direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijzigingsplan Wensink Zuid, Van Speykplein 9
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpWZwz001-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is eigenaar van een onbebouwd perceel aan het Van Speykplein in het zuidwesten van de kern Borne. Het betreffende perceel, kadastraal bekend als gemeente Borne, sectie L, nummer 402, is momenteel in gebruik als weide. In het geldend bestemmingsplan 'Wensink Zuid' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen op basis waarvan het mogelijk is ter plaatse van dit perceel één woning te realiseren.

Initiatiefnemer is voornemens gebruik te maken van de in het geldend bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid en heeft burgemeester en wethouders van de gemeente Borne verzocht hier medewerking aan te verlenen. Burgemeester en wethouders hebben positief besloten op het verzoek.

Middels dit wijzigingsplan wordt uitvoering gegeven aan deze wijzigingsbevoegdheid en wordt aan het perceel een bestemming 'Wonen' met de bijbehorende bouw- en gebruiksregels toegekend. In dit wijzigingsplan zal worden aangetoond dat het toekennen van een bestemming 'Wonen' aan het perceel vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan het Van Speykplein in het zuidwesten van de kern Borne. Doordat momenteel geen woonbebouwing in het plangebied aanwezig is, kent het perceel geen huisnummer. Naar alle waarschijnlijkheid wordt aan de nog te bouwen woning, die met dit wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt, huisnummer 9 toegewezen. In dit wijzigingsplan zal qua locatieaanduiding hier dan ook aan gerefereerd worden.

In afbeelding 1.1 wordt de ligging van het plangebied in de kern Borne en aan het Van Speykplein weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWZwz001-vg01_0001.png"

Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: ArcGIS)

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Het geldende bestemmingsplan voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Wensink Zuid'. Dit bestemmingsplan is op 9 december 2008 vastgesteld door de gemeenteraad en op 21 juni 2011 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel. Op basis van dit bestemmingsplan zijn de gronden in het plangebied bestemd als 'Agrarisch gebied met landschapswaarden'. Daarnaast zijn de gronden aangeduid als 'Gebied met wijzigingsbevoegdheid 1'. De plankaart behorende bij dit bestemmingsplan is opgenomen in afbeelding 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWZwz001-vg01_0002.png"

Afbeelding 1.2: Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Wensink Zuid' (Bron: Gemeente Borne)

Gronden met de bestemming 'Agrarisch gebied met landschapswaarden' zijn onder andere bedoeld voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Het bouwen van een woning is bij recht niet toegestaan binnen deze bestemming.

In lid 5b. van deze bestemming is bepaald dat burgemeester en wethouders de bestemming, dan wel delen daarvan, ter plaatse van de aanduiding op de plankaart kunnen wijzigingen in de bestemming 'Woondoeleinden' en 'Groenvoorzieningen'. Hierbij dient wel voldaan te worden aan de in artikel 17, lid 2 genoemde voorwaarden. De betreffende voorwaarden uit artikel 17, lid 2 worden in 4.3.4 getoetst. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat de voorwaarden wordt voldaan waardoor uitvoering kan worden gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 betreft een beschrijving van de bestaande situatie. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het planvoornemen. In Hoofdstuk 4 wordt het relevante beleid besproken. De verschillende milieu- en omgevingsaspecten die van belang zijn bij elk ruimtelijk plan worden besproken in Hoofdstuk 5. In Hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan de juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in Hoofdstuk 7 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en gaat Hoofdstuk 8 in op de inspraak en het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

Het plangebied is gelegen in het zuidwesten van de kern Borne en grenst direct aan de woonwijk Wensink Zuid. Belangrijkste ruimtelijke structuurdragers in de omgeving betreffen de Rondweg, de Amerikalaan/ Europalaan en de Bornsebeek. Ten zuiden van het plangebied bevinden zich, aan de andere zijde van de Amerikalaan, plein Westermaat met daarachter Bedrijventerrein Westermaat. In het noordoosten, aan de andere zijde van de Rondweg, bevindt zich de woonwijk Bornsche Maten (niet zichtbaar op luchtfoto in afbeelding 2.1). De luchtfoto in afbeelding 2.1 geeft een beeld van de omgeving van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWZwz001-vg01_0003.png"

Afbeelding 2.1: Luchtfoto omgeving plangebied (Bron: Bing Maps)

De gronden in het plangebied zijn momenteel in gebruik als weide. Op het woonperceel is een bestaande garage aanwezig en ten behoeve van de ontsluiting is reeds een weg gerealiseerd welke nu nog doorloopt tot en aansluit op het woonperceel van initiatiefnemer aan het Welemanserf 6. Het bosje ten westen kent een halfopen karakter en voorziet in een boomweide, bomen in gras/ruigte. Zoals blijkt uit de luchtfoto in afbeelding 2.2 maakt het plangebied als het ware onderdeel uit van een grote open ruimte binnen een 'groene kamer'. In afbeelding 3.3 zijn foto's opgenomen van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWZwz001-vg01_0004.png"

Afbeelding 2.2: Luchtfoto plangebied aan het Van Speykplein (Bron: Bing Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWZwz001-vg01_0005.png"

Afbeelding 2.3: Foto's huidige situatie woonperceel (Bron: Buro Stad + Land)

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Ruimtelijke ontwikkeling

3.1.1 Bebouwing

Een concreet ontwerp van de woning met bijgebouw(en) is nog niet voorhanden. Op basis van de wijzigingsbevoegdheid mag maximaal één vrijstaande woning worden gebouwd waarvan de goothoogte niet meer mag bedragen dan 6 meter. Tevens is bepaald dat de woning geörienteerd dient te zijn op het Van Speykplein. Zoals zal blijken uit afbeelding 3.1 wordt aan deze voorwaarde voldaan.

Qua overige bouwregels dient te worden aangesloten bij de overige woningen in de wijk Wensink Zuid waarop tevens het bestemmingsplan 'Wensink Zuid' van toepassing is.

Het kleurgebruik van de woning is zal ingetogen en sober zijn, dakbedekking wordt uitgevoerd in antraciete kleuren en over het overige is het materiaalgebruik afgestemd op, maar altijd ondergeschikt aan de omgeving.

3.1.2 Landschappelijk inpassingsplan
3.1.2.1 Algemeen

Eén van de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid betreft het landschappelijk inpassen van de woningen. Buro Stad + Land heeft deze voorwaarde uitgewerkt in een Landschappelijk inpassingsplan. Hierna zijn onderdelen van het Landschappelijk inpassingsplan opgenomen. Het gehele plan is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting.

Ten aanzien van het landschappelijk inpassingsplan wordt opgemerkt dat dit wijzigingsplan uitsluitend voor het perceel kadastraal bekend als gemeente Borne, sectie L, nummer 402 voorziet in een woonbestemming. Teneinde het perceel adequaat landschappelijk in te kunnen passen is voor wat betreft de erfinrichting/ landschappelijke inpassing ook het aangrenzende in eigendom zijnde perceel bij het Landschappelijk inpassingsplan betrokken.

3.1.2.2 Landschappelijke inpassing

De woning wordt zodanig binnen het bouwblok gesitueerd dat de noklijn haaks staat op de beek en meeloopt met de historische landschappelijke structuur (georiënteerd op Van Speykplein), eventuele bijgebouwen (niet voorzien) staan daar haaks op. De houtwal langs de ontsluitingsweg wordt aangevuld/hersteld nabij het bouwkavel. Met de bebouwing aan de overzijde van de weg vormt de toekomstige situatie een ruimtelijke eenheid. Van belang is dat ten behoeve van kavelbegeleidende hagen een uniforme soort (beuk) te gebruiken. Ten behoeve van afscheiding met het reeds gerealiseerde woonhuis op het aanliggende kavel wordt een singel van struikvormend bosplantsoen voorzien. Vooral opgaand groen verzorgt hier de landschappelijke eenheid.

Aan de westzijde wordt de bestaande houtwal (es) aangevuld met struik- en boomvormende, streekeigen soorten, passend bij het beekdal (zwarte els, lijsterbes, hazelaar, eenst. meidoorn, gelderse roos). Rondom de woning en dan met name aan de westzijde is het van belang de boomweide/bossfeer te behouden en voortgezet in boom- en struikvormende soorten waarbij middels hakhoutbeheer wordt voorkomen dat de beplanting te hoog wordt om het zicht van en naar de woning niet te beperken en voldoende lichtval (zon) te verkrijgen. Er is voldoende ruimte voor het bouwplan, er blijft ruimte om te parkeren (2 plaatsen) en te keren op het erf, visueel kan een goede scheiding worden gemaakt met omwonenden. De overheersende kavelrichting vormt het uitgangspunt voor de inrichting, beplantingselementen zijn haaks op of parallel aan het beekdal gesitueerd en volgen in hoofdlijnen de overheersende perceelsgrenzen. Zichtlijnen langs bebouwing blijven gehandhaafd en worden versterkt door de nieuwe aanplant. De woning vormt een eenheid met de beplanting rondom. De woning mag worden gezien, maar moet een niet te opvallende verschijning langs de weg vormen. Het bijgebouw is een gegeven en als het ware gesitueerd op het voorerf en architectonisch ondergeschikt aan het hoofdgebouw. In het voorterrein zijn naast (te behouden eiken) ongeordend nieuwe bomen voorzien, welke het zicht op de woning beperken en in de benodigde privacy voorzien.

Benodigde afrasteringen, hekwerken en omheiningen rondom de woning zijn van natuurlijke materialen (hout) en met een gedekte kleurstelling. Verhardingen worden uitgevoerd in gebakken/betonnen straatsteen, tegels en/of grind in natuurlijke kleurstelling (grijs, bruin).

Hetgeen hiervoor beschreven is uitgewerkt in een inrichtingsschets waarvan in afbeelding 3.1 een uitsnede is opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWZwz001-vg01_0006.png"

Afbeelding 3.1: Inrichtingsschets woonperceel en direct aangrenzende gronden (Bron: Buro Stad + Land)

3.2 Verkeer & Parkeren

3.2.1 Verkeer

Het woonperceel wordt ontsloten op de bestaande al aangelegde weg die uitkomt op het Welemanserf. Via het Welemanserf wordt ontsloten op de achterliggende straten. Het extra verkeer dat wordt gegenereerd door één extra woning is zeer beperkt en niet waarneembaar in het heersende verkeersbeeld op het Welemanserf of de achterliggende wegen. Gezien het feit dat de beperkte verkeerstoename geen gevolgen heeft voor de doorstroming of verkeersveiligheid op het Welemanserf en overige wegen zijn er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.

3.2.2 Parkeren

Het parkeren ten behoeve van de woning vindt plaats op het eigen perceel. Het eigen perceel is, zoals ook blijkt uit afbeelding 3.1, voldoende ruim van omvang om te kunnen voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
4.1.1.1 Algemeen

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van ruimtelijke plannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

In de SVIR wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over ruimtelijke plannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

4.1.3 Toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

De SVIR en het Barro laten zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De in dit wijzigingsplan besloten woningbouwontwikkeling raakt dan ook geen rijksbelangen.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2009 is de Omgevingsvisie en -verordening 2009 vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd. De Actualisatie Omgevingsvisie en -verordening is op 3 juli 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en treedt op 1 september 2013 in werking.

Het provinciaal beleid voorziet primair in de ontwikkeling van woningbouw in bebouwd gebied of in aansluiting op de kernen. De rust en de ruimte van het buitengebied bieden echter ook andere aantrekkelijke woonmilieus, waar mensen goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst. De ambitie van de provincie met betrekking tot de invulling van de woonomgeving is gericht op: aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus die voorzien in woonvraag.

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

Afbeelding 4.1 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWZwz001-vg01_0007.png"

Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

4.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.4.1 Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' is met name artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Op dit artikel wordt hierna ingegaan. Voor het overige zijn er geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen. Van belemmeringen is niet gebleken. Een en ander blijkt ook uit Hoofdstuk 5 van deze plantoelichting waarin uitgebreid op de diverse omgevingsaspecten wordt ingegaan.

Artikel 2.2.2 (Nieuwe woningbouwlocaties)

  • 1. Bestemmingsplannen en projectbesluiten voorzien in de totstandkoming van nieuwe woningbouwlocaties voor zover de nieuwe woningbouwlocatie naar aard, omvang en locatie in overeenstemming is met een woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten van Overijssel.
  • 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt de eis van overeenstemming met buurgemeenten niet voor buurgemeenten buiten de provincie Overijssel. In dat geval is het voldoende dat aangetoond is dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

De gemeente Borne heeft, zoals ook blijkt uit subparagraaf 4.3.3, een eigen woonvisie opgesteld die een doorkijk geeft voor wat betreft het woningbouwprogramma tot 2020. Bij de uitwerking van de woonvisie is nadrukkelijk rekening gehouden met de eisen uit de Omgevingsverordening Overijssel die door de provincie zijn gesteld en is tevens overleg gevoerd met de provincie Overijssel en buurgemeente. De met de provincie gemaakte prestatieafspraken zijn doorvertaald in de gemeentelijke woonvisie en de daarin opgenomen woningbouwprogrammering.

Zoals blijkt uit 4.3.2 is de ontwikkeling van maximaal één woning binnen het plangebied in overeenstemming met de woonvisie. Gezien het vorenstaande wordt derhalve geconcludeerd dat deze woningbouwinvulling ook in overeenstemming met het bepaalde in artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.4.2 Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied kent op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart van de provincie Overijssel het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte - Mixlandschap' en de bijzondere gebiedsconditie 'stadsrandgebied'. Afbeelding 4.2. bevat een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWZwz001-vg01_0008.png"

Afbeelding 4.2: Uitsnede Perspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel 2009 (Bron: Provincie Overijssel)

'Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte - Mixlandschap'

Gebieden met dit ontwikkelingsperspectief zijn bedoeld voor gespecialiseerde landbouw, mengvormen van landbouw-recreatie-zorg, landbouw-natuur en landbouwwater, bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus, die de karakteristieke gevarieerde opbouw van het cultuurlandschappen in deze gebieden versterken. Naast de bescherming van kwaliteiten wil de provincie vooral ontwikkeling en dynamiek benutten voor duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

'Bijzondere gebiedscondities benutten - Stadsrandgebied'

Stadsrandgebieden strekken zich uit in de groene omgeving, maar bedienen vooral de stedelijke omgeving. Het vormgeven van de stadsrandgebieden als entrees van zowel de groene- als stedelijke omgeving is een belangrijk kwaliteitsdoel. Specifiek hierop toegesneden nieuwe woon- en werkmilieus kunnen worden ingezet ter versterking van de landschappelijke structuur in deze gebieden. Ontwikkelingen in stadsrandgebieden moeten gepaard gaan met investeringen in de ruimtelijke kwaliteit.

Toetsing van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief'

Het plangebied grenst ten noorden en ten oosten direct aan gronden die worden gerekend tot het bestaand stedelijk gebied van de kern Borne. Qua locatie biedt het plangebied de mogelijkheid om een bijzonder woonmilieu in het groen te realiseren. Dergelijke woonmilieus passen goed binnen dit mixlandschap. Daarnaast wordt de locatie, zoals in Hoofdstuk 3 verwoord, landschappelijk ingepast in de omgeving. Door het treffen van diverse landschapsmaatregelen gaat de realisatie van maximaal één woning niet ten koste van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Het initiatief is in overeenstemming met het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief.

4.2.4.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (de 'Natuurlijke laag', de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap', de 'Stedelijke laag' en de 'Lust- en leisurelaag') gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.

1. De 'Natuurlijke laag'

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen kan dit bijvoorbeeld worden vormgegeven in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de ´Natuurlijke laag' deels aangeduid met het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen'. In afbeelding 4.3. is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWZwz001-vg01_0009.png"

Afbeelding 4.3: De 'Natuurlijke laag': Dekzandvlakte en ruggen (Bron: Provincie Overijssel)

'Dekzandvlakte en ruggen'

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem, door beplanting met 'natuurlijke' soorten en door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

Als ontwikkelingen plaatsvinden, dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beide zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'

In het verleden zijn de gronden waartoe het plangebied ook behoort ontgonnen ten behoeve van de landbouw. Hierdoor is van de oorspronkelijk aanwezige dekzandvlakte niet of nauwelijks nog een spoor te bekennen is. Wel wordt het woonperceel landschappelijk ingepast waarbij gebruik wordt gemaakt van 'natuurlijke' streekeigen beplantingssoorten. Middels het Landschappelijk inpassingsplan wordt het woonperceel op een adequate wijze ingepast in het landschap.

2. De 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype 'Jonge heide- en broekontginningslandschap'. In afbeelding 4.4. is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWZwz001-vg01_0010.png"

Afbeelding 4.4: De 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap': Jonge heide- en broekontginningslandschap (Bron: Provincie Overijssel)

'Jonge heide- en broekontginningslandschap'

Kenmerkend voor het jonge heide- en broekontginningslandschap waren oorspronkelijk de grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden. Deze waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings'landschappen met rommelige driehoekstructuren als resultaat. Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'

Middels een Landschappelijke inpassingsplan wordt het woonperceel ingepast in de omgeving. Hierbij wordt de woning georiënteerd op het Van Speykplein en daardoor meeloopt met de historische landschappelijke structuur. Daarnaast worden diverse landschapsmaateregelen getroffen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit zoals, het aanvullen/herstellen van de houtwal langs de ontsluitingsweg nabij de kavel en het aanvullend van de bestaande houwtwal aan de westzijde met streekeigen soorten.

De overheersende kavelrichting vormt het uitgangspunt voor de inrichting. Zo zijn de beplantingselementen haaks op of parallel aan het beekdal gesitueerd en volgen de elementen in hoofdlijnen de overheersende perceelsgrenzen. De zichtlijnen langs bebouwing blijven gehandhaafd en worden versterkt door de nieuwe aanplant.

Geconcludeerd wordt dat middels de landschapsmaateregel zoals vervat in het Landschappelijk inpassingsplan wordt bijgedragen aan het behoud en de versterking van de landschappelijke structuren in het 'Jonge heide- en broekontginningslandschap'.

3. De 'Stedelijke laag'

Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijke laag' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten.

4. De 'Lust- en leisurelaag'

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Lust- en leisurelaag' aangemerkt als 'Bijzondere plekken - stads- en dorpsranden'. Dit wordt weergegeven in afbeelding 4.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWZwz001-vg01_0011.png" Afbeelding 4.5: Lust- en leisurelaag: 'Stads- en dorpsranden' (Bron: Provincie Overijssel)

'Bijzondere plekken - Stads- en dorpsranden'

De stads- en dorpsrand is een overgangsgebied. Hier is sprake van twee elkaar overlappende invloedssferen. De randen zijn bepalend voor de identiteit van zowel de steden- en dorpen als het landschap eromheen. De (potentiële) kwaliteit is die van de ‘best of both worlds’; stedelijke voorzieningen, verspreid liggende (gewilde) woon- en werkfuncties, padennetwerk in een landschappelijk raamwerk. In deze gebieden komen veel opgaven en belangen samen zoals dorps- en stadsuitbreidingen, infrastructuur, landbouw, landschapsontwikkeling, water en natuur. De ambitie in deze gebieden is de ontwikkeling van woon-, werk- en recreatiemilieus in de stads- en dorpsranden te verbinden aan hun omgeving met landschappelijke structuren en routes. Er wordt ruimte geboden voor ontwikkelingen mits deze voortbouwen aan de versterking van de stad-land relatie.

Toetsing van het initiatief aan de 'Lust- en leisurelaag'

Juist in deze gebieden is ruimte voor de toevoeging van meer stedelijke functies als woningen in samenhang met het treffen van landschapsmaateregelen. Door het treffen van diverse landschapsmaatregelen wordt het landschappeljike raamwerk versterkt en wordt de nieuwe woning 'groen' ingepast in de omgeving. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het gebiedskenmerk van de 'Lust- en leisurelaag'.

4.2.5 Toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de in voorliggend bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Borne (ontwerp)
4.3.1.1 Algemeen

De gemeente Borne heeft begin 2008 besloten om voor het totale grondgebied van de gemeente een structuurvisie op te stellen. Deze structuurvisie heeft betrekking op de periode 2010-2030, momenteel bevindt de Structuurvisie Borne zich in de ontwerpfase. In het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, die per 1 juli 2008 in werking is getreden, is elke gemeente verplicht één of meerdere structuurvisies op te stellen voor het gehele grondgebied. Naast deze wettelijke verplichting maken nieuwe inzichten, diverse grootschalige plannen en ontwikkelingen in en rond Borne een actueel ruimtelijk sturingsmiddel noodzakelijk. In de structuurvisie zijn ondermeer keuzes gemaakt over de wijze waarop Borne zich binnen de Netwerkstad wil profileren én via welke strategie zij deze keuze concreet wil verwerkelijken. Hiertoe is ingegaan op het imago dat de gemeente Borne wil uitstralen, het profiel dat de gemeente nastreeft en de vraag hoe aan het stedelijk gebied, de bedrijventerreinen en het landelijk gebied ontwikkelen en een ‘Borns’ karakter kan worden gegeven.

4.3.1.2 Ontwikkelingen wonen

Speerpunt van het Bornse woonbeleid is met name de ontwikkeling van de uitbreidingslocatie Bornsche Maten. Het overgrote deel van de woonopgave wordt op deze uitbreidingslocatie gerealiseerd. In de bestaande wijken is tot de periode tot en met 2015 een woonopgave van circa 145 woningen neergelegd.

Borne kiest in de gemeente voor de toevoeging van woningen met hoge kwaliteit voor alle doelgroepen. Die kwaliteitsverbetering geldt eveneens voor de bestaande voorraad. De gemeente stelt zich tot doel om mensen van binnen en buiten Borne de kans te bieden een volledige wooncarrière op te bouwen. Groei met kwaliteit betekent voor de planperiode van 2010 tot 2015 een woonopgave voor het realiseren van 585 nieuwbouwwoningen op uitbreidingslocaties en circa 145 woningen in de bestaande wijken.

Daarnaast wordt door de gemeente en Woonbeheer Borne volop geïnvesteerd in de kwaliteit van de bestaande woningen en de woonomgeving, met als doel de kwaliteit van de bestaande voorraad en van de woonomgeving op peil te houden en waar mogelijk te versterken.

4.3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de ontwerp Structuurvisie Borne

In dit geval is sprake van een woningbouwontwikkeling direct grenzend aan de wijk 'Wensink Zuid'. In het bestemmingsplan 'Wensink Zuid' is voor deze woningbouwontwikkeling een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Aan de wijzigingsbevoegdheid zijn voorwaarden verbonden die bepalen dat de woning landschappelijk moet worden ingepast en dat het hoofdgebouw georiënteerd moet worden op het Van Speykplein. Middels het stellen van deze voorwaarden, en uiteraard de welstandstoetsing, wordt ingezet op een verbetering van de kwaliteit van de woonomgeving.

In het gemeentelijk woningbouwprogramma is rekening gehouden met de in het bestemmingsplan 'Wensink Zuid' opgenomen wijzigingsbevoegdheden die woningen mogelijk maken. De betreffende wijzigingsbevoegdheid waar in dit geval gebruik van wordt gemaakt is opgenomen in een bestemmingsplan voor een bestaande wijk, het bestemmingsplan 'Wensink Zuid'. Om deze reden worden de woningen die op basis van de binnen de bestemming 'Agrarisch gebied met landschapswaarden' middels een wijzigingsbevoegdheid gebouwd mogen worden, gerekend tot de woningbouwprogramma voor bestaande wijken. De bouw van één woning binnen het plangebied is daarom in overeenstemming met de ontwerp 'Structuurvisie Borne'.

4.3.2 Woonvisie Borne (2010)
4.3.2.1 Algemeen

De Woonvisie Borne 2010-2014 heeft het Woonplan 2002-2006 vervangen. Met de Woonvisie Borne 2010-2014 wordt geen volledig nieuw beleid ingezet, maar wordt in grote lijnen het ingezette beleid voortgezet. Er doen zich echter diverse fundamentele ontwikkelingen voor, waardoor de woningmarkt sterk verandert. Zo neemt landelijk en regionaal de bevolkingsgroei af en verandert de samenstelling van de bevolking; de vergrijzing neemt toe, het aantal personen per huishouden blijft nog even dalen en het aantal eenpersoonshuishoudens neemt toe. Hiermee houdt deze nieuwe Woonvisie rekening.

De woonvisie is voorgelegd aan onder andere de buurgemeenten, waarbij overeenstemming is bereikt over het te voeren woonbeleid zoals dat in de Woonvisie omschreven is.

4.3.2.2 Visie op het wonen

De woningvoorraad van Borne is niet alleen permanent onderhevig aan vernieuwing en verbetering, maar wordt de komende jaren tevens uitgebreid. Borne biedt ruimte aan zowel de lokale als een deel van de regionale woningbehoefte in het uitbreidingsplan Bornsche Maten. In de visie staan de volgende punten centraal:

  • Groei en kwaliteit: de toevoeging van woningen met hoge kwaliteit voor alle doelgroepen, waarbij de mogelijkheid geboden wordt om een volledige wooncarrière op te bouwen.
  • Stad en landelijk gebied: het optimaal benutten van kansen vanuit het landelijk als vanuit het stedelijk gebied.
  • Vitale voorzieningen en een aangename kleinschaligheid: inzetten op sociale structuren, fysieke omstandigheden en economische dynamiek op kleinschalige, Bornse schaal.
  • Doelgroepen: levensloopbestendige woningen voor senioren, een actief doorstromingsbeleid om een wooncarrière binnen Borne mogelijk te maken, realiseren van passende woon- en opvangprojecten voor bijzondere doelgroepen.

4.3.2.3 Woningbouwprogramma

De gemeente Borne heeft voor de periode tot voorbij 2020 een omvangrijk woningbouwprogramma waarvan een groot deel in het uitbreidingsgebied Bornsche Maten wordt ontwikkeld. Binnen de bestaande wijken kunnen echter ook woningen worden toegevoegd. Ook binnen de bestaande wijken worden woningen toegevoegd met hoge kwaliteit.

Over het gemeentelijk woningbouwprogramma zijn prestatieafspraken met de provincie gemaakt. Daarin zijn verdisconteerd de in de afgelopen jaren gemaakte afspraken met betrekking tot het woningbouwprogramma (zie ook 4.2.4.1).

Voor de planperiode van 2010 tot 2015 wordt uitgegaan van een woonopgave van circa 600 nieuwbouwwoningen in Bornsche Maten en circa 150 woningen in de bestaande wijken.

4.3.2.4 Aanvulling Woonvisie 2010-2014

Op 2 oktober 2012 is de 'Aanvulling Woonvisie 2010-2014' door de gemeenteraad vastgesteld. Deze aanpassing was noodzakelijk om, vanuit het woonbeleid en het bijbehorende woningbouwprogramma, individuele verzoeken tot toevoegingen van woningbouw in bestaand stedelijk gebied beter te kunnen reguleren. Het toevoegen van extra woningen naar aanleiding van individuele verzoeken ging namelijk ongewenst ten koste van het woningbouwprogramma voor andere woningbouwprojecten zoals de Bornsche Maten. Om dit te voorkomen is de woonvisie aangevuld. Hierbij is opgenomen dat de toevoeging van nieuwe woningen in het bestaand stedelijk gebied alleen toegestaan wordt als er aantoonbaar sprake is van het oplossen van een ruimtelijk-maatschappelijk ongewenste situatie. Opgemerkt wordt dat het vorenstaande uitsluitend betrekking heeft op woningen die nog niet zijn meegenomen in het gemeentelijk woningbouwprogramma. Vanuit het programma van de Woonvisie 2010-2014 maakt de gemeente Borne jaarlijks presentatieafspraken op het gebied van woningbouw met de provincie Overijssel. In toevoeging van nieuwe woningen buiten het programma is alleen bij uitzondering voorzien als deze voldoen in het in de paragraaf beschreven criterium met betrekking tot het oplossen van een zich voordoende ongewenste ruimtelijk-maatschappelijke situatie.

4.3.2.5 Toetsing van het initiatief aan de Woonvisie 2010-2014

Gezien 4.3.2.4 wordt geconcludeerd dat de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met de 'Woonvisie 2010-2014', nu er sprake is van het oplossen van een ruimtelijk-maatschappelijk ongewenste situatie.

4.3.3 Welstandsnota

De welstandsnota van Borne bevat de basisvoorwaarden, waaraan bouwaanvragen op welstandsaspecten getoetst zullen worden. Er worden criteria benoemd die ertoe moeten bijdragen dat de toekomstige bebouwing past in de omgeving. De gemeentelijke welstandsnota richt zich op de lokale karakteristieken in bestaande stedelijke gebieden en het buitengebied.

De welstandsnota, als onderdeel van het welstandsbeleid van de gemeente Borne richt zich op de relatief kleine bouwopgaven van één of enkele gebouwen, uitbreidingen van bestaande bebouwing en veel voorkomende kleine bouwwerken in bestaand stedelijk- en buitengebied (beheergebieden). Voor grootschalige ontwikkelingen of voor herontwikkelingen in bijvoorbeeld dorpscentra, vormen andere documenten, zoals beeldkwaliteitsplannen, het toetsingskader voor welstand.

Op dit moment is het concrete bouwplan nog niet exact bekend. Tezijnertijd zal het concrete ontwerp van de woning worden getoetst aan de criteria uit de welstandsnota.

4.3.4 Bestemmingsplan 'Wensink Zuid'
4.3.4.1 Algemeen

Het bestemmingsplan 'Wensink Zuid' omvat de juridisch planologische kaders voor de wijk Wensink Zuid. De gronden direct ten zuiden van de woonwijk zijn weliswaar onbebouwd, maar vanwege hun ligging ingesloten tussen bebouwing en infrastructuur betrokken bij het betsemmingsplan 'Wensinks Zuid'. Door de ligging van bijvoorbeeld het plangebied direct grenzend aan de bestaande wijk, zijn deze gronden uitermate geschikt voor woningbouw. Om dit mogelijk te maken is in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee enkele woningen direct grenzend aan de woonwijk mogelijk gemaakt kunnen worden.

4.3.4.2 Wijzigingsbevoegdheid artikel 17, lid 2

Dit wijzigingsplan voorziet in de uitwerking van één van deze wijzigingsbevoegdheden ter hoogte van het Van Speykplein. Zoals in paragraaf 1.3 al aangegeven omvat de binnen de in artikel 17, lid 2 opgenomen wijzigingsbevoegdheid, de bevoegdheid waar dit plan op gebaseerd is, een aantal voorwaarden waar aan voldaan moet worden. Dit betreffende volgende voorwaarden:

  • a. in het wijzigingsgebied met aanduiding 'wijzigingsbevoegdheid 1' mag slechts één woning gerealiseerd worden;
  • b. de oriëntatie van hoofdgebouwen dient gericht te zijn op de Oude Hengeloseweg of het Van Speykplein;
  • c. iedere woning mag een bouwvlak van maximaal 15 meter breed en 15 meter diep hebben;
  • d. de goothoogte mag maximaal 6 meter bedragen;
  • e. de te realiseren woningen dienen te passen binnen het gemeentelijke woningcontingent;
  • f. uit onderzoek naar de gesteldheid van de bodem blijkt dat er vanuit milieuhygiënisch opzicht geen belemmeringen zijn om de woningen te realiseren;
  • g. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat er vanuit waterhuishoudkundig opzicht geen belemmeringen zijn om de woningen te realiseren;
  • h. de woningen dienen landschappelijke ingepast te worden, waardoor er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de stedenbouwkundige- en beeldkwaliteit; dit komt onder meer tot uiting in de de verkaveling, die de rechte lijnen in het landschap benadrukt;
  • i. de woningen dienen buiten de 50db(A) contour van het bedrijventerrein Westermaat, buiten de 50 dB(A) contour van de A1 en buiten de 50 dB(A) contour van de spoorlijn Almelo-Enschede te liggen;
  • j. het bepaalde in artikel 4 is van overeenkomstige toepassing.

4.3.4.3 Toetsing van het initiatief aan de wijzigingsbevoegdheid

Hierna worden de voorwaarden zoals genoemd in de wijzigingsbevoegdheid nader getoetst:

  • a. in de regels, Artikel 3, van dit wijzigingsplan is vastgelegd dat binnen het plangebied maximaal 1 woning mag worden gebouwd;
  • b. hoewel momenteel geen concreet bouwplan bekend is, ligt het voor de hand dat de woning georiënteerd zal worden op het Van Speykplein;
  • c. omdat nog geen concreet bouwplan voorhanden is, is in de regels van dit bestemmingsplan bepaald dat het hoofdgebouw maximaal 15 meter breed en 15 meter diep mag zijn. Dit komt overeen met een bouwvlak van 15 meter breed en 15 meter diep aangezien in artikel 4 van het geldende plan is bepaald dat het hoofdgebouw binnen het bouwvlak dient te worden opgericht;
  • d. de maximale goothoogte van 6 meter is in de regels van dit wijzigingsplan vastgelegd;
  • e. zoals in 4.3.1 en 4.3.2 verwoordt past de bouw van deze woning binnen de gemeentelijke woningcontingenten;
  • f. in dit geval is een verkennend bodemonderzoek verricht. In paragraaf 5.3 wordt hier nader op ingegaan. Hier wordt geconcludeerd dat het aspect bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de bouw van de woning;
  • g. uit het uitgevoerde geohydrologisch onderzoek, zie ook paragraaf 5.5, blijkt dat er vanuit waterhuishoudkundig opzicht geen belemmeringen zijn om de woning te realiseren;
  • h. in dit geval is een landschappelijke inrichtingsplan opgesteld door Buro Stad + Land. In 3.1.2 is hier al op ingegaan. Hier wordt geconcludeerd dat de woning goed landschappelijk is/wordt en dat geen sprake is van een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige- en beeldkwaliteit;
  • i. ook aan deze voorwaarden wordt, zoals uit paragraaf 5.1 en paragraaf 5.2 blijkt, voldaan;
  • j. dit betreft het artikel 'Woondoeleinden' uit het geldende bestemmingsplan 'Wensink Zuid'. In Artikel 3 van dit wijzigingsplan is het artikel 'Woondoeleinden' uit het geldend bestemmingsplan, met in achtnemening van het vorenstaande, onverkort van toepassing verklaard.

Zoals blijkt uit het vorenstaande wordt aan alle voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid voldaan.

4.3.5 Toetsing aan het gemeentelijk beleid

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de bouw van één vrijstaande woning binnen het plangebied in overeenstemming is met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten zoals verwoord in de in deze paragraaf behandelde beleidsdocumenten.

Hoofdstuk 5 Onderzoek/verantwoording

5.1 Geluid

5.1.1 Kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt.

5.1.2 Situatie plangebied
5.1.2.1 Algemeen

Dit wijzigingsplan voorziet in de juridisch-planologische kaders voor de realisatie van één woning. Een woning wordt aangemerkt als een geluidsgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder. Hierna wordt nader ingegaan op de aspecten wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai.

5.1.2.2 Wegverkeerslawaai

Algemeen

Het perceel waarop de woning gebouwd mag worden is gelegen binnen de wettelijke geluidszone van de Rondweg (N743) en de Amerikalaan-Europalaan. Om deze reden is door Buijvoets Bouw- en geluidsadvisering een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn hierna opgenomen. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage welke is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting.

Resultaten akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

De geluidbelasting is berekend conform het gestelde in het “Reken- en meetvoorschrift geluid 2012” ex art 110d van de wet geluidhinder. De berekening van de geluidbelasting is gemaakt volgens de standaard rekenmethode II.

Uit de berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting voor de Amerikalaan-Europalaan met maximaal 47 dB lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Voor de N743 is de geluidbelasting met maximaal 53 dB hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en gelijk aan de maximale grenswaarde van het geluidbeleid.

Uit onderzoek is gebleken dat bronmaatregelen vanuit civieltechnisch oogpunt redelijkerwijs niet verlangd kunnen worden. Het vergroten van de afstand tot de weg heeft geen significante effecten en overdrachtsmaatregelen (geluidsschermen, wallen) langs wegen zijn niet reëel en/of effectief en niet gewenst vanuit landschappelijk/stedenbouwkundig oogpunt.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat aan de ontheffingscriteria voor het verlenen van een hogere grenswaarde van maximaal 53 dB kan worden voldaan. Daarom zal voor dit project een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Met het vaststellen van deze hogere grenswaarde vormt het aspect wegverkeerslawaai geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.1.2.3 Railverkeerslawaai

De spoorlijn Almelo-Enschede kent ter hoogte van het plangebied een wettelijke geluidszone van 300 meter. Het plangebied is gelegen op een afstand van ruim 500 meter van de spoorlijn en daarmee gelegen buiten de wettelijke geluidszone. Een akoestisch onderzoek railverkeerslawaai is daarom niet noodzakelijk.

5.1.2.4 Industrielawaai

Het plangebied is gelegen buiten de geluidszone van het bedrijventerrein Westermaat. Voor het overige zijn er in de nabijheid van het plangebied geen gezoneerde bedrijventerreinen aanwezig waardoor het aspect industrielawaai geen belemmering vormt.

In paragraaf 5.2 wordt nader ingegaan op het aspect milieuzonering, hierbij komt tevens de zonering qua milieucategorieën op het bedrijventerrein Westermaat aan bod.

5.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit wijzigingsplan.

5.2 Bedrijven en milieuzonering

5.2.1 Kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

5.2.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

De richtafstanden behorende bij de te onderscheiden omgevingstypen worden in de navolgende tabel inzichtelijk gemaakt. Gezien de ligging van het plangebied dient in dit geval te worden uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
5.2.3 Situatie plangebied
5.2.3.1 Algemeen

De feitelijke situatie betreft de realisatie van woningbouw in het plangebied. Woningen zijn milieugevoelige objecten. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

5.2.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' betreft een niet milieubelastende functie voor de omgeving. Van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geen sprake.

5.2.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich diverse milieubelastende functies. In de onderstaande tabel wordt inzichtelijk gemaakt:

  • op welke afstand van het plangebied welke milieubelastende functies en categorie bedrijvigheid wordt toegestaan;
  • welke grootste richtafstand op basis van het omgevingstype 'rustige woonwijk' tot de milieugevoelige functie in het plangebied moet worden aangehouden; en
  • wat de afstand is tussen het plangebied en de in de omgeving voorkomende milieubelastende functies en toegestane categorie bedrijvigheid.
Bedrijvigheid/ functie   Categorie   Richtafstand 'rustige woonwijk'   Afstand tot aan plangebied  
       
Bedrijventerrein Westermaat        
2   2   30 meter   > 250 meter  
3.1   3.1   50 meter   > 250 meter  
3.2   3.2   100 meter   > 250 meter  
4.1   4.1   200 meter   > 600 meter  
4.2   4.2   300 meter   > 600 meter  
       
Overige functies/ bedrijvigheid        
Benzineservicestation Shell 'Het Plein' (met LPG)   3.1*   50 meter   > 160 meter  
Ikea, Praxis, Mediamarkt, BCC etc.   Max. 2   30 meter   > 180 meter  
Twickel College (Oude Hengeloseweg)   2   30 meter   > 140 meter  
Basisschool/ kerk   2   30 meter   > 90 meter  

* Bezineservicestation Shell 'Het Plein' heeft een maximaal vergunde jaardoorzet LPG van 1.000 m3.

Zoals blijkt uit de bovenstaande tabel wordt in alle gevallen ruimschoots voldaan aan de richtafstanden. Vanuit het oogpunt van milieuzonering is er derhalve geen belemmering voor wat betreft de ontwikkeling van een woning (milieugevoelige functie) in het plangebied.

5.2.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de ontwikkeling waar dit wijzigingsplan in voorziet.

5.3 Bodem

5.3.1 Kader

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

5.3.2 Situatie plangebied
5.3.2.1 Algemeen

In verband met de toekomstige bouw van een woning op het perceel heeft Geofox Lexmond een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied. De conclusie van het verkennend bodemonderzoek is hierna weergegeven. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage welke is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting.

5.3.2.2 Verkennend bodemonderzoek

Uit de onderzoeksresultaten is gebleken dat de bovengrond licht verontreinigd is met PAK(10).

In de ondergrond is geen van de geanalyseerde parameters in een gehalte boven de achtergrondwaarde aangetoond.

In het grondwater zijn de concentraties barium en kwik hoger dan de desbetreffende streefwaarde. De zuurgraad (pH) en elektrische geleidbaarheid (EC) van het grondwatermonster wijken niet af van de gemiddelde waarden voor een soortgelijke bodem.

De verhoogde gehalten in de bovengrond zijn vrijwel zeker gerelateerd aan de aanwezigheid van bodemvreemde materialen (puin). De licht verhoogde concentraties in het grondwater zijn vermoedelijk van natuurlijke oorsprong (verhoogde achtergrondconcentratie).

De onderzoekshypothese 'onverdacht' dient vanwege deze licht verhoogde gehalten formeel te worden verworpen. De verzamelde gegevens worden echter voldoende geacht om een betrouwbare uitspraak te kunnen doen over de chemische kwaliteit van de bodem.

Op basis van de onderzoeksresultaten zijn er milieuhygiënisch geen beperkingen aanwezig ten aanzien van de voorgenomen nieuwbouw op de locatie. De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem wordt geschikt geacht ten aanzien van het voorgenomen gebruik

5.3.3 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

5.4 Archeologische en cultuurhistorische waarden

5.4.1 Archeologie
5.4.1.1 Kader

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer, voorafgaand aan bodemingrepen, archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

5.4.1.2 Situatie plangebied

De gemeente Borne beschikt over een eigen archeologische verwachtingskaart. Op grond hiervan kennen de gronden in het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde met de gebiedsaanduiding ‘bufferzone rond erf, adelijk huis of watermolen’. In gebieden met een dergelijke gebiedsaanduiding geldt een onderzoeksplicht voor bodemingrepen met een groter oppervlak dan 2.500 m2 en dieper dan 40 centimeter. Gezien het feit dat de ontwikkeling bestaat uit het oprichten van één enkele woning, zal de voornoemde oppervlakte niet worden overschreden. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

Hierbij wordt opgemerkt dat, indien tijdens de bouwwerkzaamheden een vondst wordt gedaan de meldplicht van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 geldt.

5.4.2 Cultuurhistorie
5.4.2.1 Kader

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

5.4.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Atlas Overijssel, in het plangebied zelf geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten of andere cultuurhistorische waarden. In de directe omgeving van het plangebied komen eveneens geen monumenten of cultuurhistorische waarden voor.

5.4.3 Conclusie

Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. De ontwikkeling heeft geen gevolgen voor het aspect cultuurhistorie.

5.5 Waterparagraaf

5.5.1 Beleid
5.5.1.1 Europees- en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Het Nationaal Waterplan (december 2009) geeft op hoofdlijnen aan welke beleid het Rijk in de periode 2009-2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstroming, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan zal het beleid uit de Vierde Nota Waterhuishouding voortzetten. Het beleidsdoel is het realiseren of in stand houden van duurzame en klimaatbestendige watersystemen. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

5.5.1.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.5.1.3 Waterschap Vechtstromen

Waterschap Vechtstromen (ontstaan door een fusie van de waterschappen Regge en Dinkel en Vecht en Velt) beschikt over een waterbeheerplan. Het plan gaat over het waterbeheer in het hele stroomgebied van het waterschap en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.

Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse verontreinigingen).

De twee belangrijkste onderdelen van het waterplan worden gevormd door:

  • het tekort aan waterberging in het landelijk gebied;
  • de inpassing van inrichtingsmaatregelen binnen de maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water.

5.5.1.4 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk rioleringsplan 2011-2016 is gericht op het creëren van een gezond en veerkrachtig watersysteem en een duurzame waterketen. Concreet houdt dit onder meer in dat hemelwater niet wordt vermengd met vuil water, maar afzonderlijk wordt verwerkt. Het schone hemelwater wordt bij voorkeur op de locatie waar het valt vastgehouden of geborgen. Als dat niet kan, wordt het afgevoerd naar oppervlaktewater.

In het beleid is de gemeentelijke zorgplicht voor afvalwater, hemelwater en grondwater uitgewerkt.

5.5.2 Watertoets
5.5.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.5.2.2 Situatie plangebied

In verband met de voorgenomen ontwikkeling is door Geofox Lexmond de geohydrologische situatie inzichtelijk gemaakt en een infiltratie advies afgegeven. Het betreffende infiltratie-advies is hierna weergegeven. Voor een nadere toelichting hier op wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage welke is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting.

Infiltratie-advies

Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat infiltraties van hemelwater niet goed mogelijk is, gezien de hoge grondwaterstand en slechte doorlatendheid van de bodem. Het realiseren van infiltratievoorzieningen wordt derhalve niet geadviseerd.

Geadviseerd wordt om ten behoeve van de waterbergingsopgave in overleg te treden met het waterschap en de gemeente, om de mogelijkheden af te stemmen ten aanzien van het realiseren van waterberging, danwel het hemelwater vertraagd en gescheiden af te voeren naar het oppervlaktewater.

Waterhuishoudkundige situatie plangebied

Grondwater

Bij het bouwplan zal rekening worden gehouden met voldoende ontwateringsdiepte zodat de kans op grondwateroverlast kleiner wordt.

Oppervlaktewater

Het plan voorziet niet in de realisatie van extra oppervlaktewater. Er is daarom geen sprake van nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.

Afvalwater

Het afvalwater wordt afgevoerd naar de RWZI door middel van riolering. Binnenshuis dient de riolering bij nieuwbouw gescheiden te worden aangelegd volgens bouwbesluit (2012, NEN 3215).

Hemelwater

Gezien de ligging en de ruimte op het perceel zal het realiseren van een opvang voor het hemelwater geen belemmering vormen.

5.6 Ecologie

5.6.1 Kader

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

5.6.2 Soortenbescherming
5.6.2.1 Algemeen

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen, artikelen 8 t/m 12). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren (zorgplicht, artikel 2). Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.

5.6.2.2 Situatie plangebied

De vegetatie in het plangebied bestaat momenteel grotendeels uit gras. Opgaande beplanting is ter plaatse van het plangebied nagenoeg niet aanwezig. Gezien het gevoerde beheer (er wordt regelmatig gemaaid) is het niet te verwachten dat in het plangebied beschermde flora aanwezig is. Gezien de terreingesteldheid is het eveneens niet te verwachten dat zich beschermde flora ophoudt in het plangebied. De Flora- en faunawet vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.6.3 Gebiedsbescherming
5.6.3.1 Algemeen

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd.

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

5.6.3.2 Situatie plangebied

Natura 2000-gebieden

Er is geen sprake van een Natura 2000-gebied ter plaatse of in de directe omgeving van het plangebied. Het plangebied ligt op een afstand van ruim 5 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Lonnekermeer. Gezien de grote afstand van het plangebied tot aan dit Natura 2000-gebied, de invulling van het tussenliggende gebied met infrastructuur en bebouwing en de aard van de ontwikkeling mag aangenomen worden dat het uitvoeren van de voorgenomen activiteit geen negatief effect heeft op Natura 2000-gebieden. Toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998 is niet aan de orde.

Ecologische Hoofdstructuur

Het plangebied ligt buiten de concreet begrensde EHS. De concreet begrensde EHS is gelegen op een afstand van ruim 1,7 kilometer van het plangebied. Gezien de afstand van het plangebied tot de EHS, de invulling van het tussenliggende gebied en de aard van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat geen sprake is van de aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van de EHS.

5.6.4 Conclusie

De Flora- en faunawet vormt geen belemmering voor de realisatie van maximaal 1 woning in het plangebied. Tevens is geen sprake van negatieve effecten op beschermde gebieden.

5.7 Luchtkwaliteit

5.7.1 Kader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

5.7.1.1 'Niet in betekenende mate'

Alleen projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3% grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Dit criterium is een 'of-benadering', wanneer een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit.

De 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

5.7.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.7.2 Situatie plangebied

Dit wijzigingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 1 woning. Een woningbouwlocatie voor 1500 woningen (met een enkele ontsluitingsweg) wordt al aangemerkt als een project dat 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan luchtverontreiniging. In vergelijking hiermee is de realisatie van slechts 1 woning zeker aan te merken als een project dat “niet in betekenende mate bijdraagt” aan luchtverontreiniging.

Tevens wordt de nieuwe functie niet aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

5.7.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.8 Externe veiligheid

5.8.1 Kader

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is het tot een minimum beperken van risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.8.2 Situatie plangebied
5.8.2.1 Algemeen

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWZwz001-vg01_0012.png"

Afbeelding 5.1: Uitsnede Risicokaart Nederland (Bron: Risicokaart.nl)

Binnen het plangebied zelf komen geen risicobronnen voor. Buiten het plangebied is sprake van diverse risicobronnen. De in dit kader relevante risicobronnen betreffen onder meer:

  • Rijksweg A1
  • Buisleiding voor brandstof;
  • Hogedrukgasleiding;
  • Benzineservicestation met LPG;
  • Spoorlijn Almelo-Enschede.

Op de voornoemde risicobronnen wordt hierna nader ingegaan.

5.8.2.2 Rijksweg A1

De Rijksweg A1 is gelegen op een afstand van ruim 500 meter van het plangebied. De Rijksweg kent geen plaatsgebonden risicocontour buiten de contouren van de weg. In de Externe Veiligheidsvisie van de gemeente Borne is aangegeven dat er nergens een knelpunt optreedt ten aanzien van het groepsrisico van deze weg. Gezien de afstand tot de weg en het feit dat dit wijzigingsplan de kaders omvat voor slechts 1 woning, wordt geconcludeerd dat de Rijksweg A1 geen belemmering vormt voor de woningbouwontwikkeling in het plangebied.

5.8.2.3 Buisleiding voor brandstof

Ten zuiden van het plangebied, parallel aan de Amerikalaan, is een buisleiding voor brandstof van het ministerie gelegen (Defensie Pijpleiding Organisatie). Aan weerszijden van deze leiding dient een afstand van 12 meter te worden vrijgehouden. Binnen deze zone gelden belemmeringen voor de bouw van woningen. De afstand van het plangebied tot aan deze leiding bedraagt ruim 100 meter. Hiermee vormt deze leiding geen belemmering voor de geplande woningbouwontwikkeling in het plangebied.

5.8.2.4 Hogedrukgasleiding

Ten westen van het plangebied, op een afstand van circa 330 meter, is een hogedrukaardgasleiding van de Gasunie aanwezig. Deze leiding kent geen plaatsgebonden risicocontour. Het invloedsgebied voor het groepsrisico (1% letaliteitsgrens) van deze leiding bedraagt 70 meter. Hiermee bevindt het plangebied zich buiten het invloedsgebied voor het groepsrisico en is een nadere verantwoording van het groepsrisico hiervoor niet noodzakelijk.

5.8.2.5 Benzineservicestation met LPG

Aan de Rondweg is benzineservice station Shell 'Het Plein' gelegen met een LPG-installatie. Zowel de plaatsgebonden risicocontouren van het vulpunt (45 meter), het LPG-reservoir (25 meter) als de LPG-afleveringsinstallatie (15 meter) liggen niet over het plangebied heen.

Het invloedsgebied voor het groepsrisico bij dit benzineservicestation met LPG-installatie bedraagt 150 meter. Het plangebied is gelegen op een afstand van circa 160 meter vanuit de grens van deze inrichting. Hiermee bevindt het plangebied zich buiten het invloedsgebied voor het groepsrisico en is een nadere verantwoording van het groepsrisico hiervoor niet noodzakelijk.

5.8.2.6 Spoorlijn Almelo-Enschede

Op een afstand van ruim 500 meter van het plangebied bevindt zich de spoorlijn Almelo-Enschede. Over deze spoorlijn worden gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Met betrekking tot het groepsrisico en de verantwoording daarvan is de zone van 200 meter (groepsrisico aandachtsgebied) vanaf het spoor een belangrijke afstand. Dit gebied omvat het 100% letaliteitspercentage (op circa 150 meter) van een BLEVE. Vanaf 200 meter is er sprake van een significant lager letaliteitspercentage. Vanaf die afstand zijn mensen binnenshuis in principe voldoende veilig.

Bij ruimtelijke plannen die geheel of deels binnen de 200 meter van de transportbron zijn gelegen dient aandacht gegeven te worden aan de verantwoordingsplicht groepsrisico. Zoals aangegeven bedraagt de afstand tot deze spoorlijn meer dan 500 meter. Hiermee is het plangebied gelegen buiten het groepsrisico aandachtsgebied en is een nadere verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.

5.8.3 Conclusie

Het wijzigingsplan is op het gebied van externe veiligheid uitvoerbaar.

5.9 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn geen ruimtelijk relevante kabels en of leidingen aanwezig die eventueel een belemmeringen zouden kunnen vormen voor het project. Leidingen buiten het plangebied vormen, zoals gebleken uit paragraaf 5.8, eveneens geen belemmering.

5.10 Besluit milieueffectrapportage

5.10.1 Kader

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r.

Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk is;
  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het plan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
  • Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het plan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordlingsplichtig.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor een plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
5.10.2 Situatie plangebied
5.10.2.1 Artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998

Gezien de aard en omvang van de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling en de ruime afstand tot aan Natura 2000-gebieden (zie ook 5.6.3) wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 is in het kader van dit plan dan ook niet noodzakelijk. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

5.10.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

In dit geval wordt een wijzigingsplan genoemd in kolom 4 van het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit wijzigingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Omdat een wijzigingsplan wordt genoemd in kolom 4 van het Besluit m.e.r., dient een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer:
  • indien het gebied 2000 woningen of meer omvat;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat dit wijzigingsplan niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Indien de mogelijkheden van dit plan worden vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat er dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Daarnaast is uit dit hoofdstuk gebleken dat dit plan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het opstellen van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk maken.

5.10.3 Conclusie

Dit plan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit plan.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

6.2 Opbouw van de regels

Het voorliggende plan komt voort uit een in het bestemmingsplan 'Wensink Zuid' opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Het bestemmingsplan 'Wensink Zuid' is vastgesteld op 9 december 2008.

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. Deze digitale verplichting geldt niet voor dit wijzigingsplan. Hier kan nog worden gekozen voor een analoog plan. Voor de keuze voor een analoog plan zijn de volgende artikelen relevant: artikel 9.1.5 lid 2 Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening en artikel 8.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening.

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. Deze digitale verplichting geldt niet voor dit wijzigingsplan. Hier kan nog worden gekozen voor een analoog plan. Voor de keuze voor een analoog plan zijn de volgende artikelen relevant: artikel 9.1.5 lid 2 Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening en artikel 8.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Artikel 9.1.5, tweede lid, van de Invoeringswet Wro wet geeft aan dat in een uitwerkings- of wijzigingsplan dat binnen 1 jaar na inwerkingtreding van het nieuwe ruimtelijke ordeningsstelsel in ontwerp ter inzage is gelegd, nog volgens het oude recht wordt behandeld. Dit geldt zowel voor de procedure, geregeld bij de WRO als voor de inrichtings- en vormvereisten, vastgelegd in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985.

Ondanks dat er voor dit wijzigingsplan geen verplichting bestaat voor het digitaliseren is voor dit plan, het plan 'Wijzigingsplan Wensink Zuid, Van Speykplein 9', gekozen te voldoen aan de digitale vereisten ten aanzien van de vormgeving van het plan. Hierbij wordt gedoeld op gestandaardiseerde regels (SVBP2012) en een digitale verbeelding, gebaseerd op objectgerichte vlakken en voorzien van een codering zoals omschreven in het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012). De gemeente Borne onderkent het probleem dat hiermee de vergelijkbaarheid en uitwisselbaarheid tussen het moederplan (bestemmingsplan 'Wensink Zuid') en dit wijzigingsplan niet optimaal is. Zo is de naamgeving van de bestemming in het moederplan ('Woondoeleinden') en de bestemming in dit wijzigingsplan ('Wonen') verschillend.

6.2.1 Inleidende regels
6.2.1.1 Begrippen

In Artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het wijzigingsplan gebruikte begrippen. Voor het overige worden de begrippen zoals opgenomen in het moederplan, het bestemmingsplan 'Wensink Zuid', van toepassing verklaard.

6.2.1.2 Wijze van meten

In dit artikel (Artikel 2) wordt de wijze van meten zoals opgenomen in het moederplan, het bestemmingsplan 'Wensink Zuid‘, onverkort van toepassing van toepassing verklaard.

6.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemming. In dit hoofdstuk en het daarin opgenomen artikel ‘Wonen’ worden de regels van het bestemmingsplan 'Wensink Zuid', onverkort van toepassing verklaard. Als gevolg van de voorwaarden zoals opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid waar dit plan op gebaseerd is, zijn wel enkele toevoegingen gedaan in de regels van dit plan. Daarnaast wijzigt uiteraard de verbeelding van het geldend bestemmingsplan als gevolg van dit wijzigingsplan.

Tot slot wordt opgemerkt dat in verband met de digitaliseringsvereisten enkele onderdelen uit het moederplan op de verbeelding van dit plan anders zijn weergegeven. Dit betreffen in elk geval:

Bestemmingsplan 'Wensink Zuid'   Dit wijzigingsplan  
Bestemming 'Woondoeleinden'   Bestemming 'Wonen'  
bouwvlak 'hoofdgebouw met bijgebouwen'   bouwvlak  
Aanduiding '(v)'   Aanduiding '[vrij]'  
Aanduiding 'maximale goothoogte in meters'   Aanduiding 'maximum goothoogte'  
6.2.3 Algemene regels

In dit wijzigingsplan zijn de algemene regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Wensink Zuid' onverkort van toepassing verklaard.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk worden de regels ten aanzien het overgangsrecht zoals opgenomen in het bestemmingsplan ‘Wensink Zuid’ onverkort van toepassing verklaard. In de slotregel wordt aangegeven hoe het wijzigingsplan wordt genoemd.

6.3 Bestemmingen

Wonen (Artikel 3)

Zoals in paragraaf 6.2 al aangegeven is de naamgeving van de woonbestemming in dit wijzigingsplan verschillend ten opzichte van het moederplan. In dit geval zijn de gronden in het plangebied bestemd als 'Wonen'. Hierbij is in de regels bepaald dat de bestemming 'Woondoeleinden' (Artikel 4) onverkort van toepassing is, met dien verstande dat in verband met de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid enkele toevoegingen zijn gedaan in de regels. De toevoegingen betreffen:

  • een regel dat het aantal woningen niet meer mag bedragen dan 1;
  • een regel dat het hoofdgebouw maximaal 15 meter breed en maximaal 15 meter diep mag zijn (komt overeen met bepaling ten aanzien van breedte en diepte van bouwvlak).

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het ruimtelijk plan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk ruimtelijk plan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een ruimtelijk plan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In dit geval worden de gemeentelijke kosten op basis van de legesverordening verhaald op initiatiefnemer. Voor het risico op planschade wordt een overeenkomst gesloten met initiatiefnemer. Op deze wijze is het kostenverhaal voor de gemeente volledig verzekerd en kan de vaststelling van een exploitatieplan achterwege blijven.

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak

8.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit plan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Overijssel

Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 Bro heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. De provincie Overijssel heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en een zogenoemde Vooroverleglijst Ruimtelijke Plannen opgesteld. In deze vooroverleglijst wordt aangegeven dat vooroverleg met betrekking tot plannen voor woningbouw in het stedelijk gebied niet noodzakelijk is voor:

Plannen en projectbesluiten voor woondoeleinden met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen mits in lijn met de tussen gemeenten en provincie gemaakte en geldende prestatieafspraken Wonen.

De in dit bestemmingsplan besloten woningbouwontwikkeling is, zoals ook in 4.2.4.1 verwoord, in overeenstemming met de tussen de gemeente en de provincie gemaakte en geldende prestatieafspraken en vindt plaats in bestaand bebouwd gebied. Daarnaast is de wijzigingsbevoegdheid gebaseerd op een bestemmingsplan waaraan de provincie Overijssel haar goedkeuring heeft verleend.

Ongeacht het vorenstaande is het wijzigingsplan voorgelegd aan de provincie Overijssel. De provincie heeft op 12 augustus 2014 aangegeven in te kunnen stemmen met het voorliggende wijzigingsplan.

8.1.3 Waterschap Vechtstromen

Het waterschap is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het waterschap heeft een positief wateradvies afgegeven.

8.1.4 Brandweer Twente

De Brandweer Twente is verzocht advies uit te brengen inzake dit bestemmingsplan. Op 26 augustus 2014 heeft de Brandweer Twente middels brief gereageerd op het verzoek. Vanwege de afstanden van de risicobronnen tot het plangebied en de invloedgebieden was er voor de Brandweer Twente geen aanleiding om een advies op te stellen vppr het treffen van aanvullende voorzieningen.

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak en dit is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Vanwege de relatief beperkte planologische betekenis van de in dit plan besloten ontwikkeling, is besloten af te zien van het verlenen van inspraak.