direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-omgevingsplan H22B Buitengebied Lidwinaweg 50 Zenderen
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.TAM22BLIDWINA-OW01

Regels

Preambule

Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van ontwikkeling op de locatie TAM-omgevingsplan H22B Buitengebied Lidwinaweg 50 Zenderen en is als een nieuw hoofdstuk 22b opgenomen in het omgevingsplan van de gemeente Borne. Dit hoofdstuk is op grond van artikel 11.1, lid 2 Besluit elektronische publicaties bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.


De in dit op https://www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22b van het omgevingsplan van de gemeente Borne. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer 22b gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord ‘Bijlage’, na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage 22b gelezen worden.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden de volgende begripsbepalingen:

  • 1. Bijlage 1 bij dit 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22b' bevat begripsbepalingen voor de toepassing van dit TAM-IMRO-deel van het omgevingsplan.
  • 2. De bijlage bij de Omgevingswet, bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van overeenkomstige toepassing op dit 'TAM-omgevingsplan H22B Buitengebied Lidwinaweg 50 Zenderen', tenzij in Bijlage 1 bij dit TAM-omgevingsplan daarvan is afgeweken.

Artikel 2 Meet- en rekenbepalingen

De meet- en rekenbepalingen uit artikel 22.24 van het omgevingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op het meten van de waarden die in dit hoofdstuk in m, m2 of m3 zijn uitgedrukt, voor zover hiervan niet is afgeweken in 2.1 tot en met 2.8.

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 afstand tot de bouwperceelsgrens:

de kortste afstand van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsgrens van het bouwperceel.

2.7 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.8 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidsmuren).

Artikel 3 Toepassingsbereik

  • 1. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder b, g, h, i of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid.
  • 2. De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
  • 3. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie Lidwinaweg 50 in Zenderen waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0147.TAM22BLIDWINA-OW01 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl/.

Artikel 4 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van het omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.

Hoofdstuk 2 Functies en gebiedsaanwijzingen

Artikel 5 Agrarisch met waarden

5.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Agrarisch met waarden.

5.2 Functieomschrijving

Een locatie die op de verbeelding is aangegeven als 'Agrarisch met waarden' heeft de volgende functies:

  • a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf, in de vorm van een grondgebonden agrarisch bedrijf en/of een niet grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • b. instandhouding en versterking van de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden;
  • c. ter plaatse van de locatie 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogteverschillen', voor hoogteverschillen;
  • d. ter plaatse van de locatie 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - beplantingselementen', voor beplantingselementen;
  • e. de bestaande wandel- en fietspaden en erfontsluitingswegen;
  • f. hobbymatige weidegang van vee;
  • g. natuurontwikkeling;
  • h. medegebruik voor extensieve recreatie;

met de daarbij behorende:

  • i. groenvoorzieningen;
  • j. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
5.3 Beoordelingsregels bouwactiviteiten
5.3.1 Toepassingsbereik

In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 gelden de in artikel 5.3 opgenomen beoordelingsregels.

5.3.2 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen geldt dat op of in deze gronden geen gebouwen of overkappingen mogen worden gebouwd.

5.3.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal:
    • 1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de extensieve dagrecreatie zoals zitbanken en routeborden, 3 m;
    • 2. erf- en terreinafscheidingen 1 m;
    • 3. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde lichtmasten 2 m.
5.4 Maatwerkvoorschriften landschapswaarden

Het college kan bij maatwerkvoorschrift bepalen dat beplanting anders wordt gesitueerd, indien en voorzover dit noodzakelijk is ter berscherming en ontwikkeling van de landschapswaarden.

5.5 Specifieke functieregels gebruiksactiviteiten
5.5.1 Strijdig gebruik

Het is verboden om binnen deze functie de volgende gebruiksactiviteiten te verrichten:

  • a. containerteelt;
  • b. seksinrichtingen;
  • c. paardenbakken, met uitzondering van bestaande paardenbakken;
  • d. volkstuinen en moestuinen;
5.5.2 Spuitzones

Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen ten behoeve van uitoefening van (glastuin)bouw, fruit- en boomteelt is niet toegestaan binnen een afstand van 50 m van functievlakken ten behoeve van voor bestrijdingsmiddelen gevoelige functies, met uitzondering van bestaand gebruik waarbij de bestaande afstand als minimale afstand dient te worden aangehouden. Onder voor bestrijdingsmiddelen gevoelige functies worden verstaan alle functies met gebouwen behoudens de agrarische bedrijvigheid.

5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.6.1 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden op of in de gronden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de onderstaande omgevingsplanactiviteiten uit te voeren. Op de gronden ter plaatse van de locatie:

5.6.2 specifieke vorm van agrarisch met waarden - beplantingselementen

het vellen en rooien van houtgewas.

5.6.3 specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogteverschillen

afgraven, ophogen en egaliseren van gronden.

5.6.4 beoordeling omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit, zoals vermeld onder 5.6.2 en/of 5.6.3, wordt alleen verleend als, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders, met de hiervan te verwachten directe en/of indirecte gevolgen niet blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de specifieke gebiedskenmerken en hieraan door het stellen van voorwaarden tegemoet kan worden gekomen.

5.6.5 uitzonderingen vergunningplichtige gevallen

De in 5.6.2 en 5.6.3 vervatte verboden gelden niet voor het uitvoeren van de volgende omgevingsplanactiviteiten:

  • a. die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning.

Artikel 6 Wonen

6.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Wonen.

6.2 Functieomschrijving

Een locatie die op de verbeelding is aangegeven als 'Wonen' heeft de volgende functies:

  • a. wonen;
  • b. de uitoefening van een beroep-aan-huis, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep-aan-huis, met een maximum van 50 m²;
  • c. inwoning in de woning en de aangebouwde bijgebouwen;
  • d. hobbymatig agrarisch medegebruik;
  • e. ter plaatse van de functie 'karakteristiek' voor het behoud, de bescherming en het herstel van de karakteristieke gebouwen;
  • f. gebruik voor stalling en opslag in de vorm van:
    • 1. stalling en verhuur van paarden en wagens, fietsen en daarmee gelijk te stellen niet-gemotoriseerde vervoermiddelen;
    • 2. stalling van caravans, kampeerauto's,vouwwagens en daarmee gelijkt te stellen recreatieve vervoermiddelen;
    • 3. opslag van (semi)agrarische en/of particuliere goederen alsmede bedrijfsmatige opslag behorend bij een kantoor, beroep of bedrijf aan huis van goederen of van een elders uitgeoefend bedrijf ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' met dien verstande dat de in gebruik zijnde vloeroppervlakte voor opslag en stalling niet meer bedraagt dan 25% van de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen;
  • g. ter plaatste van de aanduiding 'karakteristiek', medegebruik in de vorm van:
    • 1. inpandige stalling en verhuur van paarden en wagens, fietsen en daarmee gelijk te stellen niet-gemotoriseerde vervoermiddelen
    • 2. inpandige stalling van caravans, kampeerauto's,vouwwagens en daarmee gelijk te stellen recreatieve vervoermiddelen;
    • 3. inpandige opslag van (semi)agrarische en/of particuliere goederen alsmede bedrijfsmatige opslag behorend bij een kantoor, beroep of bedrijf aan huis van goederen of van een elders uitgeoefend bedrijf;
    • 4. een beroep of bedrijf aan huis waarvoor een maximum geldt van 100 m2 vloeroppervlakte;
    • 5. plattelandskamers en of plattelandsappartementen met een maximum vloeroppervlakte van 50 m² per stuk en maximaal 4 plattelandsappartementen;

met dien verstande vloeroppervlakte voor medegebruik niet meer bedraagt dan 60% van het maximum oppervlakte aan bijgebouwen binnen het functievlak;

met de daarbijbehorende:

  • h. tuinen en erven;
  • i. parkeervoorzieningen.
6.3 Beoordelingsregels bouwactiviteiten
6.3.1 Toepassingsbereik

In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 gelden de in artikel 6.3 opgenomen beoordelingsregels.

6.3.2 Regels over het uiterlijk van bouwwerken

In afwijking van het bepaalde in artikel 22.29 lid 1 onder b met betrekking tot het uiterlijk en situering van bouwwerken, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling, moet worden voldaan aan de beleidsregels 'Ruimtelijk kwaliteitsplan Lidwinaweg 50' als bedoeld in artikel 4.19 Omgevingswet.

6.3.3 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een hoofdgebouw zal uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de situering van het bestaande hoofdgebouw dan wel ter plaatse van een bouwvlak in welk geval een hoofdgebouw binnen een bouwvlak zal worden gebouwd;
  • b. het aantal woningen per functievlak bedraagt maximaal één woning;
  • c. de inhoud van de woning mag niet meer bedragen dan 750 m3, danwel de bestaande grotere inhoud waarbij ook eventueel inpandige bedrijfsruimten die deel uitmaken van hetzelfde hoofdgebouw als de woning tot de bestaande grotere inhoud worden gerekend;
  • d. de goothoogte van de woning mag niet meer bedragen dan 4,2 m danwel de bestaande goothoogte;
  • e. de dakhelling van een woning dient minimaal 35° te bedragen, danwel de bestaande dakhelling;
6.3.4 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen mogen uitsluitend op minimaal 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met dien verstande:
    • 1. dat ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' de bijgebouwen voor de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd;
    • 2. dat ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' eveneens bijgebouwen zijn toegestaan;;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen mag per hoofdgebouw niet meer bedragen dan 150 m2', met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' de bestaande gezamenlijke oppervlakte is toegestaan met dien verstande dat dit uitsluitend geldt voor de bestaande karakteristieke bebouwing;
  • c. de maximale goothoogte bedraagt 3 m;
  • d. de maximale bouwhoogte bedraagt 6 m;
  • e. herbouw van bijgebouwen, voor zover de oppervlakte na herbouw meer bedraagt dan 150 m2, is niet toegestaan;
  • f. ter plaatse van de locatie 'karakteristiek' dient - in afwijking van de in dit artikel opgenomen maatvoering - de uitwendige hoofdvorm van de bestaande gebouwen, bestaande uit goot- en bouwhoogte en dakvorm, te worden gehandhaafd.
6.3.5 Carports en overkappingen

Voor het bouwen van carports en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. carports en overkappingen mogen uitsluitend op minimaal 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • b. carports mogen gebouwd worden met een maximaal oppervlak van 30 m² en een maximale bouwhoogte van:
    • 1. 3 meter of;
    • 2. de hoogte van de eerste bouwlaag.

met dien verstande dat het gezamenlijke oppervlak van hoofdgebouw en bijgebouwen, carports en overkappingen ten hoogste 60% van het oppervlak van het bouwperceel bedraagt;

  • c. overkappingen mogen worden gebouwd met een maximaal oppervlak van 30 m2 en een maximale bouwhoogte van:
    • 1. 3 meter of;
    • 2. de hoogte van de eerste bouwlaag

met dien verstande dat het gezamenlijke oppervlak van hoofdgebouw en bijgebouwen, carports en overkappingen ten hoogste 60% van het oppervlak van het bouwperceel bedraagt.

6.3.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde carports en overkappingen, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen voor zover gelegen vóór de voorgevellijn maximaal 1 m mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.
6.4 Omgevingsvergunning bouwacitiviteiten
6.4.1 Splitsing woning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.3 voor het splitsen van een woning in maximaal drie woningen, met dien verstande dat:

  • a. bij een inhoud van minimaal 1000 m3 de burgerwoning, inclusief eventueel inpandige bedrijfsruimten gesplitst mag worden in twee woningen;
  • b. bij een inhoud van minimaal 1500 m3 de burgerwoning, inclusief eventueel inpandige bedrijfsruimten gesplitst mag worden in drie woningen;
  • c. de oppervlakte of inhoud van de gebouwen mag niet worden vergroot;
  • d. bijgebouwen mogen worden gebouwd met een gezamenlijke maximale oppervlakte van 150 m² ten behoeve van alle woningen;
  • e. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de in de omgeving voorkomende functies en waarden;
  • f. voor de nieuwe woning een aanvaardbaar woonklimaat kan worden gerealiseerd
6.5 Maatwerkvoorschriften landschapswaarden

Burgemeester en wethouders kunnen bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de bebouwing en/of beplanting anders wordt gesitueerd, indien en voorzover dit noodzakelijk is ter berscherming en ontwikkeling van de landschapswaarden.

6.6 Omgevingsvergunning gebruiksactiviteiten
6.6.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. bewoning van vrijstaande bijgebouwen;
  • b. seksinrichtingen.
6.6.2 Voorwaardelijke verplichting sloop
  • a. Tot een met de functie strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in 6.2 opgenomen functieomschrijving zonder de sloop van de bij dit TAM-omgevingsplan horende Bijlage 2 met letteraanduiding E als 'te slopen opstallen' aangeduide bouwwerken;
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in 6.2 opgenomen functieomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen één jaar na het tijdstip van onherroepelijk worden van het plan geheel uitvoering is gegeven aan de sloop van de bij dit TAM-omgevingsplan horende Bijlage 2 met letteraanduiding E als 'te slopen opstallen' aangeduide bouwwerken.
6.6.3 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
  • a. Tot een met de functie strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig deze functie, zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen aangegeven met letters F en J in de functies 'Agrarisch met waarden' en 'Wonen' conform de bij dit TAM-omgevingsplan horende in Bijlage 2 opgenomen erfinrichtingsplan.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig deze functie worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen één jaar na het tijdstip van onherroepelijk worden van het plan geheel uitvoering is gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen aangegeven met letters F en J conform de bij dit TAM-omgevingsplan horende Bijlage 2 opgenomen erfinrichtingsplan teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
6.7 Beoordelingsregels gebruiksactiviteiten
6.7.1 Bedrijf aan huis
a Verbodsbepaling

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een 'bedrijf-aan-huis' uit te oefenen.

b Beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning voor het uitoefenen van een 'bedrijf-aan-huis', zoals vermeld onder a Verbodsbepaling bedrijf aan huis, wordt alleen verleend indien voldaan wordt aan het volgende:

  • a. dit vindt plaats in het hoofdgebouw of bijgebouw;
  • b. de woonfunctie blijft in overwegende mate behouden;
  • c. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
    • 1. een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Activiteitenbesluiten en onder de Omgevingswet is opgegaan in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal);
    • 2. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
    • 3. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • d. er moet worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen erf;
  • e. dat detailhandel uitsluitend in de volgende vormen is toegestaan:
    • 1. een beperkte verkoop in het klein in verband met de uitoefening van het 'bedrijf-aan-huis' in of bij het hoofdgebouw;
    • 2. kleinschalige detailhandel waarbij de verkoop uitsluitend via elektronische weg plaatsvindt en ter plaatse geen goederen worden uitgestald of aan particulieren worden afgeleverd;
  • f. maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van een 'bedrijf-aan-huis' in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 50 m².
6.7.2 Bed and Breakfast
a Verbodsbepaling

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een 'Bed and Breakfast' uit te oefenen.

b Beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning voor het uitoefenen van een 'Bed and Breakfast', zoals vermeld onder a Verbodsbepaling, wordt alleen verleend indien voldaan wordt aan het volgende:

  • a. de woonfunctie blijft in overwegende mate behouden;
  • b. het bedoeld gebruik heeft geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat en/of onevenredige afbreuk aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
  • c. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • d. er moet worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen erf;
  • e. het maximale aantal gasten dat gelijktijdig gebruik mag maken van de bed and breakfast 4 bedraagt;
  • f. de omvang van de bed and breakfast niet meer bedraagt dan 40% van het vloeroppervlak van de woning tot een maximum van 50 m²;
  • g. bij de betreffende woning niet ook al plattelandskamers en/of plattelandsappartementen aanwezig zijn of zijn vergund.
6.7.3 Plattelandskamers en plattelandsappartementen
a Verbodsbepaling

Het is verboden zonder omgevingsvergunning 'Plattelandskamers en plattelandsappartementen' uit te oefenen.

b Beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning voor het uitoefenen van 'Plattelandskamers en plattelandsappartementen', zoals vermeld onder a Verbodsbepaling, wordt alleen verleend indien voldaan wordt aan het volgende:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. uitsluitend de bestaande, met vergunning gebouwde, gebouwen, die minimaal gedurende drie jaar bedrijfsmatig agrarisch in gebruik zijn geweest, worden gebruikt voor plattelandskamers of plattelandsappartementen. Nieuwbouw is niet toegestaan en de huidige oppervlakte aan bebouwing mag niet worden overschreden;
  • c. de plattelandskamers of plattelandsappartementen worden uitsluitend gebruikt ten behoeve van verblijfsrecreatie;
  • d. de oppervlakte van één plattelandskamer of plattelandsappartement is niet groter dan 50 m2;
  • e. het aantal plattelandkamers of plattelandsappartementen bedraagt niet meer dan 4;
  • f. de karakteristiek van de gebouwen alsmede de complexiteit en de (landschappelijke) kenmerken van het (voormalig boeren) erf worden niet onevenredig aangetast;
  • g. door de afwijking dient er in ruimtelijk opzicht een verbetering plaats te vinden ten opzichte van de oude situatie.
  • h. indien het perceel nog niet of onvoldoende landschappelijk is ingepast dient dit alsnog te gebeuren, waartoe zonodig een landschapsplan wordt opgesteld;
  • i. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  • j. er moet worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen erf;
  • k. bij de betreffende woning niet ook al bed and breakfast aanwezig is of is vergund.
6.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen of delen daarvan te slopen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
  • b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan.
  • c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien naar oordeel van het bevoegd gezag:
    • 1. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden hersteld; of
    • 2. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven, en/of het delen van het pand betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm veroorzaken; of
    • 3. er sprake is van verbouw of nieuwbouw met behoud en/of terugbouwen van de karakteristieke hoofdvorm.

Artikel 7 Waarde - Archeologische verwachting 1

7.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Waarde - Archeologische verwachting 1.

7.2 Gebiedsomschrijving

De regels in deze afdeling zijn, behalve voor de andere daar voorkomende functies, mede bestemd met het oogmerk voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden.

7.3 Beoordelingsregels bouwactiviteiten
  • a. Binnen deze gebiedsaanwijzing mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
  • b. Bouwwerken ten behoeve van de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen, zijn op de in 7.2 bedoelde gronden slechts toelaatbaar, indien het een bouwwerk betreft van minder dan 2.500 m2. Indien het een bouwwerk betreft waarvan de oppervlakte meer dan 2.500 m2 bedraagt én de bodemingrepen niet dieper zijn dan 40 cm, is deze eveneens toelaatbaar.
7.4 Omgevingsvergunning bouwactiviteiten
7.4.1 Verbodsbepaling

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde onder 7.3 met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige beoordelingsregels

7.4.2 Beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in 7.4.1 wordt alleen verleend indien voldaan wordt aan het volgende:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is redelijkerwijs aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is redelijkerwijs aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
  • c. op basis van archeologisch onderzoek is redelijkerwijs aangetoond dat archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden gericht op:
    • 1. Het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. Het doen van opgravingen;
    • 3. Begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.
7.4.3 Advies

Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.4.1 winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.5.1 Verbodsbepaling

Het is verboden op in de gronden met de gebiedsaanwijzing 'Waarde - Archeologische verwachting 1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen, parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen van gronden en het rooien van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd.
7.5.2 Beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt alleen verleend indien voldaan wordt aan het volgende:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is redelijkerwijs aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is redelijkerwijs aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
  • c. op basis van archeologisch onderzoek is redelijkerwijs aangetoond dat archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden gericht op:
    • 1. Het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. Het doen van opgravingen;
    • 3. Begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.
7.5.3 Uitzonderingen

Het in 7.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken of werkzaamheden:

  • a. werken of werkzaamheden die kleiner zijn dan 2.500 m2 of niet dieper reiken dan 40 cm onder het bestaande maaiveld;
  • b. werken of werkzaamheden die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, mits de gronden niet dieper dan 40 cm worden geroerd, tenzij is aangetoond dat vanaf 40 cm diepte archeologische waarden ten gevolge van het gebruik van de gronden in het verleden reeds verloren zijn gegaan;
  • c. werken of werkzaamheden die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning;
  • d. werken of werkzaamheden waarvoor een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 nodig is.
7.5.4 Advies

Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.5.1, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

Artikel 8 overige zone - bomenteelt uitgesloten

8.1 Gebiedsomschrijving

De gronden ter plaatse van de gebiedsaanwijzing´overige zone - bomenteelt uitgesloten´ zijn, behalve voor de daar voorkomende functies, mede bestemd voor de bescherming van de openheid ter plaatse.

8.2 Specifieke gebruiksregels

In afwijking van het bepaalde in de daar voorkomende agrarische functie (Artikel 5) is bomenteelt ter plaatse van de gebiedsaanwijzing 'overige zone - bomenteelt uitgesloten' niet toegestaan.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene beoordelingsregels bouwactiviteiten

10.1 Beoordelingsregels bouwactiviteiten bestaande maatvoering
  • a. In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, (gezamenlijke) oppervlakte, inhoud en/of afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in Hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
  • b. Het bepaalde in 10.1 onder a omtrent de maximaal toegestane (gezamenlijke) oppervlakte van bouwwerken is niet van toepassing ingeval van vervangende herbouw van één of meer bijgebouwen binnen eenzelfde bestemmingsvlak.
10.2 Beoordelingsregels bouwactiviteiten ondergrondse werken en werkzaamheden

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

10.3 Beoordelingsregels bouwactiviteiten ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met uitzondering van het bepaalde in sub b en c;
  • b. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m²;
  • c. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken ten behoeve van de waterhuishouding mag niet meer bedragen dan 1.500m²;
  • d. in aanvulling op het bepaalde sub a is per bouwperceel maximaal 1 niet-overdekt zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. het zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevel of het verlengde daarvan en op een afstand van ten minste 3 meter van zijdelingse en achterste perceelsgrens;
    • 2. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
    • 3. de oppervlakte van het zwembad mag maximaal 50 m2 bedragen;
  • e. in aanvulling op het bepaalde sub a is per bouwperceel maximaal 1 overdekt zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. het zwembad is uitsluitend toegestaan in hoofd- en bijgebouwen;
    • 2. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
  • f. de bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter onder peil, met dien verstande dat een voorziening ten behoeve van de waterhuishouding tot maximaal 6 meter onder peil gebouwd mag worden.
10.4 Omgevingsvergunning bouwactiviteit ondergrondse bouwwerken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.3 sub f voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarden dat:

  • a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.

Artikel 11 Algemene regels voor functies en activiteiten

11.1 Verboden gebruik

Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is het verboden gronden of
bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan die locatie toegedeelde functies en
activiteiten. Hieronder wordt in ieder geval gerekend:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- en/of opslagplaats voor normaal onderhoud, gebruik en beheer en met uitzondering van een gebruik als stort- en/of opslagplaats zoals uitdrukkelijk toegestaan ingevolge het bepaalde in deze regels;
  • b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan hetgebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan als stallings- en/of opslagplaats voor normaal onderhoud, gebruik en beheer;
  • c. een gebruik van gronden voor het beproeven van motorvoertuigen alsmede voor de beoefening van de motorsport en de modelvliegsport en voor het racen of crossen van motorvoertuigen;
  • d. een gebruik van gronden als kleinschalig kampeerterrein, met uitzondering van een gebruik als kleinschalig kampeerterrein zoals uitdrukkelijk is toegestaan ingevolge het bepaalde in deze regels;
  • e. een gebruik van gronden en bouwwerken voor inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;
  • f. een gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, met uitzondering van een gebruik voor (detail)handel zoals uitdrukkelijk toegestaan ingevolge het bepaalde in deze regels;
  • g. een gebruik van:
    • 1. gebouwen, niet zijnde een woning of een klooster;
    • 2. recreatiewoningen;
    • 3. kampeermiddelen;
    • 4. plattelandskamers en plattelandsappartementen;

voor permanente bewoning.

Artikel 12 Algemene omgevingsvergunning bouwactiviteit

12.1 Verbodsbepaling

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van bevoegd gezag de volgende bouwactiviteiten uit te voeren:

  • a. het afwijken van de in de regels voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%;
  • b. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van een bouwgrens ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad. De afwijking mag ten hoogste 5 m bedragen;
12.2 Beoordelingsregels

de in 12.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Parkeerruimte op eigen erf

Een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor het bouwen en/of gebruik van gronden, wordt niet eerder verleend dan nadat op eigen erf in voldoende mate is voorzien in de benodigde parkeerruimte.

13.2 Beoordelingsregels
  • a. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning dient in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort conform de de normen die zijn neergelegd in de 'Nota Parkeernormen Gemeente Borne

Als de 'Nota Parkeernormen Gemeente Borne ' wordt gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden, in die zin dat de hierop volgende nota's inzake parkeren van toepassing zijn.

13.3 Afwijken van de beoordelingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 13.1 en 13.2:

  • a. indien het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
13.4 Ruimtegebruik voor laden en lossen

Een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor het bouwen en/of gebruik van gronden, wordt niet eerder verleend dan nadat in voldoende mate in de behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen is voorzien.

13.5 Beoordelingsregels
  • a. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning dient in voldoende mate ruimte te zijn aan, in of onder dat gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort conform de Richtlijn voor het akoestisch bewust ontwerpen en uitvoeren van laad- en loslocaties en Luchtkwaliteit en vormgeving van laad- en loslocaties van de CROW en/of hierop volgende publicaties..
13.6 Afwijken van de beoordelingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 13.4 en 13.5:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangsrecht

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a Wabo of een omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
  • c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat omgevingsplan.