direct naar inhoud van Artikel 8 Gemengd - 1
Plan: Bestemmingsplan Oud Borne 2012
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpOB2012-ow01

Artikel 8 Gemengd - 1

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen met daaronder begrepen beroep-aan-huis;
  • b. dienstverlening en kantoren, uitsluitend op de begane grond, met uitzondering van dienstverlening en kantoren die ten tijde van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan reeds op de verdieping aanwezig zijn;
  • c. bedrijven uit ten hoogste categorie A of B1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten 'functiemenging', uitsluitend op de begane grond;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel': tevens detailhandel uitsluitend op de begane grond;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'horeca': tevens horeca uit ten hoogste categorie 1b uit de Lijst van horeca-activiteiten, uitsluitend op de begane grond;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk': tevens maatschappelijke voorzieningen;
  • g. behoud, bescherming, herstel en ontwikkeling van de aanwezige karakteristieken en waarden, zoals nader omschreven in artikel 20;

met de daarbij behorende:

  • h. groenvoorzieningen en tuinen;
  • i. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • j. gebouwen van algemeen nut;
  • k. parkeervoorzieningen;
  • l. wandel- en fietspaden;
  • m. verhardingen;
  • n. speelvoorzieningen.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Beschermingswaardige gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beschermingswaardig', gelden de volgende bepalingen:

  • a. behoudens het bepaalde in in sub d, mogen de gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de voorgevels en zijgevels van gebouwen, indien deze naar de weg zijn gekeerd, dienen in de voor- en/of zijgevelrooilijn te worden opgericht;
  • c. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • d. bijgebouwen mogen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd, onder de volgende voorwaarden:
    • 1. het gezamenlijk oppervlak van hoofdgebouw en bijgebouwen mag ten hoogste 40% van het oppervlak van het bouwperceel bedragen;
    • 2. het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen mag (met in achtneming van het bepaalde in sub 1) ten hoogste bedragen:
      • 40 m2 op bouwpercelen met een oppervlakte tot en met 300 m2;
      • 50 m2 op bouwpercelen met een oppervlakte van 301 t/m 500 m2;
      • 55 m2 op bouwpercelen met een oppervlakte van 501 t/m 750 m2;
      • 60 m2 op bouwpercelen met een oppervlakte van 751 t/m 1.000 m2;
      • 65 m2 op bouwpercelen met een oppervlakte van 1.001 m2 en meer;
    • 3. de maximale goot- en bouwhoogte van bijgebouwen mag ten hoogste 2,70 m1 en 4 m1 bedragen;
    • 4. met het hoofdgebouw verbonden bijgebouwen zijn alleen toegestaan aan de niet naar de wegzijde gekeerde gevel;
    • 5. de diepte van het hoofdgebouw en van een daaraan verbonden bijgebouw mag, te meten vanaf de voorgevelrooilijn, niet meer dan 15 m1 bedragen, met dien verstande dat de diepte van het met de zijgevel van het hoofdgebouw verbonden bijgebouw, te meten vanaf de achtergevellijn c.q. het verlengde daarvan, ten hoogste 4 m1 mag bedragen;
    • 6. de bouw van het bijgebouw dient geen afbreuk te doen aan de ruimtelijke karakteristiek en de stedenbouwkundige kwaliteit van het plangebied, zoals beschreven in artikel 20;
  • e. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen dient de in het bij deze regels behorende Inventarisatierapport aangegeven hoogte te bedragen;
  • f. de kapvormen en kaprichtingen van gebouwen dienen te zijn gevormd en te zijn georiënteerd, zoals in het bij deze regels behorende Inventarisatierapport is aangegeven;
  • g. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover gelegen achter de voorgevelrooilijn mag ten hoogste 2 m1 bedragen; indien de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelegen zijn voor de voorgevelrooilijn bedraagt de maximale hoogte 1 m1.

8.2.2 Niet-beschermingswaardige gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover 'niet-beschermingswaardig', gelden de volgende bepalingen:

  • a. behoudens het bepaalde in sub c mogen de gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • c. bijgebouwen mogen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd, onder de volgende voorwaarden:
    • 1. het gezamenlijk oppervlak van hoofdgebouw en bijgebouwen mag ten hoogste 40% van het oppervlak van het bouwperceel bedragen;
    • 2. het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen mag (met in achtneming van het bepaalde in sub 1) ten hoogste bedragen:
      • 50 m² op een bouwperceel met een oppervlakte tot en met 500 m²;
      • 60 m² op een bouwperceel met een oppervlakte van 501 tot en met 750 m²;
      • 70 m² op een bouwperceel met een oppervlakte van 751 tot en met 1000 m2;
      • 80 m² op een bouwperceel met een oppervlakte van 1001 m² tot en met 1500 m²;
      • 90 m² op een bouwperceel met een oppervlakte van 1501 m² tot en met 2000 m²;
      • 110 m² op een bouwperceel met een oppervlakte van 2001 m² tot en met 3000 m²
      • 130 m² op een bouwperceel met een oppervlakte van 3001 m² en groter;
    • 3. de maximale goot- en bouwhoogte van bijgebouwen mag ten hoogste 2,70 m1 en 4 m1 bedragen;
    • 4. de diepte van het hoofdgebouw en van een daaraan verbonden bijgebouw mag, te meten vanaf de voorgevelrooilijn, niet meer dan 15 m1 bedragen, met dien verstande dat de diepte van het met de zijgevel van het hoofdgebouw verbonden bijgebouw, te meten vanaf de achtergevellijn c.q. het verlengde daarvan, ten hoogste 4 m1 mag bedragen;
    • 5. de bouw van het bijgebouw dient geen afbreuk te doen aan de ruimtelijke karakteristiek en de stedenbouwkundige kwaliteit van het plangebied, zoals beschreven in artikel
  • d. de goothoogte van hoofdgebouwen mag maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' aangegeven hoogte bedragen;
  • e. de hoofdgebouwen moeten zijn voorzien van een kap met een helling van tenminste 45°, met dien verstande, dat de op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaande afdekkingen, die hiervan afwijken, zijn toegestaan;
  • f. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover gelegen achter de voorgevelrooilijn mag ten hoogste 2 m1 bedragen; indien de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelegen zijn voor de voorgevelrooilijn bedraagt de maximale hoogte 1 m1.
8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering, afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
8.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 8.2.2, sub a, ten behoeve van de bouw van gebouwen buiten het bouwvlak;
  • b. 8.2.2, sub e, ten behoeve van een afdekking met een kap met een kleinere helling dan 45° of ten behoeve van een platte afdekking;

onder de voorwaarden, dat:

    • 1. de ruimtelijke karakteristiek en de stedenbouwkundige kwaliteit van het plangebied, zoals beschreven in artikel 20 wordt versterkt; dit betekent in ieder geval, dat de nieuwe bebouwing qua maat en schaal dient te passen in het stedenbouwkundig beeld van het plangebied;
    • 2. geen afbreuk wordt gedaan aan de samenhang van het gevelbeeld langs de betreffende straatwand;
    • 3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en zich daarop bevindende bouwwerken.
8.5 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik van geldend de volgende regels:

  • a. de vloeroppervlakte ten behoeve van een beroep-aan-huis bedraagt ten hoogste 40% van de vloeroppervlakte van de woning en bijgebouwen met een maximum van 45 m²;
  • b. onder verboden gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor seksinrichtingen en wonen in vrijstaande bijgebouwen.
8.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 8.1 sub a voor de uitoefening van een bedrijf aan huis in het hoofd- of bijgebouw met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
    • 1. een omgevingsvergunning wordt uitsluitend wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit)
    • 2. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  • c. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • d. parkeren dient zoveel mogelijk op eigen terrein plaats te vinden;
  • e. dat detailhandel uitsluitend in de volgende vormen is toegestaan:
    • 1. een beperkte verkoop in het klein in verband met de uitoefening van het bedrijf-aan-huis in of bij het hoofdgebouw ;
    • 2. detailhandel waarbij de verkoop uitsluitend via elektronische weg plaatsvindt en ter plaatse geen goederen worden uitgestald of aan particulieren worden afgeleverd;
  • f. maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van een bedrijf aan huis in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 45 m².