijke beleidsadvieskaart weergegeven met daarop de planlocatie zichtbaar in rode arcering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.TAM22BLIDWINA-OW01_0019.png"

Afbeelding 4.6: uitsnede archeologische beleidsadvieskaart Borne, planlocatie aangegeven met hoge waarde (bron: gemeente Borne)

In de hoge verwachtingszone geldt een archeologische onderzoeksplicht bij bodemingrepen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 40 cm. De bodemingrepen binnen het plangebied blijven ruim beneden de 2.500 m2. Het laten uitvoeren van archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.Daarnaast is een gebiesaanwijziging 'Waarde - Archeologische verwachting 1' van toepassing die de archeologische verwachtingswaarde planologisch juridisch borgt. Deze blijft van toepassing.

Mochten tijdens de werkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, of resten waarvan redelijkerwijze kan worden vermoed dat het om archeologische resten gaat, dan geldt op grond van de Erfgoedwet (art. 5.10) een meldingsplicht. Dit kan bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).

4.11.2 Cultuurhistorie

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat in de directe omgeving van de plangebieden geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn waarop het voorliggende plan mogelijk een negatieve impact heeft.

Daarbij dient wel te worden opgemerkt dat binnen het plangebied enkele gebouwen aanwezig zijn die karakteristieke elementen bevatten. Daarmee is behoud van deze gebouwen op het erf gewenst. De gebouwen worden ook niet meegenomen in de sloop en blijven behouden.

Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan, gezien het behoud van de aanwezige cultuurhistorische bebouwing, geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.12 Verkeer en parkeren

De regels in het omgevingsplan moeten leiden tot een evenwichtige toedeling van functie aan locaties (artikel 2.1 Omgevingswet). Bij een voorgenomen ontwikkeling moet daarom onder meer beoordeeld worden wat de effecten zijn op de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid binnen en rond het plangebied.

In het kader van ruimtelijke plannen dient verder te worden aangetoond dat het plan niet leidt tot ongewenste situaties ten aanzien van parkeren. Om de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie te bepalen, wordt doorgaans de CROW-publicatie ‘'Toekomstbestendig parkeren" gehanteerd. Voor deze locatie is het gemiddelde kencijfer voor ‘buitengebied’ en ‘weinig stedelijk’ van toepassing.

4.12.1 Verkeer

Het voorliggend plan voorziet in de transformatie van een agrarisch erf en de nieuwbouw van een compensatiewoning. Er zal sprake zijn van een zeer beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen (8,4 verkeersbewegingen) als gevolg van de nieuwe woning. Het aantal verkeersbewegingen neemt zodoende als gevolg van de plannen beperkt toe. Het bestaande wegennet is voldoende toegerust op de ontsluiting van het plangebied ten behoeve van één extra woning.

Conclusie

Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit TAM-omgevingsplan.

4.12.2 Parkeren

In voorliggend geval wordt voor wat betreft parkeren getoetst aan de eerder genoemde CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren'.

Uitgangspunten en parkeerbenodigdheden

Het plangebied ligt in een gebied met de stedelijkheidsgraad 'niet stedelijk' in een deel van de gemeente Borne dat behoort tot het gebiedstype 'buitengebied'. In voorliggend geval wordt in de nieuwe situatie een extra vrijstaande woning gebouwd. Hiermee is sprake van een extra parkeerbehoefte van 2,7 afgerond drie parkeerplaatsen. Gelet op de omvang van het toekomstige woonerf is er ruim voldoende ruimte om op eigen erf in de parkeerbehoefte te voorzien. Overigens is er geen toename van de parkeerdruk in de omgeving, doordat er op eigen erf wordt voorzien in de parkeervoorziening.

Conclusie

Het aspect parkeren vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.

4.13 Gezondheid

Het omgevingsplan moet een evenwichtige toedeling van functies aan locaties bevatten. De gemeente moet daarbij de kwaliteit van de fysieke leefomgeving waarborgen. Dat belang krijgt een bredere invulling dan het belang van een goede ruimtelijke ordening. In de brede belangenafweging weegt het bevoegd gezag het belang van de gezondheidsbescherming samen met andere belangen af. Het bevoegd gezag moet motiveren hoe het de verschillende belangen heeft gewogen. En hoe dit uitpakt in het omgevingsplan. Dit volgt uit artikel 2.1 lid 4 van de Omgevingswet.

Voorzorg kan ook in het omgevingsplan een rol spelen, bijvoorbeeld bij het toedelen van functies aan locaties.

Gezondheidsbescherming en -bevordering

Naast de gezondheidsbescherming kan het bevoegd gezag het belang van gezondheidsbevordering meewegen. Zo heeft de fysieke leefomgeving positieve gezondheidseffecten als deze uitnodigt tot gezond gedrag en mensen stimuleert tot meer bewegen, gezonder eten en elkaar ontmoeten.

Beoordeling van de plannen:

Het voorliggend plan voorziet in een rood voor rood ontwikkeling op een erf waarin in het verleden agrarische bedrijvigheid is uitgeoefend. Met het plan wordt eveneens asbest gesaneerd van de locatie, wat in het kader van gezondheid een zeer wenselijke ontwikkeling is. De nieuwe erfsituatie wordt landschappelijk ingepast, waarbij een vermindering van verhard oppervlak eveneens een uitgangspunt betreft. Dit komt ten goede aan de mentale gezondheid, gaat hittestress op de locatie tegen en zorgt voor een visueel aantrekkelijker beeld. Overigens voldoet de planvorming aan de randvoorwaarden voor wat betreft geur, luchtkwaliteit en geluid en zodoende is sprake van een goede invulling van het thema gezonheid.

Hoofdstuk 5 Toelichting planregels

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van voorliggend TAM-omgevingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

5.2 Opzet van de regels

5.2.1 Algemeen

Zoals in de inleiding is aangegeven betreft het hier een TAM-Omgevingsplan. TAM-IMRO is bedoeld voor gemeenten die nog geen gebruik kunnen maken van het planvormingsdeel van het DSO. Kort gezegd houdt TAM-IMRO in dat de huidige techniek voor planvorming tijdelijk kan worden gebruikt onder de Omgevingswet. Deze techniek betreft de bestaande uitwisselingsstandaard IMRO (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de bestaande voorziening Ruimtelijke Plannen. IMRO is een bekende en functionerende techniek. De TAM-IMRO vraagt niet om alternatieve software. Het gaat meer om langduriger gebruik van de bestaande systemen en koppelingen. De regels en verbeelding van voorliggend TAM-omgevingsplan zijn dan ook opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP). De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van een bestemmingsplan. Dit TAM-omgevingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het TAM-omgevingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de functies zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Inleidende regels;
  • Functieregels en gebiedsaanwijzingen;
  • Algemene regels aan activiteiten;
  • Overgangsrecht.
5.2.2 Preambule

De IMRO-standaarden maken het niet mogelijk om een regeling te beginnen met een ander hoofdstuk dan hoofdstuk 1. De naamgeving van het hoofdstuk kan worden gewijzigd, maar hoofdstuk 1 blijft altijd zichtbaar. De IMRO-standaarden bieden ook geen mogelijkheid tot het gebruik van paragrafen. Ook voor de artikelen geldt dat deze in IMRO automatisch worden genummerd en dat de nummering dus bij ‘artikel 1’ begint. Voor het TAM-IMRO omgevingsplan is de IMRO hoofdstuk- en artikelnummering onhoudbaar, omdat het omgevingsplan van rechtswege al een hoofdstuk 1 en een artikel 1 kent. Deze nummers zijn dus al bezet.

Om duidelijk te maken hoe een TAM-IMRO omgevingsplan zich verhoudt tot de rest van het omgevingsplan, is een preambule opgenomen. De preambule geeft aan hoe het TAM-omgevingsplan in samenhang met de rest van het omgevingsplan gelezen moeten worden. Als het TAM-omgeivngsplan wordt geraadpleegd, is de preamublie direct zichtbaar boven de regels.

5.2.3 Toepassingsbereik van het wijzigingsbesluit

Het voor een bepaalde locatie vaststellen van nieuwe regels in een TAM-omgevingsplan zorgt er niet voor dat de oude regels op die locatie automatisch vervallen. Het TAM-omgevingsplan maakt namelijk geen gebruik van de technische vereisten van de nieuwe Omgevingswet, maar gebruikt zoals hiervoor beschreven nog de ‘oude’ standaarden. Om te voorkomen dat voor het gewijzigde deel van het omgevingsplan zowel nieuwe als oude regels gelden, is in dit TAM-omgevingsplan een toepassingsbereik opgenomen in Artikel 3 van de inleidende regels.

5.2.4 Opnemen van aanvraagvereisten

Voor het aanvragen van een vergunning voor een verboden of vergunningplichtige activiteit op grond van een TAM-omgevingsplan kunnen aanvullende aanvraagvereisten worden opgenomen. Deze aanvraagvereisten zijn aanvullend op de aanvraagvereisten in paragraaf 7.2.1 van de Omgevingsregeling. In paragraaf 22.5.2 van de bruidsschat zijn de (aanvullende) aanvraagvereisten opgenomen voor vergunningaanvragen die betrekking hebben op het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Deze zijn daarom van toepassing op het te wijzigen deel van het omgevingsplan met een TAM-omgevingsplan. Om deze overeenkomstig van toepassing te verklaren op het TAM-omgevingsplan, wordt de volgende bepaling opgenomen in Artikel 4:

"De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige
toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk."

5.2.5 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 9): Deze regel is opgenomen om ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen;
  • Algemene beoordelingsregels bouwactiviteiten (Artikel 10): deze regel is opgenomen ten behoeve van het in acht nemen van algemene beoordelingsregels voor bouwactiviteiten als het gaat om bestaande maatvoering en/of ondergrondse (bouw)werken en werkzaamheden;
  • Algemene regels voor functies en activiteiten (Artikel 11): Uitgangspunt is de evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Vanuit deze gedachte zij verbodsbepalingen opgenomen.
  • Algemene omgevingsvergunning bouwactiviteit (Artikel 12): In dit artikel zijn beoordelingsregels voor bouwactiviteiten middels omgevingsvergunning opgenomen die gelden voor het gehele werkingsgebied.
  • Overige regels (Artikel 13): In de overige regels worden regels gesteld voor het parkeren en voor het laden en lossen.
5.2.6 Overgangsregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangsregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met deze wijziging van het omgevingsplan.

5.3 Verantwoording van de regels

Het vertrekpunt voor voorliggend TAM-omgevingsplan zijn de relevante bestemmingen uit het bestemmingsplan “Buitengebied Borne”. In sommige gevallen is gekozen om van deze regels af te wijken. Deze paragraaf licht deze keuzes toe.

De functies:

- Artikel 5 Agrarisch met waarden

- Artikel 7 Waarde - Archeologische verwachting 1

Zijn overgenomen uit het omgevingsplan van rechtswege. De betreffende functies vallen binnen het plangebied vanwege een voorwaardelijke verplichting voor de landschappelijke investeringen of omdat deze liggen op het te verwijderen deel van het voormalig bestemmingsvlak. Inhoudelijk worden daarmee geen significante wijzingen aangebracht.

Artikel 6 Wonen 

De locaties aan de Lidwinaweg 50 en Het Hag zijn voorzien van een woonfunctie. De planregels komen vanuit het omgevingsplan van rechtswege en zijn op enkele punten gespecificeerd op de planvorming.

De nieuwe woning en het bijgebouw zijn specifiek aangeduid om zo de beoogde erfsituatie te garanderen. Bovendien past deze opzet van bijgebouw voor de woning niet bij recht binnen de planregels. Op het oude erf is de aanduiding 'karakteristiek' opgenomen om instandhouding van de aanwezige karakteristieke bijgebouwen te kunnen borgen en de gebruiksmogelijkheden correct vast te leggen.

Hoofdstuk 6 Financiële uitvoerbaarheid

Economische uitvoerbaarheid

In deze motivering is onderbouwd dat met het voorliggende besluit tot wijziging van het omgevingsplan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wordt bereikt en dat de toegekende functies binnen een redelijke termijn kunnen worden gerealiseerd. Gelet hierop kan, in het verlengde daarvan, aangenomen worden dat de realisatie economisch uitvoerbaar is. Op voorhand is er geen reden om aan te nemen dat de toegekende functies om financiële redenen niet binnen een redelijke termijn kunnen worden gerealiseerd.

Kostenverhaal

Op grond van artikel 13.11 Omgevingswet is de gemeente verplicht tot kostenverhaal, indien sprake is van een of meerdere aangewezen bouwactiviteiten. Het gaat hier om kostenverhaalsplichtige activiteiten als genoemd in artikel 8.13 Omgevingsbesluit, (hierna: 'een aangewezen bouwactiviteit'). Dit houdt in dat de gemeenteraad kostenverhaalsregels dient vast te stellen in het omgevingsplan, tenzij middels gemeentelijke gronduitgifte en/of een anterieure overeenkomst, co-financiering, subsidies, gemeentelijk krediet, de kosten die het vanwege artikel 8.15 Omgevingsbesluit maakt, anderszins verzekerd zijn dan wel vrijstelling wordt/is verleend voor de kosten in de gevallen genoemd in artikel 8.14 Omgevingsbesluit (Ob).

Nadeelcompensatie

In artikel 8.15 Ob worden de kostensoorten in de tabellen A en B van bijlage IV aangewezen als verhaalbare kostensoorten. In onderdeel A11 staat “Nadeelcompensatie aan derden als bedoeld in hoofdstuk 15 van de wet”. Nadeelcompensatie is een regeling voor schadevergoeding voor rechtmatig overheidsoptreden. Het gaat over schade boven het normale maatschappelijke risico en het bedrijfsrisico die iemand onevenredig zwaar treft. Het kan gaan om directe of indirecte schade. Directe schade is het gevolg van inperking van bestaande rechten van de eigenaar. Indirecte schade wordt veroorzaakt door activiteiten in de omgeving. In titel 4.5 Algemene wet bestuursrecht (Awb) staan de grondslagen, inhoudelijke eisen en procedurele bepalingen over toekenning van nadeelcompensatie.

Hoofdstuk 7 Voorbereiding en participatie

In dit hoofdstuk is de procedure van het TAM-omgevingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in deze planprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen participatie toegelicht.

7.1 Procedurestappen

Dit plan kent de volgende procedurestappen:

7.1.1 Ontwerp

Het ontwerp TAM-omgevingsplan wordt behandeld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders. Een wijziging van het omgevingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.

7.1.2 Vaststelling

De gemeenteraad stelt het plan vast. De ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigde vaststelling ten opzichte van het ontwerp.

7.1.3 Beroep

Nadat de raad het plan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid tot het indienen van beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

7.2 Vooroverlegpartners

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in april 2023 een uitzonderingslijst geplubliceerd van categorieën plannen en projectbesluiten waarvoor vooroverleg wel of niet noodzakelijk is. Het plan valt onder een plan op basis van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Hiervoor dient de gemeente een kennisgevingsformulier te sturen aan de provincie, waarop de provincie zal reageren. Hiermee wordt voldaan aan het vooroverleg.

Waterschap Vechtstromen

Het Waterschap Vechtstromen is middels de Digitale Watertoets over de ontwikkeling geïnformeerd, omdat de korte procedure van toepassing is wordt gesteld dat met de ontwikkeling geen bijzondere waterschapsbelangen gemoeid zijn. Met inachtneming van de standaard uitgangspunten is verder vooroverleg daarom niet noodzakelijk geacht.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerp van het omgevingsplan ligt vanaf DATUM gedurende zes weken ter inzage. Tijdens deze periode kan eenieder een zienswijze indienen. Eventuele zienswijzen en de wijze van afhandeling van deze zienswijzen zijn terug te vinden in de zienswijzennota.