direct naar inhoud van Regels
Plan: Veegplan Kom Borne
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpVEEGPLAN2014-ow01

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Veegplan Kom Borne met identificatienummer NL.IMRO.0147.BpVEEGPLAN2014-ow01 van de gemeente Borne.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en de daarbij behorende bijlagen).

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aaneengebouwde hoofdgebouwen

bebouwing welke wordt gekenmerkt door aaneengebouwde hoofdgebouwen.

1.6 achtergevel

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw, die gelegen is tegenover de voorgevel.

1.7 achtergevellijn

denkbeeldige lijn, die strak loopt langs de achtergevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.8 afvalcontainer

container voor het gescheiden inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen (d.w.z. afvalstoffen afkomstig uit particuliere huishoudens, behoudens voor zover het ingezamelde bestanddelen van die afvalstoffen betreft, die zijn aangewezen als gevaarlijke afvalstoffen).

1.9 antenne-installatie

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbijbehorende bevestigingsconstructie.

1.10 ballenvanger

afscherming nabij een (sport)oefenvoorziening.

1.11 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.12 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, beroep aan huis daaronder niet begrepen.

1.13 bedrijf aan huis

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.14 bedrijfsgebouw

een gebouw, niet zijnde een woning, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.15 bedrijfsvloeroppervlak (bvo)

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.16 bedrijfswoning

één woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huis-houden van) een persoon, wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw en/of terrein in overeenstemming met de bestemming.

1.17 beroep aan huis

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.18 bestaand bouwwerk

een bouwwerk dat:

  • a. op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan bestaat of in uitvoering is;
  • b. na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, waarbij de bouwaanvraag voor dat tijdstip is ingediend.
1.19 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.20 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.21 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende vergunning;

1.22 bijgebouw

een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw, dat door zijn ligging en afmeting ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw.

1.23 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.24 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.25 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.26 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel.

1.27 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.28 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.29 cafetaria

een horecabedrijf waar in hoofdzaak bedrijfsmatig overwegend ter plaatse bereide kleine maaltijden worden verstrekt, al dan niet voor consumptie ter plaatse, al dan niet in combinatie met het bedrijfsmatig verstrekken van alcoholhoudende dranken, en die in het algemeen overdag en gedurende de avonduren geopend is.

1.30 carport

een overkapping met een open constructie zonder eigen wanden, aangebouwd aan het hoofdgebouw, bestemd om te dienen als overdekte stalling voor motorrijtuigen op meer dan twee wielen en daarvoor ook toegankelijk.

1.31 coffeeshop

horecagelegenheid waar handel in en gebruik van softdrugs plaatsvindt.

1.32 dagrecreatie voorzieningen

voorzieningen ten behoeve van vormen van recreatie, die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf.

1.33 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen, die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.34 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder een belwinkel en internetcafé.

1.35 discotheek

een zelfstandige bedrijvigheid (niet zijnde een dansschool), welke gericht is op het geven van gelegenheid tot dansen, al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren en die niet ondergeschikt is aan de bedrijvigheid van een aldaar aanwezig hotel, café, restaurant of zaalaccommodatie.

1.36 evenement

gebeurtenissen gericht op een groot publiek met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur.

1.37 extensieve recreatie

recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daar-mee gelijk te stellen activiteiten, dat geen specifiek beslag legt op de ruimte behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden alsmede rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair.

1.38 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.39 geluidsgevoelige gebouwen

gebouwen, zijnde woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen medische centra, poliklinieken en medische kleuterdagverblijven.

1.40 geluidszoneringsplichtige inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

1.41 geschakelde woning

woningen waarvan de hoofdgebouwen door middel van bijgebouwen met elkaar zijn verbonden.

1.42 gestapelde woningen

boven dan wel beneden en/of naast elkaar gesitueerde woningen (niet zijnde twee-aan-een gebouwde woningen dan wel aaneengebouwde woningen), waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau, gewaarborgd is.

1.43 gevellijn

de op de plankaart aangegeven lijn, waar de voorgevel van een hoofdgebouw naar toe is gekeerd, die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.

1.44 gevellijn

de aanduiding, waar de voorgevel van een hoofdgebouw naar toe is gekeerd, die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.

1.45 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn ligging en afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.46 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf en/of ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie.

1.47 ingreep

bodemroerende werkzaamheden die noodzakelijk zijn ten behoeve van het bouwen van (ondergrondse) bouwwerken.

1.48 kantoor

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.49 kampeermiddel

een tent, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.50 kelder

een onder het peil gelegen deel van een gebouw.

1.51 lijst van bedrijfsactiviteiten

de lijst van bedrijven en bedrijfsactiviteiten bevattende basisinformatie voor milieuzonering zoals die lijst is opgenomen in bijlage 1 behorende bij deze regels.

1.52 maatschappelijk

het verlenen van diensten, op het gebied van openbaar bestuur, openbare dienstverlening, religie, onderwijs, lichamelijke en/of geestelijke volksgezondheid, verenigingsleven, opvoeding, waaronder begrepen begraafplaatsen.

1.53 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut zoals groen-, water-, nuts- en daarmee vergelijkbare voorzieningen, waaronder straatmeubilair, abri's, transformatorhuisjes, bergbezinkbassins en retentievoorzieningen;

1.54 ondergeschikte horeca

het qua aard en omvang beperkt verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit in direct verband met andere ter plaatse toegestane hoofdactiviteiten (niet zijnde horeca). Met dien verstande dat:

  • a. het houden van feesten en partijen niet is toegestaan;
  • b. er geen reclame wordt gemaakt ten behoeve van de horecavoorziening en;
  • c. de toegang tot de horecavoorziening dezelfde is als de toegang van de hoofdfunctie.
1.55 ondergronds bouwwerk

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.

1.56 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder niet wordt begrepen een carport.

1.57 peil
  • a. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.58 perceelsgrens

een grenslijn tussen bouwpercelen onderling.

1.59 perifere detailhandel

detailhandel in auto's, (brom)fietsen, vrijetijdsartikelen, boten caravans, tuincentra, keukens en sanitair alsmede woninginrichting waaronder meubels, die vanwege de omvang en de aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstraling.

1.60 permanente bewoning

een gebruik van een (gedeelte van een) gebouw of kampeermiddel door eenzelfde persoon of groep van personen als hoofdverblijf.

1.61 plaatsgebonden risicocontour

een op de plankaart opgenomen 10-6 PR-contour waarbinnen geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten mogen worden opgericht.

1.62 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.63 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.64 recreatief medegebruik

recreatief medegebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten, dat geen specifiek beslag legt op de ruimte behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden alsmede rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair.

1.65 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.66 speelautomaat

een toestel, ingericht voor beoefening van een spel, dat bestaat uit een door de speler in werking gesteld mechanisch, elektrisch of elektronisch proces, waarbij het resultaat kan leiden tot de middellijke of onmiddellijke uitkering van prijzen of premies, daaronder begrepen het recht om gratis verder te spelen.

1.67 twee-aan-een gebouwde woningen

blok van twee-aan-een gebouwde woningen.

1.68 verkoopvloeroppervlak (vvo)

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van detailhandel.

1.69 vloeroppervlak

de grootte van de oppervlakte van een vloer.

1.70 voorgevel

een naar de weg toegekeerde gevel van een hoofdgebouw.

1.71 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.72 voorgevellijn

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.73 voorgevelrooilijn

langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft; op een hoekperceel wordt de zijgevellijn, die naar de weg of het openbaar groen is gekeerd, ook beschouwd als voorgevelrooilijn.

1.74 voorzieningen van algemeen nut

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut zoals groen-, water-, nuts- en daarmee vergelijkbare voorzieningen, waaronder straatmeubilair, abri's, transformatorhuisjes, bergbezinkbassins en retentievoorzieningen.

1.75 vrijstaande woning

een woning waarvan het hoofdgebouw vrijstaat van andere hoofdgebouwen.

1.76 weg

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

1.77 woning

een gebouw dat dient voor de zelfstandige huisvesting van maximaal 1 huishouden.

1.78 zijgevel

een gevel van een hoofdgebouw niet zijnde een voor- of achtergevel.

1.79 zijgevellijn

denkbeeldige lijn, die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.80 zorgwoning

een woning welke dient voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 afstand tot de bouwperceelsgrens:

de kortste afstand van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsgrens van het bouwperceel.

2.6 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.7 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel c.q. bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

2.8 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidsmuren).

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijfsvoering;
  • b. recreatief medegebruik;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - bloemenvereniging', voor een bloemenvereniging;

met tevens ondergeschikt:

  • d. paden en kavelontsluitingswegen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. sloten, bermen en beplanting;

met de daarbijbehorende:

  • h. andere bouwwerken.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Bebouwing bij bloemenvereniging

Voor het oprichten van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - bloemenvereniging' gelden de volgende bepalingen:

  • a. er mogen maximaal drie gebouwen of overkappingen worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen of overkappingen mag ten hoogste 250 m² bedragen;
  • c. de goot- en bouwhoogte van een gebouw mag maximaal 3 en 6 meter bedragen. De bouwhoogte van een overkapping mag ten hoogste 5 meter bedragen.

3.2.2 Andere bouwwerken
  • a. een erf- en terreinafscheiding mag een bouwhoogte hebben van maximaal 2 meter;
  • b. voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - bloemenvereniging' de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 5 m bedragen, met uitzondering van kweektunnels waarvan de maximale bouwhoogte 2,6 meter mag bedragen.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van gebruik gelden de volgende regels:

  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - bloemenvereniging' mag maximaal 400 m² van de in de bestemming aangegeven gronden worden gebruikt als parkeervoorziening.
  • b. tot een verboden gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruiken of het laten gebruiken van de in de bestemming aangegeven gronden en bouwwerken voor:
    • 1. recreatief nachtverblijf en/of kleinschalig kamperen;
    • 2. seksinrichtingen;
    • 3. containerteelt.

 

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven en bedrijfsactiviteiten, voor zover deze voorkomen in de categorieën A en B1 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging en met uitzondering van inrichtingen aangewezen in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Milieubeheer;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', voor een bedrijfswoning;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'opslag', uitsluitend een opslagbedrijf met SBI-code 52109;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstof met lpg', voor een verkooppunt met motorbrandstoffen met lpg en een autobedrijf, met daarbij behorende andere detailhandel en een autowasstraat;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstof zonder lpg', voor een verkooppunt met motorbrandstoffen zonder lpg en een autobedrijf, met daarbij behorende andere detailhandel en een autowasstraat;
  • f. In afwijking van het onder a. bepaalde is ter plaatse van van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' uitsluitend een bedrijf toegestaan voor zover deze voorkomt in categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • g. in afwijking van het onder a. bepaalde is ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' uitsluitend een bedrijf toegestaan voor zover deze voorkomt tot en met categorie 3.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • h. in afwijking van het onder a. bepaalde is ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' uitsluitend een bedrijf toegestaan voor zover deze voorkomt tot en met categorie 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • i. parkeervoorzieningen op eigen terrein;

met de daarbij behorende:

  • j. verhardingen;
  • k. groenvoorzieningen en tuinen;
  • l. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Hoofdgebouwen en bedrijfswoningen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag maximaal het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven percentage bedragen, indien geen percentage is aangegeven mag het bouwvlak volledig bebouwd worden;
  • c. de goothoogte van hoofdgebouwen mag maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven goothoogte bedragen;
  • d. de gebouwen dienen vanaf de bovenkant van de goot (kniklijn) te worden afgedekt met hellende dakvlakken, waarvan de helling niet meer mag bedragen dan 60°, met dien verstande dat:
    • 1. tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken met een helling van 60°; één en ander overeenkomstig het Envelop-principe zoals vermeld in Bijlage 1, ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 60° en rechtopstaande gevelconstructies, waaronder ook topgevels zijn toegestaan;
    • 2. overschrijding van de (denkbeeldige) 60°- lijn is toegestaan voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis. Bouwdelen van ondergeschikte betekenis aan de voorgevel mogen niet meer dan tweederde van de breedte van het dakvlak beslaan;
  • e. de minimaal aan te houden afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens bedraagt minimaal 2,5 meter;
  • f. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m³.

4.2.2 Bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt maximaal 3 m;
  • b. de bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt maximaal 5,5 m bedragen;
  • c. de afstand van bijgebouwen en overkappingen tot de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt minimaal 3 m;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen mag maximaal 50 m² bedragen.
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 60% van het bouwperceel met een maximum van 50 m².

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde vóór de voorgevelroolijn mag maximaal 1 m bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van een tuinmeubilair mag maximaal 3 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van speeltoestellen mag maximaal 3 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde achter de voorgevelrooilijn mag maximaal 2 m bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van tuinmeubilair mag maximaal 3 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van speeltoestellen mag maximaal 3 m bedragen;
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering, afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
4.4 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.1, sub a. ten behoeve van een uitbreiding van de bedrijfsgebouwen buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:

  • a. de uitbreiding maximaal 10% van het oppervlak van het bouwvlak mag bedragen;
  • b. de bebouwing zoveel mogelijk aansluitend aan de bestaande bebouwing dient te worden gebouwd, tenzij dat om bedrijfseconomische dan wel stedenbouwkundige redenen niet verantwoord is;
  • c. de bebouwing dient te worden opgericht aan de van de weg gekeerde zijde van de op het perceel aanwezige bebouwing;
  • d. de afstand tot de achterste perceelsgrens ten minste 3 m dient te bedragen, zulks met inachtneming van het hiervoor onder a bepaalde;
  • e. voldaan wordt aan de minimaal vereiste afstanden op grond van de milieuwetgeving;
  • f. de bouwregels in lid 4.2.1 sub c., d. en e. van overeenkomstige toepassing zijn.
4.5 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van gebruik gelden de volgende regels:

  • a. de verkoopvloeroppervlakte ten behoeve van detailhandel bedraagt ten hoogste 125 m2;
  • b. de minimale afstand van het vulpunt van de lpg-installatie ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' op de kruising Azelosestraat - Hosbekkeweg tot an dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 110 meter dient te bedragen;
  • c. tot een verboden gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruiken of het laten gebruiken van de in de bestemming aangegeven gronden en bouwwerken voor:
    • 1. seksinrichtingen;
    • 2. bewoning, met uitzondering van het bepaalde in lid 4.1 sub b;
    • 3. open opslag- of bergplaats van gebruikte, afgedankte c.q. aan de oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en/of stoffen en/of materialen, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
    • 4. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
    • 5. zelfstandige horeca;
    • 6. Bevi-inrichtingen;
    • 7. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;
    • 8. Wgh-inrichtingen.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 sub a ten behoeve van de vestiging van een bedrijf, vermeld in categorie B2 of C van de Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging dan wel voor de vestiging van een bedrijf dat niet in de categorieën A en B1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging is vermeld met dien verstande da:

  • a. het bedrijf binnen en buiten het plangebied naar aard en invloed op de omgeving en verschijningsvorm geen onevenredige milieubelasting mag opleveren;
  • b. bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling worden betrokken: geluidshinder, geurproductie, stofuitworp, trillinghinder, gevaar, straling, visuele hinder, verontreiniging van lucht, bodem en grondwater.

 

Artikel 5 Centrum - 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. detailhandel, uitsluitend op de begane grond;
  • b. horeca uit ten hoogste categorie 1a uit de Lijst van Horeca-activiteiten, uitsluitend op de begane grond;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'horeca ten hoogste categorie 1c': tevens horecabedrijven uit ten hoogste categorie 1c uit de Lijst van Horeca-activiteiten, uitsluitend op de begane grond;
  • d. wonen met daaronder begrepen beroep-aan-huis uitsluitend op de verdieping;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage': tevens een parkeergarage, al dan niet geheel of halfverdiept;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening', tevens dienstverlening, uitsluitend op de begane grond;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor', tevens kantoorfuncties, uitsluitend op de begane grond.

met de daarbij behorende:

  • h. groenvoorzieningen en tuinen;
  • i. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • j. nutsvoorzieningen;
  • k. parkeervoorzieningen;
  • l. verhardingen;
  • m. speelvoorzieningen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • c. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven goothoogte;
  • d. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • e. de gebouwen dienen vanaf de bovenkant van de goot (kniklijn) te worden afgedekt met hellende dakvlakken, waarvan de helling niet meer mag bedragen dan 60°, met dien verstande dat:
    • 1. tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken met een helling van 60° (de envelop) ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 60° en rechtopstaande gevelconstructies, waaronder ook topgevels zijn toegestaan;
    • 2. overschrijding van de (denkbeeldige) 60°-lijn is toegestaan voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis. Bouwdelen van ondergeschikte betekenis aan de voorgevel mogen niet meer dan tweederde van de breedte van het dakvlak beslaan.

5.2.2 Bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen en overkappingen worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • c. de goothoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • d. de bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 5,5 m.

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de afstand van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor de voorgevel bedraagt ten hoogste 1 meter en ten hoogste 2 meter achter de voorgevel met dien verstande dat:
    • 1. de maximale hoogte van tuinmeubilair voor de voorgevelrooilijn 2 meter bedraagt;
    • 2. de maximale hoogte van tuinmeubilair achter de voorgevelrooilijn 3 meter bedraagt.

5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde vóór de voorgevelroolijn mag maximaal 1 m bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van een tuinmeubilair mag maximaal 3 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van speeltoestellen mag maximaal 3 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde achter de voorgevelrooilijn mag maximaal 2 m bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van tuinmeubilair mag maximaal 3 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van speeltoestellen mag maximaal 3 m bedragen;
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering, afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampen bestrijding.

5.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. de vloeroppervlakte ten behoeve van een beroep aan huis bedraagt ten hoogste 40% van de vloeroppervlakte van de woning en bijgebouwen met een maximum van 45 m²;
  • b. tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

Artikel 6 Detailhandel

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. detailhandel, met dien verstande dat de verkoopruimte van de detailhandelsvestiging uitsluitend op de begane grondlaag mag worden gevestigd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt', uitsluitend een supermarkt;
  • c. wonen, met dien verstande dat:
    • 1. de functie als bedoel in sub a gecombineerd mag worden met de woonfunctie;
    • 2. de woonfunctie aanwezig is ten tijde van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

met de daarbij behorende:

  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. verhardingen;
  • f. groenvoorzieningen en tuinen
  • g. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofd- en bijbehorende bouwwerken gelden de aanduidingen en de volgende regels:

  • a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • c. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven hoogte;
  • d. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 4,5 meter meer dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' staat aangegeven;
  • e. de gebouwen dienen vanaf de maximale toegestane goothoogte te worden afgedekt met hellende dakvlakken, waarvan de helling niet meer mag bedragen dan 60°, met dien verstande dat:
    • 1. tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken met een helling van 60° (de envelop) ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 60° en rechtopstaande gevelconstructies, waaronder ook topgevels zijn toegestaan;
    • 2. overschrijding van de (denkbeeldige) 60°- lijn is toegestaan voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis. Bouwdelen van ondergeschikte betekenis aan de voorgevel mogen niet meer dan tweederde van de breedte van het dakvlak beslaan.

6.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte mag ten hoogste 3 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte mag ten hoogste 5,5 meter bedragen;
  • c. bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 3 meter achter de voorgevellijn te worden opgericht;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 50% van het zij- en achtererf met een maximum van 50 m².

6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. vóór de voorgevelrooilijn mag de hoogte maximaal 1 meter bedragen, met dien verstande dat:
  • b. de maximale hoogte van speeltoestellen 3 meter bedraagt;
  • c. achter de voorgevelrooilijn mag de hoogte maximaal 2 meter bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de maximale hoogte van tuinmeubilair 3 meter bedraagt;
    • 2. de maximale hoogte van speeltoestellen 3 meter bedraagt.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering, afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampen bestrijding.
6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. wonen in vrijstaande bijbehorend bouwwerken;
  • b. seksinrichtingen.
6.5 Afwijking van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 sub a voor het toestaan van perifere detailhandel, met dien verstande dat:

  • a. voldaan wordt aan de parkeernorm;
  • b. op basis van distributieplanologisch onderzoek is aangetoond, dat deze wijziging verantwoord is en niet leidt tot een onevenredige verstoring van de evenwichtige opbouw van de detailhandel binnen de gemeente Borne.
6.6 Wijzigingsbevoegdheid
6.6.1 Wijzigen naar Wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Detailhandel te wijzigen in de bestemming Wonen, met dien verstande dat:

  • a. uit onderzoek naar geluidhinder, bodemkwaliteit, luchtkwaliteit, geurhinder en hinder van bedrijfsactiviteiten blijkt dat de gronden geschikt zijn voor de nieuwe functie;
  • b. de woningen landschappelijk ingepast worden, waardoor er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de stedenbouwkundige - en beeldkwaliteit;
  • c. het bepaalde in artikel Wonen van toepassing is.

6.6.2 Wijzigen naar Dienstverlening

Burgemeester en wethouder zijn bevoegd de bestemming Detailhandel te wijzigen in de bestemming Dienstverlening, met dien verstande dat uit onderzoek naar geluidhinder, bodemkwaliteit, luchtkwaliteit, geurhinder en hinder van bedrijfsactiviteiten blijkt dat de gronden geschikt zijn voor de nieuwe functie.

 

Artikel 7 Gemengd - 1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen met daaronder begrepen beroep-aan-huis;
  • b. dienstverlening en kantoren, uitsluitend op de begane grond;
  • c. bedrijven uit ten hoogste categorie A of B1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging, uitsluitend op de begane grond;
  • d. maatschappelijke dienstverlening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - 1';
  • e. horeca uit ten hoogste categorie 1c uit de Lijst van Horeca-activiteiten, uitsluitend op de begane grond en uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - horeca tot en met categorie 1c';
  • f. maatschappelijke doeleinden, uitsluitend op de begane grond en uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk';
  • g. detailhandel, uitsluitend op de begane grond en uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';

met de daarbij behorende:

  • h. groenvoorzieningen en tuinen;
  • i. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • j. nutsvoorzieningen;
  • k. parkeervoorzieningen;
  • l. wandel- en fietspaden;
  • m. verhardingen;
  • n. speelvoorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden;
  • b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • c. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven hoogte;
  • d. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte;
  • e. indien geen aanduiding 'maximum bouwhoogte' is opgenomen bedraagt de bouwhoogte van hoofdgebouwen ten hoogste 3 meter meer dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' staat aangegeven;
  • f. ter plaatse van de figuur 'gevellijn' geldt het volgende:
    • 1. de oriëntatie van de hoofdgebouwen moet worden gericht op de voorgevelbouwgrens. Dit dient onder meer te blijken uit de gevelindeling en de presentatie van de bebouwing naar buiten toe;
    • 2. de voorgevels moeten worden gebouwd in de voorgevelgrens.

7.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte mag ten hoogste 3 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte mag ten hoogste 5,5 meter bedragen;
  • c. bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 3 meter achter de voorgevellijn te worden opgericht;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 50% van het zij- en achtererf met een maximum van 50 m².

7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. vóór de voorgevelrooilijn mag de hoogte maximaal 1 meter bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de maximale hoogte van speeltoestellen 3 meter bedraagt;
  • b. achter de voorgevelrooilijn mag de hoogte maximaal 2 meter bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de maximale hoogte van tuinmeubilair 3 meter bedraagt;
    • 2. de maximale hoogte van speeltoestellen 3 meter bedraagt;
  • c. vóór de voorgevelrooilijn is maximaal 1 vrijstaand reclameobject toegestaan met een maximale oppervlakte van 2 m² en een maximale hoogte van 2,25 meter.
7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering, afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
7.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik gelden de volgende regels.

  • a. de vloeroppervlakte ten behoeve van een beroep-aan-huis bedraagt ten hoogste 40% van de vloeroppervlakte van de woning, met een maximum van 45 m²;
  • b. tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor seksinrichtingen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' zijn geluidgevoelige functies niet toegestaan op de begane grond.

Artikel 8 Groen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. wandel- en fietspaden;
  • c. speeltoestellen, straatmeubilair en kunstwerken;
  • d. waterpartijen en watergangen;
  • e. inritten en uitwegen;
  • f. perceelsontsluitingswegen, inritten en uitwegen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. afvalcontainers;
  • i. verhardingen;
  • j. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • k. transport, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater;
8.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan;
  • b. de bouwhoogte van speeltoestellen en kunstwerken mag maximaal 5 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een afvalcontainer mag maximaal 2 m bedragen en de oppervlakte maximaal 4 m² (bij bovengronds plaatsen);
  • d. de bouwhoogte van een geluidswal en een aarden wal mag maximaal 3 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag maximaal 3 m bedragen.
8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering, afmetingen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
8.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
8.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 onder a ten behoeve van:

  • a. de oprichting van maximaal twee reclamemasten in de zone langs de Rijksweg, met dien verstande dat de maximale hoogte niet meer dan 27 meter mag bedragen;
  • b. de realisatie van parkeervoorzieningen, met dien verstande dat:
    • 1. is aangetoond dat parkeren op eigen terrein structureel ontoereikend is;
    • 2. er geen alternatieven aanwezig zijn;
    • 3. de verkeersveiligheid gewaarborgd blijft;
    • 4. deze landschappelijk worden ingepast.

Artikel 9 Horeca

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. horeca uit ten hoogste categorie 1a uit de Lijst van Horeca-activiteiten en uitsluitend op de begane grond;
  • b. horeca tot en met horecacategorie 1b uit de Lijst van Horeca-activiteiten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - horeca tot en met categorie 1b';
  • c. horeca tot en met horecacategorie 1c uit de Lijst van Horeca-activiteiten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - horeca tot en met categorie 1c';
  • d. horeca tot en met horecacategorie 2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - horeca tot en met categorie 2';
  • e. een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • f. wonen vanaf de eerste verdieping;

met de daarbij behorende:

  • g. groenvoorzieningen en tuinen;
  • h. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. parkeervoorzieningen;
  • j. wandel- en fietspaden;
  • k. verhardingen;
  • l. speelvoorzieningen.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen geldende volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • c. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven goothoogte;
  • d. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte;
  • e. indien geen aanduiding 'maximum bouwhoogte' is opgenomen bedraagt de bouwhoogte van hoofdgebouwen ten hoogste 3 meter meer dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' staat aangegeven;
  • f. de gebouwen dienen vanaf de maximum toegestane goothoogte te worden afgedekt met hellende dakvlakken, waarvan de helling niet meer mag bedragen dan 60°, met dien verstande dat:
    • 1. tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken met een helling van 60° (de envelop) ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 60° en rechtopstaande gevelconstructies, waaronder ook topgevels zijn toegestaan;
    • 2. overschrijding van de (denkbeeldige) 60°- lijn is toegestaan voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis. Bouwdelen van ondergeschikte betekenis aan de voorgevel mogen niet meer dan tweederde van de breedte van het dakvlak beslaan.

9.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte mag ten hoogste 3 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte mag ten hoogste 5,5 meter bedragen;
  • c. bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 3 meter achter de voorgevellijn te worden opgericht;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 50% van het zij- en achtererf met een maximum van 50 m².

9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. vóór de voorgevelrooilijn mag de hoogte maximaal 1 m bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de maximale hoogte van een vlaggenmast 5 m bedraagt;
    • 2. de maximale hoogte van speeltoestellen 3 m bedraagt;
  • b. achter de voorgevelrooilijn mag de hoogte maximaal 2 m bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de maximale hoogte van een vlaggenmast 5 m bedraagt;
    • 2. de maximale hoogte van tuinmeubilair 3 m bedraagt;
    • 3. de maximale hoogte van speeltoestellen 3 m bedraagt.
  • c. vóór de voorgevelrooilijn is maximaal 1 vrijstaand reclameobject toegestaan met een maximale oppervlakte van 2 m2 en een maximale hoogte van 2,25 meter.
9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering, afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en de beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de brandveiligheid en de rampenbestrijding.

9.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  • b. In afwijking van het in lid 9.1 onder a bepaalde, mag gebruik als hotel eveneens op de verdiepingen plaatsvinden.

Artikel 10 Maatschappelijk

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, met dien verstande dat een functiewijziging naar een geluidsgevoelige functie niet is toegestaan;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'opslag' is tevens de (buiten)opslag van oud papier toegestaan;

met de daarbij behorende:

  • c. kantoren en dienstverlening;
  • d. ondergeschikte horeca;
  • e. groenvoorzieningen en tuinen;
  • f. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. wandel- en fietspaden;
  • j. verhardingen;
  • k. speelvoorzieningen.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen, niet zijnde bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen mag maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte bedragen;
  • d. het is niet toegestaan bedrijfswoningen te bouwen.

10.2.2 Bijgebouwen en overkappingen
  • a. de goothoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 3 meter;
  • b. de bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 5,5 meter;
  • c. de afstand van bijegbouwen en overkappingen tot de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten minste 3 meter;
  • d. het gezamenlijke oppervlak van hoofdgebouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 60% van het bouwperceel.

10.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. vóór de voorgevelrooilijn mag de bouwhoogte maximaal 1 m bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van speeltoestellen mag maximaal 3 m bedragen;
    • 2. de hoogte van een vlaggenmast mag maximaal 5 meter bedragen;
  • b. achter de voorgevelrooilijn mag de bouwhoogte maximaal 2 m bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van tuinmeubilair mag maximaal 3 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van speeltoestellen mag maximaal 3 m bedragen.

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering, afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
10.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van, of het laten gebruiken van de in de bestemming aangegeven gronden en bouwwerken voor seksinrichtingen.

10.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.1 sub a voor een functiewijziging naar een geluidgevoelige functie, met dien verstande dat voldaan wordt aan de Wet geluidhinder.

Artikel 11 Sport

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sport, sportactiviteiten, sportvelden en sportverenigingen;
  • b. dagrecreatie voorzieningen;
  • c. evenementen;

met de daarbij behorende:

  • d. ondergeschikte horeca;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. afvalcontainers;
  • g. verhardingen, wegen, langzaamverkeersroutes en parkeervoorzieningen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. overige bij de bestemming behorende voorzieningen.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen, niet zijnde bedrijfswoningen, gelden de aanduidingen alsmede de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen, met inachtneming van het bepaalde in sub d en f, uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen mag maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte bedragen;
  • d. in afwijking van het bepaalde in sub a mogen gebouwen ten dienste van de bestemming ook buiten de bouwvlakken worden gebouwd, met dien verstande dat de oppervlakte maximaal 1% van de gronden behorende bij een sportvereniging mag bedragen;
  • e. de bouwhoogte van de in sub d bedoelde gebouwen mag maximaal 6 m bedragen;
  • f. in afwijking van het bepaalde in sub a en in aanvulling op het bepaalde in sub d geldt dat buiten de bouwvlakken nutsvoorzieningen zijn toegestaan met een bouwhoogte van 3 m en een maximale oppervlakte van 15 m²;
  • g. het bouwen van bedrijfswoningen is niet toegestaan.

11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel maximaal 1 m mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van sporttoestellen, speeltoestellen en kunstwerken mag maximaal 5 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een afvalcontainer, mag maximaal 2 m bedragen en de oppervlakte maximaal 4 m² (bij bovengronds plaatsen);
  • d. de bouwhoogte van ballenvangers mag maximaal 10 m bedragen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'maximum hoogte lichtmasten (m)' mag de bouwhoogte van de lichtmasten niet meer bedragen dan de aangegeven bouwhoogte.
11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering, afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampen bestrijding.
11.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2 voor het oprichten van een antenne-installatie, mits:

  • a. de oppervlakte van de bij de antenne-installatie behorende bebouwing niet meer gaat bedragen dan 50 m², dan wel zoveel meer als noodzakelijk is voor de plaatsing van een antenne-installatie met bijbehorende apparatuur en installaties;
  • b. de antenne-installatie wordt geplaatst binnen een bouwvlak dan wel in de directe nabijheid van een bestaand groter infrastructureel element, zoals een rijks- of provinciale weg dan wel een spoorlijn;
  • c. de plaatsing van de antenne-installatie op de betreffende locatie noodzakelijk is voor een vlakdekkend (inter)nationaal netwerk voor mobiele telecommunicatie, in verband waarmee in elk geval dient te worden aangetoond dat gebruik van een andere antennemast elders (site-sharing) niet tot de mogelijkheden behoort;
  • d. de bouwhoogte van de antenne-installatie niet meer gaat bedragen dan 20 meter, dan wel zoveel meer aantoonbaar noodzakelijk is voor het in sub c genoemde vlakdekkend (inter)nationaal netwerk, met een maximum tot 40 meter;
  • e. de in het plan aan de omliggende gronden toegekende functies en waarden alsmede de belangen van de gebruikers daarvan niet onevenredig worden geschaad.
11.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. wonen;
  • b. verblijfsrecreatie;
  • c. seksinrichtingen;
  • d. horeca, met uitzondering van ondergeschikte horeca zoals bedoeld in lid 11.1 sub d.

Artikel 12 Tuin

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor

  • a. tuinen en verhardingen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen

met de daarbij behorende:

  • a. speelvoorzieningen;
  • b. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. voorzieningen van algemeen nut;
  • d. verhardingen;
  • e. inritten en uitwegen;
  • f. groenvoorzieningen en
  • g. tuinen.
12.2 Bouwregels

Op onder 12.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

  • a. uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde (zoals erfafscheidingen), bedraagt ten hoogste 1 meter;
  • c. aan een voorgevel, dan wel aan een zijgevel van het hoofdgebouw die gericht is op de weg of het openbare groen, mag een portaal of erker worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte ten hoogste 6 m² bedraagt;
    • 2. de diepte ten hoogste 1,5 m bedraagt;
    • 3. de goothoogte ten hoogste 3 m bedraagt;
    • 4. de afstand tussen de portaal of erker tot de voorperceelsgrens ten minste 1 m bedraagt;
12.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegde gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2 sub b voor de bouw van erfafscheidingen met een maximale hoogte van 2 m, met dien verstande dat er vanaf 1 m hoogte sprake dient te zijn van een open constructie (ten minste 80% open).

12.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.1 voor de realisatie van parkeervoorzieningen.

Artikel 13 Verkeer

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
  • b. groenvoorzieningen, waaronder bermen;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. voorzieningen van algemeen nut;
  • e. kunstwerken en straatmeubilair;
  • f. evenementen;
  • g. afvalcontainers;
  • h. watergangen en waterpartijen;
  • i. transport, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer – landschappelijke inpassing', voor landschappelijke inpassing.
13.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels :

  • a. de bouwhoogte van een afvalcontainer bedraagt ten hoogste 2 meter en de oppervlakte maximaal 4 m² (bij bovengronds plaatsen);
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter.

13.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2 voor het oprichten van een antenne-installatie, mits:

  • a. de oppervlakte van de antenne-installatie met bijbehorende bebouwing niet meer gaat bedragen dan 50 m², dan wel zoveel meer als noodzakelijk is voor de plaatsing van een antenne-installatie met bijbehorende apparatuur en installaties;
  • b. de antenne-installatie wordt geplaatst binnen een bouwvlak, dan wel in de directe nabijheid van een bestaand groter infrastructureel element, zoals een rijks- of provinciale weg dan wel een spoorlijn;
  • c. de plaatsing van de antenne-installatie op de betreffende locatie noodzakelijk is voor een vlakdekkend (inter)nationaal netwerk voor mobiele-telecommunicatie, in verband waarmee in elk geval dient te worden aangetoond dat gebruik van een andere mast elders(site-sharing) niet tot de mogelijkheden behoort;
  • d. de hoogte van de antenne-installatie niet meer gaat bedragen dan 20 meter, dan wel zoveel meer aantoonbaar noodzakelijk is voor het onder c genoemde vlakdekkend (inter)nationaal netwerk, met een maximum tot 40 meter;
  • e. de in het plan aan de omliggende gronden toegekende functies en waarden alsmede de belangen van de gebruikers daarvan niet onevenredig worden geschaad.
13.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering, afmetingen van bouwwerk geen gebouwen zijnde:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

13.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 14 Verkeer - Railverkeer

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. spoorwegen met ten hoogste 2 sporen (exclusief eventuele rangeersporen);
  • b. wegen met een functie van hoofd- en buurtontsluiting ter plaatse van de spoorweg-overgangen ten behoeve van het wegverkeer;
  • c. (overdekte) wachtruimtes;
  • d. fietsenstallingen;
  • e. verhardingen;
  • f. groen- en parkeervoorzieningen;
  • g. kunstwerken;
  • h. geluidwerende voorzieningen;
  • i. voorzieningen van algemeen nut.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. uitsluitend bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd;
  • b. de maximale bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt 3 meter;
  • c. met uitzondering van voorzieningen van algemeen nut mag de maximale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken maximaal 30 m² bedragen;
  • d. de hoogte van voorzieningen van algemeen nut mag maximaal 3 meter bedragen en de oppervlakte maximaal 15 m².

14.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het railverkeer, zoals portalen ten behoeve van de bovenleiding, mag niet meer bedragen dan 5 meter;
  • b. de hoogte van fietsenstallingen mag niet meer bedragen dan 2 meter;
  • c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.

14.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering, afmetingen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
14.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. seksinrichtingen;
  • b. wonen;
  • c. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • d. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 15 Verkeer - Verblijfsgebied

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein': tevens evenementen en weekmarkten;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - overdekt terras' is het toegestaan een overdekt terras te realiseren;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. speeltoestellen, straatmeubilair en kunstwerken;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. speeltoestellen, straatmeubilair en kunstwerken;
  • i. parkeervoorzieningen;
  • j. waterpartijen en watergangen;
  • k. nutsvoorzieniningen;
  • l. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • m. transport, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater;
  • n. afvalcontainers.
15.2 Bouwregels
15.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van speeltoestellen en kunstwerken mag maximaal 5 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van nutsvoorzieningen maximaal 3 meter bedragen en de oppervlakte maximaal 15 m²;
  • c. de bouwhoogte van een afvalcontainer mag maximaal 2 meter bedragen en de oppervlakte maximaal 4 m² (bij bovengronds plaatsen);
  • d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de verkeersregeling, wegaanduiding of verlichting, mag niet meer bedragen dan 6 meter; de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, meg niet meer bedragen dan 3 meter.
15.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering, afmetingen van bouwwerken geen gebouwen zijnde:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

15.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 16 Wonen

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen met daaronder begrepen beroep aan huis;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ondergronds waterbassin', tevens een ondergronds waterbassin;

met de daarbij behorende:

  • c. tuinen en erven;
  • d. parkeervoorzieningen op eigen terrein;
  • e. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen.
16.2 Bouwregels
16.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' worden vrijstaande woningen gebouwd;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' worden twee-aaneengebouwde en/of geschakelde woningen gebouwd;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' worden meer dan twee-aaneengebouwde woningen gebouwd;
  • f. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven goothoogte;
  • g. de gebouwen dienen vanaf de bovenkant van de goot (kniklijn) te worden afgedekt met hellende dakvlakken, waarvan de helling niet meer mag bedragen dan 60°, met dien verstande dat:
    • 1. tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken met een helling van 60° (de envelop) ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 60° en rechtopstaande gevelconstructies, waaronder ook topgevels zijn toegestaan;
    • 2. overschrijding van de (denkbeeldige) 60°-lijn is toegestaan voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis. Bouwdelen van ondergeschikte betekenis aan de voorgevel mogen niet meer dan twee derde van de breedte van het dakvlak beslaan;
  • h. de maximale bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de in sub f bedoelde maximale goothoogte vermeerderd met 6 m;
  • i. ten aanzien van de minimale breedte van bouwpercelen gelden de volgende maten:
    • 1. bij vrijstaande woningen: 12 m;
    • 2. bij twee-aaneen en geschakelde woningen: 8 m;
    • 3. bij aaneengebouwde woningen: 6 m;
  • j. de afstand van een vrijstaande woning tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt aan beide zijden ten minste 2,5 m;
  • k. de afstand van een twee-aaneen of geschakelde woning tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt aan één zijde ten minste 2,5 m, met dien verstande dat maximaal één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelgrens wordt gebouwd;
  • l. ten aanzien van het parkeren dient per vrijstaande, twee-aan-een gebouwde en geschakelde woning op eigen terrein ruimte gereserveerd te worden voor ten minste één parkeerplaats.

16.2.2 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen mogen in en buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de afstand van bijgebouwen tot de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten minste 3 m;
  • c. het gezamenlijke oppervlak van bijgebouwen, buiten het bouwvlak mag ten hoogste bedragen:
    • 1. 50 m² op bouwpercelen met een oppervlakte tot en met 500 m²;
    • 2. 60 m² op bouwpercelen met een oppervlakte van 501 tot en met 750 m²;
    • 3. 70 m² op bouwpercelen met een oppervlakte van 751 tot en met 1.000 m²;
    • 4. 80 m² op bouwpercelen met een oppervlakte van 1.001 m² tot en met 1.500 m²;
    • 5. 90 m² op bouwpercelen met een oppervlakte van 1.501 m² tot en met 2.000 m²;
    • 6. 110 m² op bouwpercelen met een oppervlakte van 2.001 m² tot en met 3.000 m²;
    • 7. 130 m² op bouwpercelen met een oppervlakte van 3.001 m² en groter;

met dien verstande dat het gezamelijk oppervlak van gebouwen, bijgebouwen, carports en overkappingen ten hoogste 60% van het oppervlak van het bouwperceel bedraagt;

  • d. het bepaalde onder c geldt met dien verstande dat de overkappingen en carports, niet worden meegerekend met het maximaal toelaatbare oppervlak aan bijgebouwen;
  • e. de oppervlakte per bijgebouw bedraagt ten hoogste 75 m²;
  • f. de bouwhoogte van bijgebouwen mag ten hoogste 5,5 m bedragen;
  • g. de goothoogte van bijgebouwen mag ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat de goothoogte van een met het hoofdgebouw verbonden bijgebouw niet meer bedraagt dan:
    • 1. 3 m; of
    • 2. de hoogte van de eerste bouwlaag; of
    • 3. de hoogte het verlengde van de dakhelling van het hoofdgebouw.
16.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, zoals erfafscheidingen

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels, met uitzondering van het gestelde in 16.2.4:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor de voorgevelrooilijn bedraagt ten hoogste 1 m en ten hoogste 2 m achter de voorgevelrooilijn, met dien verstande dat:
    • 1. de maximale hoogte van tuinmeubilair voor de voorgevelrooilijn 2 m bedraagt;
    • 2. de maximale hoogte van tuinmeubilair achter de voorgevelrooilijn 3 m bedraagt;

16.2.4 Carports en overkappingen

Voor het bouwen van carports en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. carports mogen gebouwd worden met een maximaal oppervlak van 30 m² en een maximale bouwhoogte van:
    • 1. 3 m of;
    • 2. de hoogte van de eerste bouwlaag.

met dien verstande dat het gezamenlijke oppervlak van hoofdgebouw en bijgebouwen, carports en overkappingen ten hoogste 60% van het oppervlak van het bouwperceel bedraagt;

  • b. overkappingen zijn toegestaan met een maximaal oppervlak van 30 m² en een maximale bouwhoogte van:
    • 1. 3 m of;
    • 2. de hoogte van de eerste bouwlaag.

met dien verstande dat het gezamenlijke oppervlak van hoofdgebouw en bijgebouwen, carports en overkappingen ten hoogste 60% van het oppervlak van het bouwperceel bedraagt;

16.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. de aanleg en omvang van parkeergelegenheid;
    • 1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 2. ter waarborging van de stedenbouwkundige en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
    • 3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
    • 4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
    • 5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
16.4 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.2.3 sub a voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de voorgevelrooilijn met een maximale hoogte van 2 meter, met dien verstande dat er vanaf 1 meter hoogte sprake dient te zijn van een open constructie (minimaal 80% open).

16.5 Specifieke gebruiksregels
16.5.1 Beroep-aan-huis

Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken voor een beroep aan huis gelden de volgende regels:

  • a. De vloeroppervlakte ten behoeve van een beroep aan huis bedraagt ten hoogste 40% van de vloeroppervlakte van de woning en bijgebouwen met een maximum van 45 m².

16.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval het gebruik van, of laten gebruiken van de in de bestemming aangegeven gronden en bouwwerken voor:

  • a. wonen in vrijstaande bijgebouwen;
  • b. seksinrichtingen.
16.6 Afwijking van de gebruiksregels
16.6.1 Afwijken voor bedrijf aan huis

Burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.1 sub a voor de uitoefening van een bedrijf aan huis in het hoofd- of bijgebouw, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
    • 1. een omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit);
    • 2. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  • c. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • d. parkeren dient zoveel mogelijk op eigen terrein plaats te vinden;
  • e. dat detailhandel uitsluitend in de volgende vormen is toegestaan:
    • 1. een beperkte verkoop in het klein in verband met de uitoefening van het bedrijf-aan-huis in of bij het hoofdgebouw;
    • 2. detailhandel waarbij de verkoop uitsluitend via elektronische weg plaatsvindt en ter plaatse geen goederen worden uitgestald of aan particulieren worden afgeleverd;
  • f. maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van een bedrijf aan huis in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 45 m².

Artikel 17 Leiding - Gas

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van gasleidingen.

17.2 Bouwregels
17.2.1 Bouwen binnen de beschermingszone
  • a. Binnen de beschermingszone mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht, die ten dienste staan van de primaire bestemming met een maximale hoogte van 1,5 meter en een oppervlakte van ten hoogste 5 m²;.
  • b. In aanvulling op het bepaalde onder a mogen binnen de beschermingszone uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, welke krachtens de aan de betreffende gronden gegeven bestemming zijn toegelaten, indien de belangen van de primaire bestemming niet op een onevenredige manier worden geschaad;
  • c. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag -met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels- uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik gemaakt van de bestaande fundering.

17.2.2 Toelaatbaarheid

Bouwen binnen de beschermingszone als bedoeld in 17.2.1 is slechts toelaatbaar, mits:

  • a. de veiligheid van de leiding niet wordt geschaad;
  • b. het geen kwetsbare objecten betreft;
  • c. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.3.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden op de tot Leiding - Gas bestemde grond, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:

  • a. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • b. het rooien van boomen en diepwortelende beplantingen;
  • c. het aanleggen van wegen, paden of parkeergelegenheden dan wel het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of op enige andere wijze ingraven c.q. indrijven van voorwerpen;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het permanent opslaan van goederen.

17.3.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 17.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer ten aanzien van de leiding en de belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en);
  • b. werkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

17.3.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 17.3.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 18 Waarde - Archeologie 1

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden hebben een middelhoge verwachtingswaarde en zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de aan de gronden eigen zijnde aanwezige danwel te verwachten archeologische waarden.

18.2 Bouwregels

Binnen de in lid 18.1 bedoelde gronden zijn, in afwijking van de regels bij de ter plaatse geldende bestemming, uitsluitend ingrepen kleiner dan 2.500 m² en tot 40 cm diep toegestaan.

18.3 Afwijking van de bouwregels
18.3.1 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in 20.2 omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van bouwwerken die zijn toegestaan krachtens de regels behorende bij de ter plaatse geldende bestemming, mits:

  • a. uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden ter plaatse van de ingreep naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende is vastgesteld en door het stellen van voorwaarden de archeologische waarden voldoende beschermd kunnen worden;
  • b. tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden archeologen in de gelegenheid worden gesteld om waarnemingen te verrichten om archeologisch (nood)onderzoek toe te staan.

18.3.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning wordt niet verleend indien (zwaarwegende) archeologische inhoudelijke criteria zich daartegen verzetten.

18.3.3 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 18.3.1, wint zij schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

18.4 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.4.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden op in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen van gronden en het rooien van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd.

18.4.2 Beoordelingskader

Een omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden kan slechts worden verleend indien:

  • a. uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden ter plaatse van de ingreep naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende zijn vastgesteld en door het stellen van voorwaarden de archeologische waarden voldoende beschermd kunnen worden;
  • b. tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden archeologen in de gelegenheid worden gesteld om waarnemingen te verrichten om archeologisch (nood)onderzoek toe te staan.

18.4.3 Uitzonderingen

Het in 18.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken of werkzaamheden:

  • a. werken of werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,4 meter onder het bestaande maaiveld;
  • b. werken of werkzaamheden die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, mits de gronden niet dieper dan 0,4 meter worden geroerd, tenzij is aangetoond dat vanaf 0,4 meter diepte archeologische waarden ten gevolge van het gebruik van de gronden in het verleden reeds verloren zijn gegaan;
  • c. werken of werkzaamheden die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning;
  • d. werken of werkzaamheden waarvoor een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 van toepassing is.

18.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen voor het verwijderen van de 'Waarde - Archeologie 1', indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat dit mogelijk is.

Artikel 19 Waarde - Archeologie 2

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de aan de grond eigen zijnde aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

19.2 Bouwregels

Binnen de in lid 19.1 bedoelde gronden zijn, in afwijking van de regels bij de ter plaatse geldende bestemming, uitsluitend ingrepen kleiner dan 5.000 m² en tot 40 cm diep toegestaan.

19.3 Afwijking van de bouwregels
19.3.1 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in lid 19.2 omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van bouwwerken die zijn toegestaan krachtens de regels behorende bij de ter plaatse geldende bestemming, mits:

  • a. uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden ter plaatse van de ingreep naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende is vastgesteld en door het stellen van voorwaarden de archeologische waarden voldoende beschermd kunnen worden;
  • b. tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden archeologen in de gelegenheid worden gesteld om waarnemingen te verrichten om archeologisch (nood)onderzoek toe te staan.

19.3.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning wordt niet verleend indien (zwaarwegende) archeologische inhoudelijke criteria zich daartegen verzetten.

19.4 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden

19.4.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden op in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen van gronden en het rooien van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd.

19.4.2 Beoordelingskader

Een omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

19.4.3 Uitzonderingen

Het in 19.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken of werkzaamheden:

  • a. werken of werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,4 meter onder het bestaande maaiveld;
  • b. werken of werkzaamheden die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, mits de gronden niet dieper dan 0,4 meter worden geroerd, tenzij is aangetoond dat vanaf 0,4 meter diepte archeologische waarden ten gevolge van het gebruik van de gronden in het verleden reeds verloren zijn gegaan;
  • c. werken of werkzaamheden die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning;
  • d. werken of werkzaamheden waarvoor een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 van toepassing is.

19.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen voor het verwijderen van de 'Waarde - Archeologie 2', indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat dit mogelijk is.

Artikel 20 Waarde - Archeologie 3

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden hebben een hoge verwachtingswaarde en zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de aan de gronden eigen zijnde aanwezige danwel te verwachten archeologische waarden.

20.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen alleen bouwwerken worden opgericht ten behoeve van aanvullend of definitief archeologisch onderzoek.

20.3 Afwijken van de bouwregels

20.3.1 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in 20.2 omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van bouwwerken die zijn toegestaan krachtens de regels behorende bij de ter plaatse geldende bestemming, mits is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

20.3.2 Uitzonderingen
  • a. op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;
  • b. het bouwplan betrekking heeft op wijziging of vervanging van bestaande bebouwing en de bestaande fundering wordt benut;
  • c. het nieuw te bouwen oppervlak kleiner is dan 2.500 m².

20.3.3 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 20.3.1, wint zij schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.4.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden op in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen van gronden en het rooien van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd.

20.4.2 Beoordelingskader

Een omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

20.4.3 Uitzonderingen

Het in 20.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken of werkzaamheden:

  • a. werken of werkzaamheden die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. werken of werkzaamheden waarbij bodemingrepen plaatsvinden:
    • 1. op een diepte van minder dan 0,4 m;
    • 2. op een diepte van 0,4 m of meer, maar over een oppervlakte tot maximaal 2.500 m²;
  • c. werken of werkzaamheden die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning;
  • d. werken of werkzaamheden gericht op aanvullend of definitief archeologisch onderzoek.

Artikel 21 Waarde - Archeologie 4

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de aan de grond eigen zijnde hoge archeologische waarden.

21.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mogen geen nieuwe gebouwen worden gebouwd en bestaande gebouwen niet worden vergroot.

21.3 Afwijken van de bouwregels

21.3.1 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in 21.2 omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van bouwwerken die zijn toegestaan krachtens de regels behorende bij de ter plaatse geldende bestemming, mits is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

21.3.2 Uitzonderingen
  • a. op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;
  • b. het bouwplan betrekking heeft op wijziging of vervanging van bestaande bebouwing en de bestaande fundering wordt benut;
  • c. het nieuw te bouwen oppervlak kleiner is dan 100 m².

21.3.3 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 21.3.1, wint zij schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.4.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden op in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen van gronden en het rooien van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd.

21.4.2 Beoordelingskader

Een omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

21.4.3 Uitzonderingen

Het in 21.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken of werkzaamheden:

  • a. werken of werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0.4 m onder het bestaande maaiveld;
  • b. werken of werkzaamheden die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, mits de gronden niet dieper dan 0.4 m worden geroerd, tenzij is aangetoond dat vanaf 0,4 m diepte archeologische waarden ten gevolge van het gebruik van de gronden in het verleden reeds verloren zijn gegaan;
  • c. werken of werkzaamheden die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning;
  • d. werken of werkzaamheden waarvoor een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 nodig is.

21.5 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. het toevoegen van de bestemming 'Waarde - Archeologie 4', indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat dit wenselijk is;
  • b. het verwijderen van de 'Waarde - Archeologie 4', indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat dit mogelijk is.

Artikel 22 Waarde - Archeologie 5

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden

22.2 Bouwregels

Ten aanzien van het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. Binnen de in 22.1 bedoelde gronden zijn, in afwijking van de regels bij de ter plaatse geldende bestemming, uitsluitend ingrepen kleiner dan 100 m² en tot 40 cm diep toegestaan.
22.3 Afwijking van de bouwregels
22.3.1 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in 22.2 een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van bouwwerken die zijn toegestaan krachtens de regels behorende bij de ter plaatse geldende bestemming, mits is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

22.3.2 Uitzonderingen
  • a. op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;
  • b. het bouwplan betrekking heeft op wijziging of vervanging van bestaande bebouwing en de bestaande fundering wordt benut;
  • c. het nieuw te bouwen oppervlak kleiner is dan 100 m².

22.3.3 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 22.3.1, wint zij schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

22.4 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
22.4.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden op in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen van gronden en het rooien van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd.

22.4.2 Beoordelingskader

Een omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

22.4.3 Uitzonderingen

Het in 22.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken of werkzaamheden:

  • a. werken of werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0.4 m onder het bestaande maaiveld;
  • b. werken of werkzaamheden die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, mits de gronden niet dieper dan 0.4 m worden geroerd, tenzij is aangetoond dat vanaf 0,4 m diepte archeologische waarden ten gevolge van het gebruik van de gronden in het verleden reeds verloren zijn gegaan;
  • c. werken of werkzaamheden die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning;
  • d. werken of werkzaamheden waarvoor een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 nodig is.

22.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen voor:

  • a. het toevoegen van de bestemming 'Waarde - Archeologie 5', indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat dit wenselijk is;
  • b. het verwijderen van de 'Waarde - Archeologie 5', indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat dit mogelijk is.

Artikel 23 Waarde - Beschermd dorpsgezicht

23.1 Bestemmingsomschrijving
23.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor het behoud en de versterking van de ruimtelijke (inclusief verkeers- en groenstructuur) en functionele karakteristiek van het beschermd dorpsgezicht.

23.1.2 Ruimtelijke karakteristiek

De onder 23.1.1 genoemde ruimtelijke karakteristiek wordt bepaald door de volgende kenmerken:

  • a. de vanouds aanwezige doorgaande wegen (de Marktstraat met Koppelsbrink, de Brinkstraat en Ennekerdijk en de Grotestraat) en secundaire straten ter ontsluiting van het daartussen gelegen gebied;
  • b. door dicht opeengelegen bebouwing en relatief grote gebouwen een meer 'verstedelijkt' westelijk gedeelte;
  • c. een meer 'dorps' oostelijk gedeelte (de grens ligt globaal ter hoogte van de kerk) met meer los gegroepeerde bebouwing gesitueerd in een groene ruimte en een historische groenstructuur met een belangrijke visuele waarde voor het gehele dorpsgezicht;
  • d. panden, die schijnbaar willekeurig liggen in gebogen straatwanden met wisselende straatbreedtes (geen doorgaande rooilijnen); de straatprofielen hebben alle een traditionele driedeling;
  • e. bebouwing, die over het algemeen kleinschalig is (een begane grondlaag met kap); hierop vormen enkele woningen aan de doorgaande wegen een uitzondering;
  • f. een nokrichting, die meestal afwisselend loodrecht op of evenwijdig aan de straat is georiënteerd;
  • g. bebouwing met in het merendeel zadeldaken, afwisselend met rood of blauw gebakken pannen gedekt;
  • h. een gevelbreedte, die varieert van twee tot vijf traveeën en waarbij de gevelopeningen overwegend verticaal zijn gericht;
  • i. gevels, die voornamelijk zijn uitgevoerd in metselwerk (baksteen);
  • j. een groot aantal rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten, beeldbepalende en beeldondersteunende panden (ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – beschermingswaardig' zijn deze beschermingswaardige gebouwen nader aangeduid); daarnaast zijn er enkele panden, die de aanwezige waarden niet ondersteunen;
  • k. wegen met primair een verblijfsfunctie; de stroomfunctie is hieraan ondergeschikt; de Grotestraat en de Bekenhorst vormen hierop een uitzondering;
  • l. verspreid staande bomen en beukenhagen zowel in het openbare gebied als op particulier terrein.

23.1.3 Functionele karakteristiek

De onder 23.1.1 genoemde functionele karakteristiek wordt bepaald door de volgende kenmerken:

  • a. een overwegende woonfunctie verspreid over het gehele plangebied;
  • b. daarnaast een aantal kleinschalige functies (zoals ateliers annex winkels, musea, enkele medische praktijkruimten, etc.) die zorgen voor een levendigheid kenmerkend voor het oude dorp;
  • c. een aantal maatschappelijke en religieuze voorzieningen;
  • d. een klein aantal horeca-ondernemingen;
  • e. enkele winkels, met name langs de Grotestraat en de Marktstraat;
  • f. een agrarisch bedrijf liggend aan de oostkant van het plangebied;
  • g. een aantal bedrijven.

23.1.4 Ruimtelijk wordt nagestreefd

Ten aanzien van de ruimtelijke karakteristiek wordt het volgende nagestreefd:

  • a. het behoud van de aanwezige cultuurhistorische en monumentale waarden in het plangebied, zoals:
    • 1. omschreven in 23.1.2 van onderhavig artikel;
    • 2. is aangegeven op de bij deze regels behorende verbeelding; ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – beschermingswaardig' zijn alle panden die, vanwege hun plaatsingseigenschappen, grootte- en vormeigenschappen en uitdrukkingseigenschappen, als beschermingswaardig kunnen worden aangemerkt aangeduid; voor de zogenaamde beschermingswaardige panden geldt een streng juridisch regime. Alleen via een algemene afwijkingsbevoegdheid kan afgeweken worden van in het bij deze regels behorende Inventarisatierapport opgenomen goot- en bouwhoogten, kapvormen en kaprichtingen van deze panden, terwijl altijd gebouwd dient te worden in de bouwgrenzen, voor zover deze naar de openbare weg zijn toegekeerd;
    • 3. door middel van foto's is vastgelegd in het bij deze regels behorende Inventarisatierapport voor wat betreft de indeling van de naar de openbare weg gelegen gevels en het materiaalgebruik van de gevels en de daken van de beschermingswaardige gebouwen;
  • b. een versterking van het aanzicht van het beschermd dorpsgezicht daar waar de bebouwing en functies ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan het beeld niet ondersteunen (neutrale werking) dan wel schaden; het gaat hier om alle niet beschermingswaardige panden; onder voorwaarden mag afgeweken worden van de aangegeven bouwgrenzen (zie de diverse bestemmingen);
  • c. een naar vorm gevarieerde opbouw van het dorpsgezicht;
  • d. het bevorderen van gevoelens als veiligheid, beschutting en geborgenheid door middel van het hanteren van een menselijke (dorpse) maat en schaal;
  • e. het behouden en waar nodig versterken van het bestaande beeld van de onbebouwde omgeving (w.b. straatprofiel, materiaalgebruik, etc.);
  • f. het zoveel mogelijk gebruik maken van bestaande natuurlijke elementen (bomen en beukenhagen) bij alle werkzaamheden aan het gebouwde milieu. Waar deze elementen verdwenen zijn moeten zij zoveel mogelijk opnieuw worden aangelegd;
  • g. het aanleggen van voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein bij nieuwe ontwikkelingen. Hierbij moet voldaan worden aan de parkeernormen zoals opgenomen in de CROW-publicatie nr 317, "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie".

23.1.5 Functioneel wordt nagestreefd

Ten aanzien van de functionele karakteristiek wordt het volgende nagestreefd:

  • a. het behoud van de overwegende woonfunctie van het plangebied;
  • b. het vergroten van niet-woonfuncties, die zowel qua maat en schaal als qua sfeer passen in het beschermde dorpsgezicht, zoals: ateliers met verkoop, kleine winkeltjes, ambachtelijke bedrijfjes (b.v. een zilversmid, klompenmaker, siersmederij, restaurateur van meubelen, etc.), kleine musea en culturele centra (bijv. een ruimte voor concerten en tentoonstellingen), zoveel mogelijk gekoppeld aan een woonfunctie (gelet op het gestelde onder a); een en ander met als doel het levendige karakter en het historisch beeld van Oud Borne vast te houden en onder de voorwaarde, dat deze functies slechts een geringe milieubelasting mogen veroorzaken.

23.2 Bouwregels

Bij het oprichten, uitbreiden en verbouwen van gebouwen, gelden ten aanzien van materiaalgebruik en de gevelindeling de volgende bepalingen:

  • a. vanaf de openbare weg zichtbare gevels of gevelonderdelen dienen in 'eigentijdse' materialen te worden uitgevoerd; voor reeds bestaande gebouwen dient gebruik te worden gemaakt van materialen, die ook gebruikt werden ten tijde van de bouw (merendeel gebakken stenen); in geval van nieuwbouw mogen huidige gangbare materialen gebruikt worden; deze laatste dienen wel te passen in het beeld van het beschermde dorpsgezicht (zoals beschreven in dit artikel);
  • b. de daken mogen uitsluitend met gebakken pannen worden afgedekt;
  • c. het bepaalde in sub b is niet van toepassing op platte daken;
  • d. in afwijking van het bepaalde in sub b, dient bij uitbreiding of verbouw van gebouwen, die afwijken van het bepaalde in sub b, de uitbreiding of verbouw aan te sluiten bij het bestaande materiaalgebruik of de bestaande gevelindeling van de betreffende gebouwen.

 

23.3 Nadere eisen

Indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van onevenredige aantasting van de bijzondere karakteristiek van de bebouwing in het beschermde dorpsgezicht, zoals beschreven in dit artikel zijn burgemeester en wethouders bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de indeling van de vanaf de openbare weg zichtbare gevels of gevelonderdelen van gebouwen;
  • b. soort, vorm, kleur, detaillering van de materialen welke worden gebruikt voor de gevels en de daken, voor zover deze vanaf de openbare weg zichtbaar zijn;
  • c. de plaats en afmetingen van bouwwerken;
  • d. de wijze van afdekking van gebouwen (kapvorm en nokrichting).

23.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 23.2 sub a t/m d, indien daardoor de bijzondere karakteristiek van de bebouwing in het beschermde dorpsgezicht (zoals hierboven beschreven) niet onevenredig wordt aangetast in verhouding tot de mate waarin andere belangen door het verlenen van de omgevingsvergunning worden gediend.

 

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 24 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 25 Algemene bouwregels

25.1 Ondergrondse werken en werkzaamheden

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

25.2 Ondergrondse bouwwerken
25.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met uitzondering van het bepaalde in sub b;
  • b. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m²;
  • c. in aanvulling op het bepaalde sub a is per bouwperceel maximaal 1 niet-overdekt zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. het zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevel of het verlengde daarvan en op een afstand van ten minste 3 meter van zijdelingse en achterste perceelsgrens;
    • 2. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
    • 3. de oppervlakte van het zwembad mag maximaal 50 m2 bedragen;
  • d. in aanvulling op het bepaalde sub a is per bouwperceel maximaal 1 overdekt zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. het zwembad is uitsluitend toegestaan in hoofd- en bijgebouwen;
    • 2. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
    • 3. de oppervlakte van het zwembad mag maximaal 50 m2 bedragen;
  • e. de bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter onder peil, met dien verstande dat een voorziening ten behoeve van de waterhuishouding tot maximaal 6 meter onder peil gebouwd mag worden.

25.2.2 Ondergronds waterbassin
  • a. in afwijking van bepaalde onder 25.2.1 sub 'a' en 'b' is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ondergronds waterbassin' een ondergronds waterbassin met een oppervlakte van ten hoogste 1.200 m² toegestaan;
  • b. de bouwdiepte van een ondergronds waterbassin bedraagt maximaal 6 meter onder peil.

25.3 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 25.2 sub d voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarden dat:

  • a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.

Artikel 26 Algemene gebruiksregels

Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- en/of opslagplaats voor normaal onderhoud, gebruik en beheer en met uitzondering van een gebruik als stort- en/of opslagplaats zoals uitdrukkelijk toegestaan ingevolge het bepaalde in deze regels;
  • b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan als stallings- en/of opslagplaats voor normaal onderhoud, gebruik en beheer;
  • c. een gebruik van gronden voor het beproeven van motorvoertuigen alsmede voor de beoefening van de motorsport en de modelvliegsport en voor het racen of crossen van motorvoertuigen;
  • d. een gebruik van gronden als kleinschalig kampeerterrein, met uitzondering van een gebruik als kleinschalig kampeerterrein zoals uitdrukkelijk is toegestaan ingevolge het bepaalde in deze regels;
  • e. een gebruik van gronden en bouwwerken voor inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;
  • f. een gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, met uitzondering van een gebruik voor (detail)handel zoals uitdrukkelijk toegestaan ingevolge het bepaalde in deze regels;
  • g. een gebruik van:
    • 1. gebouwen, niet zijnde een woning of een klooster;
    • 2. recreatiewoningen;
    • 3. kampeermiddelen;
    • 4. boerderijkamers;
    • 5. vakantiehuizen;
    • 6. voor permanente bewoning.
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' zijn geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toegestaan

Artikel 27 Algemene aanduidingsregels

27.1 veiligheidszone - lpg

27.1.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefmilieu in verband met de nabijheid van het vulpunt van de lpg-installatie.

27.1.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 zijn op de in 27.1.1 bedoelde gronden geen nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toegestaan.

27.1.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 27.1.2 voor het toestaan van nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten overeenkomstig de andere bestemmingen ter plaatse, mits ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.

27.1.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van:

  • a. het verkleinen van de 'veiligheidszone - lpg' in verband met het verkleinen van de lpg-doorzet, mits het woon- en leefmilieu van de aangrenzende gronden niet verslechtert;
  • b. het verplaatsen van de 'veiligheidszone - lpg' in verband met het verplaatsen van het lpg-vulpunt, mits het woon- en leefmilieu van de aangrenzende gronden niet verslechtert;
  • c. het verwijderen van de 'veiligheidszone - lpg' in verband met het niet langer aanwezig zijn van het lpg-vulpunt.

Artikel 28 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van Hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  • a. het afwijken van de in de regels voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%;
  • b. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van een bouwgrens, niet zijnde bestemmingsgrens, ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad. De afwijking mag ten hoogste 5 m bedragen;
  • c. de omgevingsvergunning mag slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 29 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten aanzien van:

  • a. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad. De afwijking mag maximaal 5 m bedragen;
  • b. de Lijst van bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' te wijzigen, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven.

Artikel 30 Algemene procedureregels

Bij toepassing van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen, die onderdeel uitmaakt van dit plan is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.

Artikel 31 Overige regels

31.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De voorschriften van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  • a. de ruimte tussen bouwwerken;
  • b. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
31.2 Werking wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het moment van de vaststelling van het bestemmingsplan.

 

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 32 Overgangsrecht

32.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig krachtens een omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
32.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 33 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Veegplan Kom Borne'.