direct naar inhoud van Artikel 6 Cultuur en Ontspanning
Plan: Oud Borne
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpOB2012-VO01

Artikel 6 Cultuur en Ontspanning

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Cultuur en Ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op spel, vermaak en ontspanning;
  • b. maatschappelijke voorzieningen;
  • c. horecavoorzieningen die ten dienste staan van de doeleinden als genoemd in sub a en sub b;
  • d. behoud, bescherming, herstel en ontwikkeling van de aanwezige karakteristieken en waarden, zoals nader omschreven in artikel 20;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' voor een parkeerkelder;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - beschermingswaardige groenelementen', voor beschermingswaardige groenelementen;

met de daarbij behorende:

  • g. wegen en paden;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. parkeervoorzieningen.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Beschermingswaardige gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met de nadere aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beschermingswaardig', gelden de volgende bepalingen:

  • a. behoudens het bepaalde in sub d, mogen de gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de voorgevels en zijgevels van gebouwen, indien deze naar de weg zijn gekeerd, dienen in de voor- en/of zijgevelrooilijn te worden opgericht;
  • c. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • d. bijgebouwen mogen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd, onder de volgende voorwaarden:
    • 1. het gezamenlijk oppervlak van hoofdgebouw en bijgebouwen mag ten hoogste 40% van het oppervlak van het bouwperceel bedragen;
    • 2. het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen mag (met in achtneming van het bepaalde sub 1) ten hoogste bedragen:
      • 40 m2 op bouwpercelen met een oppervlakte tot en met 300 m2;
      • 50 m2 op bouwpercelen met een oppervlakte van 301 t/m 500 m2;
      • 55 m2 op bouwpercelen met een oppervlakte van 501 t/m 750 m2;
      • 60 m2 op bouwpercelen met een oppervlakte van 751 t/m 1.000 m2;
      • 65 m2 op bouwpercelen met een oppervlakte van 1.001 m2 en meer;
    • 3. de maximale goot- en bouwhoogte van bijgebouwen mag ten hoogste 2,70 m1 en 4 m1bedragen;
    • 4. met het hoofdgebouw verbonden bijgebouwen zijn alleen toegestaan aan de niet naar de wegzijde gekeerde gevel;
    • 5. de diepte van het hoofdgebouw en van een daaraan verbonden bijgebouw mag, te meten vanaf de voorgevelrooilijn, niet meer dan 15 m1 bedragen, met dien verstande dat de diepte van het met de zijgevel van het hoofdgebouw verbonden bijgebouw, te meten vanaf de achtergevelrooilijn c.q. het verlengde daarvan, ten hoogste 4 m1 mag bedragen.
    • 6. de bouw van het bijgebouw dient geen afbreuk te doen aan de ruimtelijke karakteristiek en de stedebouwkundige kwaliteit van het plangebied, zoals beschreven in artikel 20;
            • a. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen dient de in het bij deze regels behorende inventarisatierapport aangegeven hoogte te bedragen;
            • b. de kapvormen en kaprichtingen van gebouwen dienen te zijn gevormd en te zijn georiënteerd, zoals in het bij deze regels behorende inventarisatierapport is aangegeven;
            • c. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover gelegen achter de voorgevelrooilijn mag ten hoogste 2 m1 bedragen; indien de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelegen zijn voor de voorgevelrooilijn bedraagt de maximale hoogte 1 m1.

6.2.2 Niet-beschermingswaardige gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover 'niet-beschermingswaardig' gelden de volgende bepalingen:

  • a. behoudens het bepaalde in sub c mogen de gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • c. bijgebouwen mogen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd, onder de volgende voorwaarden:
    • 1. het gezamenlijk oppervlak van hoofdgebouw en bijgebouwen mag ten hoogste 40% van het oppervlak van het bouwperceel bedragen;
    • 2. het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen mag (met in achtneming van het bepaalde sub 1) ten hoogste bedragen:
      • 50 m² op een bouwperceel met een oppervlakte tot en met 500 m²;
      • 60 m² op een bouwperceel met een oppervlakte van 501 tot en met 750 m²;
      • 70 m² op een bouwperceel met een oppervlakte van 751 tot en met 1000 m2;
      • 80 m² op een bouwperceel met een oppervlakte van 1001 m² tot en met 1500 m²;
      • 90 m² op een bouwperceel met een oppervlakte van 1501 m² tot en met 2000 m²;
      • 110 m² op een bouwperceel met een oppervlakte van 2001 m² tot en met 3000 m²
      • 130 m² op een bouwperceel met een oppervlakte van 3001 m² en groter;
    • 3. de maximale goot- en bouwhoogte van bijgebouwen mag ten hoogste 2,70 m1 en 4 m1bedragen;
    • 4. de diepte van het hoofdgebouw en van een daaraan verbonden bijgebouw mag, te meten vanaf de voorgevelrooilijn, niet meer dan 15 m1 bedragen, met dien verstande dat de diepte van het met de zijgevel van het hoofdgebouw verbonden bijgebouw, te meten vanaf de achtergevelrooilijn c.q. het verlengde daarvan, ten hoogste 4 m1 mag bedragen.
    • 5. de bouw van het bijgebouw dient geen afbreuk te doen aan de ruimtelijke karakteristiek en de stedebouwkundige kwaliteit van het plangebied, zoals beschreven in artikel 20;
  • d. de goothoogte van hoofdgebouwen mag maximaal de op de verbeelding aangegeven hoogte bedragen;
            • a. de hoofdgebouwen moeten zijn voorzien van een kap met een helling van tenminste 45°, met dien verstande, dat de op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaande afdekkingen, die hiervan afwijken, zijn toegestaan;
            • b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover gelegen achter de voorgevelrooilijn mag ten hoogste 2 m1 bedragen; indien de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelegen zijn voor de voorgevelrooilijn bedraagt de maximale hoogte 1 m1.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering, afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampen bestrijding.

6.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 6.2.2, sub a, ten behoeve van de bouw van gebouwen buiten het bouwvlak;
  • b. 6.2.2, sub h, ten behoeve van een afdekking met een kap met een kleinere helling dan 45° of ten behoeve van een platte afdekking;

onder de voorwaarden, dat:

  • 1. de ruimtelijke karakteristiek en de stedebouwkundige kwaliteit van het plangebied, zoals beschreven in artikel 20 wordt versterkt; dit betekent in ieder geval, dat de nieuwe bebouwing qua maat en schaal dient te passen in het stedebouwkundig beeld van het plangebied;
  • 2. geen afbreuk wordt gedaan aan de samenhang van het gevelbeeld langs de betreffende straatwand;
  • 3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en zich daarop bevindende bouwwerken.

6.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. seksinrichtingen;
  • b. prostitutie;
  • c. horeca, met uitzondering van ondergeschikte horecavoorzieningen als bedoeld in 6.1 sub b;
  • d. recreatief nachtverblijf.

6.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.6.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de beschermingswaardige groenelementen met nadere aanduiding 'specifieke vorm van groen - beschermingswaardige groenelementen geheel of gedeeltelijk te rooien, te vellen of af te breken.

6.6.2 Toelaatbaarheid

De in 6.6.1 bedoelde werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar, indien hierdoor dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden van de groenvoorzieningen, zoals beschreven in artikel 20 niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

6.6.3 Uitzondering

Het in 6.6.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden binnen het kader van het op de bestemming gerichte normale onderhoud en beheer;
  • b. werken en werkzaamheden, die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.