direct naar inhoud van Regels
Plan: Bestemmingsplan Wensink Noord/Wensink Zuid, herziening Fietssnelweg 1e fase
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpWNWZhz001-vg02

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Bestemmingsplan Wensink Noord/Wensink Zuid, herziening Fietssnelweg 1e fase met identificatienummer NL.IMRO.0147.BpWNWZhz001-vg02 van de gemeente Borne.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 afvalcontainer

container voor het gescheiden inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen (d.w.z. afvalstoffen afkomstig uit particuliere huishoudens, behoudens voor zover het ingezamelde bestanddelen van die afvalstoffen betreft, die zijn aangewezen als gevaarlijke afvalstoffen).

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.7 bestaand bouwwerk

een bouwwerk dat:

  • 1. op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan bestaat of in uitvoering is;
  • 2. na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een omgevingvergunning, waarbij de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend.

1.8 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.9 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op het hetzelfde perceel bevindend hoofgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende vergunning;

1.12 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.13 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.14 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.15 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel.

1.16 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.17 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.18 evenement

gebeurtenissen gericht op een groot publiek met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur.

1.19 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.20 geluidwal

een aarden grondlichaam ten behoeve van beperking van de geluidshinder;

1.21 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.22 ingreep

bodemroerende werkzaamheden die noodzakelijk zijn ten behoeve van het bouwen van (ondergrondse) bouwwerken.

1.23 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.24 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.25 peil
  • 1. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.26 perceelsgrens

een grenslijn tussen bouwpercelen onderling.

1.27 voorzieningen van algemeen nut

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut zoals groen-, water-, nuts- en daarmee vergelijkbare voorzieningen, waaronder straatmeubilair, abri's, transformatorhuisjes, bergbezinkbassins en retentievoorzieningen;

1.28 weg

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 afstand tot de bouwperceelsgrens:

de kortste afstand van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsgrens van het bouwperceel.

2.7 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.8 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel c.q. bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

2.9 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidsmuren).

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen grond zijn bestemd voor:

  • 1. groenvoorzieningen;
  • 2. waterpartijen en watergangen;
  • 3. afvalcontainers;
  • 4. speeltoestellen, straatmeubilair en kunstwerken;
  • 5. voorzieningen van algemeen nut;
  • 6. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • 7. transport, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater.

3.1.1 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • 1. de hoogte van speeltoestellen en kunstwerken mag maximaal 5 meter bedragen;
  • 2. de hoogte van een geluidscherm en geluidwal mag maximaal 5 meter bedragen;
  • 3. de hoogte van een afvalcontainer mag maximaal 2 meter bedragen en de oppervlakte maximaal 4 m² (bij bovengronds plaatsen);
  • 4. de hoogte van voorzieningen van algemeen nut mag maximaal 3 meter bedragen en de oppervlakte maximaal 15 m²;
  • 5. de hoogte van andere overige bouwwerken mag maximaal 3 meter bedragen.

3.1.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering, afmetingen van gebouwen en overige bouwwerken:

  • 1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • 2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • 3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • 4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • 5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

3.1.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • 1. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • 2. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
  • 3. het realiseren van paden, in- of uitritten of andere vormen van verharding.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • 1. wegen met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
  • 2. groenvoorzieningen, waaronder bermen;
  • 3. parkeervoorzieningen;
  • 4. voorzieningen van algemeen nut;
  • 5. kunstwerken en straatmeubilair;
  • 6. evenementen;
  • 7. afvalcontainers;
  • 8. speeltoestellen;
  • 9. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • 10. watergangen en waterpartijen;
  • 11. transport, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen van overige bouwwerken, gelden de volgende regels :

  • 1. de bouwhoogte van kunstwerken mag maximaal 5 meter bedragen;
  • 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, ten behoeve van de verkeersregeling, wegaanduiding of verlichting, mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  • 3. de hoogte van een afvalcontainer mag maximaal 2 m bedragen en de oppervlakte maximaal 4 m² (bij bovengronds plaatsen);
  • 4. de hoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 3 meter;
  • 5. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 meter.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering, afmetingen van gebouwen en overige bouwwerken:

  • 1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • 2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • 3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • 4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • 5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • 1. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • 2. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
  • 3. een gebruik van gronden voor het beproeven van motorvoertuigen, alsmede voor de beoefening van de motorsport en de modelvliegsport en voor het racen of crossen van motorvoertuigen.

Artikel 5 Leiding - Gas

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van gasleidingen.

5.2 Bouwregels

5.2.1 Bouwen binnen beschermingszone
  • 1. Binnen de beschermingszone mogen uitsluitend overige bouwwerken worden opgericht, die ten dienste staan van de primaire bestemming met een maximale hoogte van 1,5 meter en een oppervlakte van ten hoogste 5 m2.
  • 2. In aanvulling op het bepaalde onder a mogen binnen de beschermingszone uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd, welke krachtens de aan de betreffende gronden gegeven primaire bestemming zijn toegelaten, indien de belangen van de gasleiding niet op een onevenredige manier worden geschaad;
  • 3. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag -met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels- uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik gemaakt wordt van de bestaande fundering.

5.2.2 Toelaatbaarheid

Bouwen binnen de beschermingszone als bedoeld in 4.2.1 is slechts toelaatbaar, mits:

  • 1. de veiligheid van de leiding niet wordt geschaad;
  • 2. het geen kwetsbare objecten betreft;
  • 3. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.3.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden op de tot Leiding - Gas bestemde grond, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:

  • 1. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • 2. het aanleggen van wegen, paden of parkeergelegenheden dan wel het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • 3. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of op enige andere wijze ingraven c.q. indrijven van voorwerpen;
  • 4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • 5. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • 6. het permanent opslaan van goederen.

5.3.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 4.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • 1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer ten aanzien van de leiding en de belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en);
  • 2. werkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
  • 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

5.3.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 4.3.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • 1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
  • 2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden hebben een middelhoge verwachtingswaarde en zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de aan de gronden eigen zijnde aanwezige danwel te verwachten archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

Binnen de in lid 5.1 bedoelde gronden zijn, in afwijking van de regels bij de ter plaatse geldende bestemming, uitsluitend ingrepen kleiner dan 2.500 m² en tot 40 cm diep toegestaan.

6.3 Afwijking van de bouwregels

6.3.1 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in 5.2 omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van bouwwerken die zijn toegestaan krachtens de regels behorende bij de ter plaatse geldende bestemming, mits:

  • 1. uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden ter plaatse van de ingreep naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende is vastgesteld en door het stellen van voorwaarden de archeologische waarden voldoende beschermd kunnen worden;
  • 2. tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden (amateur)-archeologen in de gelegenheid worden gesteld om waarnemingen te verrichten om archeologisch (nood)onderzoek toe te staan.

6.3.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning wordt niet verleend indien (zwaarwegende) archeologische inhoudelijke criteria zich daartegen verzetten.

6.3.3 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 5.3.1, wint zij schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

6.4 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden

6.4.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden op in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • 1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • 2. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • 3. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
  • 4. het verlagen van het waterpeil;
  • 5. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • 6. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen van gronden en het rooien van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd.

6.4.2 Beoordelingskader

Een omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden kan slechts worden verleend indien:

  • 1. uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden ter plaatse van de ingreep naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende zijn vastgesteld en door het stellen van voorwaarden de archeologische waarden voldoende beschermd kunnen worden;
  • 2. tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden archeologen in de gelegenheid worden gesteld om waarnemingen te verrichten om archeologisch (nood)onderzoek toe te staan.

6.4.3 Uitzonderingen

Het in 5.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken of werkzaamheden:

  • 1. werken of werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,4 meter onder het bestaande maaiveld;
  • 2. werken of werkzaamheden die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, mits de gronden niet dieper dan 0,4 meter worden geroerd, tenzij is aangetoond dat vanaf 0,4 meter diepte archeologische waarden ten gevolge van het gebruik van de gronden in het verleden reeds verloren zijn gegaan;
  • 3. werken of werkzaamheden die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning;
  • 4. werken of werkzaamheden waarvoor een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 van toepassing is.

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen voor het verwijderen van de 'Waarde - Archeologie 2', indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat dit mogelijk is.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 3

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de aan de grond eigen zijnde aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

Binnen de in lid 6.1 bedoelde gronden zijn, in afwijking van de regels bij de ter plaatse geldende bestemming, uitsluitend ingrepen kleiner dan 5.000 m² en tot 40 cm diep toegestaan.

7.3 Afwijking van de bouwregels

7.3.1 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in lid 6.2 omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van bouwwerken die zijn toegestaan krachtens de regels behorende bij de ter plaatse geldende bestemming, mits:

  • 1. uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden ter plaatse van de ingreep naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende is vastgesteld en door het stellen van voorwaarden de archeologische waarden voldoende beschermd kunnen worden;
  • 2. tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden (amateur)-archeologen in de gelegenheid worden gesteld om waarnemingen te verrichten om archeologisch (nood)onderzoek toe te staan.

7.3.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning wordt niet verleend indien (zwaarwegende) archeologische inhoudelijke criteria zich daartegen verzetten.

7.3.3 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 6.3.1, wint zij schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

7.4 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.4.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden op in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • 1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • 2. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • 3. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
  • 4. het verlagen van het waterpeil;
  • 5. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • 6. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen van gronden en het rooien van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd.

7.4.2 Beoordelingskader

Een omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

7.4.3 Uitzonderingen

Het in 6.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken of werkzaamheden:

  • 1. werken of werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,4 meter onder het bestaande maaiveld;
  • 2. werken of werkzaamheden die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, mits de gronden niet dieper dan 0,4 meter worden geroerd, tenzij is aangetoond dat vanaf 0,4 meter diepte archeologische waarden ten gevolge van het gebruik van de gronden in het verleden reeds verloren zijn gegaan;
  • 3. werken of werkzaamheden die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning;
  • 4. werken of werkzaamheden waarvoor een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 van toepassing is.

7.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen voor het verwijderen van de 'Waarde - Archeologie 3', indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat dit mogelijk is.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Ondergrondse werken en werkzaamheden

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

9.2 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • 1. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m²;
  • 2. de bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter onder peil, met dien verstande dat een voorziening ten behoeve van de waterhuishouding tot maximaal 6 meter onder peil gebouwd mag worden.

9.3 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2 voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarden dat:

  • 1. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  • 2. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Indien niet op grond van een andere regel van deze regels afgeweken kan worden kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan ten behoeve van:

  • 1. het afwijken van de in de regels voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%;
  • 2. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van een bouwgrens ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad. De afwijking mag ten hoogste 5 meter bedragen;
  • 3. de sub a en b genoemde afwijkingen mogen slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten aanzien van:

  • 1. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad. De afwijking mag ten hoogste 5 meter bedragen;
  • 2. het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van het plan, worden gewijzigd.

Artikel 12 Algemene procedureregels

Bij toepassing van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.

Artikel 13 Overige regels

Indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig krachtens een omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: regels van het Bestemmingsplan Wensink Noord/Wensink Zuid, herziening Fietssnelweg 1e fase.