direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Wensink Zuid, herziening Van Speykplein 5a
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpWZhz002-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is eigenaar van een onbebouwd perceel aan het Van Speykplein ten zuiden van de kern Borne. Het betreffende perceel, kadastraal bekend als gemeente Borne, sectie L, nummer 357, is momenteel in gebruik als weide. Op grond van het vigerend bestemmingsplan 'Wensink Zuid' geldt de bestemming agrarisch gebied met landschapswaarden -A- en is ter plaatse van dit perceel geen woning mogelijk.

Initiatiefnemer heeft burgemeester en wethouders van de gemeente Borne verzocht medewerking te verlenen aan de mogelijkheid van het bouwen van een vrijstaande woning op betreffende perceel. De voorwaarde is dat de bouwmogelijkheid op het bestaande bouwvlak op het naastgelegen perceel (sectie I, nummer 2418) komt te vervallen. Burgemeester en wethouders hebben positief besloten op het verzoek.

Middels dit bestemmingsplan wordt aan het perceel een bestemming 'Wonen' met de bijbehorende bouw- en gebruiksregels toegekend. In dit bestemmingsplan zal worden aangetoond dat het toekennen van een bestemming 'Wonen' aan het perceel vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is. Daarnaast vervalt de bouwmogelijkheid op het naburige perceel.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan het Van Speykplein ten zuiden van de kern Borne. Doordat momenteel geen woonbebouwing in het plangebied aanwezig is, kent het perceel geen huisnummer. Naar alle waarschijnlijkheid wordt aan de nog te bouwen woning, die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, huisnummer 5a toegewezen. In dit bestemmingsplan zal qua locatieaanduiding hier dan ook aan gerefereerd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWZhz002-vg01_0001.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWZhz002-vg01_0002.png"

Figuur 1.1) Situering plangebied in Borne (Topografische gemeentekaart juni 2015)

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Het geldende bestemmingsplan voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Wensink Zuid'. Dit bestemmingsplan is op 9 december 2008 vastgesteld door de gemeenteraad en op 21 juni 2011 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel. Op basis van dit bestemmingsplan zijn de gronden in het plangebied bestemd als 'Agrarisch gebied met landschapswaarden -A-'.

In het bestemmingsplan Wensink Zuid was voor de beoogde locatie reeds een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Het was de bedoeling om het deel van De Wheele, ten zuiden van het Van Speykplein in de toekomst als Landgoederenzone te ontwikkelen. Bij het Van Speykplein was de bouw van zes villa's gedacht. De provincie Overijssel heeft echter goedkeuring onthouden aan de percelen voor een wijzigingsbevoegdheid. De reden dat de goedkeuring is onthouden aan deze percelen is dat de akoestische situatie voor deze percelen onvoldoende is onderzocht. De onthouding van goedkeuring is bij de Afdeling bestuursrechtstpraak van de Raad van State in stand gebleven (uitspraak 9 februari 2011, nr. 200906471 /1).

Er is inmiddels een akoestisch onderzoek uitgevoerd en geconcludeerd dat ten gevolge van weg- en verkeerslawaai de bouw van de betreffende woning aan het Van Speykplein te Borne geen belemmeringen oplevert.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWZhz002-vg01_0003.png"

Figuur 1.2) Vigerend bestemmingsplan Wensink Zuid (Gemeente Borne)

Het betreffende plan voor de nieuwbouw grenst aan de noordzijde aan het bestemmingsplan “Woongebied Borne Midden”. Hierin is het voormalige bouwblok gelegen. Dit actualistatieplan voor de gehele bebouwde kom van Borne staat model voor het bestemmingsplan “Wensink Zuid, Van Speykplein 5a”.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWZhz002-vg01_0004.png"

Figuur 1.3) Vigerend bestemmingsplan Woongebied Borne Midden (Gemeente Borne) met vervallen bouwvlak tussen huisnummers 1 en 5

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie betreft een beschrijving en analyse van de bestaande situatie. In hoofdstuk 3 Beleidskader wordt het relevante beleid dat als basis dient voor dit bestemmingsplan besproken. Hoofdstuk 4 Planbeschrijving betreft een planbeschrijving. De verschillende milieuaspecten die van belang zijn voor elk bestemmingsplan worden besproken in hoofdstuk 5 Onderzoek/verantwoording. In hoofdstuk 6 Juridische planopzet wordt aandacht besteed aan de juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid en Overleg en inspraak de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Algemeen

Het plangebied is gelegen ten zuiden van de kern Borne en grenst direct aan de woonwijk Wensink Zuid. Belangrijkste ruimtelijke structuurdragers in de omgeving betreffen de Rondweg, de Amerikalaan / Europalaan en de Bornse Beek. Ten zuiden van het plangebied bevinden zich, aan de andere zijde van de Amerikalaan, plein Westermaat met daarachter Bedrijventerrein Westermaat van de gemeente Hengelo. In het noordoosten, aan de andere zijde van de Rondweg, bevindt zich de woonwijk Bornsche Maten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWZhz002-vg01_0005.png"

Afbeelding 2.1): Luchtfoto omgeving plangebied (Google Earth)

2.2 Ruimtelijke structuur

2.2.1 Ontstaansgeschiedenis

Borne maakt deel uit van de dekzandgebieden, bestaande uit een afwisseling van hoog gelegen stuwwallen en dekzandkoppen en lager gelegen beekdalen van de Bornse beek en de Azelerbeek. De kern Borne ligt op zo'n uitloper van de stuwwal. Het gebied is al bewoond door de mens vanaf 6000 voor Christus.

In de late middeleeuwen ontstaan er grote en kleine akkerbouwcomplexen, de essen. Lokale machthebbers lieten versterkte huizen en kastelen bouwen. In Borne is daarvan nog een aantal bekend, zoals de Hondeborg ten westen van Borne, de havezate Weleveld en het Grotenhuis.

In de loop der tijd zijn de laaggelegen gronden, waaronder de projectlocatie, tussen de kernen van Borne en Hengelo steeds meer gecultiveerd en versnipperd geraakt door grootschalige nieuwbouw en infrastructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWZhz002-vg01_0006.png"

Figuur 2.1) Topografische kaart 1955-1965

2.2.2 Landschappelijke karakteristiek

Het landschap rondom Borne behoort tot het voor Twente karakteristieke coulissenachtig samengestelde landschap van het oude kleinschalige essen- en oude hoevenlandschap en het jongere ontginningslandschap. Het oorspronkelijke onderscheid in het landschapsbeeld van de verschillende landschapstypen is ten gevolge van de ruilverkaveling, de ontwikkeling van de grootschalige infrastructuur en de uitbreiding van dorps- en bedrijfsgebieden weliswaar grootschaliger geworden, en in zekere zin ook genivelleerd, maar de oorspronkelijke karakteristieke structuur en het coulissenachtige beeld zijn herkenbaar gebleven.

Het essenlandschap kenmerkt zich door de relatief meer aaneengesloten sterk opgehoogde en bol gelegen bouwlanden, de weidegronden in de beekdalen, de bosgebieden en door de aan de rand van een groter complex van bouwlanden gelegen boerenhoeven.

De weide- en hooilanden, waartoe het plangebied oorspronkelijk behoort, lagen doorgaans in de lagere gronden van de beekdalen. Deze beekdalen vormden door hun lengten belangrijke structurerende lijnen in het landschap. Veel van deze beekdalen, waaronder dat van de Bornse Beek, zijn nog herkenbaar in het landschap, mede doordat de haaks op de waterloop gelegen kavelgrenzen zijn voorzien van houtwallen en andere vormen van kavelbeplanting.

2.2.3 Bebouwingsstructuren en -typologieën

Omschrijving stedenbouwkundige opzet

Het Van Speykplein is één van de zijstraten van de Oude Hengeloseweg. Aan de vroege verbindindingsroute tussen Hengelo en Borne, de Oude Hengeloseweg, is voornamelijk traditionele woningbouw verschenen in stempelpatronen. Aan het Van Speykplein liggen een aantal vrijstaande villa's van een uiteenlopend karakter. Sinds kort is de weg doorgetrokken naar het oosten voor gemotoriseerd verkeer, maar het karakter is vrij onsamenhangend. Een nieuwe woning aan het einde van de straat is gerealiseerd volgens het wijzigingsplan “Wensink Zuid, Van Speykplein 9” (vastgesteld in 2014). Aan het Van Speykplein ligt ook de achterzijde van het gerenoveerde schoolcomplex Carmel

Het was de bedoeling om het zuidelijk deel van De Wheele (omgeving Van Speykplein) in te richten voor zes villa's. Door geluidsproblematieken is dit vooraslnog niet gebeurd, op één villa na (Van Speykplein nr.9). Opvallend is de bebouwing van het winkelcentrum Westermaat op de achtergrond. Het terrein op grondgebied van de gemeente Hengelo wordt ontsloten via de Amerikalaan. In de nachtelijke situatie is er sprake van substantiële uitstraling van licht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWZhz002-vg01_0007.png"

Figuur 2.2) Luchtfoto plangebied (Bing Maps)

Volgens de gemeentelijke welstandsnota is de locatie gelegen in het -jong ontginningslandschap- G6.2. De bebouwing bestaat hoofdzakelijk uit “agrarische en niet-agrarische woningen”. De niet­ agrarische woningen bestaan veelal uit traditionele woningen met een zadelkap. Deze woningen zijn opgebouwd uit bakstenen en rode pannen.

Voor het jong ontginningslandschap hanteert de gemeente een PLUS niveau van welstand. Voor dit gebied gelden aparte criteria, zoals voor bouwmassa's met een niet agrarische functie:

  • Hoofdgebouw evenwijdig aan de straat, direct aan de weg.
  • Bijgebouwen zijn ondergeschikt en belemmeren het doorzicht niet.
  • Bouwhoogte afhankelijk van omliggende bebouwing, in 1,5 tot 2 bouwlagen.
  • Zadeldak, afgeplat tentdak of mansardekap.
  • Gevelopbouw met een dakgedeelte en een onderstuk.
  • Een verticale geleding met staande ramen.
  • Baksteengebruik en gebakken pannen in donkere tinten.
  • Voor iedere nieuwe ontwikkeling vereist de gemeente Borne een nieuw beeldkwaliteitsplan. Voor deze locatie is dit plan opgesteld en als bijlage 5 toegevoegd.
2.2.4 Wegenstructuur

De straat Van Speykplein is bereikbaar vanaf de Oude Hengeloseweg, maar doodlopend voor gemotoriseerd verkeer. De locatie wordt ontsloten, via een smal stuk van een gemeentelijk perceel langs de bestaande weg, met een groenvoorziening.

Het extra verkeer dat wordt gegenereerd door één extra woning is zeer beperkt en niet waarneembaar in het heersende verkeersbeeld op het Van Speykplein of de achterliggende wegen. Gezien het feit dat de beperkte verkeerstoename geen gevolgen heeft voor de doorstroming of verkeersveiligheid op het Van Speykplein en overige wegen zijn er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.

Het parkeren ten behoeve van de woning vindt plaats op het eigen perceel. Het eigen perceel is, zoals ook blijkt uit afbeelding 3.1, voldoende ruim van omvang om te kunnen voorzien in parkeergelegenheid.

2.2.5 Groen en ecologie

Langs de weg, het Van Speykplein, is er sprake van enkele groene elementen, zoals een dunne strook met opslag, een retentiebekken en een oude greppel. Er is een open doorzicht richting het plangebied, ter hoogte van de zendmast.

De gronden in het plangebied zijn momenteel in gebruik als weide. Het kan gezien worden als een zich op natuurlijke wijze ontwikkelend schraalgrasland. Er wordt slechts een keer per jaar gemaaid en het maaisel wordt afgevoerd. Afgezien van de bouwlocatie (plangebied volgens bestemmingsplan) blijft dit beheer ongewijzigd en zal hierdoor de gevarieerdheid alleen maar toenemen.

De opgaande beplanting langs en haaks op het Van Speykplein en de Bornse beek kent een halfopen, bosachtig karakter. Zoals blijkt uit de luchtfoto (2.2) en locatiefoto (2.3) maakt het plangebied onderdeel uit van een reeks van grote open 'groene kamers' langs de Bornse Beek.

De houtsingel ten noorden van de geprojecteerde woning wordt gebruikt als vliegroute voor vleermuizen. Bij het huis en de schuur wordt daarvoor rekening gehouden met verlichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWZhz002-vg01_0008.png"

Figuur 2.3) Panoramafoto van locatie vanuit het zuiden met zendmast aan het Van Speykplein.

2.2.6 Waterstructuur en -systeem

Ten zuiden van het plangebied stroomt de gekanaliseerde Bornse Beek. Door de afstand tot de bouwlocatie in het noorden van de kavel en de groene zoom langs de beek wijzigt er niets in deze situatie.

2.2.7 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid ten aanzien van de archeologische monumentenzorg heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Borne in 2007 en 2008 een archeologische verwachtings- en advieskaart vervaardigd.

In het plangebied komen volgens de archeologische verwachtingskaart twee verschillende archeologische waarden voor:

Archeologische verwachting hoog:

In gebieden met een hoge archeologische verwachting is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij bodemingrepen en bouwwerken groter dan 2500 m2 die dieper zijn dan 40 centimeter. Ontwikkelingen kleiner dan 2500 m2 hebben vrijstelling van archeologisch onderzoek.

Archeologische verwachting middelhoog (ter hoogte van vervallen bouwvlak):

In gebieden met een hoge archeologische verwachting is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij bodemingrepen en bouwwerken groter dan 5000 m2 die dieper zijn dan 40 centimeter. Ontwikkelingen kleiner dan 5000 m2 hebben vrijstelling van archeologisch onderzoek.

Archeologische verwachting laag:

Bij een lage archeologische verwachting geldt dat er geen archeologisch onderzoek vereist is als de ontwikkeling uitsluitend in deze lage verwachting ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWZhz002-vg01_0009.png"

Figuur 2.4) Archeologische verwachtingskaart (RAAP)

De ontwikkeling bestaat uit het oprichten van één enkele woning en de voornoemde oppervlakte wordt niet overschreden. Daarom is archeologisch onderzoek niet nodig.

Cultuurhistorie

In of nabij het plangebied zijn geen monumenten aanwezig.

2.3 Functionele structuur

2.3.1 Wonen

De planlocatie is een onbebouwde weide met een groene zoom van opgaande beplanting met bomen. Wonen is de belangrijkste functie rond het plangebied. Aan het Van Speykplein liggen een aantal vrijstaande villa's van een uiteenlopend karakter. De achterzijde van het gerenoveerde schoolcomplex Carmel ligt ook aan de straat.

2.3.2 Kabels, leidingen en straalpaden

Schuin over het plangebied loopt een zware rioolpersleiding. In overleg met het Waterschap Vechtstromen is een beschermingszone van 7 meter uit de as afgesproken. Binnen deze zone is geen bebouwing mogelijk.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

In de SVIR wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

3.1.3 Conclusie

De SVIR en het Barro laten zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. Het betreft hier een bestemmingsplan voor het realiseren van één woning. Gezien de locatie en omvang worden hier geen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt die in strijd zijn met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel 2009

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.

Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel 2009

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2009. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

3.2.3.1 Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

3.2.3.2 Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

3.2.3.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

Figuur 3.1 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWZhz002-vg01_0010.png"

Figuur 3.1) Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009 (Bron: Provincie Overijssel)

3.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009

Indien dit bestemmingsplan wordt getoetst aan het uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel 2009 ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.4.1 Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase "generieke beleidskeuzes" zijn er geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen. Er is in dit bestemmingsplan sprake van een zeer kleine ontwikkeling met het toestaan van één extra woning.

3.2.4.2 Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied kent op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart van de provincie Overijssel de ontwikkelingsperspectieven: Mixlandschap (groen), Stadsrandgebied (bruine bollen) en een Buitendijks- beekdalgebied (blauw).

Figuur 3.2. bevat een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWZhz002-vg01_0011.png"

Figuur 3.2) Uitsnede Perspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel 2009 (Bron: Provincie Overijssel)

'Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte - Mixlandschap'

Gebieden met dit ontwikkelingsperspectief zijn bedoeld voor gespecialiseerde landbouw, mengvormen van landbouw-recreatie-zorg, landbouw-natuur en landbouwwater, bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus, die de karakteristieke gevarieerde opbouw van het cultuurlandschappen in deze gebieden versterken. Naast de bescherming van kwaliteiten wil de provincie vooral ontwikkeling en dynamiek benutten voor duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

'Bijzondere gebiedscondities benutten - Stadsrandgebied'

Stadsrandgebieden strekken zich uit in de groene omgeving, maar bedienen vooral de stedelijke omgeving. Het vormgeven van de stadsrandgebieden als entrees van zowel de groene- als stedelijke omgeving is een belangrijk kwaliteitsdoel. Specifiek hierop toegesneden nieuwe woon- en werkmilieus kunnen worden ingezet ter versterking van de landschappelijke structuur in deze gebieden. Ontwikkelingen in stadsrandgebieden moeten gepaard gaan met investeringen in de ruimtelijke kwaliteit.

Buitendijks- beekdalgebied

Gebieden met veenpakket in de ondergrond en / of laaggelegen gebieden langs waterlopen. Ontwatering niet dieper dan nodig is voor gebruik als grasland.

Toetsing van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief':

Het plangebied grenst ten noorden direct aan gronden die worden gerekend tot het bestaand stedelijk gebied van de kern Borne. Qua locatie biedt het plangebied de mogelijkheid om een bijzonder woonmilieu in het groen te realiseren. Dergelijke woonmilieus passen goed binnen dit mixlandschap. Daarnaast wordt de locatie (zie Hoofdstuk 3) landschappelijk ingepast in de omgeving. Eén woning gaat niet ten koste van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Het initiatief is in overeenstemming met het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief.

3.2.4.3 Gebiedskenmerken

Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'

In het verleden zijn de gronden waartoe het plangebied ook behoort ontgonnen ten behoeve van de landbouw. Hierdoor is van de oorspronkelijk aanwezige dekzandvlakte niet of nauwelijks nog een spoor te bekennen is. Wel wordt het woonperceel landschappelijk ingepast waarbij gebruik wordt gemaakt van 'natuurlijke' streekeigen beplantingssoorten. Middels het Landschappelijk inpassingsplan wordt het woonperceel op een adequate wijze ingepast in het landschap.

Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'

Middels een Landschappelijke inpassingsplan wordt het woonperceel ingepast in de omgeving. Hierbij wordt de woning georiënteerd op het Van Speykplein en daardoor meeloopt met de historische landschappelijke structuur. Daarnaast worden landschapsmaatregelen getroffen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit zoals, het aanvullen/herstellen van de houtwallen langs het perceel met streekeigen soorten.

De overheersende kavelrichting vormt het uitgangspunt voor de inrichting. Zo zijn de beplantingselementen haaks op of parallel aan het beekdal gesitueerd en volgen de elementen in hoofdlijnen de overheersende perceelsgrenzen: de groen kamer. De zichtlijnen langs de bebouwing blijven gehandhaafd en worden versterkt door de nieuwe aanplant.

Geconcludeerd wordt dat middels de landschapsmaatregelen zoals vervat in het Landschappelijk inpassingsplan wordt bijgedragen aan het behoud van de landschappelijke structuren in het 'Jonge heide- en broekontginningslandschap'.

Toetsing van het initiatief aan de 'Stedelijke laag'

Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijke laag' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten.

Toetsing van het initiatief aan de 'Lust- en leisurelaag'

Juist in deze gebieden is ruimte voor de toevoeging van meer stedelijke functies als woningen in samenhang met het treffen van landschapsmaateregelen. Door het treffen van landschapsmaatregelen wordt het landschappeljike raamwerk behouden en wordt de nieuwe woning 'groen' ingepast in de omgeving. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het gebiedskenmerk van de 'Lust- en leisurelaag'.

3.2.5 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 verwoorde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.2.6 Atlas Cultuurhistorie Overijssel

De cultuurhistorische atlas biedt informatie over historische landschapsstructuren, bouwkundige monumenten en archeologische vindplaatsen - in kaart, foto en toelichting. De gegevens op de kaart zijn afkomstig van de rijksdienst voor monumentenzorg (RDMZ), rijksdienst voor het oudheidkundig bodemonderzoek (ROB), stichting Het Oversticht en de provincie Overijssel.

Uit de Cultuurhistorische Atlas Overijssel blijkt dat er, naast dat er geen rijks- of gemeentelijk monument in het plangebied ligt, er ook geen sprake is van een cultuurhistorische waarde.

3.2.7 Regionaal waterplan Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 bevat het provinciale waterbeleid en is daarmee ook het Regionaal Waterplan op basis van de nieuwe Waterwet (nu nog 'plan voor de waterhuishouding' op basis van de Wet op de Waterhuishouding). In de omgevingsvisie wordt het provinciale beleid geschetst voor de hele fysieke leefomgeving. Door deze integrale aanpak is een optimale afstemming van beleid gerealiseerd tussen water en ruimtelijke ordening. Water is een dragende factor in het beleid in de Omgevingsvisie, doordat de laag van bodem, natuur en watersysteem de basis vormt van het ontwikkelingsperspectief. Binnen het waterbeheer kunnen verschillende functies worden onderscheiden voor oppervlaktewater en grondwater. Op basis van het provinciaal belang worden de functies benoemd, onderscheiden naar gebruiksfuncties en gebiedsfuncties. Daarbij wordt ook aangegeven welk gewicht deze functie heeft in de afweging met andere ruimtelijke gebiedsfuncties, zoals verstedelijking, infrastructuur, natuurontwikkeling, recreatie en dergelijke. Met het hanteren van een gedifferentieerde gewichtenset wordt op een genuanceerde wijze invulling gegeven aan het principe dat water een meer sturende rol moet vervullen in de ruimtelijke ontwikkeling.

In paragraaf 3.2.4.2 is al geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling geen invloed zal hebben op de bestaande waterhuishouding en dus strookt met het provinciale waterbeleid.

3.2.8 Conclusie

Het betreft hier een bestemmingsplan voor een relatief beperkte, nieuwe ontwikkeling. Het bestemmingsplan is niet in strijd met provinciaal beleid en voldoet aan de Omgevingsverordening Overijssel.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Netwerkstad

De steden Hengelo, Enschede, Almelo en Borne, de Regio Twente en de provincie Overijssel zijn de partners van het stedelijk netwerk. Zij hebben voor het stedelijk netwerk Twente een plan van aanpak opgesteld en een gezamenlijke bestuursopdracht geformuleerd met de volgende inhoudelijke doelstellingen:

  • verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en centrumontwikkeling van de grote steden;
  • grensoverschrijdende samenwerking met Gronau, Munster en Osnabrück;
  • economische ontwikkeling rond de universiteit;
  • (multimodale) bedrijventerreinontwikkeling;
  • hoogwaardig openbaar vervoer binnen de ‘bandstad’;
  • de realisering van een regionale blauw-groene parkstructuur.

De aanpak voorziet ook in het gezamenlijk opstellen van inhoudelijke producten, zoals een gezamenlijke, samenhangende strategische visie met deelvisies op sociaal, fysiek, economisch en ruimtelijk gebied en met concrete projecten voor de realisering van die visies.

Speciale aandacht gaat uit naar de relatie tussen deze ruimtelijke hoofdstructuur en zijn omgeving, ofwel naar de relatie tussen stad en platteland: hoe moet het stedelijk netwerk vanuit de omgeving worden gezien; en wat wordt de rol van de plattelandsgemeenten in het netwerk? Waar de landbouw plaatselijk onder druk staat en mogelijk zelfs verdwijnt, verdwijnen ook de huidige dragers van het landschap. Daarom wordt gezocht naar nieuwe landschappelijke dragers. De kwaliteit van het landelijk gebied in Twente is belangrijk voor het hele stedelijke netwerk. Voor de kleine gemeenten zijn ook de gevolgen van de dynamische ontwikkelingen in het landelijk gebied op de lokale economie en leefbaarheid van belang. Groene contouren mogen er bijvoorbeeld niet toe leiden dat het landelijk gebied op slot gaat voor wonen en werken.

3.3.2 Regionaal Mobiliteitsplan Twente

In het in 2007 vastgestelde Regionaal Mobiliteitsplan Twente 2007-2011 is de ambitie geformuleerd dat het fietsgebruik in Twente in 2011 weer minimaal op het niveau van 1995 ligt. Om hieraan bij te dragen wil Twente een hoogwaardig fietsnetwerk realiseren. In Twente neemt het fietsgebruik namelijk geleidelijk af. De Regio wil deze daling afremmen en zelfs weer laten stijgen, waarbij de doelstelling is om in 2011 hetzelfde fietsgebruik te hebben als in 1995. Om het fietsen aantrekkelijk te laten blijven moeten de missende schakels of schakels van onvoldoende kwaliteit in het fietsnetwerk worden aangepakt. Daarnaast wil de Regio inzetten op een fietssnelweg van Nijverdal naar Gronau, welke loopt via de kernen van de netwerksteden.

3.3.3 Wegenvisie Twente (2010)

De ambitie van de Regio Twente is een sterke economie te ontwikkelen door een optimaal vestigingsklimaat voor ondernemers en een prettig woon- en leefklimaat voor de werknemers, waarbij kansen voor recreatie en toerisme optimaal benut worden. De externe en interne bereikbaarheid ten behoeve van de economische doelstelling staan voorop en zijn voorwaarde voor een goede economie. De mobiliteitsdoelstelling van de Wegenvisie Twente (2010) sluit hier bij aan:

De belangrijkste economische kerngebieden richting de periode 2020-2030 goed bereikbaar houden via een regionaal wegennet met een goede doorstroming en een betrouwbaar robuust netwerk.

Enkele onderdelen van dit beleid zijn:

  • Kruispunten en wegvakken met voldoende capaciteit.
  • Op kruispunten van hoofdroutes (ook rotondes) voorrang door (aanvullende) verkeerslichten of door gericht incidentmanagement (inzet verkeersregelaars).
  • Geen landbouwverkeer en gelijkvloerse spoorkruisingen op de drukkere wegen (>1.200 mvt/spitsuur).
  • Voldoende toegeruste calamiteitenroutes, en deze zo veel mogelijk buiten de kernen houden.

In de analyse van de Wegenvisie Twente komt naar voren dat in het jaar 2020, ook nadat de zevensprong van Verdaas is doorlopen met flankerend beleid en benuttingsmaatregelen, in het onderzoeksgebied bereikbaarheidsproblemen zijn:

  • De A35 en A1 tussen knooppunt Azelo en de aansluiting Hengelo/Borne zijn zwaar belast.
  • De kruisingen van de Bornsestraat met de A1 en de Amerikalaan zijn fors overbelast. Het economische kerngebied Hengelo Noord-West heeft hiermee een kwetsbare ontsluiting.
  • Stedelijke invalswegen en de interlokale verbinding Hengelo-Almelo (N743) is zwaar belast.
  • Een calamiteitenroute met voldoende capaciteit tussen de A35 Borne-West en de A1 Hengelo/Borne ontbreekt.
3.3.4 Regionaal Wegennet 2020

Met het project Twente Mobiel (sinds 2005) hebben de Twentse wegbeheerders gezamenlijk plannen ontwikkeld voor de ontwikkeling en inzet van benuttingsmaatregelen, waarmee verkeersstromen optimaal geleid worden over de Twentse wegen, en verkeersdeelnemers worden voorzien van betrouwbare en actuele informatie. Binnen het project Twente Mobiel is het regionale wegennet voor het jaar 2010 vastgesteld. Dit wegennet was tevens de basis voor de Wegenvisie Twente met het geactualiseerde netwerk voor 2020. Het bevat de belangrijkste wegen van rijk, provincie en gemeenten:

  • Wegen met sterke verkeersfunctie binnen en buiten bebouwde kommen.
  • Wegen van belang voor regionale bereikbaarheid, met verbindende functie.
  • Uitgaande van categorie-indeling Duurzaam Veilig: Stroom- en Gebiedsontsluitingswegen conform huidig Regionaal Mobiliteitsplan.
3.3.5 Waterbeheerplan 2010 - 2015

Het waterschap Regge en Dinkel heeft het waterbeleid uitgewerkt in het waterbeheerplan. Daarnaast zijn de nota's 'aankoppelen / niet afkoppelen' en 'actualisatie rioleringsbeleid' opgesteld, die richtlijnen geven voor de omgang met water in bebouwd gebied.

Uitgangspunten van deze nota's zijn:

  • het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale oppervlakte- of grondwatersysteem;
  • er moet naar gestreefd worden om zo weinig mogelijk, licht verontreinigd regenwater naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie af te voeren;
  • gedoseerd afvoeren op oppervlaktewater;
  • geen toename van de piekafvoer in de bekensystemen als gevolg van (her)inrichting;
  • bij aanleg van nieuwe verharding ruimte realiseren voor 40 mm berging van hemelwater.

Diverse aspecten van het waterbeleid zijn verder uitgediept in afzonderlijke beleidsnota's. Voor het ruimtelijk relevante aandachtsgebied vasthouden en bergen van water is de “Beleidsnota Retentie” opgesteld. De uitgangspunten en wensen voor de inrichting en het beheer van beken en overige waterlopen zijn verwoord in de “Stroomgebied Actie Plannen (STAP)”. Daarnaast is de Keur van het waterschap Regge en Dinkel (tegenwoordig Waterschap Vechtstromen) een belangrijk kaderstellend instrument, waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

3.3.6 De Doorbraak

Door het waterschap Regge en Dinkel (tegenwoordig waterschap Vechtstromen) is het rapport “De Doorbraak. Landelijk water door de stedenband” uitgebracht. De Doorbraak vormt de verbinding tussen het landelijk water van de Loolee en de Azelerbeek met de Midden-Regge. De Doorbraak is noodzakelijk om te voldoen aan de streefbeelden voor de Laagland Regge (zie de Reggevisie). Door stedelijk water af te koppelen en (mogelijk) drinkwaterwinningen te verplaatsen, wijzigt het afvoerregiem in de Loolee en Azelerbeek. De afvoer van landelijk water van de Loolee en de Azelerbeek draagt bij aan het herstel van het laaglandkarakter van de Regge. Een combinatie tussen de Doorbraak en ecologische verbindingszone kan bijdragen aan het ecologisch functioneren van de Doorbraak. Om te kunnen functioneren als ecologische verbindingszone dient de Doorbraak een bepaalde breedte en inrichting te hebben. Het gaat dan om een beek met een redelijk natuurlijk karakter, waar beekprocessen binnen nog vast te stellen grenzen zich kunnen voordoen. In het landelijk gebied worden aan weerszijden van de beekoever meanderstroken en groenzones met op regelmatige afstand natuur en bos gerealiseerd.

3.3.7 Conclusie

Het betreft hier een bestemmingsplan voor een relatief beperkte, nieuwe ontwikkeling. Het bestemmingsplan is niet in strijd met regionaal beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Borne 2030 (ontwerp)

De gemeente Borne heeft begin 2008 besloten om voor het totale grondgebied van de gemeente een structuurvisie op te stellen. Deze structuurvisie heeft betrekking op de periode 2010-2030. In het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, die per 1 juli 2008 in werking is getreden, is elke gemeente verplicht één of meerdere structuurvisies op te stellen voor het gehele grondgebied. Naast deze wettelijke verplichting maken nieuwe inzichten, diverse grootschalige plannen en ontwikkelingen in en rond Borne een actueel ruimtelijk sturingsmiddel noodzakelijk. In de structuurvisie zijn ondermeer keuzes gemaakt over de wijze waarop Borne zich binnen de Netwerkstad wil profileren én via welke strategie zij deze keuze concreet wil verwerkelijken. Hiertoe is ingegaan op het imago dat de gemeente Borne wil uitstralen, het profiel dat de gemeente nastreeft en de vraag hoe aan het stedelijk gebied, de bedrijventerreinen en het landelijk gebied ontwikkelen en een ‘Borns’ karakter kan worden gegeven.

Op 21 oktober 2014 heeft het college de ontwerp Structuurvisie Borne 2030 vastgesteld, inclusief uitvoeringsprogramma.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWZhz002-vg01_0012.png"

Figuur 3.3) Uitsnede Structuurvisie Borne 2030 (Gemeente Borne)

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWZhz002-vg01_0013.png"

Figuur 3.4) Legenda van plankaart Structuurvisie Borne 2030 (Gemeente Borne)

In de Structuurvisie is het plangebied gelegen in een open groene zone. Aandacht wordt gevraagd in de dorpsrand voor de overgang van dorp naar land.

Door de extensieve bebouwing die voorgesteld wordt en de aandacht voor de groene inpassing middels een inrichtingsplan wordt geconcludeerd dat het bestemmingsplan voldoet aan de Structuurvisie Borne 2030.

3.4.2 Woonvisie Borne (2010)

De Woonvisie Borne 2010-2014 heeft het Woonplan 2002-2006 vervangen. Met de Woonvisie Borne 2010-2014 wordt geen volledig nieuw beleid ingezet, maar wordt in grote lijnen het ingezette beleid voortgezet. Er doen zich echter diverse fundamentele ontwikkelingen voor, waardoor de woningmarkt sterk veranderd. Zo neemt landelijk en regionaal de bevolkingsgroei af en verandert de samenstelling van de bevolking; de vergrijzing neemt toe, het aantal personen per huishouden blijft nog even dalen en het aantal eenpersoonshuishoudens neemt toe. Hiermee houdt deze nieuwe Woonvisie rekening.

De woningvoorraad van Borne is niet alleen permanent onderhevig aan vernieuwing en verbetering, maar wordt de komende jaren tevens uitgebreid. Borne biedt ruimte aan zowel de lokale als een deel van de regionale woningbehoefte in het uitbreidingsplan Bornsche Maten. In de visie staan de volgende punten centraal:

  • Groei en kwaliteit: de toevoeging van woningen met hoge kwaliteit voor alle doelgroepen, waarbij de mogelijkheid geboden wordt om een volledige wooncarrière op te bouwen.
  • Stad en landelijk gebied: het optimaal benutten van kansen vanuit het landelijk als vanuit het stedelijk gebied.
  • Vitale voorzieningen en een aangename kleinschaligheid: inzetten op sociale structuren, fysieke omstandigheden en economische dynamiek op kleinschalige, Bornse schaal.
  • Doelgroepen: levenloopbestendige woningen voor senioren, een actief doorstromingsbeleid om een wooncarrière binnen Borne mogelijk te maken, realiseren van passende woon- en opvangprojecten voor bijzondere doelgroepen.

Aanvulling Woonvisie 2010-2014

Op 2 oktober 2012 is de 'Aanvulling Woonvisie 2010-2014' door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is opgenomen dat de toevoeging van woningen in het bestaand stedelijk gebied alleen dient te worden toegestaan indien er aantoonbaar sprake is van het oplossen van een ruimtelijk-maatschappelijk ongewenste situatie.

In de huidige Woonvisie is aangegeven dat:

'Toevoeging van een extra woning in het bestaand stedelijk gebied dient aantoonbaar bij te dragen aan de oplossing van een ruimtelijk - maatschappelijk ongewenste situatie en zal niet worden toegestaan wanneer het slechts het particulier belang dient.'

In dit geval betreft het de verschuiving van een bouwmogelijkheid van een woning. Uit akoestisch onderzoek blijkt dat een woning op de beoogde locatie ruimtelijk aanvaardbaar is. Met een landschapsplan is rekening gehouden met de groenstructuur van dit gebied. Daarom wordt geconcludeerd dat het plan voldoet aan de gemeentelijke Woonvisie.

3.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid

Op 26 maart 2013 is de Beleidsvisie Externe Veiligheid door het college van Burgemeester en Wethouders vastgesteld. Op 25 juni is de Beleidsvisie Externe Veiligheid door de raad vastgesteld. De ambitie ten aanzien van externe veiligheid bij ruimtelijke planvorming in de gemeente Borne bestaat uit de volgende drie punten:

  • Geen toename van het groepsrisico als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Borne. Afwijken is slechts mogelijk als dit goed gemotiveerd wordt;
  • Geen nieuwe inrichtingen in de gemeente Borne die externe veiligheidsrisico's opleveren, met uitzondering van vuurwerkopslag;
  • Geen andere/extra routering dan de al vastgestelde routering voor gevaarlijke stoffen in Borne over de A1/A35 (ook geen routering in geval van calamiteiten op de de A1/A35).

Externe veiligheid dient te worden geborgd in de bestemmingsplannen. Elke plantoelichting bevat een paragraaf over externe veiligheid, ook als er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.

Het bestemmingsplan De Veldkamp voorziet in de vestiging van bedrijven in de milieucategorieën 1 tot en met 4 waarbij risicovolle activiteiten zijn uitgesloten.

3.4.4 Archeologiebeleid (2008)

Ten behoeve van het gemeentelijke archeologiebeleid zijn in 2008 een archeologische verwachtings- en advieskaart en een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld (RAAP-rapport 1713). De archeologische beleids- en waardenkaart is door de gemeenteraad vastgesteld op 30 juni 2009. In deze beleidsnota worden de kaders voor het archeologiebeleid van de gemeente Borne vormgegeven. Het is namelijk van belang om zowel de bestaande als de te verwachten archeologische waarden te beschermen.

De archeologische verwachtings- en advieskaart maakt voor het hele grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten kunnen worden aangetroffen. Deze kaart is gebaseerd op de opbouw van het landschap, waarbij de landschappelijke eenheden met archeologische betekenis op de kaart zijn weergegeven. De gemeente heeft verder het hele grondgebied geïnventariseerd op bekende vindplaatsen om inzicht te krijgen in de landschappelijke ligging van terreinen met archeologische resten. Op de kaart zijn, naast de landschappelijke eenheden, de volgende elementen opgenomen:

  • bekende vindplaatsen en locaties met archeologische resten;
  • de negen terreinen van archeologische waarde die zijn opgenomen op de Archeologische Monumenten Kaart van de provincie Overijssel;
  • locaties van boerderijen met een oorsprong in de Late Middeleeuwen;
  • verdwenen watermolens.

De beleidsadvieskaart is gebaseerd op de verwachtingskaart en laat zien waar welke archeologische verwachtingswaarde geldt, onderverdeeld in hoog voor archeologische resten uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd, hoog, middelmatig, laag en geen verwachting of verstoord. Tevens zijn op deze kaart de terreinen opgenomen waarvan de (zeer) hoge archeologische waarde is aangetoond of vrijwel zeker is.

Op basis van de verwachte dichtheden aan archeologische resten binnen de diverse verwachtingszones en de mogelijkheden die archeologisch prospectieonderzoek biedt om deze resten aan te tonen, wordt aanbevolen om vrijstelling van de onderzoeksverplichting te verlenen voor:

  • plangebieden of ingrepen met een omvang kleiner dan 2.500 m², waarbinnen een gebied met een hoge archeologische verwachting valt;
  • plangebieden of ingrepen met een omvang kleiner dan 5.000 m² in gebieden waarbinnen een gebied met een middelmatige archeologische verwachting valt;
  • plangebieden of ingrepen met een lage archeologische verwachting;
  • delen van verwachtings- en bufferzones die als verstoord op de verwachtingskaart zijn aangegeven. Voor deze gebieden geldt een algemene vrijstelling voor van de onderzoeksverplichting.

In plangebieden met meerdere verwachtingszones is wat betreft de noodzaak tot onderzoek de zone met de hoogste verwachting maatgevend. Daar waar grenzend aan plangebieden met een lage archeologische verwachting waardevolle resten bekend zijn, dient onderzoek uitgevoerd te worden in een zone grenzend aan het archeologisch waardevolle gebied. In paragraaf Archeologie en cultuurhistorie wordt ingegaan op de archeologische verwachtingswaarde binnen het plangebied en de consequenties daarvan voor dit bestemmingsplan.

3.4.5 Gemeentelijk rioleringsplan 2011 t/m 2026 (2008)

Zoals beschreven in de Wet Milieubeheer dient iedere gemeente te beschikken over een actueel en vastgesteld Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). De gemeente Borne heeft daarom het 'Gemeentelijk Rioleringsplan 2011 t/m 2016' opgesteld. Hierin wordt aangegeven dat de gemeente een drietal zorgplichten heeft, te weten de zorgplicht voor het afvalwater, de zorgplicht voor het hemelwater en de zorgplicht voor het grondwater.

Zorgplicht afvalwater

Het beleid voor het afvalwater kent twee pijlers: het verminderen van de vervuiling uit de overstorten en een goed beheer van alle voorzieningen.

Zorgplicht Hemelwater

Het beleid van de gemeente Borne is er op gericht dat hemelwater dat in het stedelijk gebied valt, niet tot wateroverlast mag leiden. Het streven naar afkoppeling van hemelwater van de riolering is hierbij een belangrijk uitgangspunt.

Zorgplicht Grondwater

Particulieren, gemeenten, waterschappen en provincies hebben ieder hun verantwoordelijkheid bij het
voorkómen en oplossen van problemen met grondwater. Gemeenten zijn hét aanspreekpunt / loket voor problemen met grondwater. Ook het waterschap en de provincie hebben verantwoordelijkheden ten aanzien van grondwater. De provincie is in principe verantwoordelijk voor het diepere grondwater, het waterschap voor een goed peilbeheer en daardoor voor de grondwaterstand in de buitengebieden.

3.4.6 Landschapsbeleidsplan

In het landschapsbeleidsplan van de gemeente Borne (vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 19 december 2002) wordt een nadere invulling gegeven aan het beleid met betrekking tot natuur en landschap.

Daarbij wordt uitgegaan van behoud en verdere ontwikkeling van waardevolle gebieden en kenmerken. De nadruk wordt daarbij gelegd op samenhang tussen terreinen en versterken van de afzonderlijke landschapstypen. De belangrijkste landschapstypen zijn het kampenlandschap en het essenlandschap. Op kleine schaal komen jongere ontginningsgebieden voor. Er wordt nadere invulling gegeven aan het beleid op drie ambitieniveaus: behouden, versterken, vernieuwen. Het gekozen ambitieniveau bepaalt de inspanningen (financieel en uitvoerend) die moeten worden verricht.

3.4.7 Groenbeleidsplan

De gemeente Borne heeft haar groenbeleid voor de bebouwde kommen in de gemeente uitgewerkt in het groenbeleidsplan 2008-2018. De gemeente wil nadrukkelijk streven naar behoud en verbetering van haar groenstructuren en de kwaliteit van de groene ruimte. Ze wil deze zo goed mogelijk verankeren in de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen. De verbeterpunten zijn middels streefbeelden vastgelegd. In het beleidsplan is met name de kwaliteit van afwikkeling van de dorpsranden en de opwaardering van de groenvoorzieningen op buurtniveau genoemd. Conclusie voor het plangebied: <invullen>

Volgens de kaart Visie Buurtgroenstructuur Borne is het plangebied gelegen in de zone voor kleinschalig groen, op de overgang van stad en land. Nabij ligt een speelvoorziening op buurtniveau.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWZhz002-vg01_0014.png"

Figuur 3.5) Uitsnede Visie Buurtgroenstructuur Borne (Gemeente Borne)

Dit bestemmingsplan betreft niet een herinrichting van de openbare ruimte maar om zorgvuldig om te gaan met het landschap en aan te sluiten op het groenbeleidsplan is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld (zie bijlage 1).

3.4.8 Welstandsnota

De welstandsnota van Borne bevat de basisvoorwaarden, waaraan bouwaanvragen op welstandsaspecten getoetst zullen worden. Er worden criteria benoemd die ertoe moeten bijdragen dat de toekomstige bebouwing past in de omgeving. De gemeentelijke welstandsnota richt zich op de lokale karakteristieken in bestaande stedelijke gebieden en het buitengebied.

De welstandsnota, als onderdeel van het welstandsbeleid van de gemeente Borne richt zich op de relatief kleine bouwopgaven van één of enkele gebouwen, uitbreidingen van bestaande bebouwing en veel voorkomende kleine bouwwerken in bestaand stedelijk- en buitengebied (beheergebieden). Voor grootschalige ontwikkelingen of voor herontwikkelingen in bijvoorbeeld dorpscentra, vormen andere documenten, zoals beeldkwaliteitsplannen, het toetsingskader voor welstand.

Over het bouwplan en inrichting is overleg geweest met de stadsbouwmeester van de gemeente Borne. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen wordt voor onderhavige, kleine locatie door de gemeente Borne alsnog gevraagd een beeldkwaliteitsplan op te stellen (bijlage 5).

3.4.9 Conclusie

Voor het bestemmingsplan zijn met name de beleidsvlakken van Algemene ruimtelijk beleid, Wonen, Groen en Welstand relevant. Het betreft de ontwikkeling van één woning in de dorpsrand met een verschoven bouwlocatie. Gezien de beperkte schaal van de ontwikkeling en de aandacht aan de inpassing wordt geconcludeerd dat het plan past in het gemeentelijk ruimtelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Beheer

Het bestemmingsplan is gericht op het mogelijk maken van één woning met een bijgebouw en ingericht erf. Binnen het plangebied wordt daarnaast een bouwvlak voor een woning verwijderd.

4.2 Ontwikkelingslocaties

Op de besloten weide aan het Van Speykplein wordt de mogelijkheid geboden voor het oprichten van een nieuwe woning. Daarvoor is eerst een inpassingsstudie verricht en een schetsmatig bouwplan opgesteld. Deze vormen de uitgangspunten voor de verbeelding en de regels van dit bestemmingsplan.

De ontsluiting van de kavel vindt plaats op de hoek van de kavel, door het smalste gedeelte van een strook met gemeentelijk groen. Deze strook wordt nog eens verbreed op particulier terrein.

Het nieuwe huis met het bijgebouw is gesitueerd in de noordoostelijke hoek van het plangebied. Het huis staat daarmee zo dicht mogelijk bij de weg en enigszins verhoogd op de kavel. De omliggende weide blijft ongewijzigd.

Het huis krijgt met de lage kap en typische architectonische details een landelijke uitstraling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWZhz002-vg01_0015.png"

Figuur 4.1) Inrichtingsplan voor noordoosthoek van plangebied (Bijkerk c.s.)

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWZhz002-vg01_0016.png"

Figuur 4.2) Schetsplan voor nieuwe woning (Mars Architectuur)

Hoofdstuk 5 Onderzoek/verantwoording

5.1 Besluit milieueffectrapportage

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport opgesteld dient te worden.

De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden is opgenomen in de bijlage van het Besluit MER. Overigens wordt onderscheid gemaakt tussen een MER-beoordeling (categorie D), waarbij het bevoegd gezag een beslissing kan nemen of een MER nodig is of een verplicht MER (categorie C).

Een belangrijke wijziging in het nieuwe Besluit-m.e.r. per 1 april 2011 is het indicatief maken van de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst. Het gevolg hiervan is dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst maar beneden de drempelwaarden vallen, bepaald moet worden of een m.e.r.-(beoordelings)plicht aan de orde kan zijn. Deze toets wordt vormvrije m.e.r.-beoordeling genoemd (oftewel vergewisplicht). Het gevolg van deze wijziging is dat het bevoegd gezag voortaan ook bij kleine projecten van geval tot geval moet beoordelen (vergewisplicht) of een m.e.r.-(beoordeling) nodig is. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor een project van slechts 100 woningen.

Het plan/de activiteit waar dit bestemmingsplan in voorziet, is wel/niet opgenomen op de C-lijst of D-lijst van het Besluit m.e.r. Er is daarom geen sprake van een vergewisplicht of m.e.r.-(beoordeling).

5.2 Geluid

5.2.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De Wgh heeft tot doel om geluidhinder te voorkomen en te beperken. Om deze hinder te voorkomen en te beperken tot aanvaardbare geluidsniveaus zijn verschillende grenswaarden opgenomen in de Wgh. In de Wgh zijn twee soorten grenswaarden opgenomen; de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare gevelbelasting.

  • Voorkeursgrenswaarde: met deze waarde wordt voor geluidgevoelige bebouwing binnen de invloedssfeer van een geluidsbron (weg, spoorweg enz.) een vrij goede woon-/leefsituatie gegarandeerd.
  • Maximaal toelaatbare gevelbelasting: deze waarde geeft de maximaal toelaatbare gevelbelasting voor geluidgevoelige bebouwing binnen de invloedssfeer van een geluidsbron weer.

De hoogte van de maximaal toegestane gevelbelasting is onder andere afhankelijk van de geluidsbron (weg- of railverkeer) en de ligging van de geluidgevoelige bebouwing (stedelijk of buitenstedelijk gebied). Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk.

Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een ‘hogere waarde’ genoemd (‘hoger’ in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidszone. Uitzondering hierop zijn woonerven en 30 km/uur gebieden. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen. Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen.

5.2.2 Situatie plangebied

Het bestemmingsplan maakt een nieuwe geluidsgevoelige bestemming mogelijk. Het plangebied grenst direct aan het Van Speykplein, een zeer rustige, doodlopende weg in de kom van de gemeente Borne. Deze is buiten beschouwing gelaten. Er is akoestisch onderzoek gedaan naar wegverkeerslawaai van de Amerikalaan en Bornsestraat en naar railverkeerslawaai afkomstig van het railverkeerr van het traject Hengelo – Almelo. Het onderzoek is verricht door Munsterhuis Geluidsadvies in oktober 2014 (zie bijlage 2 van deze toelichting).

Bij nieuw te bouwen woningen moet rekening worden gehouden met geluidhinder afkomstig van het wegverkeer. Voor woningen mag de gevelbelasting in beginsel niet hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde volgens de Wgh. Voor wegverkeer is deze waarde in artikel 82 van de Wgh vastgesteld op 48 dB.

Daarnaast heeft de gemeenteraad van Borne op 1 juni 2010 gebiedsgericht geluidbeleid vastgesteld. In dit beleid zijn gebiedstypen onderscheiden en wordt aangegeven wat de geluidsambities zijn voor de verschillende gebiedstypen. De ontwikkeling ligt in het gebiedstype “rustige woonwijk”. Hierin bedraagt de ambitiewaarde voor het 48 dB voor wegverkeer. Als bovengrens geldt in principe een bovengrens van 53 dB voor wegverkeer en 58 dB voor railverkeer.

De wettelijke voorkeursgrenswaarde voor railverkeerslawaai is 55 dB Lden voor geluidgevoelige bestemmingen. De maximaal toelaatbare geluidbelasting bedraagt 68 dB.

De voorkeursgrenswaarde van 55 dB ten gevolge van het railverkeer ter plaatse van het toekomstige bouwvlak wordt niet overschreden. Hiervoor dient derhalve geen hogere grenswaarde procedure gevolgd te worden.

5.2.3 Conclusie

Het blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van zowel het wegverkeer op Amerikalaan als op de Bornsestraat ter plaatse van de toekomstige woning niet wordt overschreden.

Daarnaast blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 55 dB ten gevolge van het railverkeer ter plaatse van de toekomstige woning niet wordt overschreden. Hiervoor dient derhalve geen hogere grenswaarde procedure gevolgd te worden.

Uit het onderzoek blijkt dat ten gevolge van weg en railverkeerslawaai de bouw van de betreffende woning aan het Van Speykplein te Borne geen belemmering oplevert.

 

5.3 Bedrijven en milieuzonering

5.3.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (2009) gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

5.3.2 Situatie plangebied

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

Gezien de ligging van het plangebied dient in dit geval te worden uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich diverse milieubelastende functies. In de onderstaande tabel wordt inzichtelijk gemaakt:

  • op welke afstand van het plangebied welke milieubelastende functies en categorie bedrijvigheid wordt toegestaan;
  • welke grootste richtafstand op basis van het omgevingstype 'rustige woonwijk' tot de milieugevoelige functie in het plangebied moet worden aangehouden; en
  • wat de afstand is tussen het plangebied en de in de omgeving voorkomende milieubelastende functies en toegestane categorie bedrijvigheid.

Bedrijvigheid / functie     Categorie     Richtafstand
'rustige woonwijk'    
           
Bedrijventerrein Westermaat            
2     2     30 meter    
3.1     3.1     50 meter    
3.2     3.2     100 meter    
4.1     4.1     200 meter    
4.2     4.2     300 meter    
           
Overige functies / bedrijvigheid            
Benzineservicestation Shell 'Het Plein' (met LPG)     3.1*     50 meter    
Ikea, Praxis, Mediamarkt, BCC etc.     Max. 2     30 meter    
Twickel College (Oude Hengeloseweg)     2     30 meter    
Basisschool/ kerk     2     30 meter    

* Benzineservicestation Shell 'Het Plein' heeft een maximaal vergunde jaardoorzet LPG van 1.000 m3.

Zoals blijkt uit de bovenstaande tabel wordt in alle gevallen ruimschoots voldaan aan de richtafstanden.

5.3.3 Conclusie

Vanuit het oogpunt van milieuzonering is er geen belemmering voor wat betreft de ontwikkeling van een woning (milieugevoelige functie) in het plangebied.

5.4 Bodem

5.4.1 Wettelijk kader

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

5.4.2 Situatie plangebied

Ten behoeve van het bestemmingsplan is een verkennend bodemonderzoek verricht in augustus 2015 (zie bijlage 3).

De bovengrond bestaat voornamelijk uit matig zandige klei en is bovendien zwak humeus. De ondergrond bestaat voornamelijk uit matig siltig, zeer fijn zand en is bovendien lokaal leemhoudend. De ondergrond is plaatselijk zwak gleyhoudend. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen.

Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.

Zowel in de boven- als de ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. Het grondwater is licht verontreinigd met barium.

Gelet op het regionale karakter van de lichte metaalverontreiniging in het grondwater, alsmede het ontbreken van verontreinigingen in de grond, kan de onderzoekslocatie als "onverdacht" ten opzichte van haar omgeving worden beschouwd.

5.4.3 Conclusie

Voor wat betreft de milieuhygiënische bodemkwaliteit is het onderzoek overeenkomstig de daarvoor geldende normen uitgevoerd. De resultaten geven weer dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit geschikt is voor het bouwen van een woning. Bovengrond en ondergrond zijn schoon bevonden, in het grondwater zit slechts een licht verhoogd gehalte aan Barium.

Het bodemonderzoek vormt geen belemmering voor de wijziging van het bestemmingsplan en het bouwen van de woning. Een notitie hierover is hier bijgevoegd (bijlage 3).

5.5 Archeologische en cultuurhistorische waarden

5.5.1 Wettelijk kader

Op 1 september 2007 is de wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer, voorafgaand aan bodemingrepen, archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

5.5.2 Cultuurhistorie
5.5.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

5.5.2.2 Situatie plangebied

Uit de Cultuurhistorische Atlas Overijssel blijkt dat er, naast dat er geen rijks- of gemeentelijk monument in het plangebied ligt, er ook geen sprake is van een cultuurhistorische waarde.

Gezien bovenstaande en het feit dat het gaat om een beperkte ontwikkeling (één woning) is er geen sprake van een aantasting van de cultuurhistorische waarde in het plangebied.

5.5.3 Archeologie
5.5.3.1 Archeologische verwachtingswaarde

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid ten aanzien van de archeologische monumentenzorg heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Borne in 2007 en 2008 een archeologische verwachtings- en advieskaart vervaardigd.

Op grond hiervan kennen de gronden in het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde met de gebiedsaanduiding 'bufferzone rond erf, adellijk huis of watermolen'.

5.5.3.2 Archeologisch onderzoek

In gebieden met een gebiedsaanduiding 'bufferzone rond erf, adellijk huis of watermolen' geldt een onderzoeksplicht voor bodemingrepen met een groter oppervlak dan 2.500 m2 en dieper dan 40 centimeter.

5.5.4 Conclusie

Het plangebied kent geen cultuurhistorische waarde, maar er bestaat een kans voor een beperkt deel van het plangebied op het aantreffen van archeologische sporen. In het bestemmingsplan wordt daarom een dubbelbestemming voor dit deel opgenomen.

Gezien het feit dat de ontwikkeling bestaat uit het oprichten van één enkele woning, zal de voornoemde oppervlakte niet worden overschreden. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

Hierbij wordt opgemerkt dat, indien tijdens de bouwwerkzaamheden een vondst wordt gedaan de meldplicht van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 geldt.

5.6 Watertoets

5.6.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Waterschap Vechtstromen. Het waterschap is verantwoordelijk voor de waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. In het kader van de watertoets is overleg gevoerd met het waterschap.

5.6.2 Situatie plangebied

In de periode oktober/november 2015 is diverse malen overleg gevoerd met het waterschap. Met name bleek van belang goed af te stemmen hoe om te gaan met de zware rioolpersleiding door het plangebied. Er is een zone afgesproken van 7 meter uit de as van de leiding waarin geen nieuwbouw plaatsvindt en de inrichting van het erf rekening houdt met regulier onderhoud.

Het hemelwater wordt afgevoerd naar de naastgelegen watergang. De villa krijgt geen kelder en heeft zodoende geen last van grondwater.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWZhz002-vg01_0017.png"

Figuur 5.1) Plangebied met rioolpersleiding (Vechtstromen)

5.6.3 Conclusie

Buiten de zone van de persleiding zijn er geen beperkende factoren om medewerking te verlenen aan het bestemmingsplan. De nieuwbouw wordt op voldoende afstand gesitueerd.

5.7 Flora en fauna en de natuurbeschermingswet (Natura 2000)

5.7.1 Soortenbescherming

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen, artikelen 8 t/m 12). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren (zorgplicht, artikel 2). Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.

Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen. Onder bepaalde voorwaarden geldt een vrijstelling of is het mogelijk van de minister van LNV ontheffing van de algemene verbodsbepalingen te krijgen voor activiteiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, kunnen drie groepen soorten worden onderscheiden. Deze groepen sluiten aan bij de indeling in tabellen van de AMvB Flora- en faunawet.

Groep 1: Algemene soorten waarvoor een vrijstelling geldt (Tabel 1 AMvB):

Voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling van de verboden 8 tot en met 12. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Wel blijft ook voor deze soorten de zorgplicht van kracht.

Groep 2: Overige soorten waarvoor een vrijstelling geldt wanneer volgens een gedragscode gewerkt wordt (Tabel 2 AMvB; vogels):

Voor een aantal soorten geldt een vrijstelling mits volgens een door het ministerie goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Wanneer een dergelijke gedragscode (nog) niet beschikbaar is, kan een ontheffing worden aangevraagd. Deze kan worden verleend indien de beoogde ruimtelijke ingreep geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort(en). Eventueel moeten hiertoe mitigerende en compenserende maatregelen genomen worden. Voor vogels geldt echter een uitgebreide toets voor een ontheffing (zie onder groep 3).

Groep 3: Habitatrichtlijn bijlage IV-soorten en in AMvB aanvullend aangewezen soorten (streng beschermde soorten) (Tabel 3 AMvB):

Voor soorten genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en voor de door het ministerie van LNV per algemene maatregel van bestuur nog aanvullend aangewezen soorten geldt een zwaar beschermingsregime. Voor deze soorten geldt geen vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Een ontheffing kan alleen worden verleend wanneer:

  • geen andere bevredigende oplossing bestaat;
  • sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu gunstige effecten;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

5.7.2 Gebiedsbescherming

De gebiedsbescherming is geregeld in de Natuurbeschermingswet (1998). De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn beschermd moeten worden. Alleen binnen die gebieden is de wet van toepassing.

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). De Natuurbeschermingswet en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Voor het bestemmingsplan is in augustus 2015 een Quickscan Flora en Fauna (zie bijlage 4) verricht.

De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in onderstaande tabel. In de tabel is tevens samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten.

Soortgroep   Geschikt habitat   Ingreep verstorend   Nader onderzoek   Ontheffings- aanvraag   Bijzonderheden / opmerkingen  
Broedvogels   algemeen   ja   ja   nee   nee   start werkzaamheden buiten het broed- seizoen uitvoeren  
  jaarrond beschermd   nee   nee   nee   nee   -  
Vleermuizen   verblijfplaatsen   nee   nee   nee   nee   -  
  foerageergebied   ja   nee   nee   nee   aandacht voor verlichting  
  vliegroutes   ja   nee   nee   nee   aandacht voor verlichting  
Grondgebonden zoogdieren   ja   mogelijk   nee   nee   aandacht voor zorgplicht ten aanzien van algemene soorten  
Amfibieën   minimaal   mogelijk   nee   nee   aandacht voor zorgplicht ten aanzien van algemene soorten  
Reptielen   nee   nee   nee   nee   -  
Vissen   nee   nee   nee   nee   -  
Libellen en dagvlinders   nee   nee   nee   nee   -  
Overige ongewervelden   nee   nee   nee   nee    
Vaatplanten   nee   nee   nee   nee   -  
 
Gebiedsbescherming   Gebied aanwezig   Ingreep verstorend   Nader onderzoek   Vergunning- plicht    
Natura 2000   5,4 km   nee   nee   nee   -  
Natuurnetwerk Nederland   1,4 km   nee   nee   nee   -  

Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen.

Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Flora- en faunawet wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de zorgplicht.

5.7.3 Conclusie

Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling is de wijziging van het bestemmingsplan uitvoerbaar. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient het bepaalde in de Flora- en faunawet in acht te worden genomen.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Wettelijk kader

Volgens de Wet milieubeheer is het nodig een planontwikkeling te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden, met als doel om alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.

Niet in betekende mate

Alleen projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3% grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Dit criterium is een 'of-benadering', wanneer een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit.

De 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

Grenswaarden

De Wet luchtkwaliteit stelt grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In 2011 moet aan de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 worden voldaan. Het jaargemiddelde concentratie mag maximaal 40 µg/m3 zijn en maximaal 35 dagen overschrijding van de 24 uurs gemiddelde concentratie PM10.

Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden. Het jaargemiddelde concentratie mag maximaal 40 µg/m3 zijn en maximaal 35 dagen overschrijding van de 24 uurs gemiddelde concentratie NO2.

5.8.2 Situatie plangebied

Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal één woning. Een woningbouwlocatie voor 1500 woningen (met een enkele ontsluitingsweg) wordt al aangemerkt als een project dat 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan luchtverontreiniging. In vergelijking hiermee is de realisatie van slechts één woning zeker aan te merken als een project dat “niet in betekenende mate bijdraagt” aan luchtverontreiniging.

Tevens wordt de nieuwe functie niet aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Ter plaats wordt voldaan aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Het plangebied is op basis van luchtkwaliteit uitvoerbaar.

5.9 Externe veiligheid (inrichtingen en vervoer gevaarlijke stoffen)

5.9.1 Beleidskader

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van een risico-opleverende activiteit met gevaarlijke stoffen. Het kan daarbij gaan om industriële activiteiten, distributieroutes of buisleidingen. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/ bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet milieubeheer en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Het BEVI heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Het doel wordt in het BEVI vertaald naar begrippen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Naast de aanwezigheid van stationaire bronnen kan transport van gevaarlijke stoffen een rol van belang vormen bij externe veiligheid. De vigerende regels hiervoor vinden we in de circulaire RNVGS.

5.9.2 Situatie plangebied

Onder meer uit de informatie uit de Risicokaart (www.risicokaart) blijkt dat er in de directe nabijheid van het plangebied risicobronnen aanwezig zijn. Binnen het plangebied zelf komen geen risicobronnen voor.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWZhz002-vg01_0018.png"

Figuur 5.1) Uitsnede Risicokaart Nederland (Risicokaart.nl)

De in dit kader relevante risicobronnen betreffen onder meer:

  • Rijksweg A1
  • Buisleiding voor brandstof;
  • Hogedrukgasleiding;
  • Benzineservicestation met LPG;
  • Spoorlijn Almelo-Enschede.

Op de voornoemde risicobronnen wordt hierna nader ingegaan.

5.9.2.1 Rijksweg A1

De Rijksweg A1 is gelegen op een afstand van ruim 350 meter van het plangebied. De Rijksweg kent geen plaatsgebonden risicocontour buiten de contouren van de weg. In de Externe Veiligheidsvisie van de gemeente Borne is aangegeven dat er nergens een knelpunt optreedt ten aanzien van het groepsrisico van deze weg. Gezien de afstand tot de weg en het feit dat dit bestemmingsplan de kaders omvat voor slechts 1 woning, wordt geconcludeerd dat de Rijksweg A1 geen belemmering vormt voor de woningbouwontwikkeling in het plangebied.

5.9.2.2 Buisleiding voor brandstof

Ten zuiden van het plangebied, parallel aan de Amerikalaan, is een buisleiding voor brandstof van het ministerie gelegen (Defensie Pijpleiding Organisatie). Aan weerszijden van deze leiding dient een afstand van 12 meter te worden vrijgehouden. Binnen deze zone gelden belemmeringen voor de bouw van woningen. De afstand van het plangebied tot aan deze leiding bedraagt circa 30 meter. Hiermee vormt deze leiding geen belemmering voor de geplande woningbouwontwikkeling in het plangebied.

5.9.2.3 Hogedrukgasleiding

Ten westen van het plangebied, op een afstand van circa 150 meter, is een hogedrukaardgasleiding van de Gasunie aanwezig. Deze leiding kent geen plaatsgebonden risicocontour. Het invloedsgebied voor het groepsrisico (1% letaliteitsgrens) van deze leiding bedraagt 70 meter. Hiermee bevindt het plangebied zich buiten het invloedsgebied voor het groepsrisico en is een nadere verantwoording van het groepsrisico hiervoor niet noodzakelijk.

5.9.2.4 Benzineservicestation met LPG

Aan de Rondweg is benzineservice station Shell 'Het Plein' gelegen met een LPG-installatie. Zowel de plaatsgebonden risicocontouren van het vulpunt (45 meter), het LPG-reservoir (25 meter) als de LPG-afleveringsinstallatie (15 meter) liggen niet over het plangebied heen.

Het invloedsgebied voor het groepsrisico bij dit benzineservicestation met LPG-installatie bedraagt 150 meter. Het plangebied is gelegen op een afstand van circa 200 meter vanuit de grens van deze inrichting. Hiermee bevindt het plangebied zich buiten het invloedsgebied voor het groepsrisico en is een nadere verantwoording van het groepsrisico hiervoor niet noodzakelijk.

5.9.2.5 Spoorlijn Almelo-Enschede

Op een afstand van ruim 300 meter van het plangebied bevindt zich de spoorlijn Almelo-Enschede. Over deze spoorlijn worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Met betrekking tot het groepsrisico en de verantwoording daarvan is de zone van 200 meter (groepsrisico aandachtsgebied) vanaf het spoor een belangrijke afstand. Dit gebied omvat het 100% letaliteitspercentage (op circa 150 meter) van een BLEVE. Vanaf 200 meter is er sprake van een significant lager letaliteitspercentage. Vanaf die afstand zijn mensen binnenshuis in principe voldoende veilig.

Bij ruimtelijke plannen die geheel of deels binnen de 200 meter van de transportbron zijn gelegen dient aandacht gegeven te worden aan de verantwoordingsplicht groepsrisico. Zoals aangegeven bedraagt de afstand tot deze spoorlijn meer dan 300 meter. Hiermee is het plangebied gelegen buiten het groepsrisico aandachtsgebied en is een nadere verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.

5.9.3 Conclusie

Het bestemmingsplan is op het gebied van externe veiligheid uitvoerbaar.

5.10 Verkeer en parkeren

5.10.1 Autoverkeer

Het woonperceel wordt ontsloten op de bestaande al aangelegde weg, het Van Speykplein, die in het westen aansluit op de Oude Hengeloseweg. Via de rustige Oude Hengeloseweg is er een verbinding met de kom van Borne en de Rondweg (N743) welke weer aansluit op de Rijksweg A1. Het extra verkeer dat wordt gegenereerd door één extra woning is zeer beperkt en niet waarneembaar in het heersende verkeersbeeld op het van Speykplein.

5.10.2 Langzaam verkeer

Fietsers en voetgangers hebben extra mogelijkheden het Van Speykplein te bereiken. Het zuidelijk deel van de Oude Hengelosestraat kent een verbinding met het Plein Westermaat en het buitengebied. Aan de oostzijde bestaat er een verbinding via de Welemanserf.

5.10.3 Openbaar vervoer

Over de Grotestraat en Europastraat loopt een busroute van de openbaarvervoersdienst in de richtingen Alelo/Hengelo en Weerselo via Hertme en Saasveld.

Verder rijdt in Borne de Regiotaxi Twente. Dit is een vorm van openbaar vervoer die kan worden gezien als aanvulling op het bestaande openbaar vervoer in Twente.

Op circa 1,5 kilometer is het treinstation van Borne gelegen. Met verbindingen richting Almelo, Zwolle/Deventer, Apeldoorn en Hengelo, Enschede.

5.10.4 Parkeren

Het parkeren ten behoeve van de woning vindt plaats op het eigen perceel. Het eigen perceel is voldoende ruim van omvang om te kunnen voorzien in parkeergelegenheid voor bewoners en bezoekers.

5.10.5 Conclusie

De bereikbaarheid van het plangebied is op alle gebieden goed te noemen. In het plangebied doen zich geen problemen op het gebied van parkeren voor.

5.11 Belemmeringen/leidingen

Binnen het plangebied is een planologisch relevante leiding aanwezig. Het betreft een rioolpersleiding van het waterschap Vechtstromen die wordt aangegeven op de verbeelding. Binnen de beschermingszone van 7 meter uit de as is geen bebouwing mogelijk.

Er zijn geen hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen in de omgeving van het plangebied gelegen.

Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.

5.12 Geurhinder

5.12.1 Verordening lokaal geurbeleid

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt primair het toetsingskader bij vergunningverlening voor geur veroorzaakt door dierenverblijven van veehouderijen. Tevens moet bij de realisatie van nieuwe geurgevoelige objecten (zoals woningen) worden getoetst aan de normen zoals die gelden in de Wgv. De Wgv beschermt de burger tegen geurhinder afkomstig van veehouderijen.

5.12.2 Afstandsnormen

Naast geurbelastingsnormen kent de wet voor bepaalde diercategorieën vaste afstandsnormen. Dit betreft diercategorieën waarvoor geen geuremmissiefactor is bepaald, zoals melkrundvee en paarden. De Wgv maakt daarbij onderscheid tussen de situatie binnen en buiten de bebouwde kom.

5.12.3 Bijzondere geurgevoelige objecten binnende geurnormen

De bestemmingsplanlocatie met nieuwe woning ligt niet binnen de afstandsnormen die gelden voor dierenverblijven van veehouderijen.

5.12.4 Conclusie

Vanuit het aspect van milieuhinder van agrarische bedrijven zijn er geen belemmeringen voor het uitvoeren van het voorgenomen initiatief.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding (plankaart) heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

6.2 Opbouw van de regels

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd.

Navolgend wordt de systematiek, opbouw en indeling van de regels kort toegelicht.

6.2.1 Inleidende regels

Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten:
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

6.2.2 Bestemmingsregels

In het tweede hoofdstuk komen bestemmingen aan de orde. Het onderhavige bestemmingsplan bevat twee enkelhoofdbestemmingen, te weten Agrarisch, Groen, Tuin en Wonen. Daarnaast zijn er drie dubbelbestemmingen, te weten Leiding-Riool, Waarde-Archeologie 2 en Waarde-Archeologie 3.

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
  • bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
  • nadere eisen: in deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de regels waaraan burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen. Alleen daar waar het wenselijk is om bij de vergunningverlening sturend te kunnen optreden, heeft de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen toegevoegde waarde. De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen dient objectief begrensd te zijn en duidelijke criteria te bevatten;
  • specifieke gebruiksregels: in dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies.
6.2.3 Algemene regels
  • Anti-dubbeltelbepaling: deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
  • Algemene bouwregels: deze bepaling bevat een algemene regel omtrent ondergronds bouwen;
  • Algemene ontheffingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om ontheffing te verlenen van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Algemene wijzigingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Algemene procedureregels: in deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen en het toepassen van een ontheffings- en een wijzigingsbevoegdheid.
6.2.4 Overgangs- en slotregels
  • Overgangsrecht: bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid; Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro;
  • Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
  • Slotregel: deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

Het plan kent in totaal vier bestemmingen, waarvan drie dubbelbestemmingen. Deze worden hierna kort toegelicht. Een dubbelbestemming geldt naast de regeling die is verbonden aan de overige bestemmingen ter plekke, aan beide moet worden getoetst.

Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Aanduidingen bevatten meer specifieke voorwaarden die gesteld worden aan het gebruik of het bouwen en gelden voor een specifiek gebied of pand binnen het bestemmingsplangebied. Een aanduiding kan gelden voor een gebied waarbinnen meerdere bestemmingen aanwezig zijn. Een voorbeeld van een aanduiding is de aanduiding "leiding".

Agrarisch

De strook grond onder het riool (met de betreffende beschermingszone) behoudt tevens zijn agrarische functie. Deze bestemming kent een beperkte gebruiks- en bebouwingsregeling. Gebouwen zijn niet toegelaten. De openheid van dit gebied wordt door middel van een aanduiding 'openheid' beschermd. Boomkwekerijgewassen mogen daarom niet worden gekweekt.

Groen

Een kleine strook grond valt binnen de bestaande groenvoorziening en is als zodanig bestemd. Kleine bouwwerken zoals straatmeubilair, speeltoestellen, vuilcontainers, kunstwerken, etc. zijn hier toegestaan. De maximale hoogten hiervoor zijn in de regels opgenomen.

Tuin

De bestemming 'Tuin' is toegekend aan de voortuinen (en zijtuinen in geval van hoekpercelen) behorende bij de in het plangebied voorkomende woningen. Deze gronden zijn bedoeld voor de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

Wonen

De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de gronden die direct verbonden zijn aan het woonhuis. Deze gronden zijn bedoeld voor de woning zelf, de bijgebouwen en de zij- en achtertuin.

Het bouwvlak is bedoeld voor de hoofdmassa van de woning.

Waarde - Archeologie Hoog

Deze dubbelbestemming betreft alle terreinen van hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor elke ingreep groter dan 2.500 m2 of dieper dan 40 cm is een vergunning noodzakelijk.

Waarde - Archeologie Middel

Deze dubbelbestemming betreft alle terreinen van hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor elke ingreep groter dan 5.000 m2 of dieper dan 40 cm is een vergunning noodzakelijk.

Leiding - Riool

In het plangebied ligt een leiding (ondergrondse) waarvoor beperkingen gelden. Deze leiding is op de kaart met 'Leiding' opgenomen als dubbelbestemming. Voor de dubbelbestemmingen Leiding - Riool is als bescherming een vergunningstelsel opgenomen.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het ruimtelijk plan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk ruimtelijk plan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een ruimtelijk plan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In dit geval worden de gemeentelijke kosten op basis van de legesverordening verhaald op initiatiefnemer. Voor het risico op planschade wordt een overeenkomst gesloten met initiatiefnemer. Op deze wijze is het kostenverhaal voor de gemeente volledig verzekerd en kan de vaststelling van een exploitatieplan achterwege blijven.

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak

8.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties, waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak zal plaatsvinden volgens de in de inspraakverordening opgenomen procedure. Het resultaat van de inspraak zal verwoord worden in een inspraakverslag.

8.3 Vooroverleg

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op Van Speykplein 5a te Borne.

Er zijn bij dit plan geen rijks- of provinciale belangen betrokken. In overeenstemming met het door de minister van VROM en het college van Gedeputeerde Staten van Overijssel geformuleerde beleid terzake is daarom afgezien van formeel vooroverleg met de provincie en de aangewezen rijksdiensten.


Het Waterschap Vechtstromen is al in een vroeg stadium bij de ontwikkeling van het plan betrokken en kan daarmee instemmen.

8.4 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 t/m 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Het plan zal daarna, al dan niet gewijzigd, ter vaststelling worden aangeboden aan de gemeenteraad.