direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Wensink Noord/Wensink Zuid, herziening Fietssnelweg 1e fase
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpWNWZhz001-vg02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Door de regio Twente is in 2007 het Regionaal Mobiliteitsplan Twente 2007-2011 vastgesteld. Daarin is de ambitie geformuleerd dat het fietsgebruik gestimuleerd wordt. Om hieraan bij te dragen wil Twente een hoogwaardig fietsnetwerk (HFT) realiseren. Deze bestaat uit een netwerk van regionale routes. De centrale 'drager' van het fietsnetwerk is de fietssnelweg (F35), een snelle, comfortabele, veilige en non-stop fietsverbinding van Nijverdal naar Enschede, via Wierden, Almelo, Borne en Hengelo. De F35 heeft zijtakken van Almelo naar Vriezenveen en van Enschede naar Oldenzaal. De fietssnelweg kan worden doorgetrokken naar Gronau en vanaf daar aansluiten op de Duitse (recreatieve) fietsroutes.

Voor het Bornse deel is door de gemeenteraad van Borne op 8 november 2011 een besluit genomen over het tracé van de F35. Er is een tracéstudie verricht, waarbij twee tracés zijn uitgewerkt, een westelijk en oostelijk tracé (zie bijlage 1). Op basis van een aantal criteria is een weging uitgevoerd, om het definitieve tracé te bepalen. Door de gemeenteraad van Borne is gekozen voor het oostelijke tracé (zie bijlage 2). Deze is gelegen aan de oostzijde van het spoor, tussen de Stationsstraat en Amerikalaan. Het tracé moet planologisch worden ingepast. Om deze reden is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

Dit nieuwe bestemmingsplan voldoet aan de digitale verplichting die sinds 1 januari 2010 van kracht is. Ten slotte wordt in de juridische regeling rekening gehouden met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die per 1 oktober 2010 van kracht is geworden.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het onderhavige bestemmingsplan heeft betrekking op het gebied, dat gelegen is tussen de spoorlijn Almelo-Enschede en de wijken Wensink Noord en Wensink Zuid. Aan de noordkant wordt het plangebied begrensd door de Stationsstraat/Deldensestraat, aan de zuidkant door de Amerikalaan. In onderstaande figuur 1.1 is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWNWZhz001-vg02_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied zijn op dit moment twee bestemmingsplannen van kracht.

Het betreft de bestemmingsplannen Wensink Noord en Wensink Zuid. Wensink Noord is vastgesteld op 30 oktober 2003, en is op 11 mei 2004 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Overijssel (GS). Wensink Zuid is vastgesteld op 9 december 2008 en is op 30 juni 2009 goedgekeurd door GS.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 'Bestaande situatie' betreft een beschrijving en analyse van de bestaande situatie. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid dat als basis dient voor dit bestemmingsplan besproken. Hoofdstuk 4 betreft een planbeschrijving. De verschillende milieuaspecten die van belang zijn voor elk bestemmingsplan worden besproken in hoofdstuk 5, onderzoek/verantwoording. In hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan de juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijk uitvoerbaarheid van het plan aangetoond en wordt in hoofdstuk ingegaan op het vooroverleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Algemeen

Het plangebied van de fietssnelweg maakt deel uit van de kern Borne en ligt aan de oostzijde van de spoorlijn Almelo-Enschede. De spoorlijn is tegelijk de westelijke grens van het plangebied.

2.2 Ruimtelijke structuur

2.2.1 Ontstaansgeschiedenis

Borne maakt deel uit van de dekzandgebieden, bestaande uit een afwisseling van hoog gelegen stuwwallen en dekzandkoppen en lager gelegen beekdalen van de Bornse beek en de Azelerbeek. De kern Borne ligt op zo'n uitloper van de stuwwal. De oudste vondsten dateren uit de periode tussen 6000 en 2000 voor Chr., de Midden en de Jonge Steentijd. De eerste bewoners van de streek waren jagers/ verzamelaars die in het gebied rondtrokken. Van deze groepen zijn alleen vuurstenen gebruiksvoorwerpen teruggevonden. Rond 400 voor Chr. doet de landbouw zijn intrede. Van de landbouwers zijn naast vuurstenen gebruiksvoorwerpen, ook resten van aardewerk teruggevonden. Ook in de daarop volgende perioden heeft de mens in het gebied gewoond; er is dan ook sprake van een continue bewoning. Ten westen van Borne is een urnenveld bekend, een grafveld uit de Bronstijd en Ijzertijd. Op de Zuid Esch zijn sporen aangetroffen van een Germaanse nederzetting uit de Romeinse tijd (2e/3e eeuw na Chr.) En bij opgravingen op de Stroom Esch zijn resten van een archeologische nederzetting gevonden uit de tijd van Karel de Grote (Karolingische tijd), circa 750-800 na Chr.

In de late middeleeuwen ontstaan er grote en kleine akkerbouwcomplexen, de essen. Doordat de mens de gronden door middel van plaggenbemesting verrijkte, zijn deze gronden in de loop der tijd opgehoogd. De mensen bouwden hun huizen aan de rand van de es. Op een aantal plaatsen is dit nog zichtbaar. In de late middeleeuwen lieten de lokale machthebbers versterkte huizen en kastelen bouwen. In Borne is daarvan nog een aantal bekend, zoals de Hondeborg ten westen van Borne, de havezate Weleveld en het Grotenhuis.

2.2.2 Landschappelijke karakteristiek

Het landschap rondom Borne behoort tot het voor Twente karakteristieke coulissenachtig samengestelde landschap van het oude kleinschalige essen- en oude hoevenlandschap en het jongere ontginningslandschap. Het oorspronkelijke onderscheid in het landschapsbeeld van de verschillende landschapstypen is ten gevolge van de ruilverkaveling, de ontwikkeling van de grootschalige infrastructuur en de uitbreiding van dorps- en bedrijfsgebieden weliswaar grootschaliger geworden, en in zekere zin ook genivelleerd, maar de oorspronkelijke karakteristieke structuur en het coulissenachtige beeld zijn herkenbaar gebleven.

Het essenlandschap kenmerkt zich door de relatief meer aaneengesloten sterk opgehoogde en bol gelegen bouwlanden, de weidegronden in de beekdalen, de bosgebieden en door de aan de rand van een groter complex van bouwlanden gelegen boerenhoeven. De bouwlandcomplexen zijn nauwelijks doorsneden door houtwallen en de wegen tussen de dorpen slingeren zich op de overgang van droog en nat door het landschap. Kenmerkend is het open karakter op de es. De beekdalen daarentegen kennen een groen en kleinschalig karakter door herhaling van kavelbeplanting middels houtwallen, bomen en hagen. De esgronden werden door houtwallen omzoomd. Deze houtwallen dienden als afscheiding voor het vee en als geriefhout.

Het oude hoevenlandschap is het meest kleinschalige landschap en bevindt zich tussen het essenlandschap en het ontginningslandschap. Typerend zijn de steilranden en het reliëf op korte afstand (mede door het ophogen van de individuele akkers, de zogeheten éénmansesjes), de van oorsprong sterk kronkelende weggetjes en beken, de sterke afwisseling van door houtwallen omzoomde akkers en weilanden en de in het landschap verspreid aan de rand van de essen gelegen individuele of soms geclusterde oude boerenhoeven. Plaatselijk komen nog groot uitgegroeide bomen voor.

De weide- en hooilanden lagen doorgaans in de lagere gronden van de beekdalen. Deze beekdalen vormden door hun lengten belangrijke structurerende lijnen in het landschap. Veel van deze beekdalen, waaronder dat van de Bornsebeek, zijn nog duidelijk herkenbaar in het landschap, mede doordat de haaks op de waterloop gelegen kavelgrenzen zijn voorzien van houtwallen en andere vormen van kavelbeplanting.

Het ontginningslandschap is met name gevormd door het in cultuur brengen van de heidegebieden. Dit landschapstype kenmerkt zich door het duidelijk meer open landschapsbeeld van de velden, de meer besloten complexen met bosgebieden, het meer rechte wegenpatroon en de meer grootschalig opgezette boerderijen. De beplantingen bestaan vaak uit wegbeplantingen en bospercelen. Het ontginningslandschap heeft een overwegend agrarisch karakter en is grootschaliger dan het oude hoevenlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWNWZhz001-vg02_0002.png"

Figuur 2.1 Topografische kaart 1955-1965

2.2.3 Bebouwingsstructuren en -typologieen

Het plangebied betreft een strook grond langs de spoorlijn Almelo-Enschede. Aan de kant van de spoorlijn zijn voor een gedeelte geluidschermen ten behoeve van de spoorlijn gelegen. Het plangebied zelf bestaat in hoofdzaak uit groenstroken met bomen en heesters. Ook is er een klein complex volkstuinen gevestigd. Een gedeelte van het plangebied grenst direct aan tuinen van woningen.

2.2.4 Wegenstructuur

De fietssnelweg betreft een nieuw element in het fietsnetwerk van Borne en de regio en sluit aan op de bestaande wegenstructuur. Meerdere wegen binnen Borne zijn belangrijke schakels binnen het fietsnetwerk, zoals de Amerikalaan en de Oude Hengeloseweg. Door aanleg van de fietssnelweg worden fietsafstanden gereduceerd en veranderen de fietsstromen. Fietsstromen zullen zich verplaatsen van de woonstraten naar de fietssnelweg.

2.2.5 Groen en ecologie

Langs de spoorlijn Almelo-Enschede is een groenstructuur aanwezig. Deze groenstructuur in het plangebied zal voor een deel verwijderd worden. Dit in verband met de aanleg van het fietspad en de gewenste sociale veiligheid. Daar waar mogelijk blijven solitaire bomen behouden. Heesters worden wel verwijderd. De groenstructuur die wordt verwijderd zal worden gecompenseerd middels nieuwe aanplant. Daarnaast is een klein complex volkstuinen aanwezig.

2.2.6 Waterstructuur en -systeem

In het plangebied zijn een greppel en zaksloot aanwezig. Deze zullen verdwijnen of worden verlegd bij aanleg van de fietssnelweg. Borne wil wateroverlast bij extreme waterval beperken. Hiervoor wil de gemeente afdoende en doelmatige maatregelen treffen. Berekend is dat om wateroverlast te beperken -op een duurzame manier- 15 hectare verhard oppervlak van het gemengde rioleringssysteem afgekoppeld te worden. Aangeraden is om af te koppelen in de omgeving van de Planetenbuurt. Het Wensink Zuid is een laag gelegen gebied, met hoge grondwaterstanden. Door de hoge grondwaterstanden en het niet aanwezig zijn van oppervlaktewater is afkoppeling in bestaand stedelijk gebied vaak niet uitvoerbaar. Er ligt een voorstel om het water via een blauwe ader naar de rand van het stedelijk gebied te brengen. Een mogelijkheid die zich daarbij voor doet is het aanleggen van een hemelwaterafvoer langs het spoor in combinatie met de aanleg van de fietssnelweg. Daarmee komt er een voorziening te liggen die past binnen doelstellingen van duurzaam waterbeheer.

2.2.7 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

In het plangebied komen verschillende archeologische verwachtingswaarden voor. In het grootste deel van het plangebied komen dekzandwelvingen en -vlakten voor. Hiervoor geldt een relatief lage kans op archeologische resten, vanwege de vaak vochtige omstandigheden. In de hogere delen van het gebied en de zones nabij de dekzandruggen, is de kans op archeologische resten iets hoger. Hier kunnen bijvoorbeeld jachtkampen uit de Steentijd voorkomen. Direct ten noorden van de Jupiterstraat en ten zuiden van de Van Galenstraat komen dekzandruggen met een plaggendek voor. Deze dekzandruggen zijn vanaf de Steentijd gunstige vestigingslocaties geweest, waardoor archeologische resten vanaf het laat Paleolithicum kunnen voorkomen die varieren van kleine kampementen, nederzettingen, begraafplaatsen tot agrarische sporen. Tussen de Woolderweg en Jupiterstraat ligt een beekdal, waar de kans op het aantreffen van archeologische resten laag is.

Cultuurhistorie

In het plangebied zijn geen gemeentelijke monumenten of rijksmonumenten aanwezig.

2.3 Functionele structuur

In het plangebied is een groenstructuur aanwezig. Een deel van de groenstructuur wordt gevormd door de tuinen van particulieren. Daarnaast is een buisleiding van de Gasunie aanwezig. De buisleiding zal worden opgenomen in het bestemmingsplan en zal via de regels worden beschermd. Tenslotte kan de aanwezigheid van een klein complex volkstuin worden genoemd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

3.1.2 Nationaal Waterplan 2009-2015

Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.

3.1.3 Waterbeleid 21e eeuw

In Nederland verscheen in het najaar van 2000 het rapport “Waterbeleid voor de 21e eeuw”, een advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw (Commissie WB21). Deze door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen ingestelde commissie doet aanbevelingen over hoe in de komende eeuw met water moet worden omgegaan. De Commissie WB21 stelt dat de 21e eeuw om een andere aanpak van het waterbeleid vraagt dan de 20e eeuw. Er moet minder accent op het technische beheer komen te liggen. Het water moet niet langer als vijand, maar veel meer als bondgenoot worden gezien. Het waterbeheer dient te worden gebaseerd op:

  • stroomgebiedsbenadering;
  • ruimte geven aan water;
  • vasthouden en tijdelijk bergen van water, alvorens af te voeren;
  • kansen benutten voor meervoudig ruimtegebruik;
  • geen afwenteling van problemen in het watersysteem zelf, noch van bestuurlijke verantwoordelijkheden of kosten;
  • te ontwikkelen normenstelsel per stroomgebied.

Bij grootschalige en/of ingrijpende locatiebesluiten dienen de kwantitatieve en kwalitatieve gevolgen voor het watersysteem te worden onderzocht aan de hand van een zogenaamde watertoets. Zonodig moeten compensatiemaatregelen worden getroffen. Het huidige regime van schadevergoeding door de Rijksoverheid moet worden vervangen door een verzekeringsstelsel voor schade door regenval en, eventueel, overstroming van boezems. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat en de provincie dienen op respectievelijk nationaal en regionaal niveau een sterkere regierol te vervullen. Naar verwachting zal de door de Commissie WB21 voorgestane aanpak belangrijke voordelen opleveren, zoals een toegenomen veiligheid van mens en dier en een betere bescherming van materiële goederen. Een snelle implementatie van de maatregelen voorkomt bovendien dat op termijn duurdere oplossingen voor de steeds nijpender problemen moeten worden gezocht. Ruimte voor water heeft tevens een positieve invloed op de natuurontwikkeling, de landbouw en de ruimtelijke kwaliteit in zowel stedelijk als landelijk gebied.

3.1.4 Wet op de Archeologische Monumentenzorg

In de Wet op de archeologische monumentenzorg, aangenomen in 2006, is het doel van het in 1992 gesloten Verdrag van Valletta (Malta) verwerkt: bescherming van het archeologische erfgoed als bron van het Europese gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Om dat doel te bereiken moet de wetgever het archeologisch erfgoed betrekken bij de ruimtelijke ordening. Met de wet wordt het Verdrag van Valletta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De kern van de wet is dat gemeenten verantwoordelijk worden voor de archeologische monumentenzorg binnen de gemeentegrenzen.

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient de gemeente rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

3.1.5 Natuurwetgeving

Natuurbeschermingswet

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Hiermee is de gebiedsbescherming uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn in Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet biedt een beschermingskader voor natuurwaarden (leefgebieden en soorten) in Natura 2000-gebieden en bepaalt dat projecten en andere handelingen in en nabij beschermde gebieden dienen te worden getoetst op (mogelijke) negatieve effecten op deze waarden. Het plangebied is geen Natura 2000 gebied en heeft ook geen externe werking op de Natura 2000 gebieden.

Flora- en faunawet

Naast de gebiedsgerichte natuurwetgeving is ook soortgerichte natuurwetgeving van belang. Sinds 1 april 2002 is in dit kader de Flora- en Faunawet van kracht. In deze wet is de bescherming van inheemse wilde planten en dieren geregeld binnen en buiten natuurgebieden en vormt daarmee de vervanging van een aantal eerdere wetten, alsmede de implementatie van de soortbescherming uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn.

3.1.6 Conclusie

Het betreft in dit geval een bestemmingsplan voor een fietssnelweg. Er worden geen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt die in strijd zijn met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel 2009

Op 1 juli 2009 is de Omgevingsvisie vastgesteld door Provinciale Staten van Overijssel. In dit beleidsplan zijn het provinciale streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie. Hierin geeft de provincie haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel tot 2030.

De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving verbeteren met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilige en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied. Dit gebeurd aan de hand van de volgende thema's:

  • Welzijn Welvaart Natuurlijke hulpbronnen
  • Woonomgeving Economie en vestigingsklimaat Natuur
  • (Binnen-)steden en landschap Bereikbaarheid Watersysteem en klimaat
  • Veiligheid en gezondheid Energie Ondergrond

In de Omgevingsvisie is afgebakend wat de provincie van provinciaal belang acht en welke rol zij daarbinnen ziet. Van provinciaal belang zijn de publieke belangen, die op provinciaal niveau het meest effectief te beïnvloeden zijn. Duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit zijn de rode draden van de Omgevingsvisie. Voor het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit zijn essentiële gebiedskenmerken het uitgangspunt.

Uitvoeringsmodel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit

model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

1. generieke beleidskeuzes;

2. ontwikkelingsperspectieven;

3. gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Generieke beleidskeuzes betreffen onder andere de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid en bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden). De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities. De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag "hoe" een ontwikkeling invulling krijgt. Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Dit is als volgt schematisch weer te geven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWNWZhz001-vg02_0003.png"

Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009 (Bron: provincie Overijssel)

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel 2009

De Omgevingsverordening geeft vanuit de ambities en doelstellingen die zijn neergelegd in de Omgevingsvisie richting aan de ontwikkeling van fysieke leefomgeving in Overijssel. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. Dit betekent dat niet alleen regels worden gegeven op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook op het gebied van mobiliteit, milieu, water en bodem. Voor wat betreft voorliggend bestemmingsplan zijn bovenlokale fiets- en wandelroutes aangegeven, alsmede de regionale gastransportleiding.

3.2.3 Toetsing initiatief aan uitgangspunten visie en verordening

Generieke beleidskeuzes

De fietssnelweg past binnen de generieke beleidskeuzes. In de verordening is aangegeven dat in een bestemmingsplan die voorziet in nieuwe ontwikkelingen aangegeven moet worden op welke wijze bij de planontwikkeling rekening is gehouden met bestaande bovenlokale fietsstructuren.

In Borne is een bestaande bovenlokale fietsstructuur aanwezig, die onder meer over de Oude Hengeloseweg en Grotestraat loopt. De fietssnelweg betreft een deel van een nieuwe bovenlokale fietsstructuur in Twente. De verschillende delen die worden gerealiseerd - en die in verschillende gemeenten liggen- sluiten op elkaar aan en vormen uiteindelijk de totale fietssnelweg. Door de aanleg van de fietssnelweg zullen fietsstromen zich gaan verplaatsen. De Oude Hengeloseweg zal bijvoorbeeld minder gebruikt gaan worden voor fietsverkeer. Bestaande routes hebben en houden de bestemming 'Verkeer'/'Verkeer-verblijfsgebied'.

In de Omgevingsverordening is daarnaast aangegeven dat een buisleiding voorzien moet zijn van een specifieke bestemming en/of aanduiding en een daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. Bouwwerken zijn alleen toegestaan na verlening van een omgevingsvergunning, die alleen kan worden verleend voor zover de buisleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten. In de bestemming en/of aanduiding moet een aanlegvergunningstelsel opgenomen worden voor werken of werkzaamheden die van invloed kunnen zijn op de buisleiding. In het bestemmingsplan is de buisleiding aangegeven met een dubbelbestemming, waardoor de belangen van de leiding beschermd worden.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Onderstaand is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWNWZhz001-vg02_0004.png"

Figuur 3.2 Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart (Bron: provincie Overijssel)

Het plangebied behoort voor het grootste deel tot het ontwikkelingsperspectief 'bebouwing'. Voor een klein gedeelte kent het gebied het ontwikkelingsperspectief 'stadsrandgebied' (mixlandschap: met landbouw, natuur, water en wonen als goede buren).

De fietssnelweg is op de ontwikkelingsperspectievenkaart aangegeven en is omschreven als brede, veilige fietsverbindingen, waarbij de ontwikkeling op doorstroming gericht is.

De ontwikkelingsperspectieven verzetten zich niet tegen het gewenste streefbeeld voor het plan.

Gebiedskenmerken

Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) is van belang dat de locatie voornamelijk is gelegen in bestaand stedelijk gebied/het bestaande dorp Borne.

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart 'stedelijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'woonwijk 1955-nu' . Voor het gedeelte dat binnen het bestaande bebouwd gebied van Borne ligt kunnen de 'natuurlijke laag' en 'de laag van het agrarisch cultuurlandschap' buiten beschouwing blijven.

Een klein gedeelte van het plangebied (zuidelijk deel) ligt niet binnen bestaand bebouwd gebied. Hiervoor gelden de 'laag van het agrarisch cultuurlandschap' en de 'natuurlijke laag' wel. Dit deel is respectievelijk aangemerkt als 'jonge heide- en broekontginningslandschap' en 'dekzandlandschap'.

Dit betreft een relatief klein gebied dat ingeklemd is tussen het dorp Borne en bebouwing/bedrijventerrein. De gebiedskenmerken van met name de 'natuurlijke laag' zijn niet duidelijk aanwezig c.q. worden anders beleefd.

Natuurlijke laag

Op de gebiedskenmerkenkaart is een klein deel van het plangebied aangemerkt als 'dekzandvlakte'.

Kenmerken

Dekzandgronden beslaan een groot deel van de provincie. Het gekenmerkt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Dekzandgebieden zijn voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heide-ontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, bijvoorbeeld ten behoeve van de landbouw.

Sturing

De gebieden krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van het huidige reliëf. Ontwikkelingen dragen bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van hoogteverschillen.(Strekkings)richting van het landschap is het uitgangspunt

Invulling

Het gebied kent geen reliëf (meer). De aanleg van de fietssnelweg vindt direct plaats naast de spoorlijn. De ontwikkeling levert geen strijd op met de gebiedskenmerken.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In de gebiedskenmerkenkaart 'laag van het agrarisch cultuurlandschap' is een deel van het gebied gelegen binnen het 'jonge heide- en broekontginningslandschap'.

Kenmerken

Oorspronkelijk waren de voormalige natte en droge heidegronden oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal. De plaggen dienden o.a. voor bemesting van de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van de kunstmest ging deze functie verloren en werden de gronden grotendeels in cultuur gebracht. Eerst kleinschalig, later planmatig en grootschalig.Dragende structuren worden gevormd door landschappelijke raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuur versterken.

Sturing

Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

Invulling

De fietssnelweg komt grotendeels parallel aan de bestaande spoorlijn Almelo-Enschede te lopen. Het voegt zich naar een bestaande structuur.

Stedelijke laag

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter.

Sturing

Als nieuwe ontwikkelingen plaats vinden binnen de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karaktere van het grotere geheel. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.

Invulling

Er worden voornamelijk uitgangspunten geformuleerd ten behoeve van herstructurering van wijken, het hergebruik van gebouwen en het toevoegen van nieuwe bebouwing. In dit geval is geen sprake van dergelijke ontwikkelingen, maar van de aanleg van nieuwe fietsinfrastructuur. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is niet in strijd met de gebiedskenmerken.

Lust- en leisurelaag

Het zuidelijke deel van het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart de aanduiding 'stads- en dorpsrandgebied'. Borne en Hengelo zijn dicht bij elkaar gelegen. Het stads- en dorpsrandgebied loopt snel over in bebouwing/bedrijventerrein. Voor het overige deel heeft het plangebied geen bijzondere eigenschappen in de lust- en leisurelaag. Voor dit deel kan de lust- en leisurelaag buiten beschouwing worden gelaten.

Kenmerken

De stads- en dorpsrand is een overgangsgebied tussen bebouwd gebied en groene omgeving. Het vormgeven van de stadsrandgebieden als entrees van zowel de groene als stedelijke omgeving is een belangrijk kwaliteitsdoel. De (potentiële) kwaliteit is het beste van beide werelden: stedelijke voorzieningen, verspreid liggende woon- en werkfuncties, padennetwerk in een landschappelijk raamwerk. In de stads- en dorpsranden sluiten recreatieve en utilitaire routes van buiten de stad/het dorp aan op de binnenstedelijke -/dorpsstructuur. Veel opgaven en belangen komen samen, zoals dorps- en stadsuitbreidingen, infrastructuur, landbouw, landschapsontwikkeling, water en natuur.

Sturing

Behoud, herstel en aanleg van landschappelijke, recreatieve routes tussen stad/dorp en land, gekoppeld aan ontwikkeling is van belang, evenals het slechten van barrières tussen stad en land.

Invulling

Door de aanleg van de fietssnelweg wordt een nieuwe utilitaire en recreatieve fietsroute aangesloten op routes binnen Borne en richting andere steden en dorpen/werkgebieden en recreatieve gebieden. De functie als uitloopgebied voor de stad wordt versterkt door het routenetwerk voor langzaam verkeer te verdichten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWNWZhz001-vg02_0005.png"

Figuur 3.3 Uitsnede kaart lust- en leisurelaag (bron: provincie Overijssel)

3.2.4 Conclusie

De ontwikkeling die met onderliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt zijn in overeenstemming met het in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening verankerde provinciale ruimtelijke beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionaal Mobiliteitsplan Twente

In het in 2007 vastgestelde Regionaal Mobiliteitsplan Twente 2007-2011 is de ambitie geformuleerd dat het fietsgebruik gestimuleerd wordt. Om hieraan bij te dragen wil Twente een hoogwaardig fietsnetwerk realiseren. In Twente neemt het fietsgebruik namelijk geleidelijk af. De Regio wil deze daling afremmen en zelfs weer laten stijgen. Om het fietsen aantrekkelijk te laten blijven moeten de missende schakels of schakels van onvoldoende kwaliteit in het fietsnetwerk worden aangepakt. Daarnaast wil de Regio inzetten op een fietssnelweg van Nijverdal naar Gronau, welke loopt via de kernen van de netwerksteden.

3.3.2 Masterplan Fietssnelweg F35

In het in 2007 vastgesteld Regionaal Mobiliteitsplan Twente 2007-2011 is de ambitie geformuleerd dat het fietsgebruik gestimuleerd wordt. Om hieraan bij te dragen wil Twente een hoogwaardig fietsnetwerk realiseren. Het Hoogwaardig Fietsnetwerk Twente bestaat uit een netwerk van regionale routes. De centrale 'drager' van het Fietsnetwerk is de fietssnelweg F35, een snelle, comfortabele, veilige en non-stop fietsverbinding van Nijverdal naar Enschede, via Wierden, Almelo, Borne en Hengelo. Er zijn zijtakken van Almelo naar Vriezenveen en van Enschede naar Oldenzaal. De fietssnelweg kan worden doorgetrokken naar Gronau en vanaf daar aansluiten op de Duitse (recreatieve) fietsroutes.

Er is een Masterplan fietssnelweg F35 ontwikkeld, dat door het bestuur van de Regio Twente is vastgesteld. In het Masterplan zijn de uitgangspunten en doelen van de F35 vastgelegd, is een tracé gekozen en is een voorontwerp-tracé vastgelegd.

De hoofdroute van de F35 verbindt de binnensteden (met talrijke bestemmingen) met elkaar via de kortste route voor de fiets, langs het spoor. Daarnaast wordt een aantal nieuwbouwgebieden optimaal ontsloten voor de fiets.

De F35 is multifunctioneel en dient meerdere doelen:

  • verminderen van congestie op autoroutes naar de binnensteden, stations, kantoren en evenementenlocaties;
  • een goed alternatief voor het steeds drukkere autoverkeer (mobiliteitsfunctie);
  • steden, dorpen en recreatieve bestemmingen verbinden (recreatieve functie);
  • een vlotte verbinding naar de centrumgebieden waar de meeste mensen werken en wonen en waar de meeste openbare voorzieningen zijn (economische functie);
  • een vlotte verbinding tussen steden, stadsdelen, dorpen en nieuwbouw: tussen alle mogelijke bevolkingsgroepen in de Twentse samenleving (sociale functie);
  • bijdrage in vermindering van broeikasgas (CO2) en geluid (milieufunctie);
  • stimuleren van beweging per fiets en andere mensaangedreven vervoermiddelen (gezondheidsfunctie);
  • verlagen van het aantal verkeersslachtoffers (veiligheidsfunctie);
  • een zichtbaar project, waar Twente mee op de kaart wordt gezet (PR-functie).

3.3.3 Netwerkstad

De steden Hengelo, Enschede, Almelo en Borne, de Regio Twente en de provincie Overijssel zijn de partners van het stedelijk netwerk. Zij hebben voor het stedelijk netwerk Twente een plan van aanpak opgesteld en een gezamenlijke bestuursopdracht geformuleerd met de volgende inhoudelijke doelstellingen:

  • verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en centrumontwikkeling van de grote steden;
  • grensoverschrijdende samenwerking met Gronau, Munster en Osnabrück;
  • economische ontwikkeling rond de universiteit;
  • (multimodale) bedrijventerreinontwikkeling;
  • hoogwaardig openbaar vervoer binnen de ‘bandstad’;
  • de realisering van een regionale blauw-groene parkstructuur.

De aanpak voorziet ook in het gezamenlijk opstellen van inhoudelijke producten, zoals een gezamenlijke, samenhangende strategische visie met deelvisies op sociaal, fysiek, economisch en ruimtelijk gebied en met concrete projecten voor de realisering van die visies. Een van die concrete projecten is de fietssnelweg.

Het Masterplan F35 is als besluit door het dagelijks bestuur van de regio Twente vastgesteld en heeft besloten subsidie te geven. Daarmee wordt bevestigd dat de fietssnelweg een breed gedragen regionaal belang heeft.

3.3.4 Waterbeheerplan 2010 - 2015

Het waterschap Regge en Dinkel heeft het waterbeleid uitgewerkt in het waterbeheerplan. Daarnaast zijn de nota's 'aankoppelen / niet afkoppelen' en 'actualisatie rioleringsbeleid' opgesteld, die richtlijnen geven voor de omgang met water in bebouwd gebied.

Uitgangspunten van deze nota's zijn:

  • het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale oppervlakte- of grondwatersysteem;
  • er moet naar gestreefd worden om zo weinig mogelijk, licht verontreinigd regenwater naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie af te voeren;
  • gedoseerd afvoeren op oppervlaktewater;
  • geen toename van de piekafvoer in de bekensystemen als gevolg van (her)inrichting;
  • bij aanleg van nieuwe verharding ruimte realiseren voor 40 mm berging van hemelwater.

Diverse aspecten van het waterbeleid zijn verder uitgediept in afzonderlijke beleidsnota's. Voor het ruimtelijk relevante aandachtsgebied vasthouden en bergen van water is de “Beleidsnota Retentie” opgesteld. De uitgangspunten en wensen voor de inrichting en het beheer van beken en overige waterlopen zijn verwoord in de “Stroomgebied Actie Plannen (STAP)”. Daarnaast is de Keur van het waterschap Regge en Dinkel een belangrijk kaderstellend instrument, waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

3.3.5 3.3.5 Conclusie

De fietssnelweg en aanleg van de riolering voldoen aan het regionale beleid. De plannen dragen bij aan de realisatie van ambities en doelen die in het beleid opgenomen zijn ten aanzien van mobiliteit en water.

3.4 Gemeentelijk beleid

Hieronder volgt een overzicht van geldende beleidsnota's op dit moment.

3.4.1 Structuurvisie Borne (ontwerp)

De gemeente Borne heeft begin 2008 besloten om voor het totale grondgebied van de gemeente een structuurvisie op te stellen. Deze structuurvisie heeft betrekking op de periode 2010-2030. In het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, die per 1 juli 2008 in werking is getreden, is elke gemeente verplicht één of meerdere structuurvisies op te stellen voor het gehele grondgebied. Naast deze wettelijke verplichting maken nieuwe inzichten, diverse grootschalige plannen en ontwikkelingen in en rond Borne een actueel ruimtelijk sturingsmiddel noodzakelijk. In de structuurvisie zijn ondermeer keuzes gemaakt over de wijze waarop Borne zich binnen de Netwerkstad wil profileren én via welke strategie zij deze keuze concreet wil verwerkelijken. Hiertoe is ingegaan op het imago dat de gemeente Borne wil uitstralen, het profiel dat de gemeente nastreeft en de vraag hoe aan het stedelijk gebied, de bedrijventerreinen en het landelijk gebied ontwikkelen en een ‘Borns’ karakter kan worden gegeven.

De fietssnelweg past geheel in deze structuurvisie, waarbij Borne als dynamisch dorp inzet op mobiliteit, duurzaamheid en stimulering van het fietsgebruik door verbetering van de fietsinfrastructuur.

3.4.2 Integraal Verkeersplan

Door de vele ruimtelijke ontwikkelingen in de afgelopen jaren, de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen en de gemeentelijke herindeling is het Verkeersbeleidsplan van Borne, dat is opgesteld in 1998, herzien, hetgeen heeft geresulteerd in het Integraal VerkeersPlan (IVP). In het IVP voor de gemeente Borne (11 juni 2008) is het verkeersbeleid voor de periode tot 2020 beschreven. Op basis van de Structuurvisie uitbreiding Borne (2004) beschrijft het IVP enkele ingrijpende maatregelen omtrent de infrastructuur in en rond de gemeente. Deze maatregelen liepen uiteen van een regionale randwegenstructuur tot maatregelen op kruispuntniveau. Het integraal Verkeersplan is vervangen door de mobiliteitsvisie.

3.4.3 Mobiliteitsvisie 2012-2020

Borne wil nu en in de toekomst kunnen voorzien in de mobiliteitsbehoefte van haar eigen inwoners en van de productie-, distributie- en (landbouw)bedrijven in haar gemeente. Om dit te bereiken is het Integraal VerkeersPlan (IVP) opgesteld. De Mobiliteitsvisie 2011-2020 is een verdieping van het IVP en vindt met name zijn beslag in de recente onderzoeken die zijn uitgevoerd naar een aantal grotere infrastructuurprojecten waarvoor de gemeente Borne zich de komende jaren gesteld ziet. De visie is op 18 december 2012 vastgesteld. Dit betreft de volgende onderzoeken.

  • Scenariostudie Borne – gezamenlijk met de provincie Overijssel – naar een alternatieve Westelijke Randweg die het mogelijk moet maken de huidige N743 te knippen ter hoogte van de Bornsche Maten.
  • Tracéstudie van de Zuidelijke Randweg waarbij de provincie Overijssel, Regio Twente, Rijkswaterstaat en de gemeente Hengelo vertegenwoordigd zijn.
  • Value Engineering studie Borne – onderzoek gezamenlijk met ProRail – waarbij verschillende scenario’s zijn onderzocht om de barrièrewerking van het spoor op te lossen.

Het doel van de Mobiliteitsvisie is drieledig:

  • verbeteren van de regionale en de lokale bereikbaarheid;
  • verhogen van de verkeersveiligheid;
  • creëren van een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.

De gemeenteraad heeft de aanleg van de fietssnelweg prioriteit gegeven. Er is een tracéstudie verricht, waarbij twee tracés langs de spoorlijn zijn uitgewerkt, een westelijk en oostelijk tracé. Op basis van verschillende criteria is een weging uitgevoerd. De volgende criteria zijn daarbij gebruikt:

- mogelijke overlast voor de omgeving en inbreuk op privacy omwonenden;

- sociale veiligheid;

- het gebruikerspotentieel gelet op de directheid van de verbinding (kortste route) en de aansluiting van de verbinding met Almelo en Hengelo;

- de hoogte van de aanlegkosten en de mogelijkheid om werk met werk te maken.

Op basis van een afweging van de criteria is gekozen voor het tracé aan het oostzijde van het spoor. Vanuit sociale veiligheid gaat de voorkeur uit naar dit tracé. Ook zorgt dit tracé voor een meer directe verbinding richting Hengelo, heeft het een groter gebruikerspotentieel dan het westelijke tracé en zijn de aanlegkosten lager.

De uitgebreide tracéstudie van de fietssnelweg is opgenomen in bijlage 1, het raadsbesluit met de keuze voor het tracé is opgenomen in bijlage 2.

3.4.4 Archeologiebeleid

Ten behoeve van het gemeentelijke archeologiebeleid zijn in 2008 een archeologische verwachtings- en advieskaart en een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld (RAAP-rapport 1713). De archeologische beleids- en waardenkaart is door de gemeenteraad vastgesteld op 30 juni 2009. In deze beleidsnota worden de kaders voor het archeologiebeleid van de gemeente Borne vorm gegeven. In het buitengebied van Borne bevindt zich een groot aantal elementen die archeologisch van belang zijn. Het betreft hier zowel bestaande waarden als te verwachten waarden. Deze dienen beschermd te worden zoals in de uitgangspunten genoemd staan in het archeologiebeleid van de gemeente Borne. De archeologische verwachtings- en advieskaart maakt voor het hele grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten kunnen worden aangetroffen. Deze kaart is gebaseerd op de opbouw van het landschap, waarbij de landschappelijke eenheden met archeologische betekenis op de kaart zijn weergegeven. De gemeente heeft verder het hele grondgebied geïnventariseerd voor bekende vindplaatsen om inzicht te krijgen in de landschappelijke ligging van terreinen met archeologische resten. Op de kaart zijn, naast de landschappelijke eenheden, de volgende elementen opgenomen:

  • bekende vindplaatsen en locaties met archeologische resten;
  • de negen terreinen van archeologische waarde die zijn opgenomen op de Archeologische Monumenten Kaart van de provincie Overijssel;
  • locaties van boerderijen met een oorsprong in de Late Middeleeuwen;
  • verdwenen watermolens.

De beleidsadvieskaart is gebaseerd op de verwachtingskaart en laat zien waar welke archeologische verwachtingswaarde geldt, onderverdeeld in hoog voor archeologische resten uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd, hoog, middelmatig, laag en geen verwachting of verstoord. Tevens zijn op deze kaart de terreinen opgenomen waarvan de (zeer) hoge archeologische waarde is aangetoond of vrijwel zeker is.

3.4.5 Groenbeleidsplan

De gemeente Borne heeft haar groenbeleid voor de bebouwde kommen in de gemeente uitgewerkt in het groenbeleidsplan 2008-2018. De gemeente wil nadrukkelijk streven naar behoud en verbetering van haar groenstructuren en de kwaliteit van de groene ruimte. Ze wil deze zo goed mogelijk verankeren in de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen. De verbeterpunten zijn middels streefbeelden vastgelegd. In het beleidsplan is met name de kwaliteit van afwikkeling van de dorpsranden en de opwaardering van de groenvoorzieningen op buurtniveau genoemd. De spoorlijn is benoemd als ecologische verbinding. Langs beide zijden van spoor is een groenstructuur gelegen. De functie van ecologische verbinding blijft aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWNWZhz001-vg02_0006.png"

Figuur 3.4 Uitsnede kaart Groenbeleidsplan

3.4.6 Gemeentelijk rioleringsplan 2011-2026

Volgens de Wet Milieubeheer dient iedere gemeente te beschikken over een actueel Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). Een groot verschil met het voorgaande GRP wordt gevormd door de genoemde nieuwe zorgtaken die per 1 januari 2008 aan de gemeenten zijn opgedragen. Het gemeentelijk beleid omtrent deze twee nieuwe zorgplichten (voor grondwater en de inzameling van hemelwater) dient vóór 2013 in het GRP verankerd te zijn.Het beleid voor het afvalwater kent twee pijlers: het verminderen van de vervuiling uit de overstorten en een goed beheer van alle voorzieningen.

Verminderen vervuiling uit overstorten

De basisinspanning is de landelijke norm voor rioleringen om de emissies vanuit overstorten op oppervlaktewater tot een aanvaardbaar niveau te brengen.

De kern Borne voldoet aan de vereisten van de basisinspanning na de aanleg van een ringleiding (in samenwerking met het waterschap). Het huidige waterbeleid is gericht op het creëren van een gezond en veerkrachtig watersysteem en een duurzame waterketen. Concreet houdt dit onder meer in dat hemelwater niet wordt vermengd met vuilwater, maar afzonderlijk wordt verwerkt.

Beheer en onderhoud

De reiniging van het rioolstelsel vindt plaats in een cyclus van 7 à 8 jaar en de inspectie van het stelsel in een cyclus van 15 jaar. Uit de inspectieresultaten blijkt dat het stelsel in een goede onderhoudstoestand verkeert. Toch is het voorgekomen dat er incidenteel gaten in wegen ontstaan als gevolg van instorting van riolering. Door de komende jaren de frequentie van rioolinspectie op te voeren naar een frequentie van eens per 10 jaar wordt een beter beeld verkregen van de kwaliteit van de riolering, zodat tijdig ingegrepen kan worden bij problemen.

Zorgplicht hemelwater

Het beleid van de gemeente Borne is er op gericht dat hemelwater dat in het stedelijk gebied valt, niet tot wateroverlast mag leiden. Onder wateroverlast wordt verstaan: economische schade, (verkeers)onveiligheid, verminderde leefbaarheid en verminderde volksgezondheid. Wanneer water op straat niet tot wateroverlast leidt, is het binnen grenzen acceptabel.

Zorgplicht grondwater

Gemeenten hebben een loketfunctie voor problemen met grondwater. De gemeente zorgt voor de afwikkeling en voert achter de schermen overleg met de verantwoordelijke instanties. Ook het waterschap en de provincie hebben verantwoordelijkheden ten aanzien van grondwater.

Tegelijk met de aanleg van de fietssnelweg zal ook een riolering/blauwe ader worden aangelegd. De gemeente Borne wil overlast van hemelwater in stedelijk gebied beperken, op een duurzame manier. Door de aanleg van de riolering/groene ader wordt daaraan bijgedragen, doordat verhard oppervlak van het gemengde rioleringsstelsel wordt afgekoppeld en hemelwater richting de rand van het stedelijk gebied wordt gebracht.

3.4.7 Conclusie

Het plan draagt bij aan de realisatie van rijksbeleid, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid op het gebied van verkeer en vervoer.

Daarnaast waarborgt het plan belangrijke waarden op het gebied van water, archeologie en cultuurhistorie en is daarmee in lijn met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Onderzoek/verantwoording

4.1 Besluit milieueffectrapportage

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport opgesteld dient te worden.

De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden is opgenomen in de bijlage van het Besluit MER. Overigens wordt onderscheid gemaakt tussen een MER-beoordeling (categorie D), waarbij het bevoegd gezag een beslissing kan nemen of een MER nodig is of een verplicht MER (categorie C).

Het plan/de activiteit waar dit bestemmingsplan in voorziet, is niet opgenomen op de C-lijst of D-lijst van het Besluit MER.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in een project met mogelijk belangrijke milieugevolgen. Een m.e.r-beoordeling kan om die reden achterwege blijven.

4.2 Geluid

4.2.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De Wgh heeft tot doel om geluidhinder te voorkomen en te beperken.

4.2.2 Situatie plangebied

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk. Akoestisch onderzoek kan daarom achterwege blijven. Het bestemmingsplan is op het gebied van geluid uitvoerbaar.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

4.3.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (2009) gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

4.3.2 Situatie plangebied

Binnen het plangebied zijn geen bedrijven gevestigd. Er worden ook geen gevoelige of milieuhinderlijke functies mogelijk gemaakt in het plangebied.

4.4 Bodem

4.4.1 Wettelijk kader

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

4.4.2 Situatie plangebied

Door Envita Almelo B.V. is in december 2012 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het voorkeurstracé (bijlage 3). De locatie is onderzocht conform de strategie voor een 'onverdachte locatie'. Vanwege de ligging van één of meerdere onderzoekspunten in een gebied dat verdacht is op de aanwezigheid van niet gesprongen (conventionele) explosieven is voorafgaand aan de boorwerkzaamheden een vrijgavemeting uitgevoerd waarbij geen verstoringen zijn waargenomen.

Samengevat kan op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek het volgende geconcludeerd worden:

- De zwak puinhoudende bovengrond licht verontreinigd is met PAK. In de bovengrond met sporen puin en zonder bodemvreemde bijmengingen zijn geen verontreinigende stoffen aangetoond;

- de sporen puinhoudende ondergrond licht verontreinigd is met lood. In de ondergrond zonder bodemvreemde bijmengingen zijn geen verontreinigende stoffen aangetoond;

- de in 2010 aangetoonde matig tot sterk verhoogde gehalten aan verontreinigde stoffen in onderhavig onderzoek zijn niet aangetoond in de grond. Er wordt dan ook uitgegaan van mogelijke incidentele verhogingen, maar gezien de huidige spreiding van boringen en analyses wordt het huidige onderzoek als representatief beschouwd.

Er zijn geen stoffen in gehalten boven de tussenwaarde aangetoond. Dit houdt in dat er conform de Wet bodembescherming geen aanleiding is voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of sanerende maatregelen.

De bodemkwaliteit, zoals aangetoond op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek, levert geen belemmeringen op voor de geplande aanleg van de fietssnelweg.

4.4.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er in het plangebied geen bodemverontreinigingen bekend zijn die een belemmering vormen voor de geplande werkzaamheden. Op het gebied van bodem is het bestemmingsplan uitvoerbaar.

4.5 Archeologische en cultuurhistorische waarden

4.5.1 Wettelijk kader

Op 1 september 2007 is de wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer, voorafgaand aan bodemingrepen, archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

4.5.2 Cultuurhistorie

De gemeente Borne beschikt over tal van cultuurhistorische waarden van hoge kwaliteit. De cultuurhistorische waarden omvatten de ruimtelijke kwaliteit van het landschap met oude veldontginningen, oud bouwland en historische esbebouwing, de monumenten, waaronder boerderijen en huizen, de aanwezige kloosters en het rijke bodemarchief (het archeologisch erfgoed). Het begrip cultuurhistorische waarden kan worden uitgelegd als 'het samenspel van historische landschappen, historisch geografische elementen en structuren, cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en bouwwerken en archeologische vindplaatsen die iets vertellen over het verleden'. Cultuurhistorie uit zich daarmee direct in het landschapsbeeld. Het zit verweven in de eigenheid van een gebied. De gemeente Borne heeft archeologisch beleid opgesteld, maar beschikt niet over eigen beleid ten aanzien van cultureel erfgoed. De gebouwde cultuurhistorische waarden (monumenten) worden reeds beschermd via de Monumentenwet. In het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. Er vinden geen ontwikkelingen plaats die cultuurhistorische waarden aantasten.

4.5.3 Archeologie

4.5.3.1 Archeologische verwachtingswaarde

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid ten aanzien van de archeologische monumentenzorg heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Borne in 2007 en 2008 een archeologische verwachtings- en advieskaart vervaardigd.

De beleidsadvieskaart is gebaseerd op de verwachtingskaart en laat zien waar welke archeologische verwachtingswaarde geldt, onderverdeeld in hoog voor archeologische resten uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd, hoog, middelmatig, laag en geen verwachting of verstoord. Tevens zijn op deze kaart de terreinen opgenomen waarvan de (zeer) hoge archeologische waarde is aangetoond of vrijwel zeker is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWNWZhz001-vg02_0007.png"

Figuur 4.1 Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart

In het plangebied komen verschillende archeologische waarden voor (middelhoog en middelmatig). Voor een deel van het gebied geldt geen archeologische verwachtingswaarde. De archeologische waarden zijn beschermd met een dubbelbestemming.

4.5.3.2 Archeologisch onderzoek

Bij een middelhoge archeologische verwachting is archeologisch onderzoek noodzakelijk in geval van plangebieden groter dan 2500m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2500m² geldt hier een vrijstelling van archeologisch onderzoek. In de planregels van dit bestemmingsplan wordt dit door middel van een dubbelbestemming gewaarborgd.

Bij de werkzaamheden met betrekking tot de fietssnelweg en aanleg van de riolering zal de bodem tot dieper dan 40 cm -mv vergraven worden.

Door RAAP is eind 2012 een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in het kader van de aanleg van de fietssnelweg en riolering. De conclusies van het vooronderzoek zijn hieronder weergegeven.

Op basis van de onderzoeksresultaten en de voorgenomen bodemingrepen kan worden geconcludeerd dat bij de realisering van de plannen in het grootste deel van het plangebied naar verwachting geen archeologische resten zullen worden verstoord. De bodem is in het grootste deel van het plangebied verstoord tot in de C-horizont. Onder het verstoorde pakket zijn zones met Jong Dekzand, met Oud Dekzand en keileem aangetroffen. In twee boringen is een restant van de BC-horizont aangetroffen, maar vanwege de kleine omvang van dit tracédeel (ca.70 m), wordt archeologische vervolgonderzoek in dit deel eveneens niet zinvol geacht. Ter plaatse van de vroegere Schild Es wordt vervolgonderzoek wel zinvol geacht. Op deze locatie kunnen onder het verstoorde pakket (70 à 120 cm) archeologische sporen voorkomen. Vanwege de ligging op een dekzandkopje, de directe nabijheid van een urnenveld uit de Bronstijd, de vermoede loop van een laatmiddeleeuwse landweer en de vroegere afdekking met een circa 1 m dik plaggendek, geldt hier een gerede kans op archeologische grondsporen.

Op basis van de resultaten van het bureau- en booronderzoek wordt, indien de bodem tot meer dan 70 cm -Mv verstoord wordt, in het zuiden van het plangebied (Schild Es) een archeologische begeleiding conform het protocol opgraven uit de KNA versie 3.2 geadviseerd. Archeologische begeleiding houdt in dat tijdens of direct voorafgaand aan de grondwerkzaamheden archeologische waarnemingen worden verricht. Dit betekent dat eventuele archeologische sporen worden gedocumenteerd zonder dat de werkzaamheden worden vertraagd. Een archeologische begeleiding behoort plaats te vinden op basis van een Programma van Eisen (PvE). Dit PvE dient voor aanvang van het onderzoek te worden opgesteld door een senior-archeoloog. In het overige deel van het plangebied wordt in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is dan is conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007) aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).

Het Oversticht heeft het archeologisch vooronderzoek en de conclusies vervolgens beoordeeld. Zij geeft aan dat zij een archeologische begeleiding niet proportioneel acht. Dit in verband met dat zij de kans laag in plaats van redelijk achten dat er ter plaatse van de fietssnelweg nog sporen behouden zijn van een urnenveld. Geadviseerd wordt om geen vervolgonderzoek uit te laten voeren en het plangebied voor wat betreft het omgevingsaspect 'archeologische waarden' vrij te geven.

4.5.4 Conclusie

In het plangebied geldt voor een deel een middelhoge kans op het aantreffen van archeologische sporen, voor een deel geldt een middelmatige verwachtingswaarde. Deze waarden worden beschermd via de dubbelbestemmingen.

4.6 Water

4.6.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Waterschap Regge en Dinkel. Het waterschap is verantwoordelijk voor de waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal

  • Nationale Waterplan (NW)
  • Waterbeleid voor de 21e eeuw (WB21)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Omgevingsvisie Overijssel

Waterschapsbeleid

De vijf waterbeheerplannen beschrijven het beleid van de vijf Waterschappen in Rijn-Oost. De hoofdthema's zijn: het waarborgen van veiligheid, het watersysteembeheer en het ontwikkelen van de afvalwaterketen. Ook opgenomen zijn de maatregelen voor het uitvoeren van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en Waterbeheer 21e eeuw. De Waterschappen hebben voor het uitvoeren van de maatregelen een resultaatsverplichting. De plannen omvatten ook een uitvoeringsprogramma op hoofdlijnen voor de periode tot en met 2015.

Wat betreft gebiedsprocessen op Twentse schaal, is het de uitdaging om een duurzame balans te vinden tussen de verschillende (kwantitatieve) gebruiksfuncties van het grond- en oppervlaktewater. Met ingang van 2010 zal de GGOR een bijdrage leveren om de verschillen tussen de gewenste en actuele situatie beter inzichtelijk te maken. Regge en Dinkel hanteert hierbij als vertrekpunt het 'contextueel waterbeheer': het zoeken en vinden van een samenhang tussen onze doelstellingen en de waarden die de samenleving en onze omgeving aan water toekent.

Gemeentelijk beleid

In het vigerende gemeentelijk rioleringsplan 2011-2016 is beleid vastgesteld op de gemeentelijke zorgplicht voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Daarbij richt de gemeente Borne zich met name op een duurzaam waterketensysteem, waarbij de maatschappelijke kosten zo laag mogelijk dienen te blijven. Dit houdt onder meer in dat het (schoon) hemelwater bij voorkeur niet meer met het afvalwater wordt vermengd.

4.6.2 Situatie plangebied

Aan de zuidkant van het plangebied stroom watergang 15 'De Bornsebeek'. Het Waterschap Regge en Dinkel is beheerder van deze watergang. Volgens het waterbeheerplan 2010-2015 wordt de Bornsebeek betiteld als een stedelijke waterafvoer met een laag ambitieniveau. De beek ontvangt stedelijk water van Enscheden, Hengelo en Borne en wordt vooral gevoed door effluent. Voor de huidige ontwikkeling is balgstuw 'De Wheele' in de Bornsebeek een cruciaal punt. Omdat bovenstrooms van de balgstuw het gebied kritisch is voor de doorstroming stelt het waterschap daarvoor een hogere eis dan benedenstrooms.

De aanleg van de fietssnelweg betreft een nieuwe ontwikkeling in een gebied dat niet is gelegen binnen een waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied of intrekgebied. De aanleg van de fietssnelweg zorg voor een toename van het verhard oppervlak. De uitvoering van dit bestemmingsplan geeft tegelijkertijd mogelijkheden om het watersysteem en -beheer op een duurzame manier te verbeteren. Met de aanleg van de fietssnelweg zal een schoonwaterleiding worden mee gelegd om het hemelwater van het fietspad en overige gebiedsverhardingen in bestaand stedelijk gebied af te voeren. Insteek is dat de first-flush va het hemelwater afvoert op het bestaande gemengde riool. Voor het relatief schonere water zal een bergingsvoorziening worden aangelegd in combinatie met een verbinding op de Bornsebeek.

Het bestemmingsplan is voor vooroverleg aan het Waterschap Regge en Dinkel voorgelegd. Het waterschap acht de volgende wateraspecten relevant:

1. De waterkwaliteit in het plangebied mag door de ontwikkeling van het gebied niet nadelig worden beïnvloed.

2. Hemelwater- en afvalwaterafvoer geschiedt conform het vigerende beleid van het waterschap Regge en Dinkel: schoon hemelwater wordt gescheiden van afvalwater.

3. Geen afwenteling van het waterbezwaar: Het uitgangspunt hierbij is dat de afvoer uit het plangebied bij de maatgevende neerslaghoeveelheid (40 mm in 75 minuten) niet groter mag zijn dan de oorspronkelijke landelijke maximumafvoer 2,4 l/s/ha. Hiervoor dient dan ook een voorziening te worden getroffen om het afstromende hemelwater van de verharde oppervlakken te bergen (10.000 m² verhard oppervlak = 400 m³ berging).

De door het Waterschap Regge en Dinkel aangegeven aspecten zijn of worden als volgt verwerkt in het bestemmingsplan danwel toekomstige planvorming:

1. Onder de fietssnelweg wordt een afvoerleiding aangelegd voor de opvang van het hemelwater. De gemeente Borne onderzoek de mogelijkheden om het water in de omgeving vast te houden c.q. te bergen.

2. Met de aanleg van een aparte leiding voor het hemelwater wordt voldaan aan het beleid van het Waterschap Regge en Dinkel om schoon hemelwater te scheiden van afvalwater.

3. Voordat het hemelwater mag worden afgevoerd op de Bornse Beek dient er een bergingsvoorziening getroffen te worden om het afstromende hemelwater van de verharde oppervlakken op te vangen. Bovenstroom van de balgstuw "De Wheele" verlangt het waterschap 40 mm aan bergingsvoorziening ten opzichte van afvoerende verhard oppervlak, terwijl benedenstrooms van de balgstuw (minimaal) 10 mm voldoende is. De gemeente heeft als doelstelling een duurzaam waterbeheer te voeren en zal in goed overleg met het waterschap Regge en Dinkel de plannen voor de waterhuishouding nader uitwerken.

4.6.3 Conclusie

Het bestemmingsplan is wat betreft waterstaatkundige belangen uitvoerbaar. De aanleg van de riolering draagt bij plan bij aan de doelstellingen voor waterbeheer.

4.7 Flora en fauna en de natuurbeschermingswet (Natura 2000)

4.7.1 Soortenbescherming

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen, artikelen 8 t/m 12). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren (zorgplicht, artikel 2). Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.

Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen. Onder bepaalde voorwaarden geldt een vrijstelling of is het mogelijk van de minister van LNV ontheffing van de algemene verbodsbepalingen te krijgen voor activiteiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, kunnen drie groepen soorten worden onderscheiden. Deze groepen sluiten aan bij de indeling in tabellen van de AMvB Flora- en faunawet.

Groep 1: Algemene soorten waarvoor een vrijstelling geldt (Tabel 1 AMvB):

Voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling van de verboden 8 tot en met 12. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Wel blijft ook voor deze soorten de zorgplicht van kracht.

Groep 2: Overige soorten waarvoor een vrijstelling geldt wanneer volgens een gedragscode gewerkt wordt (Tabel 2 AMvB; vogels):

Voor een aantal soorten geldt een vrijstelling mits volgens een door het ministerie goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Wanneer een dergelijke gedragscode (nog) niet beschikbaar is, kan een ontheffing worden aangevraagd. Deze kan worden verleend indien de beoogde ruimtelijke ingreep geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort(en). Eventueel moeten hiertoe mitigerende en compenserende maatregelen genomen worden. Voor vogels geldt echter een uitgebreide toets voor een ontheffing (zie onder groep 3).

Groep 3: Habitatrichtlijn bijlage IV-soorten en in AMvB aanvullend aangewezen soorten (streng beschermde soorten) (Tabel 3 AMvB):

Voor soorten genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en voor de door het ministerie van LNV per algemene maatregel van bestuur nog aanvullend aangewezen soorten geldt een zwaar beschermingsregime. Voor deze soorten geldt geen vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Een ontheffing kan alleen worden verleend wanneer:

  • geen andere bevredigende oplossing bestaat;
  • sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu gunstige effecten;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

4.7.2 Gebiedsbescherming

De gebiedsbescherming is geregeld in de Natuurbeschermingswet (1998). De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn beschermd moeten worden. Alleen binnen die gebieden is de wet van toepassing.

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). De Natuurbeschermingswet en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

4.7.3 Quick-scan flora en fauna

Door Eelerwoude is in oktober 2012 een quick-scan Flora- en faunawet uitgevoerd. Hieronder zijn samengevat de conclusies weergegeven.

Op basis van de quickscan wordt geen toetsing van de effecten van de ontwikkelingen op de Natura 2000-gebieden en de Ecologische Hoofdstructuur noodzakelijk geacht. Daarnaast wordt geconstateerd dat door de ontwikkelingen mogelijk enkele tabel 1 soorten worden verstoord.

Licht beschermde soorten

In het plangebied zijn enkele soorten te verwachten die in tabel 1 van de Flora-en faunawet staan, zoals algemene grondgebonden zoogdieren en algemene amfibieën. De ingreep zal naar verwachting leiden tot een beperkt verlies of verstoring van leefgebied van enkele soorten van tabel 1 van de Flora-en faunawet en mogelijk het doden van enkele exemplaren. Dit heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten, omdat er voldoende leefgebied aanwezig blijft in de directe omgeving en het relatief algemene soorten betreft. Voor deze soorten geldt dan ook een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Wel is op deze groep de zorgplicht van toepassing.

Zwaarder beschermde soorten

Het plangebied maakt mogelijk onderdeel uit van het leefgebied van zwaarder beschermde steenmarter en eekhoorn. Echter het plangebied moet voor deze soorten als sub-optimaal bestempeld worden gezien de beperkte beschikbaarheid van voedsel en de verstoring van de groenstroken door passerende treinen. Het aanleggen van de fietssnelweg vormt geen aantasting van het functionele leefgebied van deze soorten.

Ook voor vleermuizen blijft het functionele leefgebied in stand. De groenstroken aan de andere zijde van het spoor kunnen namelijk ook dienen als foerageergebied en vliegroute. Door de toepassing van vleermuisvriendelijke verlichting zijn geen negatieve effecten op vleermuizen te verwachten.

Broedvogels

In het plangebied zijn geen verblijfplaatsen waargenomen van jaarrondsoorten. Wel geldt voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten vanuit de Flora-en faunawet een verbod op handelingen die in gebruik zijnde nesten of eieren beschadigen of verstoren. Verstoring kan in veel situaties worden voorkomen door verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Werkzaamheden binnen het broedseizoen zijn mogelijk indien is vastgesteld dat er met deze werkzaamheden van broedende vogels worden verstoord. Het broedseizoen start op het moment dat de eerste vogel gaat broeden.

Voorgenomen ontwikkelingen kunnen doorgang vinden

De voorgenomen werkzaamheden kunnen doorgang vinden in het kader van de Flora-en faunawet, mits geen broedende vogels worden verstoord en vleermuisvriendelijke verlichting wordt toegepast.

4.7.4 Conclusie

Het bestemmingsplan is op grond van flora en fauna, Natuurbeschermingswet en provinciaal beleid uitvoerbaar.

4.8 Luchtkwaliteit

4.8.1 Wettelijk kader

Volgens de Wet milieubeheer is het nodig een planontwikkeling te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden, met als doel om alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.

Niet in betekende mate

Alleen projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

4.8.2 Situatie plangebied

De in het bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen zijn van zodanige kleine omvang dat de luchtkwaliteit niet in het geding komt. Het bestemmingsplan draagt 'niet in betekende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.8.3 Conclusie

Het plan is op basis van luchtkwaliteit uitvoerbaar.

4.9 Externe veiligheid

4.9.1 Beleidskader

Bij ruimtelijke projecten dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en / of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

  • Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas.
  • Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Het bestemmingsplan is getoetst aan de wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid en de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Bij de toetsing zijn ondermeer de volgende documenten betrokken:

  • Het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) en de 'Regeling externe veiligheid inrichtingen' (Revi) voor bedrijven die gevaarlijke stoffen op-, overslaan en/of be-/verwerken, gewijzigd in 2009;
  • Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • De 'circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen' (cRNVGS) voor transportroutes van gevaarlijke stoffen over de weg, water en het spoor, gewijzigd en verlengd in 2008;
  • Het 'Besluit Risico's Zware Ongevallen 1999' (BRZO).

4.9.2 Situatie plangebied

Bevi-inrichtingen

Er zijn geen inrichtingen binnen het plangebied aanwezig die onder het Bevi vallen. Ook zijn er geen Bevi-inrichtingen buiten het plangebied aanwezig die van invloed zijn op het plangebied.

Buisleiding

In het plangebied is een hoge druk aardgasleiding aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWNWZhz001-vg02_0008.png"

Figuur 4.2 Uitsnede risicokaart (Bron www.risicokaart.nl)

Het betreft een 6" inch leiding met een werkdruk van 40 bar. Deze leiding kent, overeenkomstig het Bevb, een inventarisatieafstand van 70 meter, aan weerszijden van de leiding. Deze leiding is opgenomen op de planverbeelding. De belemmeringenstrook bedraagt 4 meter aan weerszijden.

De aardgasleiding heeft een plaatsgebonden risico van 10-6. Binnen de contour van 10-6 mogen in principe geen kwetsbare objecten staan. Dit geldt voor situaties die (zijn) ontstaan na het moment waarop de betreffende norm is uitgebracht, te weten 1989 voor inrichtingen en 1996 voor transport. Binnen het plangebied staan er geen kwetsbare objecten en worden geen kwetsbare objecten mogelijk gemaakt.
De Gasunie heeft aangegeven akkoord te kunnen gaan met de aanleg van de fietssnelweg.

De Gasunie heeft op 30 mei 2012 de gemeente Borne per brief laten weten dat er een aantal knelpunten zijn ten aanzien van het plaatsgebonden risico in verband met de aanwezigheid van de leiding. De Gasunie heeft aangegeven dat bestaande bouwwerken binnen de belemmeringenstrook van de gasleiding onder voorwaarden worden gedoogd. Op grond van Bevb artikel 14 heeft de Gasunie aangegeven dat zij tegen toekomstige ruimtelijke plannnen die het oprichten van nieuwe bouwwerken binnen de belemmeringenstrook mogelijk bezwaar zal aantekenen. Dit opdat de situatie er qua beheersmogelijkheden niet verder op achteruit gaat (standstill principe). Het bestemmingsplan maakt slechts beperkt bebouwing, onder strikte voorwaarden ter bescherming van de leiding, mogelijk.

De Gasunie heeft voor de genoemde PR knelpunten per 1 januari 2012 de maatregel "Strikte begeleiding van werkzaamheden", als beschreven in de Handleiding risicoberekeningen Bevb, toegepast. Hiermee wordt het plaatsgebonden risico met een factor 2,5 verlaagd. De Gasunie heeft de gemeente Borne op 11 juni 2013, middels het indienen van een vooroverlegreactie, geïnformeerd dat dankzij toepassing van diverse risicoreducerende maatregelen (op basis van de maatregel 'Strikte begeleiding van werkzaamheden') de PR-contour overal op de leiding ligt. Nadat de maatregelen zijn toegepast zullen deze worden verwerkt in het leidingenbestand van Gasunie. Bij nieuwe CAROLA berekeningen wordt dan rekening gehouden met de toegepaste maatregelen. De maatregelen zullen na enige tijd indirect via het Risicoregister zichtbaar worden doordat de 10-6 per jaar contouren van het plaatsgebonden risico bij de voormalige PR knelpunten kleiner zullen worden of zullen verdwijnen.

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten, wordt tevens het groepsrisico in het invloedsgebied van de buisleiding verantwoord. In dit geval wordt geen van voornoemde gevallen toegelaten. Er worden geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toegelaten. Verantwoording van het groepsrisico kan derhalve achterwege blijven.

De grootste kans op een beschadiging aan een buisleiding ontstaat door graafwerkzaamheden. In het kader van de aanleg van de fietssnelweg en het riool zullen graafwerkzaamheden worden uitgevoerd. De regels van onderhavig bestemmingsplan geven een nader toetsingskader voor bouwwerken en werkzaamheden nabij de leiding.

Vervoer gevaarlijke stoffen

De spoorlijn Almelo-Enschede, die naast het plangebied is gelegen, wordt gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Bij ruimtelijke plannen die geheel of deels binnen de 200 meter van de transportbron zijn gelegen dient aandacht gegeven te worden aan de verantwoordingsplicht groepsrisico. Uit de externe veiligheidsvisie van de gemeente Borne blijkt dat de spoorlijn geen plaatsgebonden risicocontour kent, waardoor nadere verantwoording van het plaatsgebonden risico niet noodzakelijk is. Het aspect groepsrisico is wel van belang. Bij ruimtelijke plannen die geheel of deels binnen de 200 meter van de transportbron zijn gelegen dient aandacht gegeven te worden aan de verantwoordingsplicht groepsrisico. Bij de berekening van het groepsrisico is het van belang dat de ontwikkeling niet leidt tot een onevenredige toename van het groepsrisico ter plaatse.

Er vindt in dit geval geen onevenredige toename van het groepsrisico plaats, Er worden geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten gerealiseerd. Door de aanleg van de fietssnelweg zullen wel meer mensen (verkeersdeelnemers) ter plaatse aanwezig zijn. In verband met een beperkte verblijfsduur hoeft deze groep niet bij het groepsrisico te worden betrokken. Tenslotte wordt opgemerkt dat de fietssnelweg toegankelijk is voor hulpdiensten. Bij eventuele calamiteiten kunnen slachtoffers worden bereikt met voertuigen van de hulpdiensten.

4.9.3 Conclusie

Ten aanzien van externe veiligheid is het bestemmingsplan uitvoerbaar.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Langzaam verkeer

De fietssnelweg is de zogenaamde drager van het hoogwaardig fietsnetwerk in Twente. Middels onderhavig bestemmingsplan wordt de fietssnelweg op Borns grondgebied mogelijk en wordt aangesloten op de andere delen van de fietssnelweg. De fietsverbinding zal de veiligheid van de fietser ten goede komen en zal waarschijnlijk meer bewoners doen besluiten om de fiets in plaats van de auto te nemen. Door de aanleg zal een snelle verbinding ontstaan in Borne zelf en tussen Borne en de buurgemeenten. De verwachting is dat verkeersstromen binnen de gemeente zich zullen verplaatsen en er een nieuwe hoofdfietsroute zal ontstaan.

De fiets zal een groot deel van de mobiliteitsgroei -als gevolg van de de groei van Borne- moeten opvangen. Doelstelling is dat zowel de ritten binnen de gemeente als ritten naar buurgemeenten in de toekomst per fiets worden afgelegd, waardoor het autoverkeer zal afnemen.

Ten aanzien van parkeren en openbaar vervoer brengt dit bestemmingsplan geen wijzigingen met zich mee.

4.10.2 Conclusie

De uitvoering van het bestemmingsplan draagt bij aan uitvoering van de doelen op het gebied van langzaam verkeer, mobiliteit en duurzaamheid.

4.11 Belemmeringen/leidingen

Binnen het plangebied is een planologisch relevante leiding aanwezig, de buisleiding van de Gasunie. Deze is besproken in paragraag 4.9.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding (plankaart) heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

5.2 Opbouw van de regels

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2008, zoals verplicht vanaf 1 januari 2010. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd.

Navolgend wordt de systematiek, opbouw en indeling van de regels kort toegelicht.

5.2.1 Inleidende regels

Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of overige bouwwerken, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.2.2 Bestemmingsregels

In het tweede hoofdstuk komen bestemmingen aan de orde. Het onderhavige bestemmingsplan bevat drie bestemmingen, te weten verkeer, leiding-gas, waarde-archeologie 2 en waarde-archeologie 3.

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
  • Nadere eisen: in deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de regels waaraan burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen. Alleen daar waar het wenselijk is om bij de vergunningverlening sturend te kunnen optreden, heeft de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen toegevoegde waarde. De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen dient objectief begrensd te zijn en duidelijke criteria te bevatten;
  • Uitvoeren werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden: in deze bepaling worden werken en werkzaamheden benoemd waarvoor een omgevingsvergunning vereist is. In deze gevallen kan een nadere toetsing plaatsvinden en beoordeeld worden of genoemde werkzaamheden daadwerkelijk gevaar kunnen opleveren voor de leiding/continuïteit van de leiding;
  • Specifieke gebruiksregels: in dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies.

5.2.3 Algemene regels
  • Anti-dubbeltelbepaling: deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
  • Algemene bouwregels: deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen;
  • Algemene ontheffingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om ontheffing te verlenen van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Algemene wijzigingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Algemene procedureregels: in deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen en het toepassen van een ontheffings- en een wijzigingsbevoegdheid.

5.2.4 Overgangs- en slotregels
  • Overgangsrecht: bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning kan worden verleend. burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals dit is opgenomen in artikel 3.2.1 Bro;
  • Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet. Ook hiervoor geldt dat deze bepaling niet inhoudt dat een bestaand illegaal gebruik legaal wordt. Dergelijk gebruik is in de regels ook specifiek van overgangsrecht uitgesloten;
  • Slotregel: deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.3 Bestemmingen

Hoofdstuk 2, het hoofdstuk met de bestemmingsregels, bevat de regels met de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen. Er is sprake van twee bestemmingen en drie dubbelbestemmingen

Artikel 3 Groen

Voor een klein gedeelte van het plangebied is de bestemming 'Groen' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn onder meer groenvoorzieningen, waterpartijen en watergangen en voorzieningen van algemeen nut toegestaan. Verhardingen, paden, in- en uitritten en dergelijke zijn niet opgenomen/zijn niet toegestaan binnen deze bestemming. Dit om te voorkomen dat er een aansluiting van de Oude Deldensestraat op de fietssnelweg gerealiseerd kan worden.


Artikel 4 Verkeer

Voor de fietssnelweg is de bestemming 'Verkeer' opgenomen. Deze bestemming is opgenomen omdat het een doorgaande verkeersroute betreft. Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor wegen met hoofdzakelijk een verkeersfunctie, groenvoorzieningen, waaronder bermen, parkeervoorzieningen, voorzieningen van algemeen nut, kunstwerken en straatmeubilair, afvalcontainers, watergangen en waterpartijen en transport, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater.

Overige bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, wegaanduiding of verlichting mogen maximaal 6 meter bedragen. Ook zijn erfafscheidingen met een maximale hoogte van 3 meter toegestaan, evenals andere overige bouwwerken.

Dubbelbestemmingen

Artikel 5 Leiding - Gas

Ter plaatse van de dubbelbestemming Leiding - Gas zijn de gronden, naast de andere geldende bestemming, mede bestemd voor de bescherming van de aanwezige gasleiding. In deze bestemming zijn regels opgenomen die ervoor zorgen dat de gasleiding niet beschadigd wordt door bodemverstorende activiteiten.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2 en Artikel 7 Waarde - Archeologie 3

Binnen het plangebied zijn op basis van de gemeentelijke archeologische waardenkaart twee verschillende gebieden te onderscheiden waar zich eventueel archeologische waarden kunnen bevinden. Het betreft gebieden met een middelhoge en een middelmatige archeologische verwachtingswaarde. Ter bescherming van deze waarden is voor de gebieden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde de dubbelbestemming Waarde- archeologie 2 opgenomen. Voor de gebieden waar sprake is van een middelmatige archeologische verwachtingswaarde is de dubbelbestemming Waarde - archeologie 3 opgenomen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. De gronden die benodigd zijn voor uitvoering van de aanleg van de fietssnelweg zijn in eigendom van de gemeente.

De investering in het kader van de fietssnelweg wordt geraamd op €1.230.000,--. De aanleg van de blauwe ader (riool) zal een investering van € 400.000,-- bedragen. Deze investering wordt grotendeels gedekt door verschillende subsidies vanuit Europa, het Rijk en de regio Twente. De resterende kosten worden gedragen door de gemeente Borne.

* Rijkssubsidie in het kader van ‘Fiets Filevrij’ €487.215,=

* Subsidie Regio Twente €496.785,=

* Europese subsidie EFRO (max.) €246.000,=

* Rioolfonds gemeente Borne €400.000,=

Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties, waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

7.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak zal plaatsvinden volgens de in de inspraakverordening opgenomen procedure. Het resultaat van de inspraak zal verwoord worden in een inspraakverslag.

7.3 Vooroverleg

Het plan is voor vooroverleg naar de provincie Overijssel verzonden. De provincie Overijssel heeft aangegeven dat het plan niet in strijd is met het provinciale ruimtelijke beleid.

Het Waterschap Regge en Dinkel is al in een vroeg stadium bij de ontwikkeling van het plan betrokken en kan daarmee wel instemmen.

Daarnaast is het bestemmingsplan in het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegestuurd aan de volgende instanties:

- Brandweer Twente

- Vitens

- Prorail

- Gasunie

- Rijkswaterstaat

- Ministerie van Economische Zaken

Beantwoording van de ingekomen voorloverlegreacties:

1.

Naam: Provincie Overijssel, Postbus 10078, 8000 GB Zwolle

Datum: 27-05-2013

Reactie betreft perceel Tracé fietssnelweg

Samenvatting reactie:

Het plan voorziet in het aanpassen van bestaande (fiets)infrastructuur. Het plan is niet in strijd met ons ruimtelijk beleid. Indien het plan ongewijzigd in procedure wordt gebracht zien wij vanuit het provinciale belang geen beletselen voor het verdere vervolg van deze procedure. Hiermee is, voor zover het de provinciale diensten betreft voldaan aan het ambtelijk vooroverleg in het Besluit ruimtelijke ordening.

Reactie gemeente:

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

2.

Naam: Waterschap Regge en Dinkel, Kooikersweg 1, 7609 PZ Almelo

Datum: 04-06-2013

Reactie betreft perceel Tracé fietssnelweg

Samenvatting reactie:

De watertoets is uitgevoerd op de website www.dewatertoets.nl voor het bestemmingsplan 'Wensink Noord / Wensink Zuid, herziening fietssnelweg 1e fase'. Op basis van deze toets dient de normale procedure te worden gevolgd, omdat in het plan het verharde oppervlak van bebouwing en bestrating meer dan 1500 m² toeneemt. Bij de watertoets op inrichtingsniveau gaat het er om het plan zodanig in te richten dat eventueel nadelige effecten op het watersysteem zo goed mogelijk worden ondervangen. Mede op grond van de verstrekte informatie zijn specifiek voor de locatie de volgende wateraspecten relevant:

1. De waterkwaliteit in het plangebied mag door de ontwikkeling van het gebied niet nadelig worden beïnvloed.

2. Hemelwater- en afvalwaterafvoer geschiedt conform het vigerende beleid van het waterschap Regge en Dinkel: schoon hemelwater wordt gescheiden van afvalwater.

3. Geen afwenteling van het waterbezwaar: Het uitgangspunt hierbij is dat de afvoer uit het plangebied bij de maatgevende neerslaghoeveelheid (40 mm in 75 minuten) niet groter mag zijn dan de oorspronkelijke landelijke maximumafvoer 2,4 l/s/ha. Hiervoor dient dan ook een voorziening te worden getroffen om het afstromende hemelwater van de verharde oppervlakken te bergen (10.000 m² verhard oppervlak = 400 m³ berging).

Conclusie:

Het waterschap vindt het belangrijk dat u bij de planvorming rekening houdt met de punten 1 t/m 3 van deze mail en dat deze punten verder worden uitgewerkt in de waterparagraaf. Vanwege de normale procedure willen wij het bestemmingsplan van u ontvangen.

Reactie gemeente:

1. Onder het fietspad wordt een afvoerleiding aangelegd voor de opvang van het hemelwater. De gemeente Borne onderzoekt de mogelijkheden om het water in de omgeving vast te houden c.q. te bergen.

2. Met de aanleg van een aparte leiding voor het hemelwater wordt voldaan aan het gestelde.

3. Voordat het hemelwater mag worden afgevoerd op de Bornse Beek dient er een bergingsvoorziening getroffen te worden om het afstromende hemelwater van de verharde oppervlakken op te vangen. Bovenstroom van de balgstuw “De Wheele” verlangt het waterschap 40 mm aan bergingsvoorziening ten opzichte van afvoerende verhard oppervlak, terwijl benedenstrooms van de balgstuw (minimaal) 10 mm voldoende is. De gemeente heeft als doelstelling een duurzaam waterbeheer te voeren en zal in goed overleg met het waterschap Regge en Dinkel de plannen voor de waterhuishouding nader uitwerken.

Conclusie:

De vooroverlegreactie leidt tot aanpassing van de waterparagraaf in de toelichting van het bestemmingsplan.

3.

Naam: N.V. Nederlandse Gasunie, Postbus 19, 9700 MA Groningen

Datum: 11-06-2013

Betreft perceel Tracé fietssnelweg

Samenvatting reactie:

1. De door u opgestuurde verbeelding in gecontroleerd en er is vastgesteld dat de weergave van onze aardgastransportleiding overeenkomstig is met onze gegevens. Wij hebben dan ook geen opmerkingen over de verbeelding.

2. In artikel 4 'Leiding – Gas' zijn de regels opgenomen die gelden binnen de belemmeringenstrook van de hogedruk aardgastransportleiding. Op basis van de huidige redactie is niet duidelijk of binnen deze strook bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van onze aardgastransportleiding zijn toegestaan. Wij verzoeken u het artikel als volgt aan te passen:

'Op of in de in lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bedoelde leiding(en) worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe en energieleveringszekerheid.' Bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de bestemming verkeer zullen dan kunnen worden toegestaan middels een omgevingsvergunningsprocedure, zoals door u verderop in het artikel is omschreven.

3. In de toelichting wordt aangegeven dat in het kader van de planontwikkeling graafwerkzaamheden nabij onze aardgastransportleiding zijn voorzien. Wij verzoeken u de procedure voorgeschreven in artikel 4 te volgen en vooraf aan de werkzaamheden een advies bij ons bedrijf in te winnen.

4. Op pagina 36 van de toelichting wordt verwezen nasar de brief van de Gasunie waarin is aangegeven dat wij zullen streven om de bestaande PR contouren voor 1.01.2014 op te lossen. Wij kunnen u berichten dat inmiddels dankzij toepassing van diverse maatregelen de PR contour overal op de leiding ligt.

Reactie gemeente:

1. De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

2. Uit navraag bij de Gasunie is gebleken dat het veelal gaat om bouwwerken geen gebouwen zijnde, die op basis van bij artikel 2 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht vergunningsvrij zijn. Derhalve is het niet nodig om hiervoor in het bestemmingsplan nadere regels op te nemen.

3. De Gasunie zal om advies worden gevraagd voordat de graafwerkzaamheden plaats zullen vinden.

4. De tekst in de toelichting zal hierop worden aangepast.

4.

Naam: Brandweer Twente, Postbus 1400, 7500 BK Enschede

Datum: 12-06-2013

Reactie betreft perceel Tracé fietssnelweg

Samenvatting reactie:

1. Omdat het plan alleen voorziet in verkeersfuncties, is er geen sprake van de toevoeging van objecten waar mensen verblijven. Er is daarmee ook geen sprake van een toename van het groepsrisico.

2. De ontwikkeling zorgt niet voor een toename van het aantal aanwezigen binnen het effectgebied van de spoorlijn of de buisleiding. Daarmee is er formeel gezien geen aanleiding voor een advies voor aanvullende maatregelen. De aanleg van het fietspad biedt echter een unieke mogelijkheid voor de verbetering van de bestrijdbaarheid van incidenten op het spoor. Het traject ter hoogte van het plangebied kent beperkingen in de bereikbaarheid en bluswatervoorziening voor incidenten op het spoor. Het spoor is moeilijk bereikbaar door barrières en een beperkt aantal toegangen. De bluswatervoorziening ligt op afstand. Indien hulpdiensten via verschillende toegangen op het fietspad kunnen komen en het fietspad voldoende breedte heeft voor hulpdiensten, dan kunnen de hulpdiensten overal langs het spoor opstellen.

3. Wij geven u in overweging enkele bluswatervoorzieningen te realiseren. Wij beseffen dat deze voorzieningen niet ten gunste van het plan komen, maar wel de bestrijdbaarheid van incidenten (niet alleen gevaarlijke stoffen, maar ook bij brand in een trein) op het spoor verbeteren en daarmee de kans op een succesvolle inzet van de hulpdiensten vergroten.

4. De aanleg van de fietssnelweg heeft geen nadelige invloed op de huidige situatie voor wat betreft restrisico bij calamiteiten op het spoor. De fietssnelweg is zelfs een verbetering doordat het de bereikbaarheid van het spoor verbeterd en daarmee de mogelijkheden voor een inzet door de hulpdiensten vergroot.

Reactie gemeente:

1. De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

2. De fietssnelweg zal in principe alleen voor fietsverkeer toegankelijk worden gemaakt. In geval van calamiteiten is de fietssnelweg ook toegankelijk voor hulpdiensten.

3. De overweging wordt vooralsnog voor kennisgeving aangenomen. De gemeente gaat graag in overleg met de brandweer om te kijken welke mogelijkheden er in de verdere planvorming zijn ten aanzien van het realiseren van enkele bluswatervoorzieningen.

4. De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

Conclusie:

De vooroverlegreactie leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.

7.4 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 t/m 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Het plan zal daarna, al dan niet gewijzigd, ter vaststelling worden aangeboden aan de gemeenteraad.