direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijzigingsplan Woongebied Borne West, Veldovenweg 9
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpWBWwz001-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is eigenaar van een onbebouwd perceel aan de Veldovenweg ong. te Borne. De gronden, kadastraal bekend als gemeente Borne, sectie D, nummers 6161 en 6162 (gedeeltelijk), zijn momenteel in gebruik als weide en tuin. In het geldend bestemmingsplan "Woongebied Borne West" geldt ter plaatse van het plangebied een wijzigingsbevoegdheid op basis waarvan nieuwe woningen kunnen worden toegevoegd. Het betreffende perceel biedt, de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid voor wat betreft afstanden tot omliggende bouwvlakken in acht nemend, ruimte om maximaal één woning toe te voegen.

Initiatiefnemer is voornemens gebruik te maken van de in het geldend bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid en heeft burgemeester en wethouders van de gemeente Borne verzocht hier medewerking aan te verlenen. Burgemeester en wethouders hebben positief besloten op het verzoek.

Middels dit wijzigingsplan wordt uitvoering gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid en wordt de mogelijkheid om maximaal één woning te bouwen in het plangebied juridisch-planologisch geregeld. Aangetoond zal worden dat de bouw van maximaal één woning in het plangebied vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan Veldovenweg, in het zuiden van de kern Borne. Hoewel het perceel onbebouwd is, staat het perceel ook bekend als Veldovenweg 9. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrenst door het woonperceel aan de Veldovenweg 7 en aan de oostzijde door de achterzijde van het bedrijfsperceel aan de Steenbakkersweg 18. De zuidelijke plangrens wordt gevormd door het woonperceel aan de Veldovenweg 11, een deel van de tuin bij deze woning maakt onderdeel uit van het plangebied. De Veldovenweg vormt de westelijke plangrens. In figuur 1.1. wordt de ligging en globale begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit wijzigingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWBWwz001-vg01_0001.png"

Figuur 1.1) Ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerend bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied is het bestemmingsplan "Woongebied Borne West". Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 25 juni 2013 door de gemeenteraad van Borne. Op basis van dit bestemmingsplan zijn de gronden in het plangebied bestemd als 'Wonen' en 'Tuin'. Daarnaast is over het gehele plangebied de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' gelegd en is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' van toepassing. In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het geldend bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWBWwz001-vg01_0002.png"

Figuur 1.2) Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan 'Woongebied Borne West'

Gronden met de bestemming 'Wonen' zijn onder meer bedoeld voor het wonen, tuinen en erven. Gronden met de bestemming 'Tuin' zijn onder andere bedoeld voor tuinen en verhardingen. Vanwege het ontbreken van een bouwvlak binnen de bestemming 'Wonen' is het bouwen van een nieuwe woning binnen het plangebied niet toegestaan. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' is opgenomen voor de bescherming en veiligstelling van de aan de gronden eigen zijnde aanwezige danwel te verwachten archeologische waarden.

In artikel 28.2 van het bestemmingsplan is een bepaling opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsbevoegdheid' de bestemming gewijzigd kan worden in de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' waarbij nieuwe vrijstaande, twee-aaneen gebouwde woningen en geschakelde woningen mogen worden gebouwd. Over het gehele plangebied is de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' gelegd. Indien de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid in acht worden genomen, kan binnen het plangebied maximaal één woning worden toegestaan. Hierna wordt het planvoornemen aan alle voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid getoetst. Hieruit blijkt dat aan alle voorwaarden wordt voldaan.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 betreft een beschrijving en analyse van de bestaande situatie. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid dat als basis dient voor dit plan besproken. Hoofdstuk 4 betreft een planbeschrijving. De verschillende milieuaspecten die van belang zijn voor elk plan worden besproken in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan de juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 en 8 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Borne is één van de oudste dorpen in Twente. Al in een uit 1206 daterende akte wordt de naam Borne (Burgunde) vermeld. In de middeleeuwen vormde Borne één esdorpencomplex met meerdere brinken. Rondom deze brinken (Koppelsbrink, Meijershof, De Horst) ontstonden kleine buurten. Tot ongeveer het einde van de 18e eeuw was de structuur van Borne zuiver agrarisch. De huisnijverheid was nodig om het te geringe inkomen van de boer en zijn knecht wat op te vijzelen.

In de tweede helft van de 19e eeuw begint de oude kern van Borne haar overwegend agrarische karakter te verliezen. De komst van de spoorlijn heeft hier een belangrijk aandeel in gehad. De industrialisatie zette in. Wat voor heel Twente gold, gold ook voor Borne; de industrialisatie werd ondenkbaar zonder de textielindustrie. Deze tak van industrie is geworteld in een stuk noodzakelijke huisvlijt: de huiswevers. Toen Gijsbrecht Karel van Hogendorp door Borne trok, noteerde hij in zijn dagboek: “Alles spint en weeft hier”. Fabrikanten kochten de geweven stoffen op en verkochten die weer aan afnemers elders.

Met de komst van de spoorlijn en de komst van verschillende fabrieken is Borne ook westwaarts richting het Bornsche Veld gegroeid. In de loop der jaren heeft Borne zich verder ontwikkeld tot een woongemeente van allure. Met een eigentijds en aantrekkelijk winkelcentrum, een fraai gerestaureerde historische kern en een veelzijdig aanbod van culturele en recreatieve voorzieningen maakt Borne goede sier in de Twentse stedenrij. De kern heeft nu ruim 19.000 inwoners.

De historische kaarten in figuur 2.1, het plangebied is hier middels een rode contour in aangegeven, geven een goed beeld van de ontwikkeling van Borne in de periode van 1900 tot 1950.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWBWwz001-vg01_0003.png"

Figuur 2.1) Historische kaarten Borne ± 1900 (links) en ± 1950 (rechts)

Zoals ook blijkt uit de historische kaarten was er rond 1900 niet of nauwelijks bebouwing aanwezig in en rond het plangebied. Rond 1950 was er al enige bebouwing aanwezig in de omgeving. Indien de historische kaarten worden vergeleken met de topografische kaart uit figuur 1.1 blijkt dat zich de kern Borne zich in de loop der jaren ook steeds meer in zuidelijke richting heeft ontwikkeld. Hierbij is het gebied rondom de Veldovenweg behoorlijk verdicht waardoor momenteel sprake is van een gebied dat gerekend wordt tot de kern Borne.

2.2 Het plangebied

De Veldovenweg kenmerkt zich als een uitloper van de kern Borne. Langs dit bebouwingslint komen, met name het gebied ten zuiden van het voormalige kleigat, hoofdzakelijk woningen voor. In het lint van bebouwing bevinden zich nog enkele onbebouwde percelen die hoofdzakelijk gebruikt worden als weide. Ten westen van het bebouwingslint bevindt zich een concentratie van bedrijvigheid langs de Steenbakkersweg. Het plangebied grenst met de achterste perceelsgrens aan één van de bedrijfspercelen langs de Steenbakkersweg, te weten de het bedrijf aan de Steenbakkersweg 18.

De luchtfoto in figuur 2.2 geeft een goed beeld van dit bebouwingslint en het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWBWwz001-vg01_0004.png"

Figuur 2.2) Luchtfoto plangebied en omgeving

Het plangebied zelf is momenteel onbebouwd en deels in gebruik als weide. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 2.200 m2. Het betreft een perceel met een breedte van circa 20 meter en een diepte van meer dan 100 meter. De streetview-afbeelding in figuur 2.3 geeft een beeld van het plangebied. Het plangebied betreft het onbebouwde perceel tussen woningen Veldovenweg 7 en Veldovenweg 11.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWBWwz001-vg01_0005.png"

Figuur 2.3) Aanzicht plangebied

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

3.1.1.1 Doorwerking plangebied

In dit geval is sprake van een lokale ontwikkeling waar geen nationale belangen zoals verwoord in de SVIR zijn gemoeid. Van strijd met het rijksbeleid zoals verwoordt in de SVIR is dan ook geen sprake.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

In de SVIR wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

3.1.2.1 Doorwerking plangebied

De in dit wijzigingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling raakt geen nationale belangen zoals vastgelegd in het Barro.

3.1.3 Regeling Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Rarro)

Op 1 oktober 2012 is een wijziging van het Barro en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. Deze wijziging betreft onder andere het aanwijzen van reserveringsgebieden voor de uitbreiding van bestaande hoofdwegen. In artikel 2.7.2 van het Barro zijn hoofdwegen (of delen daarvan) aangewezen waarvoor een reserveringsgebied geldt aan één of beide zijden van de hoofdweg ten behoeve van een mogelijke uitbreiding daarvan. Conform artikel 2.7.4 van het Barro mag het bestemmingsplan binnen het aangewezen reserveringsgebied geen wijzigingen bevatten die de in dit artikel genoemde activiteiten of bestemmingen mogelijk maken ten opzichte van het op 1 oktober 2012 vigerende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWBWwz001-vg01_0006.jpg"

Figuur 3.1) Uitsnede kaart Reserveringsgebieden uitbreiding hoofdwegen

3.1.3.1 Doorwerking plangebied

Ter plaatse van de Rijksweg A35 ter hoogte van de Borne zijn geen reserveringsgebieden aangewezen. Zodoende zijn er ten aanzien van het Barro geen beperkingen ten aanzien van de snelweg.

3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder kent de in figuur 3.2 genoemde treden die ingeval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling achter elkaar moeten worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWBWwz001-vg01_0007.png"

Figuur 3.2) De Ladder voor duurzame verstedelijking

3.1.4.1 Doorwerking plangebied

Op grond van recente jurisprudentie is het ten aanzien van de Ladder voor duurzame verstedelijking is het allereerst van belang om te bekijken of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, Bro.

Uit die jurisprudentie blijk dat de bouw van 9 woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro (zie ABRvS 8 april 2015, 201401119/1/R1). Gezien het feit dat dit wijzigingsplan slechts voorziet in maximaal één nieuwe woning, wordt geconcludeerd dat ook in dit geval geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. De Ladder voor duurzame verstedelijking hoeft derhalve niet doorlopen te worden.

3.1.5 Conclusie

Dit wijzigingsplan maakt de bouw van maximaal één nieuwe woning mogelijk. Het rijksbeleid laat zich niet uit over dergelijke lokale en kleinschalige ontwikkeling. Derhalve wordt geconcludeerd dat dit wijzigingsplan geen ontwikkeling mogelijk gemaakt die in strijd is met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving wordt omschreven in de Omgevingsvisie Overijssel. In de Omgevingsvisie schetsen Provinciale Staten hun visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Zij geven aan wat volgens hen de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdragen deze te realiseren. De Omgevingsvisie Overijssel is op 1 juli 2009 vastgesteld. Naar aanleiding van een evaluatie is op 3 juli 2013 een actualisatie van de Omgevingsvisie Overijssel en Omgevingsverordening vastgesteld die op 1 september 2013 in werking is getreden.

Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaaleconomische ontwikkeling van Overijssel. Dit betekent dat de provincie ruimte wil bieden voor de ontwikkeling van werkgelegenheid en hoogwaardige woonmilieus tot stand willen brengen. Dynamiek ziet de provincie als een kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken. Dit wordt gedaan door in te zetten op een evenwichtige afweging van beleidsambities waaronder waterveiligheid, een gezond milieu en goede volksgezondheid. Daarnaast wordt ook gestuurd op het versterken van de waardevolle en karakteristieke kenmerken van het landschap.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie Overijssel. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
3.2.3.1 Algemeen

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus. Aan de hand van de drie niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling passend is binnen het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving. In figuur 3.2 wordt het uitvoeringsmodel weergegeven. De betreffende niveaus worden hierna toegelicht waarbij het plan wordt getoetst aan het betreffende niveau uit het uitvoeringsmodel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWBWwz001-vg01_0008.jpg"

Figuur 3.2) Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

3.2.3.2 Generieke beleidskeuzes (of)

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Als deze beleidskeuzes het gevolg zijn van provinciale keuzes zijn ze verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Doorwerking plangebied

Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' zijn met name de artikelen 2.1.2 lid 1, 2.1.3 en 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Op deze artikelen wordt hierna nader ingegaan.

Artikel 2.1.2 lid 1 (Principe van concentratie)

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

Met dit artikel stelt de provincie als aanvulling op trede 1 van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking dat uitsluitend sprake mag zijn van bijvoorbeeld woningbouw als hiermee voorzien kan worden in de lokale behoefte. Zoals blijkt uit paragraaf 3.3.2 wordt hier in de gemeentelijke 'Woonvisie Borne' en het daarbij behorende woningbouwprogramma, uitgegaan wordt van het toevoegen van in totaal 150 woningen in de bestaande wijken, ook vanuit gegaan. Uitzondering hierop is de ontwikkeling van de Bornsche Maten, daar wordt zowel ruimte geboden aan de lokale als een deel van de regionale woningbouwbehoefte. De ontwikkeling in het plangebied heeft echter geen raakvlakken met de Bornsche Maten. Hier wordt derhalve geconcludeerd dat de woningbouwontwikkeling waarin dit plan voorziet in overeenstemming is met artikel 2.1.2 lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.3 (SER-ladder voor de Stedelijke omgeving)

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip 'groene omgeving' nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied. 

Het begrip 'bestaand bebouwd gebied' is gedefinieerd als: de gronden die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro/artikel 10 BRO.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

Op basis van het geldend bestemmingsplan zijn de gronden in het plangebied bestemd als 'Wonen' en 'Tuin'. Binnen deze bestemmingen worden stedelijke functies als wonen, tuinen en erven en parkeervoorzieningen toegestaan. Gezien de definitie die de Omgevingsverordening Overijssel hanteert voor 'bestaand bebouwd gebied', wordt derhalve geconcludeerd dat geen sprake is van extra ruimtebeslag op de groene omgeving door het bouwen en verharden. Dit wijzigingsplan is in overeenstemming met artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.2.2 (Nieuwe woningbouwlocaties)

  • 1. Bestemmingsplannen en projectbesluiten voorzien in de totstandkoming van nieuwe woningbouwlocaties voor zover de nieuwe woningbouwlocatie naar aard, omvang en locatie in overeenstemming is met een woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten van Overijssel.
  • 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt de eis van overeenstemming met buurgemeenten niet voor buurgemeenten buiten de provincie Overijssel. In dat geval is het voldoende dat aangetoond is dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

De gemeente Borne heeft, zoals ook blijkt uit paragraaf 3.3.2, een eigen woonvisie opgesteld. Bij de uitwerking van de woonvisie is nadrukkelijk rekening gehouden met de eisen uit de Omgevingsverordening Overijssel die door de provincie zijn gesteld en is tevens overleg gevoerd met de provincie Overijssel en buurgemeenten. De met de provincie gemaakte prestatieafspraken zijn door vertaald in de gemeentelijke woonvisie en de daarin opgenomen woningbouwprogrammering.

Zoals blijkt uit paragraaf 3.3.2 is de ontwikkeling van maximaal één woning binnen het plangebied in overeenstemming met de woonvisie. Gezien het vorenstaande wordt derhalve geconcludeerd dat deze woningbouwinvulling ook in overeenstemming met het bepaalde in artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

3.2.3.3 Ontwikkelingsperspectieven (waar)

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent door vertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Het ter plaatse van toepassing zijnde ontwikkelingsperspectief is: 'Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte - Mixlandschap' en 'Stadsrandgebied'. In figuur 3.3 wordt dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWBWwz001-vg01_0009.png"

Figuur 3.3) Uitsnede ontwikkkelingsperspectievenkaart

Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte: Mixlandschap

Binnen dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant staat het gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Aan de voornoemde functies worden ontwikkelingsmogelijkheden geboden mits die de karakteristieke gevarieerde opbouw van het cultuurlandschappen in deze gebieden versterken

Stadsrandgebied

De stadsrandgebieden strekken zich uit tot in de Groene omgeving, maar bedienen vooral de Stedelijke omgeving. Het beleid ten aanzien van de stadsranden is gericht op het vormgeven van de overgang tussen bebouwd gebied en de groene omgeving. Deze gebieden vormen zowel de entree van de stad als de verbinding met het buitengebied.

Doorwerking plangebied

Zoals in het provinciaal beleid wordt aangegeven zijn ontwikkelingsperspectieven richtinggevend en bieden zij de nodige flexibiliteit. Hoewel in dit geval sprake is van een ontwikkelingsperspectief waar ruimte wordt geboden aan een mix van functies (waaronder de functie 'wonen'), kan het gebied niet worden aangemerkt als buitengebied. Gezien de bebouwingsdichtheid langs de Veldovenweg is ook geen sprake van een stadsrandgebied maar van een gebied dat onderdeel uitmaakt van het bestaand bebouwd gebied van de kern Borne. Als zodanig wordt het gebied op basis van het gemeentelijk beleid ook aangemerkt. Zo wordt het plangebied in de 'Structuurvisie Borne' (zie ook paragraaf 3.3.1) gezien als onderdeel van de kern Borne en maakt het plangebied onderdeel uit van een bestemmingsplan (het bestemmingsplan 'Woongebied Borne West') dat is opgesteld voor een gebied dat gerekend wordt tot de kern Borne. Aanvullend wordt opgemerkt dat ook de aan de gronden toegekende bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' al stedelijke functies ter plaatse toe staan. Dit wijzigingsplan voorziet uitsluitend in de mogelijkheid om in het plangebied maximaal één nieuwe woning toe te voegen, enkel deze bouwmogelijkheid is op basis van het geldend bestemmingsplan niet aanwezig. Gezien het vorenstaande wordt derhalve geconcludeerd dat het realiseren van één extra woning tussen al bebouwde percelen, mede gezien het feit dat ontwikkelingsperspectieven de nodige flexibiliteit bieden, op locatie passend is.

3.2.3.4 Gebiedskenmerken (hoe)

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De kwaliteitsopgaven en –voorwaarden op basis van gebiedskenmerken kunnen te maken hebben met landschappelijke -inpassing, infrastructuur,- milieuaspecten, bodemaspecten, cultuurhistorie, toeristische en recreatieve aantrekkingskracht, natuur, water, etc. De gebiedskenmerken zijn over het algemeen richtinggevend of inspirerend.

De provincie onderscheidt de volgende vier lagen:

  • 1. Natuurlijke laag;
  • 2. Laag van het agrarisch cultuurlandschap;
  • 3. Stedelijke laag;
  • 4. Lust en leisurelaag.

Hoewel het plangebied op basis van de gebiedskenmerkenkaart van de 'Stedelijke laag' niet wordt gerekend tot de kern Borne, wordt het plangebied op basis van het gemeentelijk beleid wel gerekend tot het bestaand bebouwd gebied van de kern Borne. Het bebouwingslint langs de Veldovenweg kenmerkt zich als een relatief dicht bebouwd woonlint en wordt om die reden dan ook gezien als onderdeel van de kern Borne. Hoewel de locatie niet bebouwd is, wordt een investering aan de hand van de gebiedskenmerken zoals deze gelden binnen de 'Natuurlijke laag' of de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap', gezien:

  • het gemeentelijk beleid alhier;
  • het feit dat de gronden al bestemd zijn voor stedelijke functies; en

niet noodzakelijk geacht. Op de gebiedskenmerkenkaart van de 'Lust- en leisurelaag' wordt hierna nader ingegaan. Zoals aangegeven wordt het plangebied op basis van de gebiedskenmerkenkaart van de 'Stedelijke laag' niet aangeduid.

Lust- en leisurelaag

Op basis van de 'Lust- en leisurelaag' is het plangebied aangeduid als 'Stads- en dorpsranden', in figuur 3.4 wordt dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWBWwz001-vg01_0010.png"

Figuur 3.4) Uitsnede gebiedskenmerkenkaart de 'Lust- en leisurelaag'

Stads- en dorpsranden

De stads- en dorpsrand is een overgangsgebied. Hier is sprake van 2 elkaar overlappende invloedssferen. De randen zijn bepalend voor de identiteit van zowel de steden- en dorpen als het landschap eromheen. De (potentiële) kwaliteit is die van de 'best of both worlds'; stedelijke voorzieningen, verspreid liggende (gewilde) woon- en werkfuncties, padennetwerk in een landschappelijk raamwerk. Ontwikkelingen dienen onder meer bij te dragen aan het verbinden van woon-, werken recreatiemilieus in de stads- en dorpsranden met hun omgeving en de landschappelijke structuren en routes

Doorwerking plangebied

Zoals in het voorgaande al aangegeven wordt het bebouwingslint langs de Veldovenweg op basis van het gemeentelijk beleid niet gezien als stads- of dorpsrand. Het gemeentelijk beleid merkt het plangebied, en de omgeving ervan, aan als stedelijk gebied behorende bij de kern Borne. Wel wordt gesteld dat de woningbouwontwikkeling in het plangebied bijdraagt aan een verdere versterking van het bebouwingslint langs de Veldovenweg.

3.2.4 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende wijzigingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling niet strijdig is met de uitgangspunten van het provinciale beleid. Het provinciaal beleid gaat uit van een bepaalde flexibiliteit en is met name wat betreft de ontwikkelingsperspectieven richtinggevend. Middels dit wijzigingsplan wordt gebruik gemaakt van deze flexibiliteit en wordt een nieuw passend woningbouwinitiatief in een bestaand bebouwingslint gefaciliteerd.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Borne 2030
3.3.1.1 Algemeen

De gemeente Borne heeft begin 2008 besloten om voor het totale grondgebied van de gemeente een structuurvisie op te stellen. Deze structuurvisie heeft betrekking op de periode 2010-2030. In het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, die per 1 juli 2008 in werking is getreden, is elke gemeente verplicht één of meerdere structuurvisies op te stellen voor het gehele grondgebied. Naast deze wettelijke verplichting maken nieuwe inzichten, diverse grootschalige plannen en ontwikkelingen in en rond Borne een actueel ruimtelijk sturingsmiddel noodzakelijk. In de structuurvisie zijn onder meer keuzes gemaakt over de wijze waarop Borne zich binnen de Netwerkstad wil profileren én via welke strategie zij deze keuze concreet wil verwerkelijken. Hiertoe is ingegaan op het imago dat de gemeente Borne wil uitstralen, het profiel dat de gemeente nastreeft en de vraag hoe aan het stedelijk gebied, de bedrijventerreinen en het landelijk gebied ontwikkelen en een ‘Borns’ karakter kan worden gegeven.

Op 23 juni 2015 heeft het college de Structuurvisie Borne 2030 vastgesteld, inclusief uitvoeringsprogramma. In figuur 3.5 is een uitsnede van de structuurvisiekaart opgenomen. Hieruit blijkt dat het plangebied wordt gezien als onderdeel van de kern Borne.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWBWwz001-vg01_0011.png"

Figuur 3.5) Structuurvisiekaart 'Structuurvisie Borne'

3.3.1.2 Ontwikkelingen wonen

Speerpunt van het Bornse woonbeleid is met name de ontwikkeling van de uitbreidingslocatie Bornsche Maten. Het overgrote deel van de woonopgave wordt op deze uitbreidingslocatie gerealiseerd. In de bestaande wijken is tot de periode tot en met 2015 een woonopgave van circa 145 woningen neergelegd.

Borne kiest in de gemeente voor de toevoeging van woningen met hoge kwaliteit voor alle doelgroepen. Die kwaliteitsverbetering geldt eveneens voor de bestaande voorraad. De gemeente stelt zich tot doel om mensen van binnen en buiten Borne de kans te bieden een volledige wooncarrière op te bouwen. Groei met kwaliteit betekent voor de planperiode van 2010 tot 2015 een woonopgave voor het realiseren van 585 nieuwbouwwoningen op uitbreidingslocaties en circa 145 woningen in de bestaande wijken.

Daarnaast wordt door de gemeente en Welbions volop geïnvesteerd in de kwaliteit van de bestaande woningen en de woonomgeving, met als doel de kwaliteit van de bestaande voorraad en van de woonomgeving op peil te houden en waar mogelijk te versterken.

3.3.1.3 Doorwerking plangebied

In dit geval is sprake van een woningbouwontwikkeling in het bebouwingslint aan de Veldovenweg. De nieuwe woning wordt gebouwd op basis van een in het bestemmingsplan 'Woongebied Borne West' opgenomen wijzigingsbevoegdheid. In het gemeentelijk woningbouwprogramma is rekening gehouden met de wijzigingsbevoegdheden uit geldend bestemmingsplannen waarmee woningbouw mogelijk kan worden gemaakt. De betreffende wijzigingsbevoegdheid waar in dit geval gebruik van wordt gemaakt is opgenomen in een bestemmingsplan dat is opgesteld voor enkele bestaande wijken in Borne, de Veldovenweg wordt gerekend tot deze zogenoemde 'bestaande wijken'. De bouw van één woning binnen het plangebied is daarom in overeenstemming met de 'Structuurvisie Borne'.

3.3.2 Woonvisie Borne (2010)
3.3.2.1 Algemeen

De Woonvisie Borne 2010-2014 heeft het Woonplan 2002-2006 vervangen. Met de Woonvisie Borne 2010-2014 wordt geen volledig nieuw beleid ingezet, maar wordt in grote lijnen het ingezette beleid voortgezet. Er doen zich echter diverse fundamentele ontwikkelingen voor, waardoor de woningmarkt sterk verandert. Zo neemt landelijk en regionaal de bevolkingsgroei af en verandert de samenstelling van de bevolking; de vergrijzing neemt toe, het aantal personen per huishouden blijft nog even dalen en het aantal eenpersoonshuishoudens neemt toe. Hiermee houdt deze nieuwe Woonvisie rekening.

De woonvisie is voorgelegd aan onder andere de buurgemeenten, waarbij overeenstemming is bereikt over het te voeren woonbeleid zoals dat in de Woonvisie omschreven is.

3.3.2.2 Visie op het wonen

De woningvoorraad van Borne is niet alleen permanent onderhevig aan vernieuwing en verbetering, maar wordt de komende jaren tevens uitgebreid. Borne biedt ruimte aan zowel de lokale als een deel van de regionale woningbehoefte in het uitbreidingsplan Bornsche Maten. In de visie staan de volgende punten centraal:

  • Groei en kwaliteit: de toevoeging van woningen met hoge kwaliteit voor alle doelgroepen, waarbij de mogelijkheid geboden wordt om een volledige wooncarrière op te bouwen.
  • Stad en landelijk gebied: het optimaal benutten van kansen vanuit het landelijk als vanuit het stedelijk gebied.
  • Vitale voorzieningen en een aangename kleinschaligheid: inzetten op sociale structuren, fysieke omstandigheden en economische dynamiek op kleinschalige, Bornse schaal.
  • Doelgroepen: levensloopbestendige woningen voor senioren, een actief doorstromingsbeleid om een wooncarrière binnen Borne mogelijk te maken, realiseren van passende woon- en opvangprojecten voor bijzondere doelgroepen.
3.3.2.3 Woningbouwprogramma

De gemeente Borne heeft voor de periode tot voorbij 2020 een omvangrijk woningbouwprogramma waarvan een groot deel in het uitbreidingsgebied Bornsche Maten wordt ontwikkeld. Binnen de bestaande wijken kunnen echter ook woningen worden toegevoegd. Ook binnen de bestaande wijken worden woningen toegevoegd met hoge kwaliteit.

Over het gemeentelijk woningbouwprogramma zijn prestatieafspraken met de provincie gemaakt. Daarin zijn verdisconteerd de in de afgelopen jaren gemaakte afspraken met betrekking tot het woningbouwprogramma (zie ook 3.2.3.2). Voor de planperiode van 2010 tot 2015 wordt uitgegaan van een woonopgave van circa 600 nieuwbouwwoningen in Bornsche Maten en circa 150 woningen in de bestaande wijken.

3.3.2.4 Aanvulling Woonvisie 2010-2014

Op 2 oktober 2012 is de 'Aanvulling Woonvisie 2010-2014' door de gemeenteraad vastgesteld. Deze aanpassing was noodzakelijk om, vanuit het woonbeleid en het bijbehorende woningbouwprogramma, individuele verzoeken tot toevoegingen van woningbouw in bestaand stedelijk gebied beter te kunnen reguleren. Het toevoegen van extra woningen naar aanleiding van individuele verzoeken ging namelijk ongewenst ten koste van het woningbouwprogramma voor andere woningbouwprojecten zoals de Bornsche Maten. Om dit te voorkomen is de woonvisie aangevuld. Hierbij is opgenomen dat de toevoeging van nieuwe woningen in het bestaand stedelijk gebied alleen toegestaan wordt als er aantoonbaar sprake is van het oplossen van een ruimtelijk-maatschappelijk ongewenste situatie. Opgemerkt wordt dat het vorenstaande uitsluitend betrekking heeft op woningen die nog niet zijn meegenomen in het gemeentelijk woningbouwprogramma. Vanuit het programma van de Woonvisie 2010-2014 maakt de gemeente Borne jaarlijks presentatieafspraken op het gebied van woningbouw met de provincie Overijssel. In toevoeging van nieuwe woningen buiten het programma is alleen bij uitzondering voorzien als deze voldoen in het in de paragraaf beschreven criterium met betrekking tot het oplossen van een zich voordoende ongewenste ruimtelijk-maatschappelijke situatie.

3.3.2.5 Doorwerking plangebied

In de gemeentelijke woningbouwprogrammering is rekening gehouden met de invulling van enkele binnen de geldende bestemmingsplannen opgenomen wijzigingsbevoegdheden. Deze woningbouw maakt onderdeel uit van het woningbouwprogramma van 150 woningen die zijn toebedeeld aan de bestaande wijken. Gezien het vorenstaande wordt dan ook geconcludeerd dat voorliggend wijzigingsplan in overeenstemming is met het gemeentelijk woningbouwbeleid zoals verwoordt in de 'Woonvisie 2010-2014'.

3.3.3 Bestemmingsplan 'Woongebied Borne West'
3.3.3.1 Algemeen

Het bestemmingsplan 'Woongebied Borne West' omvat de juridisch planologische kaders voor de wijken Letterveld-Noord, Letterveld-Zuid en Veldkamp-Tichelkamp. Doordat het bebouwingslint langs de Veldovenweg al relatief dicht bebouwd is, en het lint als uitloper onderdeel uitmaakt van een bestaande woonwijk zijn de gronden uitermate geschikt voor woningbouw. Om dit mogelijk te maken is in het geldend bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee woningbouw in het lint mogelijk gemaakt kan worden.

3.3.3.2 Wijzigingsbevoegdheid

In artikel 28.2 is deze wijzigingsbevoegdheid opgenomen. De bevoegdheid waar dit plan op gebaseerd is, kent een aantal voorwaarden waar aan voldaan moet worden. De betreffende wijzigingsbevoegdheid met bijbehorende voorwaarden luidt:

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' te wijzigen in de bestemming 'Wonen' en 'Tuin' waarbij nieuwe vrijstaande, twee-aaneengebouwde woningen en geschakelde woningen mogen worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. de voorgevel van de woning gericht is naar de Veldovenweg waarbij de afstand tussen de voorperceelsgrens en de voorgevellijn minimaal 5 m en maximaal 10 m mag bedragen;
  • b. de afstand tussen bouwvlakken minimaal 10 meter bedraagt;
  • c. de diepte van de bouwvlakken ten behoeve van:
    • 1. vrijstaande woningen mag maximaal 15 meter bedragen;
    • 2. twee-aaneengebouwde woningen en geschakelde woningen mag maximaal 12 m bedragen;
    • 3. de goothoogte mag maximaal 4,5 m bedragen;
  • d. uit onderzoek naar de gesteldheid van de bodem is gebleken dat er geen belemmeringen aanwezig zijn;
  • e. uit onderzoek is gebleken dat er geen milieuhygiënische belemmeringen aanwezig zijn;
  • f. In aanvulling op het bepaalde in dit lid zijn na wijziging de regels als opgenomen in Artikel 14 en Artikel 18 overeenkomstig van toepassing.
3.3.3.3 Toets ontwikkeling aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid

Hierna wordt aangegeven op welke wijze wordt voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in de wijzigingsbevoegdheid of wordt aangegeven in welke paragraaf/ hoofdstuk dit nader wordt toegelicht.

  • a. in de regels is als nadere voorwaarde, in aanvulling op het artikel 'Wonen' uit het geldend bestemmingsplan, opgenomen dat de voorgevel gebouwd dient te worden in de ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' weergegeven gevellijn. Deze aanduiding ligt 10 meter uit de Veldovenweg. Hiermee is tevens verzekerd dat de voorgevel gericht zal worden op de Veldovenweg en niet op grotere afstand wordt gesitueerd dan 10 meter.
  • b. Met de situering van het bouwvlak is rekening gehouden met deze voorwaarde. Het bouwvlak is op 10 meter uit het ten noorden en ten zuiden gelegen bouwvlak gelegd. Door deze voorwaarde en de voorwaarde als genoemd onder a, is het in het plangebied fysiek mogelijk om maximaal één vrijstaande woning op te richten.
  • c. De diepte van het op de verbeelding weergegeven bouwvlak bedraagt 15 meter. De goothoogte van maximaal 4,5 meter is vertaald in de regels en de verbeelding van dit wijzigingsplan.
  • d. Ter plaatse van de nieuwbouwlocatie is een verkennend bodemonderzoek verricht. In paragraaf 5.4 wordt hier nader op ingegaan. Hier wordt geconcludeerd dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt.
  • e. Hiervoor wordt kortheidshalve verwezen naar hoofdstuk 5. Hieruit blijkt dat geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen.
  • f. De regels uit artikel 14 ('Tuin') en artikel 18 ( 'Wonen') zijn onverkort van toepassing op dit plan. Voor wat betreft de bestemming 'Wonen' zijn wel aanvullende bouwregels opgenomen in verband met het bepaalde onder a en in verband met het op eigen terrein reserveren van ruimte voor minimaal twee parkeerplaatsen.

Zoals blijkt uit het vorenstaande wordt aan alle voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid voldaan.

3.3.4 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de bouw van één vrijstaande woning binnen het plangebied in overeenstemming is met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten zoals verwoord in de in deze paragraaf behandelde beleidsdocumenten.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Ruimtelijke ontwikkeling

Middels de wijzigingsbevoegdheid kan binnen het plangebied maximaal één vrijstaande woning worden gebouwd. Deze woning krijgt een maximale goothoogte van 4,5 meter en wordt afgedekt met aan kap. De voorgevel van de woning, welke georiënteerd wordt op de Veldovenweg, wordt gebouwd in de rooilijn van de voorgevel van de woningen aan de Veldovenweg 7 en 11. Door de woning op deze wijze in het bebouwingslint aan de Veldovenweg te situeren ontstaat een stedenbouwkundig verantwoord ingevuld bebouwingslint. In afbeelding 4.1 wordt de situering van de nieuwe woning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWBWwz001-vg01_0012.png"

Afbeelding 4.1: Situering nieuwe woning

Aan de woning wordt, achter de voorgevelrooilijn, een garage/ bijgebouw gebouwd. Het voornemen is om verder achter op het perceel een vrijstaand bijgebouw met een kap te bouwen. Deze kap past qua materiaalgebruik, en ook vorm, bij het hoofdgebouw waardoor qua bebouwing één geheel ontstaat.

Het woonperceel wordt direct ontsloten op de Veldovenweg. Het parkeren vindt in zijn geheel plaats op eigen perceel.

Hoofdstuk 5 Onderzoek/verantwoording

5.1 Besluit milieueffectrapportage

5.1.1 Algemeen

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk is;
  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het plan wordt genoemd in kolom 3 (plannen);
  • Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het plan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht is het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de in onderdeel D genoemde drempelwaarden ligt, moet het bevoegd gezag zich er nog steeds van vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling dient te worden vastgesteld of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(- beoordeling) plaatsvinden.
5.1.2 Beoordeling
5.1.2.1 Artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998

Zoals verwoord in 5.7.2.1 heeft de geplande ontwikkeling in het plangebied geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Een passende beoordeling op basis van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 is in het kader van dit wijzigingsplan dan ook niet noodzakelijk. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

5.1.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

In dit geval wordt een wijzigingsplan genoemd in kolom 4 van het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit wijzigingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Omdat een wijzigingsplan wordt genoemd in kolom 4 van het Besluit m.e.r., dient een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • indien het gebied 2000 woningen of meer omvat;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Met de ontwikkeling van maximaal één woning blijft dit plan ruimschoots beneden de drempelwaarden (2.000 woningen of meer). Zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder de drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen hebben.

Indien de maximale planologische mogelijkheden van dit plan worden vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat er gezien:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project; en
  • de kenmerken van het potentiële effect;

sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Er is geen sprake van een negatieve invloed op het milieu, dit blijkt onder andere gebleken uit de hierna volgende paragrafen. Daarnaast zijn de potentiële effecten van het project, in relatie tot de kenmerken en de plaats van het project, dusdanig beperkt van aard en omvang dat dit wijzigingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

5.1.3 Conclusie

Dit wijzigingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit plan.

5.2 Geluid

5.2.1 Algemeen

De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een weg, spoorweg of industrieterrein of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.2.2 Beoordeling

Middels dit wijzigingsplan wordt de bouw van een nieuwe woning mogelijk gemaakt. Op basis van de Wgh worden woningen aangemerkt als geluidsgevoelige objecten.

5.2.2.1 Wegverkeerslawaai

De nieuwe woning aan de Veldovenweg ligt binnen de wettelijke zones van de Steenbakkersweg, de Deldensestraat en de rijkswegen A1 en A35. Uit het akoestisch onderzoek (zie Bijlage 1 bij deze toelichting) blijkt dat de geluidsbelasting door wegverkeerslawaai op de gevels van de geplande woning lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder.

De Veldovenweg zelf is een doodlopende weg en heeft daarom een zeer lage verkeersintensiteit, waarvan zonder berekening kan worden vastgesteld dat de geluidbelasting onder de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder blijft. De conclusie is dan ook dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. Daarmee blijft de geluidbelasting ook onder de ambitiewaarde voor het betreffende gebiedstype uit de nota geluidbeleid van de gemeente Borne. Voor deze locatie is voor het aspect verkeerslawaai sprake van een goede ruimtelijk ordening.

5.2.2.2 Railverkeerslawaai

De spoorlijn Almelo-Enschede kent ter hoogte van het plangebied een wettelijke geluidszone van 600 meter. Het plangebied is gelegen op een afstand van bijna 800 meter van de spoorlijn en daarmee gelegen buiten de wettelijke geluidszone. Een akoestisch onderzoek railverkeerslawaai is daarom niet noodzakelijk.

5.2.2.3 Industrielawaai

Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van een gezoneerd industrieterrein. Een akoestisch onderzoek industrielawaai is dan ook niet aan de orde. In paragraaf 5.3 wordt ingegaan op in de omgeving aanwezige individuele bedrijvigheid.

5.2.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit wijzigingsplan.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

5.3.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen milieugevoelige functies en milieubelastende functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van milieugevoelige functies sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies onderling kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor per bedrijfssoort richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. Deze lijst beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie.

De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet (zullen) worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

5.3.1.1 Gebiedstypering

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Het buitengebied wordt gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype. Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

5.3.2 Beoordeling
5.3.2.1 Algemeen

Bij milieuzonering is sprake van een externe en interne werking. Indien door middel van een plan nieuwe functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat de nieuwe functie in het plangebied geen hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving (interne werking). Anderzijds dient te worden aangetoond dat functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkeling die mogelijk worden gemaakt (externe werking).

Gebiedstypering

Gezien de omgeving waarin het plangebied zich bevindt dient te worden uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

5.3.2.2 Interne werking

De in dit kader relevante milieubelastende functies bevinden zich ten (zuid)oosten van het plangebied. Op basis van het hier geldende bestemmingsplan, het bestemmingsplan "Woongebied Borne West, wordt op de percelen ten (zuid)oosten bedrijvigheid tot maximaal de categorie 3.1 toegestaan. Voor deze categorie bedrijvigheid geldt een grootste richtafstand van 50 meter. Deze afstand wordt gerekend tussen het bestemmingsvlak waarbinnen de bedrijvigheid kan worden uitgeoefend en de dichtstbijzijnde gevel van de woning.

In dit kader wordt voor wat betreft de dichtstbijzijnde gevel van de woning uitgegaan van het binnen de bestemming 'Wonen' opgenomen bouwvlak. Dit bouwvlak is gelegen op een afstand van ruim 75 meter van het bestemmingsvlak waarbinnen de categorie 3.1 bedrijvigheid kan worden uitgeoefend. Aan de richtafstand van 50 meter wordt derhalve ruimschoots voldaan. Het is dan ook te verwachten dat ter plaatse van de nieuw te bouwen woning sprake zal zijn van aan aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.3.2.3 Externe werking

De nieuwe functie waarin dit plan voorziet, de functie 'wonen', is niet milieubelastend voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Wat betreft de in de omgeving aanwezige bedrijvigheid is in 5.3.2.2 al toegelicht dat de nieuwe functie 'wonen' op voldoende afstand van bedrijvigheid is gesitueerd. Dit betekent dat de nieuwe functie 'wonen' geen extra belemmeringen met zich meebrengt voor in de omgeving aanwezige bedrijvigheid.

5.3.3 Conclusie

Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

5.4 Bodem

5.4.1 Algemeen

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

5.4.2 Beoordeling
5.4.2.1 Algemeen

In september 2008 is in het plangebied een verkennend bodemonderzoek verricht. Dit onderzoek is inmiddels ouder dan 5 jaar. Ten tijde van dit onderzoek was het gebruik binnen het plangebied exact hetzelfde als het huidige gebruik. In de tussenliggende jaren hebben zich binnen het plangebied geen wijzigingen voorgedaan die eventueel zouden kunnen leiden tot een andere conclusie dan het in september 2008 uitgevoerde bodemonderzoek.

Dat het gebruik binnen het plangebied sinds 2008 niet is gewijzigd, blijkt ook wel uit het in Bijlage 2 opgenomen verkennend bodemonderzoek. In dit onderzoek is een foto opgenomen in paragraaf 2.2. Een vergelijking van deze foto met afbeelding 2.3 opgenomen in deze toelichting, laat zien dat het gebruik in 2008 overeenkomt met het huidige gebruik.

Doordat zich in de tussentijd ter plaatse van het plangebied geen wijzigen hebben voorgedaan die mogelijk zouden kunnen leiden tot verontreinigingen, is dit onderzoek in het kader van dit wijzigingsplan nog bruikbaar. De resultaten van dit onderzoek worden hierna nader toegelicht. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage welke is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting.

5.4.2.2 Verkennend bodemonderzoek

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de bovengrond licht verontreinigd is met kobalt, zink, PAK en PCB gerelateerd aan de bodemvreemde bijmengingen en decennia lang menselijke handelingen op de locatie.

In de ondergrond is eveneens sprake van een lichte verontreiniging met kobalt.

In het grondwater zijn licht verhoogde concentratie barium, nikkel en zink aangetoond en worden beschouwd als van nature verhoogde achtergrondwaarden.

Met de resultaten van het onderzoek is de algehele milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in voldoende mate onderzocht. De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vormt geen belemmering bij de voorgenomen nieuwbouw. Het terrein is vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt voor het voorgenomen gebruik, namelijk wonen met tuin.

5.4.3 Conclusie

Gezien de resultaten van het verkennend bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoering van voorliggend wijzigingsplan.

5.5 Archeologische en cultuurhistorische waarden

5.5.1 Cultuurhistorie
5.5.1.1 Algemeen

Per 1 juli 2011 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van de MoMo is de Bro per 1 januari 2012 gewijzigd. Wat eerst alleen voor archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed: in de toelichting van het plan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

5.5.1.2 Beoordeling

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied of grenzend aan het plangebied geen Rijks- of gemeentelijke monumenten. Tevens is geen sprake van andere cultuurhistorische waarden in of nabij het plangebied

5.5.2 Archeologie
5.5.2.1 Algemeen

In de Wet op de archeologische monumentenzorg is bepaald dat bij de vaststelling van een plan en bij de bestemming van de grond rekening dient te worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Gemeenten hebben op basis van deze wet een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het projectgebied aanwezig (kunnen) zijn.

5.5.2.2 Beoordeling

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid ten aanzien van de archeologische monumentenzorg heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Borne in 2007 en 2008 een archeologische verwachtings- en advieskaart vervaardigd. Deze kaart is door middel van dubbelbestemmingen vertaald in het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Woongebied Borne West".

Zoals in paragraaf 1.3 aangegeven geldt ter plaatse van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. In deze dubbelbestemming is -samengevat- bepaald dat het bouwen van nieuwe bouwwerken of het verrichten van grondwerkzaamheden met een oppervlakte groter dan 5.000 m2 en dieper dan 0,4 m archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Gezien het feit dat de totale oppervlakte van het plangebied kleiner is dan 5.000 m2, wordt de oppervlakte waarboven een onderzoeksplicht geldt niet overschreden. Archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

5.5.3 Conclusie

Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk en cultuurhistorische waarden komen niet voor in het plangebied of in de directe omgeving van het plangebied.

5.6 Waterparagraaf

5.6.1 Beleidskader
5.6.1.1 Nationaal waterplan

Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.

5.6.1.2 Waterbeleid 21e eeuw

In Nederland verscheen in het najaar van 2000 het rapport “Waterbeleid voor de 21e eeuw”, een advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw (Commissie WB21). Deze door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen ingestelde commissie doet aanbevelingen over hoe in de komende eeuw met water moet worden omgegaan. De Commissie WB21 stelt dat de 21e eeuw om een andere aanpak van het waterbeleid vraagt dan de 20e eeuw. Er moet minder accent op het technische beheer komen te liggen. Het water moet niet langer als vijand, maar veel meer als bondgenoot worden gezien. Het waterbeheer dient te worden gebaseerd op:

  • stroomgebiedsbenadering;
  • ruimte geven aan water;
  • vasthouden en tijdelijk bergen van water, alvorens af te voeren;
  • kansen benutten voor meervoudig ruimtegebruik;
  • geen afwenteling van problemen in het watersysteem zelf, noch van bestuurlijke verantwoordelijkheden of kosten;
  • te ontwikkelen normenstelsel per stroomgebied.

Bij grootschalige en/of ingrijpende locatiebesluiten dienen de kwantitatieve en kwalitatieve gevolgen voor het watersysteem te worden onderzocht aan de hand van een zogenaamde watertoets. Zo nodig moeten compensatiemaatregelen worden getroffen. Het huidige regime van schadevergoeding door de Rijksoverheid moet worden vervangen door een verzekeringsstelsel voor schade door regenval en, eventueel, overstroming van boezems. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat en de provincie dienen op respectievelijk nationaal en regionaal niveau een sterkere regierol te vervullen. Naar verwachting zal de door de Commissie WB21 voorgestane aanpak belangrijke voordelen opleveren, zoals een toegenomen veiligheid van mens en dier en een betere bescherming van materiële goederen. Een snelle implementatie van de maatregelen voorkomt bovendien dat op termijn duurdere oplossingen voor de steeds nijpender problemen moeten worden gezocht. Ruimte voor water heeft tevens een positieve invloed op de natuurontwikkeling, de landbouw en de ruimtelijke kwaliteit in zowel stedelijk als landelijk gebied.

5.6.1.3 Regionaal waterplan Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel bevat het provinciale waterbeleid en is daarmee ook het Regionaal Waterplan op basis van de nieuwe Waterwet (nu nog ‘plan voor de waterhuishouding’ op basis van de Wet op de Waterhuishouding). In de omgevingsvisie wordt het provinciale beleid geschetst voor de hele fysieke leefomgeving. Door deze integrale aanpak is een optimale afstemming van beleid gerealiseerd tussen water en ruimtelijke ordening. Water is een dragende factor in het beleid in de Omgevingsvisie, doordat de laag van bodem, natuur en watersysteem de basis vormt van het ontwikkelingsperspectief. Binnen het waterbeheer kunnen verschillende functies worden onderscheiden voor oppervlaktewater en grondwater. Op basis van het provinciaal belang worden de functies benoemd, onderscheiden naar gebruiksfuncties en gebiedsfuncties. Daarbij wordt ook aangegeven welk gewicht deze functie heeft in de afweging met andere ruimtelijke gebiedsfuncties, zoals verstedelijking, infrastructuur, natuurontwikkeling, recreatie en dergelijke. Met het hanteren van een gedifferentieerde gewichtenset wordt op een genuanceerde wijze invulling gegeven aan het principe dat water een meer sturende rol moet vervullen in de ruimtelijke ontwikkeling.

5.6.1.4 Waterbeheerplan 2010 - 2015

Het waterschap Vechtstromen heeft het waterbeleid uitgewerkt in het waterbeheerplan. Daarnaast zijn de nota's 'aankoppelen / niet afkoppelen' en 'actualisatie rioleringsbeleid' opgesteld, die richtlijnen geven voor de omgang met water in bebouwd gebied.

Uitgangspunten van deze nota's zijn:

  • het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale oppervlakte- of grondwatersysteem;
  • er moet naar gestreefd worden om zo weinig mogelijk, licht verontreinigd regenwater naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie af te voeren;
  • gedoseerd afvoeren op oppervlaktewater;
  • geen toename van de piekafvoer in de bekensystemen als gevolg van (her)inrichting;
  • bij aanleg van nieuwe verharding ruimte realiseren voor 40 mm berging van hemelwater.

Diverse aspecten van het waterbeleid zijn verder uitgediept in afzonderlijke beleidsnota's. Voor het ruimtelijk relevante aandachtsgebied vasthouden en bergen van water is de “Beleidsnota Retentie” opgesteld. De uitgangspunten en wensen voor de inrichting en het beheer van beken en overige waterlopen zijn verwoord in de “Stroomgebied Actie Plannen (STAP)”. Daarnaast is de Keur van het waterschap een belangrijk kaderstellend instrument, waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

5.6.1.5 Gemeentelijk rioleringsplan 2011 t/m 2026 (2008)

Zoals beschreven in de Wet Milieubeheer dient iedere gemeente te beschikken over een actueel en vastgesteld Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). De gemeente Borne heeft daarom het 'Gemeentelijk Rioleringsplan 2011 t/m 2016' opgesteld. Hierin wordt aangegeven dat de gemeente een drietal zorgplichten heeft, te weten de zorgplicht voor het afvalwater, de zorgplicht voor het hemelwater en de zorgplicht voor het grondwater.

Zorgplicht afvalwater

Het beleid voor het afvalwater kent twee pijlers: het verminderen van de vervuiling uit de overstorten en een goed beheer van alle voorzieningen. De gemeente heeft de zorgplicht om het vrijkomende afvalwater in te zamelen en te transporteren naar de rioolwaterzuiverings-installatie, zoals in artikel 10.33 Wet Milieubeheer is opgenomen. Het gebied is voorzien van drukriolering en valt onder de afvalwaterlozing buitengebied. Volgens de verordening rioolaanleg en aansluitrecht wordt voor elke aansluiting een bijdrage gevraagd. De eenmalige eigen bijdrage wordt jaarlijks opnieuw door de raad vastgesteld.


Zorgplicht hemelwater

Het beleid van de gemeente Borne is er op gericht dat hemelwater dat in het stedelijk gebied valt, niet tot wateroverlast mag leiden. Het streven naar afkoppeling van hemelwater van de riolering is hierbij een belangrijk uitgangspunt. Nieuwe ontwikkelingen moeten in het kader van waterbeheer duurzaam worden ingericht en mogen bij de vastgestelde maatstaaf niet leiden tot wateroverlast.


Zorgplicht grondwater

Particulieren, gemeenten, waterschappen en provincies hebben ieder hun verantwoordelijkheid bij het
voorkómen en oplossen van problemen met grondwater. Gemeenten zijn hét aanspreekpunt / loket voor problemen met grondwater. Ook het waterschap en de provincie hebben verantwoordelijkheden ten aanzien van grondwater. De provincie is in principe verantwoordelijk voor het diepere grondwater, het waterschap voor een goed peilbeheer en daardoor voor de grondwaterstand in de buitengebieden.

5.6.2 Watertoets
5.6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.6.2.2 Watertoetsproces

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets van toepassing is. Dit houdt in dat door gegaan kan worden met de planvorming onder de voorwaarde dat de standaard waterparagraaf wordt toegepast. De betreffende standaard waterparagraaf is opgenomen als Bijlage 3 bij deze toelichting. De in de standaard waterparagraaf benoemde wateraspecten zijn in 5.6.2.3 opgenomen.


De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

5.6.2.3 Wateraspecten plangebied

Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.


Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

Vooralsnog wordt uitgegaan van waar mogelijk infiltreren van hemelwater, bijvoorbeeld in de tuin behorende bij het woonperceel. Deze tuin is voldoende van omvang om bij normale hoeveelheden hemelwater voldoende te kunnen infiltreren.


Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

5.6.3 Conclusie

De gewenste ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op het waterhuishoudkundig systeem in de omgeving van het plangebied. Het aspect water vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van dit plan. Het waterschap heeft een positief wateradvies afgegeven

5.7 Ecologie

5.7.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

5.7.1.1 Gebiedsbescherming

Onder Natura 2000 worden de natuurgebieden verstaan die op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningplichtig.

De EHS is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

5.7.1.2 Soortenbescherming

Voor wat soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Als bij ruimtelijke ontwikkelingen sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd. 

5.7.2 Beoordeling
5.7.2.1 Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Het plangebied is niet gelegen in een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het gebied 'Lonnekermeer', dit gebied is gelegen op een afstand van circa 6,7 kilometer van het plangebied.

Er is sprake van een ruime fysieke afstand tot Natura 2000-gebied waarbij tussen het plangebied bebouwing en infrastructuur aanwezig is waar een bepaalde barrièrewerking van uit gaat. Dit in acht nemend en gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling kunnen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoeleinden van Natura 2000-gebied worden uitgesloten.

Ecologische Hoofdstructuur

De concreet begrensde EHS is gelegen op een afstand van circa 580 meter van het plangebied. In figuur 5.1 wordt de ligging van het plangebied ten opzichte van de EHS weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWBWwz001-vg01_0013.png"

Figuur 5.1) Ligging plangebied ten opzichte van de EHS

Er is in dit geval geen sprake van een ontwikkeling in of in de directe nabijheid van de EHS. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en het feit dat de ontwikkeling plaatsvindt buiten de concreet begrensde EHS, heeft het project geen aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS (oppervlakte, kwaliteit en ruimtelijke samenhang) tot gevolg.

5.7.2.2 Soortenbescherming

Zoals in paragraaf 2.2 al aangegeven is het plangebied momenteel onbebouwd en deels in gebruik als weide en deels in gebruik als toegangsweg/ tuin bij de woning aan de Veldovenweg 11. Gelet op het huidige gebruik en de terreingesteldheid van de gronden zal geen sprake zijn van beschermde flora in het plangebied.

Wat betreft fauna vormt het plangebied, gezien de inrichting en het gebruik, een ongeschikte verblijfplaats voor beschermde fauna. Van een primair en/of essentieel foerageergebied is gezien de begroeiing en de beperkte omvang van het plangebied eveneens geen sprake.

Het uitvoeren van een quickscan flora en fauna wordt niet noodzakelijk geacht.

5.7.3 Conclusie

De Flora- en faunawet vormt geen belemmering voor de realisatie van maximaal 1 woning in het plangebied. Tevens is geen sprake van negatieve effecten op beschermde natuurgebieden.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Algemeen

Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.

5.8.1.1 Besluit NIBM

In de Algemene maatregel van Bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele projecten zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt.

5.8.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Naast het besluit en regeling NIBM dient er getoetst te worden aan het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

5.8.2 Beoordeling

Dit plan voorziet in de mogelijkheid om maximaal één nieuwe woning op te richten op een onbebouwd perceel. Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 5.4.1.1, kan op voorhand worden gesteld dat dit plan 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Ook wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

5.8.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit wijzigingsplan.

5.9 Externe veiligheid (inrichtingen en vervoer gevaarlijke stoffen)

5.9.1 Beleidskader

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met eventueel aanwezige externe risico's die de veiligheid negatief kunnen beïnvloeden. Hiertoe zijn de risico's gekwantificeerd door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een oriënterende waarde die de personendichtheid binnen een invloedsgebied relateert aan een bepaalde maat voor risicoaanvaarding.

5.9.1.1 Gemeentelijk beleid

Op 26 maart 2013 is de Beleidsvisie Externe Veiligheid door het college van Burgemeester en Wethouders vastgesteld. In juni staat de vaststelling in de raad geagendeerd. De ambitie ten aanzien van externe veiligheid bij ruimtelijke planvorming in de gemeente Borne bestaat uit de volgende drie punten:

  • Geen toename van het groepsrisico als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Borne. Afwijken is slechts mogelijk als dit goed gemotiveerd wordt;
  • Geen nieuwe inrichtingen in de gemeente Borne die externe veiligheidsrisico's opleveren, met uitzondering van vuurwerkopslag;
  • Geen andere/extra routering dan de al vastgestelde routering voor gevaarlijke stoffen in Borne over de A1/A35 (ook geen routering in geval van calamiteiten op de A1/A35).
5.9.2 Beoordeling

Middels de Risicokaart is beoordeeld of er risicobronnen in en rond het plangebied aanwezig zijn. In figuur 5.2 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWBWwz001-vg01_0014.png"

Figuur 5.2) Uitsnede Risicokaart

Uit de Risicokaart blijk dat:

  • ten oosten, aan de Kleiweg 6 te Borne, een inrichting aanwezig is waar overige gevaarlijke stoffen worden opgeslagen;
  • ten oosten een buisleiding voor het transport van gas aanwezig is;
  • ten zuiden een buisleiding voor het transport van brandstof aanwezig is;
  • ten zuiden de Rijksweg A1 en de A35 lopen, over deze wegen worden gevaarlijke stoffen vervoerd.
5.9.2.1 Kleiweg 6 te Borne

In de inrichting aan de Kleiweg 6 worden overige gevaarlijke stoffen opgeslagen. Het betreft hier geen Bevi-inrichting en er is geen sprake van een plaatsgebonden risicocontour of invloedsgebied voor het groepsrisico buiten de grenzen van de inrichting. Gezien het feit dat het plangebied op een afstand van meer dan 240 meter uit de grens van deze inrichting is gelegen, vormt de inrichting geen belemmering voor de bouw van één woning in het plangebied.

5.9.2.2 Buisleiding transport gas

Ten oosten van het plangebied, op een afstand van ruim 600 meter, is een hogedrukaardgasleiding van de Gasunie aanwezig. Deze leiding kent geen plaatsgebonden risicocontour.

Wat betreft het groepsrisico zijn de 1% en 100% letaliteitsgrens van belang. De 1% letaliteitsgrens bepaalt het invloedsgebied voor het groepsrisico. Binnen de 100% afstand is de invloed van de leiding zodanig groot dat toename van bebouwing en bewoning bijdraagt aan een verhoging van het groepsrisico. De betreffende leiding heeft een maximale werkdruk van 40 Bar en een uitwendige diameter van 159,00 millimeter wat betekent dat de 100% letaliteitsgrens van de leiding is gelegen op een afstand van 40 meter uit het hart van de leiding. De 1% letaliteitsgrens is gelegen op een afstand van 70 meter uit het hart van de leiding. Gezien het feit dat het plangebied ruimschoots is gelegen buiten de 1% letaliteitsgrens, wordt geconcludeerd dat een verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk is.

5.9.2.3 Buisleiding transport brandstof

Ten zuiden van het plangebied is een buisleiding voor brandstof van het ministerie gelegen (Defensie Pijpleiding Organisatie). Aan weerszijden van deze leiding dient een afstand van 12 meter te worden vrijgehouden. Binnen deze zone gelden belemmeringen voor de bouw van woningen. De afstand van het plangebied tot aan deze leiding bedraagt circa 350 meter. Hiermee vormt deze leiding geen belemmering voor de geplande woningbouwontwikkeling in het plangebied.

5.9.2.4 Rijksweg A1 en A35

Ter hoogte van Borne gaat de rijksweg A1 voor een deel over in de rijksweg A35. Beide wegen zijn gelegen op een afstand van meer dan 300 meter van het plangebied. Over beide wegen worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Ter hoogte van het plangebied bevindt zich wat betreft de A1 het wegvak O5, bij de A35 betreft dit wegvak O22. Wegvak O5 kent een plaatsgebonden risicocontour van 1 meter, wegvak O22 kent een plaatsgebonden risicocontour van 0 meter. Uitsluitend wegvak O5 kent een plasbrandaandachtsgebied. De grootte van dit plasbrandaandachtsgebied omhelst 30 meter. Het plangebied is gelegen op meer dan 300 meter van deze wegen en ligt derhalve ruim buiten de plaatsgebonden risicocontour en het plasbrandaandachtsgebied van wegvak O5.

Doordat het plangebied verder dan 200 meter van de weg ligt is er geen groepsrisicoberekening uitgevoerd en is hoeft er geen uitgebreide verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden. De weg vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van maximaal één woning in het plangebied.

5.9.3 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit wijzigingsplan.

5.10 Belemmeringen/leidingen

Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig. Ook zijn er geen hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen in de omgeving van het plangebied gelegen. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.

5.11 Verkeer en parkeren

5.11.1 Verkeer

Het woonperceel wordt ontsloten op de Veldovenweg. Het realiseren van één extra ontsluiting op de Veldovenweg leidt niet tot problemen voor wat betreft verkeersveiligheid of doorstroming, Gezien de inrichting van de Veldovenweg en de verkeersintensiteit op deze weg, zullen de enkele extra verkeersbewegingen als gevolg van de ontwikkeling eveneens niet leiden tot een verkeersonveiligere situatie of problemen wat betreft de doorstroming van verkeer.

5.11.2 Parkeren
5.11.2.1 Algemeen

Met betrekking tot het berekenen van het aantal parkeerplaatsen wordt gebruikt gemaakt van de uitgave 'Parkeerkencijfers, Basis voor parkeer normering' (publicatie 312, oktober 2012) van het CROW. De normen zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van het benodigde aantal parkeerplaatsen.

Met betrekking tot de ontwikkeling worden de volgende criteria uit de uitgave CROW-parkeercijfers gehanteerd; koop - vrijstaand, rest bebouwde kom in een matig stedelijke omgeving (Bron: CBS Statline). Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde gehanteerd.

5.11.2.2 Parkeerbehoefte

Uitgaande van de uitgangspunten zoals genoemd in 5.11.2.1 dient binnen het plangebied te worden voorzien in 2,2 parkeerplaatsen. Het plangebied is dusdanig ruim van omvang dat de parkeerbehoefte van 2,2 parkeerplaatsen geheel kan worden opgevangen op eigen terrein.

5.11.3 Conclusie

Vanuit verkeerskundig oogpunt zijn er geen belemmeringen tegen de voorgenomen ontwikkeling. De parkeerbehoefte wordt opgevangen op eigen terrein.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

6.2 Opbouw van de regels

In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012.

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

De regels uit het bestemmingsplan "Woongebied Borne West" (het moederplan) zijn onverkort van toepassing op dit plan. Daar waar noodzakelijk is een aanvullende regel opgenomen in verband met de zekerstelling van enkele voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid.

6.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 van de regels omvat de inleidende regels. Deze regels omvatten:

In artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het wijzigingsplan gebruikte begrippen. Voor het overige worden de begrippen zoals opgenomen in het moederplan, het bestemmingsplan "Woongebied Borne West", van toepassing verklaard

In artikel 2 wordt de wijze van meten zoals opgenomen in het moederplan, het bestemmingsplan "Woongebied Borne West", onverkort van toepassing van toepassing verklaard

6.2.2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 en de daarin opgenomen bestemmingen 'Tuin', 'Wonen' en 'Waarde - Archeologie 2' worden de regels van het bestemmingsplan "Woongebied Borne West", onverkort van toepassing verklaard. Als gevolg van de voorwaarden zoals opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid waar dit plan op gebaseerd is, zijn wel enkele toevoegingen gedaan in de regels van dit plan. In paragraaf 6.3 wordt hier op ingegaan. Daarnaast wijzigt uiteraard de verbeelding van het geldend bestemmingsplan als gevolg van dit wijzigingsplan."

6.2.3 Algemene regels

In dit wijzigingsplan zijn de algemene regels zoals opgenomen in het moederplan, het bestemmingsplan "Woongebied Borne West", onverkort van toepassing van toepassing verklaard. Wel is hierbij bepaald dat artikel 30.1 uit het bestemmingsplan "Woongebied Borne West" wordt vervangen door een andere regel wat betreft parkeren en, voor zover van toepassing, het laden en lossen. Dit omdat per 29 november 2014 de wettelijke grondslag voor de stedenbouwkundige bepalingen (waaronder parkeren) zijn komen te vervallen.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 worden de regels ten aanzien van het overgangsrecht zoals opgenomen in het moederplan, het bestemmingsplan "Woongebied Borne West", onverkort van toepassing van toepassing verklaard. In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het plan bekend staat.

6.3 Bestemmingen

De geldende bestemmingen in het plangebied wijzigen in principe niet. Enkel worden middels dit wijzigingsplan bouwmogelijkheden geboden voor maximaal één vrijstaande woning. Hierna worden de bestemmingen kort toegelicht.

Tuin (Artikel 3)

De bestemming 'Tuin' is toegekend aan de voortuin behorende bij het woonperceel. Hierbij is de bestemming 'Tuin' uit het bestemmingsplan "Woongebied Borne West" onverkort van toepassing verklaard.

Wonen (Artikel 4)

De bestemming 'Wonen' uit het bestemmingsplan "Woongebied Borne West" is onverkort van toepassing verklaard, met dien verstande dat in verband met de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid een toevoeging is gedaan in de regels. De toevoeging betreft:

  • een regels dat de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd dient te worden in de op de verbeelding weergegeven gevellijn;
  • een regel die bepaald dat op eigen terrein ruimte gereserveerd dient te worden voor minimaal twee parkeerplaatsen.

Aanvullend wordt opgemerkt dat wat betreft de situering van het bouwvlak eveneens rekening is gehouden met de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid. Dit door het bouwvlak op 10 meter uit het ten noorden en ten zuiden gelegen bouwvlak te leggen. Daarnaast is het bouwvlak maximaal 15 meter diep. Voor wat betreft overige regels qua situering van het hoofdgebouw is daarnaast nog de regel uit het moederplan van belang die bepaald dat de breedte van het bouwperceel minimaal 12 meter dient te zijn en dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens 2,5 meter dient te bedragen.

Waarde - Archeologie 2 (Artikel 5)

Zoals in 5.5.2 al aangegeven komt binnen het plangebied de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 voor. Deze dubbelbestemming is in het geldend bestemmingsplan toegekend aan die gebieden waar een middelmatige archeologische verwachtingswaarde geldt. In dit wijzigingsplan is deze dubbelbestemming onverkort van toepassing verklaard.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

7.1 Kostenverhaal

Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient de gemeenteraad van Borne een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan gerealiseerd wordt. Volgens artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt hier in ieder geval de bouw van één of meerdere hoofdgebouwen onder verstaan. Voor het plangebied zal derhalve een exploitatieplan vastgesteld dienen te worden.

Op grond van artikel 6.12 lid 2 Wro kan de gemeenteraad van de gemeente Borne besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluiten begrepen gronden anderszins verzekerd is.

Het plan wordt gerealiseerd door een particuliere initiatiefnemer. De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. In het voorliggende geval wordt voor de vaststelling van het plan een anterieure exploitatieovereenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Borne. In deze overeenkomst heeft de gemeente het kostenverhaal geregeld en zijn afspraken gemaakt ten aanzien van eventuele vergoeding van planschade. Het kostenverhaal is hierdoor anderszins verzekerd, waardoor geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld.

7.2 Financiële haalbaarheid

Initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. De planologische ontwikkeling leidt tot een waardevermeerdering van de grond. De kosten die initiatiefnemer maakt zijn een investering ten einde de waardevermeerdering te kunnen realiseren. Wanneer de kosten en opbrengsten naast elkaar worden gelegd is er sprake van een positief saldo. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg, inspraak & procedure

De procedures voor vaststelling van een wijzigingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter inzage gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het wijzigingsplan opgestart (artikel 3.9a Wro).

8.1 Vooroverleg

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit wijzigingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Overijssel

Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 Besluit ruimtelijke ordening heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. De provincie Overijssel heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en in een 'Uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen' bepaalde categorieën aangewezen waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. In tegenstelling tot de hiervoor geldende 'vooroverleglijst' wordt woningbouw in de 'Uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen' niet meer benoemd ingeval van plannen in bestaand stedelijk gebied. Dit plan is in het kader van vooroverleg dan ook overlegd met de provincie Overijssel.

De provincie Overijssel heeft op 17 september 2015 aangegeven dat het plan niet in strijd is met het provinciaal ruimtelijk beleid en dat zij in kan stemmen met het wijzigingsplan.

8.1.3 Waterschap Vechtstromen

Het waterschap is geïnformeerd over het plan door middel van de digitale watertoets (zie ook 5.6.2). Op basis van deze watertoets heeft het waterschap een positief wateradvies afgegeven.

8.1.4 Overige vooroverlegpartners

Dit wijzigingsplan is in het kader van vooroverleg tevens voorgelegd aan Vitens en de Gasunie. Zowel Vitens als de Gasunie hebben geen noodzaak gezien om te reageren op dit wijzigingsplan.

8.2 Vaststellingsprocedure

Op het besluit tot vaststelling van een wijzigingsplan is artikel 3.8, derde lid Wro van overeenkomstige toepassing. Het wijzigingsplan wordt in dit kader ter inzage gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan.

Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 30 oktober 2015 t/m 10 december 2015 ter inzage heeft gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.