direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hertme Zenderen
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpHZ2015-vo01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Een aantal geldende bestemmingsplannen voor de kernen Hertme en Zenderen dienen geactualiseerd te worden. Aanleiding voor de actualisatie van de bestemmingsplannen voor deze twee kernen is het feit dat de planregels van de vigerende bestemmingsplannen verouderd zijn, enkele wijzigingen en herzieningen zijn toegepast, het gebruik van terreinen en gronden is veranderd en er is sprake van gewijzigde wetgeving en nieuw ruimtelijk beleid. Deze actualisering maakt onderdeel uit van het actualiseringstraject van bestemmingsplannen in de gemeente Borne. Doel van dit traject is te komen tot actuele bestemmingsplannen in de gehele gemeente Borne, waarbij een eenduidig en helder juridisch-planologisch kader wordt gehanteerd. Ook wordt hiermee invulling gegeven aan de actualisatieverplichting vanuit de Wet ruimtelijke ordening.

Alle gronden die gerekend worden tot de kernen Hertme en Zenderen, worden vervat in één nieuw bestemmingsplan. Dit op te stellen bestemmingsplan heeft, voor zover het betreft bestaande 'stedelijke' functies als wonen, horeca, maatschappelijke voorzieningen en dergelijke, een overwegend conserverend karakter. Dit betekent dat het plan ten aanzien van de bestaande 'stedelijke functies' is gericht op het 'conserveren' of 'beheren' van de bestaande situatie in het plangebied.

De enige ontwikkeling van enige omvang die wordt meegenomen in het op te stellen bestemmingsplan betreft de uitbreiding van de kern Hertme met maximaal 15 woningen. Met uitzondering van deze ontwikkeling zullen in het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt die in de bestaande situatie nog niet aanwezig zijn of waarvoor anderszins een planologische procedure is doorlopen. Wijzigingen die tussentijds hebben plaatsgevonden, bijvoorbeeld doordat hiervoor van het geldend bestemmingsplan is afgeweken, worden wel meegenomen in het op te stellen plan.

Overigens betekent dit niet dat het op te stellen bestemmingsplan geen enkele ontwikkeling mogelijk maakt. Kleinschalige ontwikkelingen blijven op basis van het bestemmingsplan wel mogelijk. Het zal dan bijvoorbeeld gaan om het bieden van mogelijkheden om op ondergeschikte onderdelen af te wijken van de bouw- en gebruiksregels.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het onderhavige bestemmingsplan heeft betrekking op de gronden die worden gerekend tot de kernen Hertme en Zenderen. In figuur 1.1 en 1.2 worden de begrenzing en ligging van beide plandelen (de kern Hertme en de kern Zenderen) globaal weergegeven. De woningbouwlocatie in Hertme wordt middels de stippellijn in figuur 1.1 weergegeven. Beide plandelen tezamen vormt het plangebied van voorliggend bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHZ2015-vo01_0001.png"

Figuur 1.1) Plandeel Hertme (Bron: Provincie Overijssel)

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHZ2015-vo01_0002.png"

Figuur 1.2) Plandeel Zenderen (Bron: Provincie Overijssel)

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Binnen het plangebied van het op te stellen bestemmingsplan is sprake van diverse geldende bestemmingsplannen. Het voert te ver om alle geldende plannen en de daarin opgenomen bestemmingen uitgebreid toe te lichten. Daarom wordt hierna middels een tabel uitsluitend aangegeven wat de geldende plannen zijn die middels het op te stellen bestemmingsplan, voor zover de gronden onderdeel uitmaken van het plangebied, worden herzien.

Geldende plannen kern Hertme   Vastgesteld op:  
Buitengebied (i.v.m. uitbreiding kern Hertme)   16 september 2004  
Kom Hertme   29 september 2005  

Geldende plannen kern Zenderen   Vastgesteld op:  
Kom Zenderen   29 september 2005  
Kom Zenderen, herziening Erve Timmerman   7 oktober 2008  
Kom Zenderen, herziening MFA   7 september 2010  
Kom Zenderen, herziening Karmelhof   30 september 2014  

Na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan zullen de hiervoor genoemde geldende plannen, voor zover onderdeel uitmakend van het plangebied, en de daarin opgenomen bestemmingen komen te vervallen en worden vervangen door nieuwe bestemmingen.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 betreft een beschrijving en analyse van de bestaande situatie. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid dat als basis dient voor dit bestemmingsplan beschreven. Hoofdstuk 4 betreft een planbeschrijving. De verschillende milieu- en omgevingsaspecten die van belang zijn voor elk bestemmingsplan worden besproken in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan de juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 en in hoofdstuk 8 wordt ingegaan op respectievelijk de economische uitvoerbaarheid van het plan en het vooroverleg en inspraak.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ruimtelijke structuur

2.1.1 Hertme
2.1.1.1 Structuurdragers

In de kern Hertme zijn een drietal duidelijke structuurdragers te onderscheiden. Dit betreffen de wegen Hertmerweg, Kerkweg en de Hertmerdwarsweg. Van deze wegen is de Hertmerweg de belangrijkste structuurdrager. Deze weg vormt de toegangsweg tot de kern Hertme en langs deze weg is in eerste instantie de kerk opgericht waarna het dorp vanaf dit punt zichzelf verder heeft ontwikkeld.

De Kerkweg is een weg die van oudsher, de naam geeft het al aan, bij de kerk van Hertme uitkomt. Waar deze weg vroeger een voorname functie vervulde is de Kerkweg in de huidige situatie een onverharde eigen weg die met name wordt gebruikt door bestemmingsverkeer.

De Hertmerdwarsweg is in de loop der jaren als (ontsluitings)route steeds belangrijker geworden voor de kern Hertme. Een groot deel van de binnen de kern Hertme aanwezige woningen onsluit op deze weg.

2.1.1.2 Bebouwingsstructuren en -typologieën

De kern Hertme heeft zich qua bebouwing in eerst instantie ontwikkeld nabij en rondom de kerk. Pas na de jaren '50 heeft Hertme zich qua bebouwing en als kern zijnde in noordoostelijke richting langs de Hertmerdwarsweg ontwikkeld. Uit de historische kaarten in figuur 2.1 blijkt eveneens dat Hertme tot aan de jaren '50 niet veel meer was dan een cluster van bebouwing rondom de kerk en de kruising Hertmerweg en Hertmerdwarsweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHZ2015-vo01_0003.png"

Figuur 2.1) Historisch kaarten Hertme ±1900 (links) en ±1950 (rechts) (Bron: Provincie Overijssel)

Qua bebouwingsstructuren wordt het gebied rondom de kerk en de kruising Hertmerweg en de Hertmerdwarsweg gekenmerkt door bebouwing welke hoofdzakelijk gericht is op de kerk en het daarbij behorende plein. De bebouwing ten westen van de Kerkweg betreft voormalige agrarische bebouwing welke momenteel dienst doet als woonbebouwing.

De eerste echte uitbreiding van Hertme met woonbebouwing heeft plaatsgevonden langs de Hertmerweg, in de vorm van een bebouwingslint. Na deze ontwikkeling is het gebied tussen de Hertmerdwarsweg en de Kerkweg ontwikkeld met woningbouw. De meest recente woningbouwontwikkelingen betreft de planmatig opgezette woningbouw rondom de Lage Weide.

Qua type bebouwing valt op dat in Hertme nagenoeg enkel vrijstaande- en twee-onder-één-kapwoningen voorkomen. Enkel aan de Kolklanden bevindt zich een blok van gestapelde woningen.

Bijzondere bebouwingselementen in de kern Hertme betreffen met name de kerk en het ten westen van de kerk gelegen openluchttheater.

2.1.1.3 Wegenstructuur

Zoals in 2.1.1.1 aangegeven vormen de wegen Hertmerweg, Kerkweg en de Hertmerdwarsweg de voornaamste structuurdragers. Hiervan vervullen met name de Hertmerweg en de Hertmerdwarsweg een voorname functie als toegangs- en ontsluitingsroute voor de kern Hertme. Alle andere wegen binnen de kern ontsluiten in principe direct of indirect op deze wegen.

2.1.1.4 Groen en ecologie

Hertme heeft als kern een relatief groene uitstraling. Dit komt aan de ene kant doordat Hertme in principe aan alle zijden, en op korte afstand van de bebouwde delen, grenst aan het buitengebied. Zo zijn bijvoorbeeld ook de gronden waarop de kern Hertme wordt uitgebreid agrarisch in gebruik.

Daarnaast heeft het gebied rondom de kerk een bijzondere groene uitstraling. Rondom de kerk komt veel groen voor en ook het openlucht theater wordt als het ware omgeven door boombeplanting. De groenstructuren hier tezamen vormen een fraaie entree tot de kern vanuit westelijke richting. Dit wordt nog eens versterkt door de Hertmerweg die aan weerszijde begeleidt wordt door bomen. Naast dit groen draagt de ruime opzet van de woonpercelen binnen de kern ook bij aan het groene aangezicht. In het openbaar profiel van wegen komt over het algemeen weinig groen voor. Overigens heeft al het binnen de kern voorkomende groen, met name vanwege het intensieve gebruik, ecologisch gezien een relatief beperkte betekenis.

2.1.1.5 Water

De kern Hertme ligt als het ware in een oksel van de Gammelkerbeek. Hoewel slechts een beperkt deel van deze beek aan de zuidoostzijde onderdeel uitmaakt van het plangebied, zijn er vanuit de kern diverse locaties vanaf waar men uitzicht heeft op deze beek. Binnen de kern komen voor het overige geen waterlopen voor, wel bevinden zich op diverse locaties in de kern afwateringssloten.

2.1.2 Zenderen
2.1.2.1 Structuurdragers

De Hoofdstraat vormt in de kern Zenderen zonder twijfel de belangrijkste structuurdrager. De kern Zenderen heeft zicht met name langs deze weg ontwikkeld. Opvallend is dat de voorzieningen binnen de kern veelal geconcentreerd zijn langs deze weg of in de zijstraatjes direct aan deze weg. Andere structuurdragers van de kern, deze zijn ondergeschikt aan de Hoofdstraat, betreffen de Albergerweg en in bepaalde mate ook de Hertmerweg.

2.1.2.2 Bebouwingsstructuren en -typologieën

In tegenstelling tot veel dorpen en steden heeft de bebouwing zich in Zenderen niet geconcentreerd rondom de kerk. De Hoofdstraat is ook voor de bebouwingsstructuur in Zenderen leidend geweest waarbij ook Zenderen met name na de jaren '50 de grootste ontwikkeling heeft doorgemaakt. Waar langs de Hoofdstraat in eerste instantie nog sprake was van verspreid liggende bebouwing met een concentratie ter hoogte van de Hoofdstraat - Albergerweg, heeft zich gaandeweg een relatief dicht bebouwingslint langs de Hoofdstraat ontwikkeld. Uit de historische kaarten in figuur 2.2 is dit goed af te lezen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHZ2015-vo01_0004.png"

Figuur 2.2) Historisch kaarten Zenderen ±1900 (links) en ±1950 (rechts) (Bron: Provincie Overijssel)

De bebouwing aan de Hoofdstraat kenmerkt zich als lintbebouwing maar de bebouwing langs deze weg kent geen strakke rooilijn. De rooilijn is wisselend, strakker naar de kern van het dorp toe en losser en verstrooider naar de randen. Er bestaat ook een differentiatie in bebouwingstype: aan de randen met name vrijstaande- of twee-onder-één-kapwoningen en in de kern van het dorp meer geschakelde of aaneengesloten woningen waarbij een aantal grotere panden, overwegend in gebruik als horecagelegenheid, opvalt.

Ook langs de Albergerweg is sprake van een soort bebouwingslint dat overwegend uit woonbebouwing bestaat. Dit lint kenmerkt zich aan de westzijde door haar ruime opzet en de ruime woonpercelen. Aan de oostzijde wordt het lint richting het buitengebied meer gesloten, deze bebouwingsdichtheid wordt doorgezet langs de Prinsenweg tot aan de supermarkt. Deze supermarkt met daarachter de basisschool, welke overigens is gelegen aan de Sint Stephanusstraat, vormen ook direct een tweetal opvallende bebouwingselementen aan deze zijde van Zenderen.

Ten oosten van de Sint Stephanusstraat bevindt zich de begraafplaats van Zenderen met daarachter het Patersbos. Het Patersbos is als het ware een kleine op zichzelf staande woonwijk waar de woningen gegroepeerd staan rondom een pleintje. De bebouwing hier is divers en bestaat zowel uit vrijstaande, twee-onder-één-kapwoningen als aaneengebouwde woningen. Mede door de woningbouw aan het Patersbos zijn enkele woonpercelen aan de Boumanslaan in het verleden tot de kern Zenderen gaan behoren.

Ten zuiden van deze woonpercelen aan de Boumanslaan bevindt zich een grote groene ruimte welke onderdeel uitmaakt van de tuin/gronden behorende bij het Carmelietenklooster aan de Hertmerweg. Dit klooster, met daaraan verbonden de kerk, behoort tot de oudste bebouwing binnen de kern Zenderen. Van een echte bebouwingsstructuur aan deze zijde van Zenderen, langs de Hertmerweg, is niet echt sprake. Opvallend is wel dat de bebouwing langs de Hertmerweg, in vergelijking met de rest van Zenderen, relatief fors van aard en omvang is.

De overige bebouwingsstructuren in Zenderen kenmerken zich met name als planmatig opgezette woonwijken. Hierbij is Zenderen in de jaren '60 en '70 in eerst instantie uitgebreid in zuidoostelijke richting (Hulscher e.o.). In deze wijk komen met name twee-onder-één-kapwoningen voor en enkele vrijstaande en aaneengebouwde woningen.

In de jaren '75 tot '89 is de kern uitgebreid rondom de Hoge Maat en omgeving en ten westen van de Elsdijk. Qua woningtypologie is in deze wijken sprake van een redelijk gelijkmatige verdeling tussen vrijstaande, twee-onder-één-kapwoningen en aaneengebouwde woningen.

De laatste uitbreidingen van de kern hebben plaatsgevonden in zuidwestelijke richting; Erve Oosterveld.. Erve Oosterveld kenmerkt zich door een relatief hoog percentage vrijstaande woningen met in de zuidoostelijk hoek enige bedrijvigheid en de daarbij behorende bedrijfsgebouwen.

2.1.2.3 Wegenstructuur

De provinciale N743, de Hoofdstraat, betreft de belangrijkste weg binnen de kern Zenderen. Naast een belangrijke 50 km gebiedsontsluitingsfunctie voor de kern Zenderen zelf, vervult deze weg ook een belangrijke functie voor doorgaand verkeer tussen Borne en Almelo.

Tevens vervullen de provinciale N744, Albergerweg, en de Hertmerweg ook een belangrijke verkeersfunctie in de vorm van toegangs- en ontsluitingsweg tot Zenderen. De Albergerweg is de voornaamste weg tussen Zenderen en Albergen en de Hertmerweg is de voornaamste weg tussen Zenderen en Hertme. Naast deze wegen heeft ook de Lidwinaweg een voorname functie als ontsluitingsroute vanuit de wijken. Deze weg is echter niet meer rechtstreeks aangesloten op de Hoofdstraat, maar wordt via Het Hulscher omgeleid en sluit via de rotonde aan op de Hoofdstraat.

De overige wegen in de kern Zenderen betreffen met name erftoegangswegen, die op één van de voornoemde wegen aansluiten.

2.1.2.4 Groen en ecologie

Zenderen kan worden gezien als een groene kern. Dit heeft te maken met het feit dat het buitengebied overal dichtbij is, en richting het buitengebied de bebouwingsdichtheid steeds verder afneemt en er sprake is van doorzichten naar het buitengebied. Het groene karakter van Zenderen komt echter niet overal goed tot uiting. Zo wordt het beeld, qua groen langs de Hoofdstraat, met name bepaald door de privétuinen langs de Hoofdstraat Openbaar groen is hier marginaal aanwezig.

Een opvallend groen element binnen de kern betreffen de tuin en gronden behorende bij het Carmelietenklooster. Deze tuin is niet openbaar toegankelijk en oogt vanaf de hoek Hoofdstraat/ Boumanslaan als een gesloten wand met boombeplanting. Meer naar het oosten (richting Hertme) wordt het groene beeld in dit deel van Zenderen versterkt door de tuin bij restaurant 'Het Seminar' en de geleidelijke overgang hier richting het groene buitengebied.

De woonwijken in de kern tonen een wisselend beeld. Overwegend wordt in de wijken het groene beeld bepaald door de privétuinen afgewisseld met enig groen in het openbaar gebied. Hoe dichter bij de Hoofdstraat, hier minder groen de openbare ruimte wordt. Uitzondering hierop betreffen het gebied Het Patersbos en de woningen langs de Boumanslaan. Deze woningen zijn met name aan de buitenzijden ingepast in het groen. Dit gebied heeft, in vergelijking met andere gebieden, een bijzonder groene uitstraling. Dit wordt nog eens versterkt door de ten oosten gelegen tuin/gronden van het klooster.

2.1.2.5 Water

Meest opvallende waterelement in de kern is de Azelerbeek welke in de meest noordelijke punt de kern Zenderen in komt en ter hoogte van Erve Timmerman de kern weer verlaat. Deze beek heeft een belangrijke waterhuishoudkundige functie in de kern.

Andere opvallende waterelementen betreffen de waterpartij aan de Hoge Maat en de waterpartij aan Erve Oosterveld. Naast een waterhuishoudkundige functie bepalen deze wateren voor een deel ook het aanzicht van de wijk. Voor het overige, met name rondom en buiten de woonwijken, lopen op diverse locaties in de kern afwateringsloten.

2.2 Functionele structuur

2.2.1 Hertme
2.2.1.1 Wonen

Wonen vormt de belangrijkste functie in de kern Hertme. Zoals al aangegeven bestaan de woningen nagenoeg geheel uit vrijstaande- en twee-onder-één-kapwoningen. De gestapelde woningen aan de Kolklanden vormen de enige uitzondering hierop.

2.2.1.2 Maatschappelijke voorzieningen

De hoeveelheid maatschappelijke voorzieningen beperkt zich in de kern Hertme tot de school, de kerk met bijbehorende pastorie, de begraafplaats, het kulturhus ten westen van de kerk en carnavalsvereniging De Kolkleu. Het openluchttheater betreft eveneens een maatschappelijke voorziening en vormt tevens een belangrijke trekpleister voor de kern Hertme.

2.2.1.3 Detailhandel en dienstverlening

Vanwege de beperkte omvang van de kern ontbreken echt zelfstandige detailhandelsvestigingen in Hertme. Enkel het café-slijterij Liedenbaum kan in bepaalde mate worden gezien als een detailhandelsvestiging. Dienstverlenende instanties komen niet voor binnen de kern.

2.2.1.4 Horeca

Hertme beschikt over een tweetal zelfstandige horecagelegendheden, te weten café-zalecentrum Liedenbaum aan de Hertmerweg 25 en restaurant 't Oale Bakkershoes aan de Hertmerweg 30.

2.2.1.5 Bedrijven

Zelfstandige bedrijvigheid die ook als zodanig bestemd is, komt niet voor binnen de kern van Hertme.

2.2.1.6 Monumenten

Binnen de kern Hertme is sprake van één gemeentelijk monument, te weten de St. Stephanuskerk. Rijksmonumenten zijn niet aanwezig binnen de kern.

2.2.1.7 Kabels en leidingen

Binnen de kern Hertme komen een tweetal planologisch gezien relevante leidingen voor in de kern. Het betreft een uitloper van een leiding aan de rand van het plangebied, in de Hertmerweg en een rioleringsleiding die in het zuiden, nabij de Lodieklanden, de kern binnen komt en via de Hertmerdwarsweg de kern weer verlaat. Voor het overige komen binnen de kern of in de omgeving geen leidingen voor dit planologisch gezien relevant zijn.

2.2.2 Zenderen
2.2.2.1 Wonen

Ook in de kern Zenderen vormt wonen de belangrijkste functie. Het woningaanbod in Zenderen is meer gevarieerd als in Hertme, maar ook in Zenderen is een relatief groot aantal woningen vrijstaand gebouwd. Het enigste appartementencomplex in Zenderen betreft de Karmelhof aan de Hertmerweg.

2.2.2.2 Maatschappelijke voorzieningen

Binnen de kern Zenderen is een breed aanbod aan maatschappelijke voorzieningen aanwezig. Het voert te ver om alle maatschappelijke voorzieningen te benoemen. Enkele voorzieningen betreffen ondermeer:

  • basisschool St. Stephanus;
  • dorpshuis 't Rigtershoes Zenderen;
  • sportvereniging Zenderen Vooruit (vereniging gelegen buiten het plangebied);
  • carnavalsvereniging De Doldreajers;
  • de St. Stephanuskerk;
  • diverse kinderdagverblijven;
  • een begraafplaats;
  • fysiotherapie in combinatie met medische fitness.
2.2.2.3 Detailhandel en dienstverlening

Binnen de kern Zenderen komen diverse detailhandelsvestigingen voor. De vestigingen hebben zich geconcentreerd aan de Hoofdstraat. Het betreffen onder meer Kachelhuis Keemers Zenderen, het Keukenatelier, Edro Parket & Woonaccessoires en Wijnkoperij De Prinsen. Daarnaast beschikt Zenderen sinds enkele jaren over een dorpssupermarkt aan de St. Stephanusstraat 3.

De hiervoor genoemde fysiotherapie in combinatie met medische fitness betreft een vorm van medische dienstverlening. Naast deze vorm van dienstverlening zijn aan de Hoofdstraat een architectenbureau en een bureau voor juridisch bouwadvies gevestigd. De overige dienstverlening in Zenderen beperkt zich met name tot een beroep aan huis, deze functie is ondergeschikt aan de woonfunctie.

2.2.2.4 Horeca

Voor een kern met de omvang van Zenderen is er een relatief groot aantal horecagelegenheden aanwezig. Het betreft ondermeer:

  • Eetcafé Zenderen, gevestigd aan de Hoofdstraat 44;
  • Italiaans restaurant Al Capone, gevestigd aan de Hoofdstraat 26;
  • Schotse Bistro Old Coopers Hall, gevestigd aan de Hoofdstraat 16;
  • restaurant De Kloostergang, gevestigd aan de Zenderensestraat 16;
  • theehuis De Karmeliet, gevestigd aan de Hertmeweg 49; en
  • restaurant Het Seminar, gevestigd aan de Hertmerweg 42.
2.2.2.5 Bedrijven

In de kern Zenderen is geen sprake van een daadwerkelijk bedrijventerrein. De bedrijvigheid binnen de kern is verspreid. Aan de Hoofdstraat bevinden zich diverse bedrijfspercelen waar momenteel geen bedrijf is gevestigd (bijvoorbeeld het voormalig bedrijfspand van Van Iersel Schoenen). Verder bevinden zich aan de Hoofdstraat 6 een onbemand tankstation en aan de Hoofdstraat 91 het bedrijf Marvo Machines . Tot slot bevindt zich aan de Lidwinaweg 40 het bedrijf Ipatec Racing.

2.2.2.6 Monumenten

Binnen de kern Zenderen zijn geen monumenten aanwezig. Wel bevinden zich binnen de kern Zenderen een tweetal karakteristieke panden, te weten het Carmelietenklooster (Hertmerweg 46) en het pand van Wijnkoperij De Prinsen (Hoofdstraat 34).

2.2.2.7 Kabels en leidingen

In Zenderen lopen een tweetal leidingen die planologisch gezien relevant zijn. Dit betreffen de waterleiding in de Hoofdstraat en een riool(overstort)leiding die ter hoogte van de Elsdijk aanvangt en richting de Azelerbeek loopt. Voor het overige komen binnen de kern of in de omgeving geen leidingen voor dit planologisch gezien relevant zijn.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
3.1.1.1 Algemeen

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

3.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

In de SVIR wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.1.3.1 Algemeen

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHZ2015-vo01_0005.png" Figuur 3.1) Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de in figuur 3.1 genoemde begrippen 'regionale behoefte' en 'bestaand stedelijk gebied'.

3.1.3.2 Regionale behoefte

Uit de nota van toelichting behorende bij artikel 3.1.6 Bro (Staatsblad 2012, 388, pp. 49-50) blijkt dat met regionale behoefte niet per sé wordt gedoeld op een bovengemeentelijke behoefte (regionaal in de zin van meerdere gemeenten omvattende). Centraal staat een passend regionaal schaalniveau; in geval van een lokale ontwikkeling kan het daarom ook gaan om een lokale (binnen de gemeente) vallende behoefte. Een dergelijke behoefte kan dan worden gezien als “regionale behoefte” zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro.

3.1.3.3 Bestaand stedelijk gebied

De ruimtevraag moet bij voorkeur worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. Op basis van gebiedsspecifieke situatie dient bepaald te worden wat wordt ervaren als stedelijk gebied.

In de Bro is in artikel 1.1.1 een definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied. De definitie luidt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

3.1.4 Nationaal Waterplan 2009-2015

Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.

3.1.5 Waterbeleid 21e eeuw

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die gefaseerd tot 2027 worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

In Nederland verscheen in het najaar van 2000 het rapport “Waterbeleid voor de 21e eeuw”, een advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw (Commissie WB21). Deze door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen ingestelde commissie doet aanbevelingen over hoe in de komende eeuw met water moet worden omgegaan. De Commissie WB21 stelt dat de 21e eeuw om een andere aanpak van het waterbeleid vraagt dan de 20e eeuw. Er moet minder accent op het technische beheer komen te liggen. Het water moet niet langer als vijand, maar veel meer als bondgenoot worden gezien. Het waterbeheer dient te worden gebaseerd op:

  • stroomgebiedsbenadering;
  • ruimte geven aan water;
  • vasthouden en tijdelijk bergen van water, alvorens af te voeren;
  • kansen benutten voor meervoudig ruimtegebruik;
  • geen afwenteling van problemen in het watersysteem zelf, noch van bestuurlijke verantwoordelijkheden of kosten;
  • te ontwikkelen normenstelsel per stroomgebied.

Bij grootschalige en/of ingrijpende locatiebesluiten dienen de kwantitatieve en kwalitatieve gevolgen voor het watersysteem te worden onderzocht aan de hand van een zogenaamde watertoets. Zonodig moeten compensatiemaatregelen worden getroffen. Het huidige regime van schadevergoeding door de Rijksoverheid moet worden vervangen door een verzekeringsstelsel voor schade door regenval en, eventueel, overstroming van boezems. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat en de provincie dienen op respectievelijk nationaal en regionaal niveau een sterkere regierol te vervullen. Naar verwachting zal de door de Commissie WB21 voorgestane aanpak belangrijke voordelen opleveren, zoals een toegenomen veiligheid van mens en dier en een betere bescherming van materiële goederen. Een snelle implementatie van de maatregelen voorkomt bovendien dat op termijn duurdere oplossingen voor de steeds nijpender problemen moeten worden gezocht. Ruimte voor water heeft tevens een positieve invloed op de natuurontwikkeling, de landbouw en de ruimtelijke kwaliteit in zowel stedelijk als landelijk gebied.

3.1.6 Monumentenwet 1988

De Monumentenwet 1988 omschrijft gezichten als ‘Groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden.’

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de minister van Infrastructuur en Milieu kunnen een waardevol gebied aanwijzen als rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht. Om zodoende het historisch karakter nu en in de toekomst veilig te stellen. Dit gebeurt met het bestemmingsplan dat de gemeente opstelt in vervolg op de aanwijzing.

De bescherming van een gezicht betreft de historische structuren. Dat betekent dat nieuwe gebouwen kunnen worden toegevoegd in een beschermd gezicht. Ook kan het gebruik van een gebouw veranderen, mits dit past in het historisch gegroeide karakter.

Bescherming van gezichten en bescherming van objecten kunnen elkaar aanvullen, maar niet vervangen. De gezichtsbescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en wil het toekomstig functioneren daarvan veiligstellen. De objectbescherming wil het architectonisch beeld veiligstellen en de authenticiteit van het materiaal doen behouden.

3.1.7 Wet op de Archeologische Monumentenzorg

In de Wet op de archeologische monumentenzorg, aangenomen in 2006, is het doel van het in 1992 gesloten Verdrag van Valletta (Malta) verwerkt: bescherming van het archeologische erfgoed als bron van het Europese gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Om dat doel te bereiken moet de wetgever het archeologisch erfgoed betrekken bij de ruimtelijke ordening. Met de wet wordt het Verdrag van Valletta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De kern van de wet is dat gemeenten verantwoordelijk worden voor de archeologische monumentenzorg binnen de gemeentegrenzen.

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient de gemeente rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

3.1.8 Natuurwetgeving
3.1.8.1 Natuurbeschermingswet

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Hiermee is de gebiedsbescherming uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn in Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet biedt een beschermingskader voor natuurwaarden (leefgebieden en soorten) in Natura 2000-gebieden en bepaalt dat projecten en andere handelingen in en nabij beschermde gebieden dienen te worden getoetst op (mogelijke) negatieve effecten op deze waarden.

3.1.8.2 Ecologische hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. Het ruimtelijk beleid voor de EHS is gericht op 'behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden' van de EHS waarbij we tevens zoveel mogelijk rekening houden met de andere belangen die in het gebied aanwezig zijn. De kernkwaliteiten binnen de EHS zijn natuurkwaliteit, landschappelijke kwaliteiten en beleving van rust.

3.1.8.3 Flora- en faunawet

Naast de gebiedsgerichte natuurwetgeving is ook soortgerichte natuurwetgeving van belang. Sinds 1 april 2002 is in dit kader de Flora- en Faunawet van kracht. In deze wet is de bescherming van inheemse wilde planten en dieren geregeld. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen, artikelen 8 t/m 12). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren (zorgplicht, artikel 2). Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.

Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen. Onder bepaalde voorwaarden geldt een vrijstelling of is het mogelijk van de minister van LNV ontheffing van de algemene verbodsbepalingen te krijgen voor activiteiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, kunnen drie groepen soorten worden onderscheiden. Deze groepen sluiten aan bij de indeling in tabellen van de AMvB Flora- en faunawet.

Groep 1: Algemene soorten waarvoor een vrijstelling geldt (Tabel 1 AMvB):

Voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling van de verboden 8 tot en met 12. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Wel blijft ook voor deze soorten de zorgplicht van kracht.

Groep 2: Overige soorten waarvoor een vrijstelling geldt wanneer volgens een gedragscode gewerkt wordt (Tabel 2 AMvB; vogels):

Voor een aantal soorten geldt een vrijstelling, mits volgens een door het ministerie goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Wanneer een dergelijke gedragscode (nog) niet beschikbaar is, kan een ontheffing worden aangevraagd. Deze kan worden verleend indien de beoogde ruimtelijke ingreep geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort(en). Eventueel moeten hiertoe mitigerende en compenserende maatregelen genomen worden. Voor vogels geldt echter een uitgebreide toets voor een ontheffing (zie onder groep 3).

Groep 3: Habitatrichtlijn bijlage IV-soorten en in AMvB aanvullend aangewezen soorten (streng beschermde soorten) (Tabel 3 AMvB):

Voor soorten genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en voor de door het ministerie van LNV per algemene maatregel van bestuur nog aanvullend aangewezen soorten geldt een zwaar beschermingsregime. Voor deze soorten geldt geen vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Een ontheffing kan alleen worden verleend wanneer:

  • geen andere bevredigende oplossing bestaat;
  • sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu gunstige effecten;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soorten/het soort.
3.1.9 Conclusie

Voor wat betreft aspecten water, archeologie en cultuurhistorie en natuurwetgeving wordt respectievelijk verwezen naar de paragrafen 5.6, 5.5 en 5.7. Hier wordt geconcludeerd dat dit bestemmingsplan niet in strijd is met deze aspecten.

Dit bestemmingsplan, een plan dat grotendeels conserverend van aard is, raakt geen rijksbelangen zoals genoemd in de SVIR of verankerd in het Barro (voor wat betreft het radarverstoringsgebied wordt verwezen naar paragraaf 5.10). Ook met de uitbreiding van Hertme worden geen rijksbelangen geschaad. Hierna wordt de betreffende uitbreiding nader getoetst aan van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.9.1 Toetsing van het initiatief aan de Ladder voor duurzame verstedelijking

Ten aanzien van de ladder van duurzame verstedelijking wordt onderscheid gemaakt in het conserverende deel van dit bestemmingsplan en de ontwikkeling van woningbouw in aansluiting op de kern Hertme.

Conserverende plandeel

Zoals meermaals aangegeven is dit bestemmingsplan voor het overgrote deel conserverend en beheersgericht van aard. In de toelichting op artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt aangegeven dat in de toelichting van een ruimtelijk besluit het bieden van ruimte voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling standaard wordt gemotiveerd met de stappen zoals weergegeven in figuur 3.1.

Uit diverse uitspraken van de Raad van State volgt dat het voor de uitleg van het begrip 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' met name relevant is of een bepaalde functie voor het eerst planologisch mogelijk wordt gemaakt dan wel sprake is van een continuering van de bestaande planologische situatie. Zo is in een op 16 april 2014 gedane uitspraak geoordeeld dat de vestiging van een supermarkt die reeds planologisch mogelijk was, en waarbij geen aanvullende verbouwing is vereist, geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie: AbRvS, 16 april 2014, nr. 201308833/1/R3).

Uit een meer recentere uitspraak van de Raad van State volgt - samengevat- dat onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder van duurzame verstedelijking niet wordt verstaan een bestemmingsplan dat voorziet in een conservering van geheel onbenutte bouw- en gebruiksmogelijkheden die realiseerbaar waren op grond van een bestemmingsplan dat is vastgesteld vóór inwerkingtreding van de Ladder voor duurzame verstedelijking (zie AbRvS, 6 augustus 2014, nr. 201206568/1/R1).

Voor wat betreft het conserverende plandeel is enkel sprake van het opnieuw vastleggen van de huidige (planologische) situatie. Hierbij worden ook de onbenutte bouw- en gebruiksmogelijkheden, zoals vastgelegd in de geldende bestemmingsplan, opnieuw vastgelegd. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen worden in eerste aanleg niet mogelijk gemaakt met dit bestemmingsplan. De ontwikkelmogelijkheden waarin dit bestemmingsplan wel voorziet betreft een verruiming van de gebruiksmogelijkheden, gezien de beperkte omvang hiervan kan dit niet worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Derhalve wordt, mede gezien het vorenstaande, geconcludeerd dat voor wat betreft het conserverende plandeel van dit bestemmingsplan de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is.

Woningbouwontwikkeling Hertme

Trede 1:

De gemeente Borne bestaat voor circa 70% uit buitengebied waarin, naast de hoofdkern Borne, een tweetal kerkdorpen zijn gelegen, te weten Zenderen en Hertme. Deze kerkdorpen leveren een belangrijke bijdrage aan de kleinschalige identiteit van Borne binnen de netwerkstad Twente. In de Woonvisie 2010-2014 van de gemeente Borne is gesteld dat deze kernen hun karakter en identiteit dienen te behouden, maar dat er wel ruimte wordt geboden voor enige ontwikkeling. Dit standpunt wordt ook in de nieuwe Woonvisie 2015-2025, welke gezamenlijk met de buurgemeente Hengelo wordt opgesteld, overgenomen. De vraag naar woningen in het buitengebied van de gemeente Borne richt zich voornamelijk op de kernen Hertme en Zenderen. Naast de ruimte die daartoe in het bestaand stedelijk gebied kan worden aangewend, acht de gemeente Borne volgens de hierboven genoemde woonvisie beperkte uitbreiding aansluitend aan de kernen zelf mogelijk. Periodiek wordt er in de kernen onderzoek gedaan naar de woningbehoefte, in de vorm van een enquête. Dit is in 2005 gebeurd en deze onderzoeksuitkomsten zijn in 2011 middels een nieuwe enquête geactualiseerd. Ook in 2015 zal een update van deze onderzoeksgegevens plaatsvinden. Uit dit onderzoek (2011) is gebleken dat er in de kern Hertme een behoefte bestaat aan nieuwe woningen van één tot twee woningen op jaarbasis. Deze vraag doet zich met name voor vanuit de doelgroepen jonge starters en senioren. Het gaat hierbij om een zeer geringe en specifiek lokale vraag, waardoor niet alleen een belangrijk deel van de jongeren de mogelijkheid wordt geboden om in Hertme te blijven wonen, maar ook de groep ouderen kan doorstromen naar een geschikte (kleinere maar grondgebonden) woning. Voor de kwaliteit en de leefbaarheid van de kern Hertme acht de gemeente Borne deze beperkte en gefaseerd uit te geven uitbreiding ten behoeve van een tiental nieuwe woningen noodzakelijk. Met betrekking tot de woningbouwontwikkeling in Twente zijn regionaal afspraken gemaakt, met de bedoeling een evenwichtige en toekomstbestendige woningvoorraad in Twente te bewerkstelligen. Al in de Ontwikkelagenda van de netwerkstad Twente is afgesproken om gezamenlijk strategisch te gaan programmeren. Met betrekking tot het wonen is dit verder uitgewerkt in de Regionale Woonvisie Twente, welke is vastgesteld door de colleges van alle veertien Twentse gemeenten, GS en de gezamenlijke woningcorporaties. Vanuit regionaal perspectief wordt in de Regionale "Woonvisie Twente 2015-2025" de woonopgave van Twente beschreven, waarbij wordt uitgegaan van Primos 2013. Volgens deze prognose neemt de Twentse bevolking nog tien jaar toe en begint vanaf 2024 licht te dalen. De huishoudensgroei loopt nog iets langer door en bereikt rond 2035 een hoogtepunt. In de Regionale Woonvisie is afgesproken dat de gemeenten in Twente in beginsel alleen bouwen voor de lokale behoefte, conform de huishoudensontwikkeling. De bovenlokale behoefte zal worden gefaciliteerd in de netwerkstad, waarvan de gemeente Borne deel uitmaakt.


Thans wordt er een nieuw woonwensenonderzoek uitgevoerd. De rapportage voor wat betreft de uitkomsten worden eind januari 2015 verwacht. Deze zullen meegenomen worden in het ontwerpbestemmingsplan Hertme-Zenderen.

Trede 2:

Nu uit trede 1 volgt dat met de uitbreiding van Hertme met maximaal 15 woningen wordt voorzien in een actuele behoefte, moet trede 2 worden doorlopen. Daarbij wordt onderzocht of die ontwikkelingen binnen het bestaand stedelijk gebied kunnen worden voorzien, door benutting van beschikbare gronden, door herstructurering, transformatie of anderszins.  

In het bestaande stedelijk gebied van de kern Hertme zijn redelijkerwijs geen geschikte locaties aanwezig om de onder trede 1 bedoelde behoefte te kunnen faciliteren. Alle gronden binnen Hertme worden gebruikt ten behoeve van bestaande functies als wonen, horeca, cultuur en ontspanning of maatschappelijke functies (kerk, school). Het is niet te verwachten dat op korte termijn bepaalde functies worden beëindigd waardoor er voldoende ruimte beschikbaar is om te kunnen voorzien in de behoefte. Het geschikt maken van locaties door herstructurering, transformatie of door bijvoorbeeld het verwijderen van groen is gezien het vorenstaande dan ook niet aan de orde.

De behoefte voor woningbouw bij de kern Hertme kan niet worden opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied van Hertme.

Trede 3:

Indien uit trede 2 van de Ladder duurzame verstedelijking volgt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die multimodaal zijn ontsloten of kan worden ontsloten. Multimodaal ontsloten wil zeggen dat een locatie op de schaal waarop deze functioneert door meerdere vervoerwijzen is ontsloten of in de nabije toekomst wordt ontsloten.

Het vorenstaande in acht nemend en vertalend naar de schaal waarop de kern Hertme functioneert moet geconcludeerd worden dat de wijze waarop Hertme wordt ontsloten met name de auto en de fiets betreffen. Openbaar vervoer is in Hertme in de vorm van de buurtbus aanwezig, inwoners maken echter voornamelijk gebruik van de auto en de fiets. De uitbreidingslocatie is via de Hertmerdwarsweg uitstekend bereikbaar voor zowel het auto- als het fietsverkeer. Op de schaal waarop Hertme functioneert is derhalve sprake van een locatie die multimodaal wordt ontsloten. Er wordt derhalve voldaan aan trede 3 van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2009 is de Omgevingsvisie en -verordening 2009 vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd. De Actualisatie Omgevingsvisie en -verordening is op 3 juli 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2013 in werking getreden.

Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets, waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'. Deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk.

Het provinciaal beleid voorziet primair in de ontwikkeling van woningbouw in bebouwd gebied of in aansluiting op de kernen. De rust en de ruimte van het buitengebied bieden echter ook andere aantrekkelijke woonmilieus, waar mensen goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst. De ambitie van de provincie met betrekking tot de invulling van de woonomgeving is gericht op: aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus die voorzien in de woonvraag.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

3.2.3.1 Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zogenaamde 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen onder andere de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

3.2.3.2 Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

3.2.3.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

Figuur 3.2 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHZ2015-vo01_0006.png"

Figuur 3.2) Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

3.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien dit bestemmingsplan wordt getoetst aan het uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.4.1 Generieke beleidskeuzes

Conserverende plandeel

Ten aanzien van het conserverende onderdeel van dit bestemmingsplan zijn er in de eerste fase "generieke beleidskeuzes" geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen.

Woningbouwontwikkeling Hertme

Voor wat betreft de woningbouwontwikkeling in Hertme zijn er in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' een aantal artikelen relevant. Op deze artikelen wordt hierna nader ingegaan.

Artikel 2.1.2, lid 1 (Principe van concentratie)

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.2, lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel

Zoals blijkt uit en de in 3.1.9.1 opgenomen toelichting/onderbouwing is sprake van een lokale behoefte. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen. Hier wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling voldoet aan het bepaalde in artikel 2.1.2, lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel.

2.1.3 SER-ladder voor de Stedelijke omgeving

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip 'groene omgeving' nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

Binnen het bestaand bebouwd gebied van de kern Hertme zijn geen geschikte locaties aanwezig om de woningbouwbehoefte op te kunnen vangen. Er zijn ook geen gronden binnen de kern Hertme aanwezig die door herstructurering of transformatie geschikt te maken zijn. Alle gronden binnen de kern worden in de huidige situatie benut ten behoeve van een bepaalde functie en het is niet te verwachten dat op korte termijn een functie wordt beëindigd waardoor voldoende ruimte beschikbaar komt voor de gewenste woningbouw. Daarnaast is meervoudig ruimtegebruik, gezien de functie, geen optie.

Gezien het vorenstaande is voldoende aannemelijk gemaakt dat binnen het bestaand stedelijk gebied redelijkerwijs geen locaties aanwezig zijn of geschikt zijn te maken voor de ontwikkeling van in totaal 15 woningen. Dit is tevens gebleken uit het doorlopen van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking in paragraaf 3.1.9.1.

Artikel 2.2.2 (Nieuwe woningbouwlocaties)

  • 1. Bestemmingsplannen en projectbesluiten voorzien in de totstandkoming van nieuwe woningbouwlocaties voor zover de nieuwe woningbouwlocatie naar aard, omvang en locatie in overeenstemming is met een woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten van Overijssel;
  • 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt de eis van overeenstemming met buurgemeenten niet voor buurgemeenten buiten de provincie Overijssel. In dat geval is het voldoende dat aangetoond is dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

De gemeentelijke woonvisie kent een woningbouwprogramma tot en met 2014. De woningbouwontwikkeling in het plangebied zal aanvangen na 2014 en is derhalve ook niet meegenomen in het woningbouwprogramma zoals opgenomen in de gemeentelijke woonvisie. In het huidige woonbeleid wordt wel aangegeven dat er in Hertme een beperkte behoefte bestaat aan een beperkte toevoeging van woningbouw in of rond de kern. Hierbij wordt uitgegaan van beperkte nieuwbouw ten behoeve van de natuurlijke aanwas. Hierbij geldt dat de leefbaarheid van het dorp voorop staat; het moet voor bewoners aantrekkelijk zijn om in deze kern te (blijven) wonen.

De gemeente Borne is samen met de overige 13 Twentse gemeenten bezig met de behandeling van een concept voor een Twentse woonvisie onder regie van de provincie Overijssel. Voor deze woonvisie is het bouwprogramma voor de gemeente Borne aangeleverd. De woningbouwontwikkeling in Hertme is in dit woningbouwprogramma meegenomen.

Gezien het feit dat bij de in voorbereiding zijnde woonvisie de buurgemeenten zijn betrokken en de provincie Overijssel de regie voert, wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan de eis als genoemd in artikel 2.2.2, lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel.

3.2.4.2 Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied kent op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart van de provincie Overijssel de volgende ontwikkelingsperspectieven:

  • Dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus - Woonwijk';
  • Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte - Mixlandschap'.

Conserverende plandeel

Voor wat betreft het conserverende plandeel wordt opgemerkt dat het overgrote deel van de gronden behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus - Woonwijk'. Enkele percelen behoren (deels) tot het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte - Mixlandschap'.

Voor wat betreft deze gronden wordt niet voorzien in nieuwe ontwikkelingen. Dit deel van het bestemmingsplan heeft een beheersgericht karakter waarbij enkel de huidige (planologische) situatie opnieuw wordt vastgelegd. Enkele wijzigingen die tussentijds hebben plaatsgevonden worden meegenomen in dit bestemmingsplan. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het conserverende plandeel in overeenstemming is met de ter plekke geldende ontwikkelingsperspectieven.

Woningbouwontwikkeling Hertme

De uitbreiding van Hertme met in totaal 15 woningen vindt plaats binnen het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte - Mixlandschap'. In de Omgevingsvisie Overijssel wordt aangegeven dat de toegewezen ontwikkelingsperspectieven zich beperken tot de hoofdlijn zoals relevant op het provinciale schaalniveau. De schaal die de provincie hanteert vraagt maatwerk op lokale schaal. De begrenzing moet begrepen worden als een signaleringsgrens. Bij doorvertaling naar gemeentelijk niveau betekent dit dan ook dat er nog variaties en nadere detailleringen kunnen voorkomen.

Omdat de ontwikkelingsperspectieven geen functies bepalen, maar een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief schetsen voor een combinatie aan functies is er naast een lokale invulling van de begrenzing bovendien ook ruimte voor lokale afweging binnen ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn dan ook niet normstellend, maar richtinggevend. Dit houdt in dat een gemeente vanwege maatschappelijke en/of sociaaleconomische redenen in haar structuurvisie een andere invulling kan kiezen.

Zoals in 3.1.9.1 en 3.2.4.1 al onderbouwd is er binnen de kern Hertme zelf geen ruimte beschikbaar of geschikt te maken voor een woningbouwlocatie van 15 woningen. Uitbreiding van de kern direct aangrenzend aan de kern ligt derhalve voor de hand en heeft landschappelijk gezien minder impact dan een knooperf in het buitengebied. Ook in de gemeentelijke structuurvisie (zie 3.4.1) wordt aangegeven dat wordt uitgegaan van beperkte nieuwbouw in Hertme.

In het geval van de woningbouwontwikkeling in Hertme is bewust gekozen voor een uitbreiding van de kern direct grenzend aan het bestaand bebouwd gebied. Een knooperf van 15 woningen op een onbebouwde locatie in het buitengebied wordt landschappelijk gezien niet wenselijk gevonden. Uitbreiding van de kern Hertme direct aangrenzend aan het bestaand bebouwd gebied heeft landschappelijk gezien de minste impact op het landschap.

3.2.4.3 Gebiedskenmerken

Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) is van belang dat het plangebied grotendeels is gelegen in stedelijk gebied en dit bestemmingsplan voor het overgrote deel conserverend en beheersgericht van aard is. Voor wat betreft het conserverende plandeel worden de gebiedskenmerken van de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' dan ook buiten beschouwing gelaten. Wel wordt hierna ingegaan op deze betreffende gebiedskenmerken in relatie tot de woningbouwontwikkeling in Hertme.

1. Natuurlijke laag

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

De uitbreiding van Hertme vindt op basis van de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' plaats binnen het gebiedskenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen'. In figuur 4.3 is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHZ2015-vo01_0007.png"

Figuur 3.3) De 'Natuurlijke laag: Dekzandvlakte en ruggen' (Bron: Provincie Overijssel)

'Dekzandvlakte en ruggen'

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijdert. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem, door beplanting met 'natuurlijke' soorten en door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

Toetsing van de woningbouwontwikkeling aan de 'Natuurlijke laag'

Ter plaatse van de woningbouwontwikkeling zijn niet of nauwelijks nog sporen aanwezig van de oorspronkelijke natuurlijke laag. Dit heeft grotendeels te maken met het feit dat deze gronden in het verleden geschikt is gemaakt ten behoeve van de landbouw. Gezien de beperkte omvang van de woningbouwontwikkeling is het redelijkerwijs niet mogelijk een gebiedsontwerp te maken waarin wordt ingezet op een meer natuurlijk watersysteem of aanplant met 'natuurlijke' soorten. Wel wordt ingezet op een groene overgang naar het buitengebied door op de buitenste zone van circa 3 a 4 meter.

2. Laag van het agrarisch culuurlandschap

In de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap” gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.

De uitbreiding van Hertme vindt op basis van de gebiedskenmerkenkaart in de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' plaats binnen het gebiedskenmerk 'Oude hoevenlandschap'. In figuur 3.4 is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHZ2015-vo01_0008.png"

Figuur 3.4) De 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap: Oude Hoevenlandschap' (Bron: Provincie Overijssel)

'Oude hoevenlandschap'

Het Oude hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het landschap is contrastrijk met veel variatie op de korte afstand. Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.

Toetsing van de woningbouwontwikkeling aan de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'

De woningbouwontwikkeling vindt, net als de vroegere uitbreidingen van Hertme, plaats langs een route die in het verleden ook al een belangrijke functie vervulde (zie ook figuur 2.1). Net als in het verleden vormt ook in dit geval de Hertmerdwarsweg in feite de dragende structuur van deze woningbouwontwikkeling. Om te verzekeren dat niet een abrupte overgang naar het buitengebied ontstaat, wordt ingezet op een groene overgang naar het buitengebied. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan het gebiedskenmerk van de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'.

3. Stedelijke laag

Zoals in het voorgaande aangegeven, behoort het overgrote deel van het plangebied van dit bestemmingsplan tot het bestaand bebouwd gebied. In figuur 3.5 is een uitsnede opgenomen van het ter plaatse van de kern Hertme gebiedskenmerk van de 'Stedelijke laag'. Dit betreft het gebiedskenmerk 'Woonwijken 1955-nu'. In figuur 3.6 is een uitsnede opgenomen van hetzelfde gebiedskenmerk ter plaatse van de kern Zenderen, ook dit betreft 'Woonwijken 1955-nu'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHZ2015-vo01_0009.png"

Figuur 3.5) Uitsnede gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijke laag'- Hertme (Bron: Provincie Overijssel)

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHZ2015-vo01_0010.png"

Figuur 3.6) Uitsnede gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijke laag'- Zenderen (Bron: Provincie Overijssel)

De uitbreiding van de kern Hertme is op de gebiedskenmerkenkaart van de 'Stedelijke laag' niet aangewezen, dit omdat dit geen bestaand bebouwd gebied betreft. Daarnaast blijkt uit de kaarten dat kleine delen in zowel Hertme als Zenderen niet zijn aangemerkt op de gebiedskenmerkenkaart. Dit heeft met name te maken met het feit dat ook deze kaarten uitgaan van een signaleringsgrens en zich beperken tot de hoofdlijn zoals relevant op provincaal schaalniveau. Dit kan op onderdelen afwijken van de daadwerkelijke aanwezige lokale situatie, zo ook hier.

Dit bestemmingsplan heeft voor wat betreft het gebied aangemerkt als 'Woonwijken 1955-nu' een conserverend en beheersgericht karakter. Binnen dit gebied worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt en wordt enkel de huidige (planologische) situatie opnieuw vastgelegd. De gebiedskenmerken zijn met name van toepassing bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, aangezien hier voor wat betreft deze laag geen sprake van is, wordt hier niet nader op ingegaan.

3.2.5 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Waterbeheerplan 2010 - 2015

De waterschappen Regge & Dinkel en Velt & Vecht zijn op 1 januari 2014 gefuseerd. Op dit moment heeft waterschap Vechtstromen nog geen eigen waterbeheerplan daarom wordt ingegaan op het Waterbeheerplan 2010-2015 van het voormalige waterschap Regge & Dinkel. Dit plan omschrijft het waterbeleid van het waterschap. Daarnaast is de Keur van waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument, waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Het beleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse verontreinigingen).

Twee belangrijke onderdelen van het waterplan worden gevormd door:

  • het tekort aan waterberging in het landelijk gebied;
  • de inpassing van inrichtingsmaatregelen binnen de maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met waterschap Vechtstromen het opgestelde gemeentelijk Waterplan en het vigerende gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Borne

De gemeente Borne heeft begin 2008 besloten om voor het totale grondgebied van de gemeente een structuurvisie op te stellen. Deze structuurvisie heeft betrekking op de periode 2010-2030. In het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, die per 1 juli 2008 in werking is getreden, is elke gemeente verplicht één of meerdere structuurvisies op te stellen voor het gehele grondgebied. Naast deze wettelijke verplichting maken nieuwe inzichten, diverse grootschalige plannen en ontwikkelingen in en rond Borne een actueel ruimtelijk sturingsmiddel noodzakelijk. In de structuurvisie zijn ondermeer keuzes gemaakt over de wijze waarop Borne zich binnen de Netwerkstad wil profileren én via welke strategie zij deze keuze concreet wil verwerkelijken. Hiertoe is ingegaan op het imago dat de gemeente Borne wil uitstralen, het profiel dat de gemeente nastreeft en de vraag hoe aan het stedelijk gebied, de bedrijventerreinen en het landelijk gebied ontwikkelen een 'Borns' karakter kan worden gegeven.

In de structuurvisie wordt de uitbreiding van Zenderen met het woningbouwgebied Oosterveld specifiek benoemd. Inmiddels is dit gebied voor een groot deel ontwikkeld. Het geldende bestemmingsplan 'Kom Zenderen' omvat hiervoor al de planologische kaders. Dit bestemmingsplan legt deze planologische situatie opnieuw vast.

Qua overige woningbouwmogelijkheden, voor bijvoorbeeld in de kern Hertme, wordt aangegeven dat wordt uitgegaan van beperkte nieuwbouw ten behoeve van de natuurlijke aanwas. De leefbaarheid van dorpen staat hierbij voorop. Naast de mogelijkheden in of aansluitend aan het bestaand bebouwd gebied, zullen er ook op enkele daartoe geëigende plaatsen in het buitengebied knooperven worden ontwikkeld.

3.4.2 Woonvisie Borne (2010)
3.4.2.1 Algemeen

De Woonvisie Borne 2010-2014 heeft het Woonplan 2002-2006 vervangen. Met de Woonvisie Borne 2010-2014 wordt geen volledig nieuw beleid ingezet, maar wordt in grote lijnen het ingezette beleid voortgezet. Er doen zich echter diverse fundamentele ontwikkelingen voor, waardoor de woningmarkt sterk veranderd. Zo neemt landelijk en regionaal de bevolkingsgroei af en verandert de samenstelling van de bevolking; de vergrijzing neemt toe, het aantal personen per huishouden blijft nog even dalen en het aantal eenpersoonshuishoudens neemt toe. Hiermee houdt deze nieuwe Woonvisie rekening.

3.4.2.2 Visie op het wonen

De woningvoorraad van Borne is niet alleen permanent onderhevig aan vernieuwing en verbetering, maar wordt de komende jaren tevens uitgebreid. Borne biedt ruimte aan zowel de lokale als een deel van de regionale woningbehoefte in het uitbreidingsplan Bornsche Maten. In de visie staan de volgende punten centraal:

  • Groei en kwaliteit: de toevoeging van woningen met hoge kwaliteit voor alle doelgroepen, waarbij de mogelijkheid geboden wordt om een volledige wooncarrière op te bouwen.
  • Stad en landelijk gebied: het optimaal benutten van kansen vanuit het landelijk als vanuit het stedelijk gebied.
  • Vitale voorzieningen en een aangename kleinschaligheid: inzetten op sociale structuren, fysieke omstandigheden en economische dynamiek op kleinschalige, Bornse schaal.
  • Doelgroepen: levenloopbestendige woningen voor senioren, een actief doorstromingsbeleid om een wooncarrière binnen Borne mogelijk te maken, realiseren van passende woon- en opvangprojecten voor bijzondere doelgroepen.
3.4.2.3 Woningbehoefte en -programma

Voor Hertme is een dorpsplan ontwikkeld, waaruit ondermeer blijkt dat er vanuit het dorp een behoefte bestaat aan een beperkte toevoeging van woningbouw in of rond de kern. Hierbij wordt uitgegaan van beperkte nieuwbouw ten behoeve van de natuurlijke aanwas. Ook hier geldt dat de leefbaarheid van het dorp voorop staat; het moet voor bewoners aantrekkelijk zijn in om deze kern te (blijven) wonen. Dit betekent dat ook hier gestreefd wordt naar een gedifferentieerde bevolkingsopbouw, waarbij met name de vraag van senioren en van starters op de woningmarkt de nodige aandacht krijgt.

3.4.2.4 Aanvulling Woonvisie 2010-2014

Op 2 oktober 2012 is de 'Aanvulling Woonvisie 2010-2014' door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is opgenomen dat de toevoeging van woningen in het bestaand stedelijk gebied van Borne alleen dient te worden toegestaan indien er aantoonbaar sprake is van het oplossen van een ruimtelijk-maatschappelijk ongewenste situatie. Dit wordt niet enkel toegestaan indien hiermee slechts het particulier belang is gediend.

3.4.3 Geluidbeleid

De gemeente Borne heeft eigen geluidsbeleid ontwikkeld welke is vastgelegd in de nota Gebiedsgericht Geluidsbeleid. Het doel van het gemeentelijk geluidsbeleid is het behouden van de goede kwaliteiten en het benutten van kansen om voor de verschillende gebieden binnen de gemeente de geluidskwaliteit te verbeteren. In paragraaf 5.2 wordt nader ingegaan op het aspect geluid in relatie tot dit bestemmingsplan.

3.4.4 Beleidsvisie externe veiligheid

Op 26 maart 2013 is de Beleidsvisie Externe Veiligheid door het college van Burgemeester en Wethouders vastgesteld. De ambitie ten aanzien van externe veiligheid bij ruimtelijke planvorming in de gemeente Borne bestaat uit de volgende drie punten:

  • Geen toename van het groepsrisico als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Borne. Afwijken is slechts mogelijk als dit goed gemotiveerd wordt;
  • Geen nieuwe inrichtingen in de gemeente Borne die externe veiligheidsrisico's opleveren, met uitzondering van vuurwerkopslag;
  • Geen andere/extra routering dan de al vastgestelde routering voor gevaarlijke stoffen in Borne over de A1/A35 (ook geen routering in geval van calamiteiten op de de A1/A35).

Externe veiligheid dient te worden geborgd in de bestemmingsplannen. Elke plantoelichting bevat een paragraaf over externe veiligheid, ook als er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Deze betreffende paragraaf is opgenomen in paragraaf 5.9 van deze toelichting.

3.4.5 Archeologiebeleid (2008)

Ten behoeve van het gemeentelijke archeologiebeleid zijn in 2008 een archeologische verwachtings- en advieskaart en een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld (RAAP-rapport 1713). De archeologische beleids- en waardenkaart is door de gemeenteraad vastgesteld op 30 juni 2009. In deze beleidsnota worden de kaders voor het archeologiebeleid van de gemeente Borne vormgegeven.

De archeologische verwachtings- en advieskaart maakt voor het hele grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten kunnen worden aangetroffen. Deze kaart is gebaseerd op de opbouw van het landschap, waarbij de landschappelijke eenheden met archeologische betekenis op de kaart zijn weergegeven. De gemeente heeft verder het hele grondgebied geïnventariseerd op bekende vindplaatsen om inzicht te krijgen in de landschappelijke ligging van terreinen met archeologische resten. Op de kaart zijn, naast de landschappelijke eenheden, de volgende elementen opgenomen:

  • bekende vindplaatsen en locaties met archeologische resten;
  • de negen terreinen van archeologische waarde die zijn opgenomen op de Archeologische Monumenten Kaart van de provincie Overijssel;
  • locaties van boerderijen met een oorsprong in de Late Middeleeuwen;
  • verdwenen watermolens.

De beleidsadvieskaart is gebaseerd op de verwachtingskaart en laat zien waar welke archeologische verwachtingswaarde geldt, onderverdeeld in hoog voor archeologische resten uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd, hoog, middelmatig, laag en geen verwachting of verstoord. Tevens zijn op deze kaart de terreinen opgenomen waarvan de (zeer) hoge archeologische waarde is aangetoond of vrijwel zeker is.

Op basis van de verwachte dichtheden aan archeologische resten binnen de diverse verwachtingszones en de mogelijkheden die archeologisch prospectieonderzoek biedt om deze resten aan te tonen, wordt aanbevolen om vrijstelling van de onderzoeksverplichting te verlenen voor:

  • plangebieden of ingrepen met een omvang kleiner dan 2.500 m², waarbinnen een gebied met een hoge archeologische verwachting valt;
  • plangebieden of ingrepen met een omvang kleiner dan 5.000 m² in gebieden waarbinnen een gebied met een middelmatige archeologische verwachting valt;
  • plangebieden of ingrepen met een lage archeologische verwachting;
  • delen van verwachtings- en bufferzones die als verstoord op de verwachtingskaart zijn aangegeven. Voor deze gebieden geldt een algemene vrijstelling voor van de onderzoeksverplichting.

In plangebieden met meerdere verwachtingszones is wat betreft de noodzaak tot onderzoek de zone met de hoogste verwachting maatgevend. Daar waar grenzend aan plangebieden met een lage archeologische verwachting waardevolle resten bekend zijn, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek uitgevoerd te worden in een zone grenzend aan het archeologisch waardevolle gebied. In paragraaf 5.5 wordt ingegaan op de archeologische verwachtingswaarde binnen het plangebied en de consequenties daarvan voor dit bestemmingsplan.

3.4.6 Gemeentelijk rioleringsplan 2011 t/m 2026 (2008)
3.4.6.1 Algemeen

Zoals beschreven in de Wet Milieubeheer dient iedere gemeente te beschikken over een actueel en vastgesteld Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). Het vigerende gemeentelijk rioleringsplan is vastgesteld voor de periode 2011 t/m 2016. Hierin wordt aangegeven dat de gemeente een drietal zorgplichten heeft, te weten de zorgplicht voor het afvalwater, hemelwater en grondwater.

3.4.6.2 Zorgplichten

Zorgplicht afvalwater

De gemeente Borne moet zorgdragen voor een gezond en veilig leef- en woonklimaat. Het afvalwater moet op een doelmatige wijze worden ingezameld en getransporteerd worden naar de zuivering. Het beleid voor het afvalwater kent drie belangrijke pijlers: gezondheid, vervuiling omgeving en goed beheer van alle voorzieningen.

Zorgplicht Hemelwater

Het beleid van de gemeente Borne is er op gericht dat hemelwater in stedelijk gebied op een duurzame wijze wordt verwerkt en niet tot wateroverlast mag leiden. Hemelwater scheiden en ontkoppelen van afvalwater is hierbij een hierbij een belangrijk uitgangspunt.

Zorgplicht Grondwater

Particulieren, gemeenten, waterschappen en provincies hebben ieder hun verantwoordelijkheid bij het
voorkómen en oplossen van problemen met grondwater. Gemeenten zijn hét aanspreekpunt/loket voor problemen met grondwater. Ook het waterschap en de provincie hebben verantwoordelijkheden ten aanzien van grondwater. De provincie is in principe verantwoordelijk voor het diepere grondwater, het waterschap voor een goed peilbeheer en daardoor voor de grondwaterstand in de buitengebieden.

3.4.7 Groenbeleidsplan

De gemeente Borne heeft haar groenbeleid voor de bebouwde kommen in de gemeente uitgewerkt in het groenbeleidsplan 2008-2018. De gemeente wil nadrukkelijk streven naar behoud en verbetering van haar groenstructuren en de kwaliteit van de groene ruimte. Ze wil deze zo goed mogelijk verankeren in de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen. De verbeterpunten zijn middels streefbeelden vastgelegd. In het beleidsplan is met name de kwaliteit van afwikkeling van de dorpsranden en de opwaardering van de groenvoorzieningen op buurtniveau genoemd.

3.4.8 Conclusie

Voor wat betreft de aspecten geluid, externe veiligheid, archeologie en water (riolering) wordt respectievelijk verwezen naar de paragrafen 5.2, 5.9, 5.5 en 5.6. Deze aspecten worden hier niet nader getoetst. Op de overige beleidsdocumenten wordt hierna nader ingegaan.

Conserverende plandeel

Het conserverende plandeel van dit bestemmingsplan voorziet niet in het toekennen van nieuwe woningen of een nieuwe woonbestemming. Daar waar op basis van de geldende bestemmingsplannen onbenutte woningbouwmogelijkheden aanwezig waren, zijn deze mogelijkheden onverkort overgenomen in dit bestemmingsplan. Gezien het feit dat ook hierbij geen sprake is van nieuwe woonbestemmingen wordt geconcludeerd dat het conserverende plandeel in overeenstemming is met de beleidsuitgangspunten zoals verwoord in de 'Structuurvisie Borne' en de 'Woonvisie Borne (2010)'.

Voor wat betreft het groenbeleidsplan wordt eveneens opgemerkt dat dit bestemmingsplan enkel de bestaande (planologische) situatie opnieuw vastlegt. De grotere groenstructuren krijgen een groenbestemming. De groenelementen die de wegen in het plangebied begeleiden worden veelal opgenomen binnen een verkeersbestemming.

Woningbouwontwikkeling Hertme

Hoewel de woonvisie qua bouwprogramma slechts reikt tot 2014 en daarom qua woningbouwprogramma in het kader van dit bestemmingsplan niet meer actueel is, dient wel getoetst te worden aan de overige uitgangspunten van de woonvisie.

In het gemeentelijk woonbeleid wordt aangegeven dat in Hertme sprake is van een beperkte behoefte aan woningen. Dat er sprake is van een eigen, uit de kern komende, behoefte is reeds gebleken uit 3.1.9.1 en Bijlage 1. Deze nieuwbouw is tevens van belang voor de leefbaarheid in de kern Hertme, enkel door nieuwbouw krijgen bewoners de kans om in deze kern te (blijven) wonen. De keuze om geen woningbouw op een knooperf te realiseren is een bewuste keuze. De landschappelijke impact van een knooperf, een losstaand erf in het buitengebied, van 15 woningen in het buitengebied is onevenredig groot. Een nieuw woonerf in aansluiting op de bestaande kern heeft minder impact op het landschap en de in het buitengebied aanwezige functies. Gezien het vorenstaande wordt gesteld dat de woningbouwontwikkeling in Hertme in overeenstemming is met het gemeentelijk woonbeleid.

Voor wat betreft de woningbouwontwikkeling in Hertme wordt waarde gehecht aan een groene overgang van dit woninggebied naar het buitengebied. Dit wordt getracht door het opnemen van een Groen bestemming op dit gebied.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Conserverende plandeel

Het beleid in het conserverende deel van het plangebied is met name gericht op beheer van de bestaande stedenbouwkundige en functionele structuur. Binnen dit deel van het plangebied vinden geen ingrijpende ruimtelijke ontwikkelingen plaats.

4.2 Woningbouwontwikkeling Hertme

4.2.1 Programma en ruimtelijke opzet

De woningbouwlocatie bevindt zich aan de Hertmerdwarsweg en ligt buiten de min of meer rechte bestaande bebouwingslijn aan de rand van het dorp. Het programma gaat uit van het realiseren van maximaal 15 grondgebonden woningen aan de Hertmerdwarsweg te Hertme.

Bij het bepalen van de ruimtelijke opzet is rekening gehouden met de bestaande stedenbouwkundige en landschappelijke structuur. Vanuit stedenbouwkundig opzicht voorziet het plan in het creëren van een nieuwe dorpsrand (wel in dorpse sfeer). Dit vanwege het feit dat de woningbouwlocatie uit twee delen bestaat, ten oosten en westen van de Hertmerdwarsweg. Wat betreft de bebouwingstructuur is uitgegaan van de stedenbouwkundige opbouw van de kernrand. De vanuit landschappelijk oogpunt waardevolle doorzicht tussen de woningbouwlocatie en de bebouwing op de Zwartkotteweg wordt met de voorgenomen ruimtelijke opzet behouden.

Wat betreft woningbouwtypologiën zal het oostelijk deel van de woningbouwlocatie meer diversiteit kennen. Op deze locatie zijn onder meer vrijstaande-, twee-onder-een-kap en aaneengebouwde woningen mogelijk. Ten westen van de Hertmerdwarsweg wordt gestreefd naar een ruimere opzet met vrijstaande woningen.

Het is van belang om een zachte overgang met het buitengebied tot stand te laten komen. Door het opnemen van van de aanduiding Groen wordt getracht dit te bewerkstelligen.

In figuur 4.1 wordt het beoogde stedenbouwkundig ontwerp weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHZ2015-vo01_0011.png"

Figuur 4.1) Stedenbouwkundig ontwerp (Bron: Gemeente Borne)

4.2.2 Welstandsparagraaf

Deze welstandsparagraaf is een aanvullend instrument om de welstandsnota op onderdelen aan te vullen of aan te scherpen, dan wel om criteria die niet van toepassing zijn te schrappen. Dit is bedoeld voor ontwikkelingen waarbij geen sprake is van het realiseren van een compleet nieuwe identiteit, maar om de ruimte te bieden voor nieuwe ontwikkelingen die afgestemd moeten worden op aanwezige kwaliteiten van het betreffende gebied. In de welstandsnota is de categorie G.6.3. Kampenlandschap aan dit gebied toegewezen. Vanuit de karakteristiek van deze categorie is deze welstandsparagraaf opgesteld met aanvullende eisen die concreet richting geven aan-, en mogelijkheid bieden tot de gewenste ruimtelijke ontwikkeling.


Identiteit

De nieuwe woonlocatie aan de Hertmerdwarsweg ligt buiten de min of meer rechte bestaande bebouwingslijn aan de rand van het dorp. Aan drie zijden grenst de locatie aan het groene buitengebied. In het ruimtelijke plan voor deze uitleglocatie is qua karakter rekening gehouden met de invloed die de bebouwing heeft op het omliggende buitengebied, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bebouwing geen stenige rand van het dorp vormt, maar een zachte overgang creëert van dorp naar buitengebied. Tegelijkertijd is de nieuwe woonlocatie de noordoostelijke toegang van het dorp. Langs de toegangsweg zal de bebouwing dan ook iets prominenter aanwezig zijn en aansluiten bij de reeds bestaande bebouwing aan deze straat.

Om tot een zachte overgang met het buitengebied te komen, is gekozen voor een ingetogen karakter van de woningen. Dit is vertaald naar criteria die aansturen op een eenvoudige hoofdvorm en rustige kleuren zodat er weinig contrast ontstaat met de landelijke omgeving.

Specifieke criteria voor welstand

De criteria zijn gebaseerd op de welstandsnota, categorie G.6.3. Kampenlandschap. Ieder bouwplan moet zich voegen naar de in deze welstandsparagraaf genoemde kenmerken van identiteit. De stadsbouwmeester hanteert bij de welstandstoets de volgende specifieke criteria:


situering van het bouwwerk:

  • nokrichting: vrij.

hoofdvormen van het bouwwerk:

  • de woning heeft een eenvoudige hoofdvorm met een rechthoekige plattegrond;
  • de woningen ten noordwesten van de Hertmerdwarsweg hebben een goothoogte van maximaal 1,5 bouwlagen;
  • de woningen ten zuidoosten van de Hertmerdwarsweg hebben een goothoogte van maximaal 2 bouwlagen;
  • er dient sprake te zijn van een zadeldak: wolfseinden en mansardekappen zijn niet toegestaan;
  • aan- uit- en bijgebouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdbouwvolume en zijn óf plat afgedekt, óf hebben een kap in de zelfde helling en nokrichting als de woning.
  • dakkapellen zijn ondergeschikt aan de hoofdvorm en hebben een maximale breedte van 3,5 meter en een maximale hoogte van 1,75 meter.


gevelaanzichten van het bouwwerk:

  • de bouwwerken hebben overwegend bakstenen gevels;
  • plasticiteit: erkers zijn als ondergeschikt onderdeel van de gevel vormgegeven.

materialisatie en detaillering van het bouwwerk:

  • kozijnen in hout of op hout gelijkende materialen en profilering;
  • dakbedekking: gebakken pannen in een matte afwerking, kleur oranjerood, antraciet of zwart;
  • gevel: bakstenen in rood of gedekte aardtinten;
  • windveren en dakgoten hebben een bescheiden afmeting;
  • de toepassing van plaatmateriaal is niet toegestaan.
4.2.3 Ontsluiting & parkeren

De nieuwe uitleglocatie in Hertme zal direct ontsluiten op de Hertmerdwarsweg. Verkeer richting Almelo en Borne kan goed afgewikkeld worden via de Hertmerweg. Verkeer richting Saasveld en Weerselo zal voornamelijk via de Oude Postweg naar de Bornsestraat rijden. Parkeren ten behoeve van deze uitleglocatie zal op eigen terrein of in het plan zelf gefaciliteerd worden. Het gehele plan bestaat net als de Hertmerdwarsweg uit erftoegangswegen. Binnen de bebouwde kom 30 km zones, buiten de bebouwde kom als 60 km zone.

4.3 Overig

't Oude Groothuys' beter bekend als 'Het Spookhuis'

Met de eigenaar van het pand aan de Lodiek Landen is middels een overeenkomst overeenstemming bereikt over de toekomst van rijksmonument 't Oude Groothuys', in de volksmond beter bekend als 'Het Spookhuis'.

Uitgangspunt van de overeenkomst is dat beide partijen onderschrijven dat 'Het Spookhuis' niet gehandhaafd kan worden op de huidige locatie maar dat het vanuit cultuurhistorische optiek waardevol is om 'Het Spookhuis' te behouden en te verplaatsen naar een andere locatie.

Dit uitgangspunt (behoud door verplaatsing) is onder andere de uitkomst van een overleg op 4 juni 2014, ter plaatse, waarbij ook de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en de gemeentelijke erfgoedcommissie aanwezig waren. Ook deze partijen zijn het er over eens dat verplaatsing de enige optie is voor het behoud van dit voor Borne zeer bijzondere rijksmonument.

De overeenstemming voorziet in de mogelijkheid dat de hoek Bartelinksweg een eventuele herbouwlocatie kan zijn maar ook in de mogelijkheid dat 'Het Spookhuis' elders in Hertme wordt herbouwd.

Omdat van een concrete herbouwlocatie nog geen sprake is, is de verplaatsing van 'Het Spookhuis' nog niet meegenomen in dit voorontwerpbestemmingsplan.

Hoofdstraat 91 te Zenderen

Verzocht is om op het perceel aan de Hoofdstraat 91 te Zenderen een nieuwe opslaghal op te richten, ter vervanging van een bestaande hal op het perceel. Volgens vigerend bestemmingsplan 'Kom Zenderen' past deze nieuwe opslaghal niet binnen het bouwvlak. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken dient het bouwvlak gewijzigd te worden.

Het bouwvlak wordt iets vergroot en zal een kwartslag draaien. Onder het vigerende plan is binnen het bestaande bouwvlak 300 m2 aan bebouwing toegestaan. In de huidige situatie wordt 81 m2 hiervan voor kantoor gebruikt. De nieuw op te richten opslaghal heeft een oppervlakte van 240 m2. Het bouwblok zal derhalve met 21 m² toenemen. Gelet op het beperkt aantal vierkante meters dat wordt toegevoegd achten wij medewerking aan deze ontwikkeling aanvaardbaar.

Het nieuwe bouwvlak komt circa 1 meter op het naastgelegen perceel met de bestemming Wonen te liggen. Het overige deel van het bouwvlak blijft binnen de bestemming Bedrijf. De geplande ontwikkeling is een particuliere aangelegenheid. De kosten voor de planontwikkeling komen daarom voor rekening van de particuliere initiatiefnemer. De kosten voor de planologische procedure zullen via een anterieure overeenkomst op de initiatiefnemer worden verhaalt.

Hertmerweg 32 te Hertme

Op het perceel Hertmerweg 32 is een bouwblok ten behoeve van woningbouw opgenomen. Op dit moment staat hier nog een kapschuur. Verzocht is om dit bouwblok een vier meter te verschuiven richting de Kerkweg. Hiermee zal ten opzichte van de overige woningen aan de Kerkweg een verspringing in de voorgevelrooilijn plaatsvinden. Deze onderbreking in rooilijn heeft een aanvaardbaar effect op het straatbeeld.

Hoofdstraat 34 te Zenderen

Het perceel Hoofdstraat 34 waar de Wijnkoperij is gevestigd heeft in het huidige bestemmingsplan de bestemming Bedrijf. Dit is niet conform het huidige gebruik. In het pand vindt verkoop van wijn plaats, wijnproeferijen en bevindt zich een restaurant. Daarnaast is het pand in gebruik als trouwlocatie. Gewenst is derhalve om de bestemming conform het huidige gebruik aan te passen. De eigenaar heeft daarnaast verzocht om een zaal ten behoeve van feesten en partijen met muziek (live, dj) mogelijk te maken. Hiervoor is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Geconstateerd is dat er de nodige aanpassingen aan het pand uitgevoerd moet worden en dan met name aan de dakconstructie, wil men kunnen voldoen aan de eisen. De eigenaar heeft aangegeven deze investering te willen doen. Op dit moment wordt er nog overleg gevoerd over een nadere onderbouwing van het akoestisch onderzoek. Met name de waarborging en het voldoen aan de ruimtelijke kwaliteit zoals deze gesteld is in de gemeentelijke Nota geluidbeleid moet nog aangetoond worden. Het is nu nog niet zeker of feesten en partijen uiteindelijk qua geluid kunnen voldoen aan de eisen. Derhalve wordt vooralsnog in dit voorontwerpbestemmingsplan die mogelijkheid dan ook niet opgenomen. Mocht blijken dat alsnog voldaan kan worden dan kan dit meegenomen worden in het hierna op te stellen ontwerpbestemmingsplan.

Milieuzonering

Het plan ziet toe op het gebruik van een ruimte voor zaalverhuur ten behoeve van feesten en partijen met versterkte muziek. Uitgangspunt is dat de verruiming van de gebruiksmogelijkheden van het pand geen belemmering mag vormen voor nabijgelegen geluidsgevoelige functies zoals woningen. Aangezien de naastgelegen woningen aan de Hoofdstraat 32 en 36 op een kleinere afstand van 30 meter van het horecabedrijf liggen en het geluidaspect van invloed is op de omgeving, heeft de initiatiefnemer een akoestisch onderzoek uit laten voeren (d.d. 25 juni 2015, rapport nummer 15.0791).

In dit onderzoek is de geluidsbelasting beoordeeld op grond van het Activiteitenbesluit alsook het gemeentelijke geluidbeleid. Het gemeentelijke geluidbeleid stelt geen normen, maar ambitiewaarden en bovengrenzen, vooral bedoeld voor de beoordeling van nieuwe ruimtelijke situaties. De wettelijke normen staan in het Activiteitenbesluit.

Op voorliggende locatie gaat het om een bestaand bedrijf waarvoor op dit moment reeds de reguliere normen uit het Activiteitenbesluit gelden. Daarnaast wordt het achtergrondgeluidsniveau bij deze woningen bepaald door het dominante verkeerslawaai van de provinciale weg. Deze weg zorgt ervoor dat voor wat betreft het verkeerslawaai al niet voldaan kan worden aan de ambitiewaarden, uit het gemeentelijk beleid, voor een rustige woonwijk. In redelijkheid kan daarom gesteld worden dat bij de geluidklasse 'redelijk rustig' op basis van het Activiteitenbesluit sprake is van een goede ruimtelijke ordening en is de beoogde ontwikkeling derhalve beoordeeld aan de wettelijke normen uit het Activiteitenbesluit. Het toelaatbare muziekgeluidniveau op de maatgevende gevel van de naastgelegen woningen mag op basis daarvan niet meer bedragen dan 30 dBA.

Op grond van het uitgevoerde geluidsonderzoek blijkt dat met 90 dBA muziekgeluid (popmuziek) in de beoogde feestzaal de norm van het Activiteitenbesluit ruim wordt overschreden. Oorzaak hiervan is de slechte isolatie van het hellende dak en de kozijnen van het pand.

Om gebruik te kunnen maken van de zaalaccommodatie met versterkte muziek met een binnengeluidsniveau van maximaal 90dB(A) moeten diverse isolerende maatregelen, zoals benoemd in het rapport van d.d. 25 juni 2015, nummer 15.0791, worden getroffen om een aanvaardbaar geluidniveau op de maatgevende gevels van de geluidsgevoelige bestemmingen te bereiken en te voldoen aan de normen uit het Activiteitenbesluit.

Wijze van bestemmen

Het perceel zal bestemd worden als 'Horeca' met aanduiding maximaal categorie 2', zijnde middelzware horeca. Binnen deze bestemming is een restaurant en zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen) mogelijk. Hierbij zal als voorwaardelijke verplichting worden opgenomen dat een gedeelte van het pand niet eerder ten behoeve van zalenverhuur mag worden gebruikt, dan nadat de isolerende maatregelen genoemde in geluidsrapport 15.0791 zijn uitgevoerd en uit een nieuw geluidonderzoek blijkt dat het binnengeluidniveau niet meer bedraagt dan 90 dB(A) en het geluidsniveau op de gevel van de maatgevende geluidsgevoelige bestemmingen (woningen) niet meer dan 30 dB(A) bedraagt.

Daarnaast kunnen maatwerkvoorschriften worden opgelegd als aanvulling op de melding die gedaan zal moeten worden op grond van het Activiteitenbesluit. Hierin kan nogmaals het maximale binnengeluidniveau worden vastgelegd evenals het maximaal aantal feesten per jaar.

Zenderensestraat 16 en Hertmerweg 45 te Zenderen

Verzocht is om splitsing van de vigerende bestemming van de percelen Zenderensestraat 16 en Hertmerweg 45 te Zenderen. Er ontstaan dan twee bestemmingsvlakken Horeca met de mogelijkheid voor een bedrijfswoning op beide percelen.

Op het perceel Hertmerweg 45 is het huidige bedrijf Lutke Hulscher gevestigd. Deze heeft onder andere een manege, huifkarverhuur en een pannekoekenrestaurant. Op hetzelfde terrein is tevens een pand voor horeca gevestigd. Deze is geadresseerd aan de Zenderensestraat 16 te Zenderen.

Doordat door de veranderende markt de vraag naar een dermate grote horecaonderneming niet meer aan de orde is, zijn er op het perceel twee zelfstandige horecaondernemingen ontstaan: Lutke Hulscher en Restaurant De Kloostergang. De twee horecaondernemingen hebben geen binding met elkaar. Voor beide bedrijven geldt dat er sprake is van een volwaardig bedrijf. Aan de Hertmerweg 45 is reeds een bedrijfswoning gevestigd behorende bij het bedrijf Lutke Hulscher. Daarnaast zou een bedrijfswoning aan de Zenderensestraat 16, ten behoeve van het restaurant De Kloostergang, een optimalisering van de bedrijfsvoering bevorderen. Het pand aan de Zenderensestraat 16 wordt deels gebruikt als woning en deels als restaurant. Vanuit het verleden mag bewoning thans nog plaatsvinden.

Voor wat betreft de ruimtelijke kwaliteit veranderd er niets. Vanaf de Zenderensestraat heeft het pand de uitstraling van een woning. Het pand heeft in het verleden dienst gedaan als dienstwoning bij het ter plaatse behorende agrarisch bedrijf, waarna het met gebruikmaking van een zakelijk recht bewoning mogelijk is. Er vindt geen toevoeging van een nieuwe woning plaats, omdat er feitelijk twee woningen aanwezig zijn.

Gezien de bovengenoemde feiten:

  • De veranderende markt waardoor er geen vraag meer is naar een groot horecabedrijf;
  • Aanwezigheid van twee horecabedrijven op weliswaar, nu nog, één perceel;
  • De nadere onderbouwing waarmee restaurant De Kloostergang is aan te merken als een volwaardig bedrijf;
  • de ruimtelijke kwaliteit die niet aangetast wordt;
  • er geen feitelijke toevoeging van een woning plaatsvindt;

stellen wij voor om medewerking te verlenen aan het verzoek en in het voorontwerpbestemmingsplan Hertme-Zenderen twee bestemmingsvlakken Horeca op te nemen met elk een aanduiding 'bedrijfswoning'. De bedrijfswoning mag alleen gebruikt worden door diegene die werkzaam is binnen het bedrijf dat aan de Zenderensestraat 16 te Zenderen gevestigd is.

Hoofdstuk 5 Onderzoek/verantwoording

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieu- en omgevingsaspecten en ruimtelijke ordening.

5.1 Besluit milieueffectrapportage

5.1.1 Wettelijk kader

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden, zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • 1. Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk is;
  • 2. Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het plan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
  • 3. Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het plan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld of nog een omgevingsvergunning milieu moet worden verleend, dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen, dan voldoet het aan de definitie van het besluit.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • 4. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • 5. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
5.1.2 Situatie plangebied
5.1.2.1 Artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het gebied 'Lonnekermeer'. Dit gebied is gelegen op een afstand van 7,1 kilometer van de kern Hertme en 8,9 kilometer van de kern Zenderen. Dit bestemmingsplan is overwegend conserverend en beheersgericht van aard. De ontwikkeling waarin dit bestemmingsplan voorziet betreft een kleinschalige woningbouwontwikkeling van maximaal 15 woningen.

Gezien de aard van dit bestemmingsplan en de omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in relatie tot de ruime afstand tot Natura 2000-gebied wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

5.1.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Conserverende plandeel

Voor wat betreft het conserverende plandeel van dit bestemmingsplan is geen sprake van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Wel zijn binnen de diverse bestemmingen afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Deze bevoegdheden zijn echter beperkt van aard en omvang en leiden niet tot een wezenlijk ander plan. Zo kan binnen de bestemming 'Bedrijf' bijvoorbeeld worden geschakeld naar een bedrijf in of vergelijkbaar met de maximaal toegestane categorie. Gezien het feit dat de toegestane categorieën niet worden genoemd in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r., zal ook geen dit ook niet leiden tot een m.e.r.(beoordelings)plichtig plan.

Woningbouwontwikkeling Hertme

Een woningbouwontwikkeling zoals in Hertme, wordt niet genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. Op basis van onderdeel D kan een dergelijke ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig, aangezien dit bestemmingsplan voor wat betreft deze ontwikkeling voorziet in een directe eindbestemming en daarom kan worden aangemerkt als 'besluit', indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden (2.000 woningen of meer) kan worden geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Indien de mogelijkheden van dit plan worden vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een woningbouwontwikkeling van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Daarnaast blijkt uit het vervolg van dit hoofdstuk dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

5.1.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.(beoordeling)-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.2 Geluid

5.2.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De Wgh heeft tot doel om geluidhinder te voorkomen en te beperken. Om deze hinder te voorkomen en te beperken tot aanvaardbare geluidsniveaus zijn verschillende grenswaarden opgenomen in de Wgh. In de Wgh zijn twee soorten grenswaarden opgenomen; de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare gevelbelasting.

  • Voorkeursgrenswaarde: met deze waarde wordt voor geluidgevoelige bebouwing binnen de invloedssfeer van een geluidsbron (weg, spoorweg enz.) een vrij goede woon-/leefsituatie gegarandeerd.
  • Maximaal toelaatbare gevelbelasting: deze waarde geeft de maximaal toelaatbare gevelbelasting voor geluidgevoelige bebouwing binnen de invloedssfeer van een geluidsbron weer.

De hoogte van de maximaal toegestane gevelbelasting is onder andere afhankelijk van de geluidsbron (weg- of railverkeer) en de ligging van de geluidgevoelige bebouwing (stedelijk of buitenstedelijk gebied). Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk.

Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een ‘hogere waarde’ genoemd (‘hoger’ in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidszone. Uitzondering hierop zijn woonerven en 30 km/uur gebieden. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen. Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen.

5.2.2 Situatie plangebied
5.2.2.1 Wegverkeerslawaai

Conserverende plandeel

Ten aanzien van het aspect wegverkeerslawaai wordt opgemerkt dat dit bestemmingsplan voor het overgrote deel conserverend en beheersgericht van aard is. Voor het conserverende plandeel wordt opgemerkt dat dit plandeel niet voorziet in nieuwe geluidsgevoelige objecten of geluidsbronnen als bedoeld in de Wgh. In hoeverre, voor wat betreft de bestaande functies, wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde of het ambitieniveau als genoemd in het gemeentelijk geluidsbeleid en welke maatregelen eventueel noodzakelijk zijn hieraan te kunnen voldoen, is in het kader van het opnieuw vastleggen van de bestaande planologische situatie niet van belang. Er worden immers geen nieuwe geluidsgevoelige objecten of nieuwe geluidsbronnen mogelijk gemaakt die nog niet aanwezig zijn, of te realiseren zijn op basis van geldende bestemmingsplannen en/of verleende vergunningen

Woningbouwontwikkeling Hertme

In voorliggend geval is er een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd voor de woningbouwontwikkeling in Hertme. Hierna is de conclusie uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 2 van deze toelichting.

De berekende geluidbelasting blijft ruim onder de zogenoemde voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder (48 dB). Deze voorkeursgrenswaarde is ook de ambitiewaarde die in de Nota geluidbeleid van de gemeente Borne wordt aangehouden als ambitiewaarde voor een rustige woonwijk. De geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.2.2.2 Railverkeer- en industrielawaai

Railverkeer- in industrielawaai zijn in dit kader niet relevant aangezien in of in de nabijheid van het plangebied geen sprake is van spoorrails of een gezoneerd industrieterrein als bedoeld in de Wgh.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

5.3.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

5.3.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

Het gebied waarin het plangebied zich bevindt, is aan te merken met het gebiedstype 'rustige woonwijk' aangezien het plangebied zich hoofdzakelijk kenmerkt door woningbouw.

5.3.3 Situatie plangebied
5.3.3.1 Conserverende plandeel

Binnen Hertme en Zenderen is geen sprake van een echt bedrijventerrein. Wel komen binnen het plangebied zowel individuele milieubelastende functies (o.a. individuele bedrijvigheid, maatschappelijke functies en horeca) als milieugevoelige functies (wonen) voor. Hierbij gaat het in alle situaties om bestaande milieubelastende functies die op basis van de geldende bestemmingsplannen mogen worden uitgeoefend. De situatie voor wat betreft deze bedrijvigheid wijzigt in principe niet. Uitsluitend de bestaande planologische situatie wordt voor wat betreft de bestaande milieubelastende functies opnieuw vastgelegd. Hierbij is in gevallen gebruik gemaakt van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering. Hierna zal per bestemming, voor zover binnen deze bestemming sprake is van een milieubelastende functie, een nadere toelichting hierop worden gegeven.

Bedrijf

De bestemming 'Bedrijf' komt uitsluitend voor binnen de kern Zenderen. Deze bestemming is toegekend aan die bedrijfspercelen die ook als zodanig bestemd zijn op basis van het geldend bestemmingsplan en waar ook nog daadwerkelijk sprake is van bedrijfsactiviteiten.

Voor wat betreft toegestane vormen van bedrijvigheid is binnen deze bestemming gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging. Deze lijst wordt veelal gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd, tussen woningen en/of andere gevoelige functies. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar Bijlage 3 bij deze toelichting.

In het geldende bestemmingsplan wordt een iets andere methode gebruikt door de reguliere Lijst van Bedrijfsactiviteiten te hanteren in plaats van de Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging. De toegestane bedrijvigheid binnen deze lijsten komt echter nagenoeg overeen, enkel zijn die vormen van bedrijvigheid die niet overal wenselijk worden geacht, geschrapt uit de Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging.

Door de vorenstaande wijze van bestemmen, welke grotendeels overeenkomt met de wijze van bestemmen uit het geldende bestemmingsplan, worden de bestaande gebruiksmogelijkheden gerespecteerd zonder hiermee afbreuk te doen aan het huidige woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende milieugevoelige objecten.

Cultuur en Ontspanning

Het openluchttheater in Hertme is in dit bestemmingsplan bestemd als 'Cultuur en Ontspanning'. Binnen deze bestemming kan het huidige gebruik worden voortgezet. Ook hier geldt dat een voortzetting van het huidige gebruik niet leidt tot extra aantasting van het huidige woon- en leefklimaat.

Detailhandel

De bestaande detailhandelsvestigingen, deze komen als hoofdbestemming uitsluitend voor binnen de kern Zenderen, zijn ook als zodanig bestemd als 'Detailhandel'. Binnen deze bestemming kunnen de betreffende detailhandelsvestigingen hun activiteiten blijven voortzetten. Detailhandel betreft een functie die meestal voorkomt in gebieden die worden gerekend tot het centrum van een bepaalde kern. Deze functie wordt over het algemeen ook gerekend tot een categorie die vanwege de beperkte milieubelasting direct naast of boven woningen kan worden toegestaan. Door middel van het toekennen van de bestemming 'Detailhandel' worden bestaande gebruiksmogelijkheden gerespecteerd zonder hiermee afbreuk te doen aan het huidige woon- en leefklimaat.

Gemengd

Deze bestemming is toegekend aan een pand aan de Hoofdstraat dat in de huidige situatie met name gebruikt wordt ten behoeve van zakelijke dienstverlening (kantoor). Omdat in het geldende bestemmingsplan hier echter ook een woning wordt toegestaan, is in dit geval gekozen voor een bestemming 'Gemengd'. Binnen deze bestemming wordt het feitelijke huidige gebruik toegestaan en behoudt men eveneens de woonmogelijkheid. De functies die binnen de bestemming 'Gemengd' worden toegestaan zijn beperkt van aard en omvang en kennen geen of een zeer beperkte milieubelasting. Daarnaast is grotendeels sprake van het bestendigen van de huidige gebruiksmogelijkheden, waardoor geen sprake zal zijn van afbreuk aan het huidige woon- en leefklimaat.

Horeca

Alle horecavestigingen, de vestigingen waar horeca de hoofdfunctie is, in het plangebied zijn ook als zodanig bestemd. Binnen de bestemming 'Horeca' wordt wel onderscheid gemaakt tussen toegestane horecacategorieën door middel van een 'Lijst van Horeca-activiteiten'. Met het toekennen van een bepaalde categorie zijn de huidige situatie en de aard van de omgeving leidend. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar Bijlage 4 van deze toelichting.

In het plangebied wordt maximaal horeca in de categorie 2 toegestaan. Horeca in de categorie 3 (dancings, discotheek etc.) komt niet voor en wordt in dit bestemmingsplan ook niet toegestaan. Deze wijze van bestemming komt overeen met de gebruiksmogelijkheden die het geldend bestemmingsplan biedt, enkel wordt nu onderscheid gemaakt in toegestane categorieën.

Kantoor

Aan de Hertmerweg bevindt zich een kantoorpand dat ook als zodanig is bestemd. Kantoren kennen een zeer beperkte milieubelasting en zijn over het algemeen toelaatbaar direct naast, en in gevallen boven of onder, milieugevoelige objecten.

Maatschappelijk

De bestemming 'Maatschappelijk' staat een mix van functies op het gebied van maatschappelijke dienstverlening toe. In deze bestemming zijn bijvoorbeeld maatschappelijke voorzieningen als de scholen, de begraafplaatsen, het dorpshuis in Hertme en het dorpshuis in Zenderen toegestaan. Dergelijke functies worden over het algemeen gezien als voorziening die onderdeel uitmaakt en zelfs thuishoort in een woonkern. Dit temeer, omdat hierbij vaak sprake is van een minimale of zelfs geen milieubelasting op de omgeving, terwijl dit toch enige levendigheid met zich mee kan brengen.

Daarnaast worden met dit bestemmingsplan uitsluitend de bestaande gebruiksmogelijkheden opnieuw vastgelegd, dit heeft geen onevenredige invloed op het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Wonen

Tot slot wordt binnen de bestemming 'Wonen' de uitoefening van een beroep-aan-huis (bij recht) en de uitoefening van een bedrijf-aan-huis (middels een afwijking) toegestaan. Deze functies worden passend geacht in een woonomgeving aangezien deze functies ondergeschikt zijn aan de woonfunctie, de woonfunctie dient dan ook in overwegende mate behouden te blijven. Wel zijn nadere regels opgenomen voor deze vormen van bedrijvigheid, dit mede met het oog op het voorkomen van overlast voor de omgeving.

Daarnaast is aan de Elsdijk 15, net als in het geldende bestemmingsplan, een kinderopvang toegestaan. Aangezien hiermee uitsluitend de bestaande gebruiksmogelijkheden opnieuw worden vastgelegd, zal dit niet leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat.

5.3.3.2 Woningbouwontwikkeling Hertme

Algemeen

Bij het realiseren van nieuwe functies, hier is met de woningbouwontwikkeling in Hertme sprake van, dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' wordt niet aangemerkt als een milieubelastende functie voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geen sprake.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.

In de omgeving van de woningbouwlocatie komen enkel woningen voor. De dichtstbijzijnde milieubelastende functies betreffen de school aan de Hertmerweg 26 en restaurant 't Oale Bakkershoes aan de Hertmerweg 30. Beide functies zijn gelegen op een afstand van meer dan 160 meter van de woningbouwlocatie. Een school wordt op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' ingedeeld in de categorie 2, hiervoor wordt een richtafstand van 30 meter geadviseerd. Een restaurant wordt gerekend tot de categorie 1, hiervoor geldt een grootste richtafstand van 10 meter. In beide gevallen wordt derhalve ruimschoots voldaan aan de geadviseerde richtafstand.

Naast de voornoemde bedrijvigheid is er in de omgeving ook sprake van agrarische bedrijvigheid in de vorm van veehouderijen. Bij veehouderijen geldt de grootst geadviseerde afstand veelal voor het aspect geur. De dichtstbijzijnde veehouderij, een melkveebedrijf, is gelegen ten noordwesten van de woningbouwlocatie, op een afstand van ruim 225 meter. Overige veehouderijen zijn gelegen op een afstand van meer dan 500 meter en vormen in elk geval geen belemmering voor de woningbouwontwikkeling in Hertme.
Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' wordt een melkveebedrijf aangemerkt als 'Fokken en houden van rundvee' in de categorie 3.2. Voor deze bedrijven wordt een grootste richtafstand geadviseerd van 100 meter voor het aspect geur. Voor dit melkveebedrijf wordt derhalve ruimschoots voldaan aan de geadviseerde richtafstand.

Overigens zijn bij veehouderijen niet de adviesafstanden voor geur leidend, maar zijn de wettelijk aan te houden afstanden of de berekende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige veebedrijven bepalend. Hier wordt in paragraaf 5.11 nader op ingegaan.

5.3.4 Conclusie

Met het hanteren van de werkwijze voor wat betreft het conserverende plandeel van dit bestemmingsplan worden de huidige gebruiksmogelijkheden zoveel mogelijk gerespecteerd, en wordt ten opzichte van de huidige situatie geen afbreuk gedaan aan het woon- en leefklimaat van omwonenden. Andersom worden bedrijven en andere functies over het algemeen niet extra beperkt als gevolg van de vaststelling van dit plan.

Daarnaast is uit 5.3.3.2 gebleken dat ter plaatse van de woningbouwlocatie in Hertme naar verwachting een goed woon- en leefklimaat valt te realiseren. Omliggende functies worden niet belemmerd in hun bedrijfsvoering als gevolg van deze ontwikkeling.

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.4 Bodem

5.4.1 Wettelijk kader

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

5.4.2 Situatie plangebied
5.4.2.1 Conserverende plandeel

In het conserverende plandeel worden in beginsel geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die het uitvoeren van een bodemonderzoek noodzakelijk maken. Indien de in het plan opgenomen afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden het uitvoeren van een bodemonderzoek noodzakelijk maken, dient voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen/gewijzigd gebruik te worden aangetoond dat de kwaliteit van bodem in overeenstemming is met het nieuwe gebruik.

5.4.2.2 Woningbouwontwikkeling Hertme

Voor de woningbouwlocatie in Hertme is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Het volledige onderzoek en de bijbehorende notitie zijn opgenomen in respectievelijk bijlage 5 en 6 van deze toelichting.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek blijkt dat:

  • in de bovengrond ter plaatse van de moestuin en/of bosschage een licht verhoogd gehalte aan PAK is aangetoond. In de bovengrond op het overig deel van de locatie zijn geen verontreinigde stoffen aangetoond.
  • in de ondergrond geen verontreinigende stoffen zijn aangetoond.
  • het grondwater lokaal matig verontreinigd is met nikkel. Daarnaast zijn licht verhoogde concentraties aan barium, koper, kobalt en kwik gemeten.

Hoewel in het grondwater geen concentratie aan nikkel boven de tussenwaarde (index > 0,5) is gemeten, wordt verwacht dat deze parameter een natuurlijke oorsprong heeft. Nader onderzoek wordt daarom niet zinvol geacht.

De aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen bouwactiviteiten.

5.4.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.5 Archeologische en cultuurhistorische waarden

5.5.1 Archeologie
5.5.1.1 Wettelijk kader

In de paragrafen 3.1.6 en 3.1.7 is reeds ingegaan op het wettelijk kader. Samenvattend komt het er op neer dat in ruimtelijke plannen rekening gehouden dient te worden met archeologische waarden. Hierbij is in de Monumentenwet bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn.

5.5.1.2 Situatie plangebied

Zoals in paragraaf 3.4.5 aangegeven, beschikt de gemeente Borne over een eigen archeologische verwachtings- en advieskaart. In figuur 5.1 is een uitsnede van deze kaart voor wat betreft de kern Hertme weergegeven. De uitbreiding van Hertme wordt middels een stippellijn weergegeven. Figuur 5.2 omvat een uitsnede van deze kaart ter plaatse van de kern Zenderen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHZ2015-vo01_0012.png"

Figuur 5.1) Uitsnede archeologische verwachtings- en advieskaart - Hertme (Bron: Gemeente Borne)

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHZ2015-vo01_0013.png"

Figuur 5.2) Uitsnede archeologische verwachtings- en advieskaart - Zenderen (Bron: Gemeente Borne)

Conserverende plandeel

In het conserverende plandeel zijn vooralsnog geen ruimtelijke ontwikkelingen voorzien. Het is echter niet ondenkbaar dat er zich in de toekomst wel ontwikkelingen, bijvoorbeeld vervangende nieuwbouw, voordoen. Om te voorkomen dat in de toekomst bodemingrepen worden gepleegd die groter zijn dan de oppervlakte waarvoor een archeologische onderzoeksplicht geldt, en waarbij eventueel aanwezige archeologische waarden worden verstoord, worden op de verbeelding en in de regels dubbelbestemmingen opgenomen op de gronden waar een middelmatige- en/of een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt.

Gronden waar op basis van het gemeentelijk archeologiebeleid een hoge archeologische verwachtingswaarde aan wordt toegekend, en voor zover voorkomend binnen Hertme en Zenderen, betreffen:

  • 'dekzandhoogten en -ruggen';
  • 'dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek'; en
  • 'bufferzone rond erf, adelijk huis of watermolen'.

Aan de hiervoor genoemde gebieden, eveneens weergegeven in figuur 5.1 en figuur 5.2, is ter bescherming van de te verwachten archeologische waarden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoog' toegekend. Binnen deze dubbelbestemming is samenvattend bepaald dat, dit overeenkomstig het archeologiebeleid, bij bodemingrepen dieper dan 40 centimeter en met een oppervlak groter dan 2.500 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Naast een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt in een deel van Hertme nog een middelmatige archeologische verwachtingswaarde op de gronden aangemerkt als 'dekzandwelvingen en -vlakten'. Overigens komen deze gronden ook voor in Zenderen, de aanduiding ''bufferzone rond erf, adelijk huis of watermolen' maakt echter dat dan alsnog sprake is van een hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor dit betreffende gebied in Hertme is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middel' opgenomen. Samenvattend geldt dat indien op gronden sprake is van bodemingrepen dieper dan 40 centimeter en met een groter oppervlak dan 5.000 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Ook dit is conform het gemeentelijk archeologisch beleid voor deze gebieden.

Voor het overige komen zowel binnen Hertme als Zenderen nog gronden voor die een lage archeologische verwachtingswaarde kennen. Binnen Hertme is daarnaast bekend dat een aanzienlijk deel van de gronden diep zijn verstoord. Voor deze gebieden is een aanvullende regeling niet noodzakelijk, omdat hier geen archeologische waarden (meer) worden verwacht.

Woningbouwontwikkeling Hertme

De woningbouwontwikkeling in Hertme vindt plaats op gronden met een middelmatige archeologische verwachtingswaarde (de gronden ten westen van de Hertmerdwarsweg) en op gronden die diep verstoord zijn (de gronden ten oosten van de Hertmerdwarsweg). Zoals in het voorgaande al aangegeven worden in de gronden die diep verstoord zijn geen archeologische waarden meer verwacht. Onderzoek is hier niet noodzakelijk.

Op de gronden met een middelmatige archeologische verwachtingswaarde geldt dat bij bodemingrepen dieper dan 40 centimeter en met een groter oppervlak dan 5.000 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Aangezien de oppervlakte van dit nieuwe woongebied ten westen van de Hertmerdwarsweg in totaal kleiner is dan 5.000 m2 is voor deze woningbouwontwikkeling geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

5.5.2 Cultuurhistorie
5.5.2.1 Wettelijk kader

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.5.2.2 Situatie plangebied

Om vast te stellen welke cultuurhistorische waarden een rol spelen in het plangebied, is onder andere de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel geraadpleegd. Daarnaast beschikt de gemeente over een lijst met monumentale en karakteristieke panden.

Conserverende plandeel

Gebleken is dat binnen de kern Hertme sprake is van één gemeentelijk monument, te weten de St. Stephanuskerk. Rijksmonumenten zijn niet aanwezig binnen de kern. Het aanwezige gemeentelijke monument wordt al beschermd op basis van 'Monumentenverordening Borne 2007'. Een aanvullende planregeling is hiervoor niet noodzakelijk.

Daarnaast blijkt uit de Cultuurhistorische Waardenkaart dat in het zuiden van de kern Hertme een uitloper van het terrein behorend bij het historisch landgoed Grotenhuis aanwezig was. Deze gronden, lopend langs de Lodiek Landen, reiken voor een beperkt deel tot in het plangebied. In het veld is van dit historische landgoed, door de aanleg van infrastructuur en de aanwezigheid van dorpsbebouwing, niets meer zichtbaar waardoor hiervoor niets aanvullend geregeld hoeft te worden.

Binnen de kern Zenderen zijn geen monumenten aanwezig. Wel bevinden zich binnen de kern een tweetal karakteristieke panden, te weten het Carmelietenklooster (Hertmerweg 46) en De Prinsen (Hoofdstraat 34). Daarnaast geeft de Cultuurhistorische Waardenkaart ter plaatse van het Carmelietenklooster aan dat deze onderdeel heeft uitgemaakt van de landgoederenzone Almelo-Delden.

De binnen de kern Zenderen aanwezige karakteristieke panden worden niet beschermd op basis van de monumentenverordening. In dit bestemmingsplan zijn de karakteristieke delen van beide panden aangeduid als 'karakteristiek'. In de bestemmingsomschrijving is bepaald ter plaatse van deze aanduiding het behoud en de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm wordt nagestreefd. Daarnaast is aan deze aanduiding een omgevingsvergunningenstelsel voor het slopen gekoppeld. Dit stelsel voorziet er in dat het karakteristieke pand, of een deel ervan, niet zonder vergunning mag worden gesloopt. Het verlenen van een vergunning voor het slopen is daarnaast gekoppeld aan voorwaarden, dit ter bescherming van de karakteristieke waarden.

Voor wat betreft de landgoederenzone geldt dat deze niet meer aanwezig, hier hoeft derhalve niets aanvullend voor geregeld te worden.

Woningbouwontwikkeling Hertme

Ter plaatse van de geplande woningbouwontwikkeling in Hertme is geen sprake van cultuurhistorische waarden in het gebied of in de directe omgeving van het gebied. Door de ruime afstand tot aan het de St. Stephanuskerk is geen sprake van een negatieve invloed op de cultuurhistorische waarde van dit monument.

5.5.3 Conclusie

Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk. Eventueel te verwachten archeologische waarden worden middels de in de regels en op de verbeelding opgenomen dubbelbestemmingen afdoende beschermd.

Daarnaast vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.6 Watertoets

5.6.1 Algemeen

Zoals eerder aangegeven wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.6.2 Situatie plangebied
5.6.2.1 Algemeen

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Voor de kern Zenderen is één watertoets ingevuld, voor de kern Hertme is onderscheid gemaakt tussen een watertoets voor het conserverende deel en een watertoets voor de woningbouwontwikkeling in Hertme. Hierna wordt op de betreffende plandelen ingegaan.

5.6.2.2 Conserverende plandeel

Voor wat betreft de waterhuishoudkundige situatie wordt opgemerkt dat voor wat betreft het conserverende plandeel in het bestemmingsplan uitsluitend de huidige (planologische) situatie opnieuw wordt vastgelegd. Het plangebied is niet gelegen binnen een waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied of intrekgebied. De in het kader van de waterhuishouding van belang zijnde wateren zijn bestemd als 'Water' en blijven behouden. Het betreft hier het deel van de Gammelkerbeek gelegen binnen de kern Hertme, en het deel van de Azelerbeek gelegen binnen de kern Zenderen. Daarnaast worden water- en waterhuishoudkundige voorzieningen ook binnen de andere bestemmingen toegestaan.

De beantwoording van de vragen uit de digitale watertoets hebben voor wat betreft de conserverende plandelen ertoe geleid dat de zogenaamde 'normale procedure' van toepassing is. Dit betekent dat het bestemmingsplan in het kader van vooroverleg voorgelegd moet worden aan het waterschap. De door de digitale watertoets uitgevoerde uitgangspuntennotitie is opgenomen als Bijlage 7 bij deze toelichting.

In de uitgangspuntennotitie worden diverse thema's benoemd. Vanwege het conserverende karakter van dit bestemmingsplan en het feit dat dit bestemmingsplan geen gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie tot gevolg heeft, wordt niet nader ingegaan op de in de uitgangspuntennotitie benoemde thema's.

5.6.2.3 Woningbouwontwikkeling Hertme

Voor wat betreft de woningbouwontwikkeling in Hertme heeft de digitale watertoets eveneens geleid tot de 'normale procedure'. De hierbij behorende uitgangspuntennotitie komt overeen met de in Bijlage 7 opgenomen uitgangspuntennotitie en is derhalve niet nogmaals opgenomen als bijlage. Hierna wordt aan de hand van de uitgangspuntennotitie nader ingegaan op de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse van de woningbouwontwikkeling.

Het gebied waar de woningbouwontwikkeling is gepland bevindt zich niet binnen een grondwaterbeschermings-, waterwin- en/of intrekgebied. Eveneens bevindt de locatie zich niet binnen de beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringsrechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Ter plaatse is geen sprake van een verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Ook in het verleden is er in of rondom de locatie geen wateroverlast geconstateerd.

Algemeen

Het gebied waar de woningbouwontwikkeling is gepland, bevindt zich niet binnen een grondwaterbeschermings-, waterwin- en/of intrekgebied. Eveneens bevindt de locatie zich niet binnen beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Ter plaatse is geen sprake van een verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Ook is in het verleden er in of rondom de locatie geen wateroverlast geconstateerd.

Grondwater

In oktober 2014 is bij het plaatsen van peilbuizen de grondwaterstanden ingemeten op een peil van 1.30 minus maaiveld volgens het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek. Nadien is er in de maanden maart en april vier keer gemeten rond de 14e en de 28e van de maand. Uit de metingen is vastgesteld dat gedurende de meetperiode een grondwaterstand aanwezig is van 0,7 á 0,9 m –mv. Door intensieve regenval kan het grondwaterpeil in de omgeving aanzienlijk stijgen. Eind maart jl. is deze situatie voorgekomen met een paar dagen van veel neerslag, waarbij de grondwaterstand tot circa 0,20 meter minus maaiveld reikte. Met de nieuwbouw zal rekening worden gehouden met voldoende ontwateringsdiepte zodat de kans op eventuele grondwateroverlast kleiner wordt. Het waterschap adviseert om 20 tot 30 centimeter boven maaiveld te bouwen.

Bij een verschil tussen de bovenkant vloer en de Gemiddeld Hoog Grondwater stand (hierna: GHG) van circa 1 meter kan in principe zonder problemen een kruipruimte gebouwd worden. In dit geval bedraagt het verschil tussen de bovenkant vloer, ervan uitgaande dat 30 centimeter boven maaiveld wordt gebouwd, circa 100 tot 120 centimeter. Is het verschil tussen de bovenkant vloer en de GHG aanzienlijk minder dan 1 meter dan kan het een optie zijn zonder kruipruimte te bouwen.

Afvalwater

Realisatie van maximaal 15 woningen heeft een toename van huishoudelijk afvalwater tot gevolg. Dit huishoudelijk afvalwater wordt via de riolering in de Hertmerdwarsweg afgevoerd. Dit rioleringsstelsel heeft voldoende capaciteit om de toename van afvalwater adequaat te kunnen verwerken. Het betreft hier overigens een gescheiden rioleringssysteem.

Hemelwater

Het vallende hemelwater wordt tot een bepaalde hoeveelheid in overeenstemming met waterschap Vechtstromen binnen het plangebied opgevangen en geïnfiltreerd. Mogelijkheden voor infiltratie worden onder andere geboden in de tuinen en het openbaar (groen) gebied. Het hemelwater dat niet op deze wijze kan worden geborgen wordt (vertraagd) afgevoerd naar de omliggende waterlopen en eventueel indien noodzakelijk afgevoerd op het aanwezige hemelwaterriool.

Oppervlaktewater

Met de woningbouwontwikkeling wordt niet voorzien in de aanleg van nieuwe oppervlaktewater. Er is derhalve geen sprake van een aansluiting van nieuw oppervlaktewater op bestaand oppervlaktewater.

5.6.3 Conclusie

Gesteld wordt dat zowel het conserverende plandeel als de woningbouwontwikkeling in Hertme geen negatieve gevolgen hebben voor het waterhuishoudkundig systeem in het plangebied en de omgeving van het plangebied.

5.7 Ecologie

5.7.1 Soortenbescherming
5.7.1.1 Wettelijk kader

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing (zie ook 3.1.8.3) Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

5.7.1.2 Situatie plangebied

Conserverende plandeel

Voor wat betreft dit plandeel wordt opgemerkt dat dit bestemmingsplan een beheersgericht karakter heeft en uitsluitend de bestaande (planologische) situatie opnieuw vastlegt. Binnen dit plandeel wordt niet voorzien in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Hierdoor is ten opzichte van de huidige situatie geen sprake van nadelige effecten voor eventueel aanwezige bijzondere en/of beschermde flora & fauna.

De beperkte ontwikkelingsmogelijkheden die dit bestemmingsplan mogelijk maakt hebben, gezien de geringe omvang ervan, eveneens geen onaanvaardbare nadelige gevolgen op ecologische waarden. Daarnaast blijft de Flora- en faunawet ook buiten de regels van dit bestemmingsplan van toepassing. Bijvoorbeeld bij de sloop van gebouwen of nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen anderszins.

Woningbouwontwikkeling Hertme

Voor de woningbouwlocatie in Hertme is een quickscan flora en faune en een steenuilenonderzoek uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 8 van deze toelichting.


Algemeen

De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in onderstaande tabel. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Flora- en faunawet voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHZ2015-vo01_0014.png"

Uitsluitend ten behoeve van de steenuilen dient er nader onderzoek plaats te vinden. In voorliggend geval is het betreffende onderzoek reeds uitgevoerd. Hierna worden de resultaten uit het steenuilenonderzoek behandeld.

Steenuilen

Middels een steenuilenonderzoek is vastgesteld dat er drie steenuilenparen voorkomen in de directe omgeving van het plangebied. De hoeveelheid geschikt foerageergebied voor de steenuilen in een straal van 300 meter rondom de territoria geanalyseerd. Het blijkt dat de steenuilenparen in de directe omgeving een leefgebied hebben dat zich ondergrens bevindt van wat een steenuilenpaartje in theorie nodig heeft om te kunnen spreken van een duurzame staat van instandhouding. Het plangebied vormt voor twee paartjes een essentieel foerageergebied. Er blijft door de aanleg van de woningen mogelijk onvoldoende foerageergebied over voor steenuilen om succesvol te kunnen broeden.

De ingreep veroorzaakt een aantasting van de functionaliteit van het leefgebied van de steenuilen. Het functionele leefgebied dient te allen tijde behouden te blijven. Dit kan door voor de steenuil ongeschikte delen geschikt te maken. Dit dient te zijn uitgevoerd, alvorens de nieuwbouw wordt aangelegd. Voor de aantasting van essentieel steenuilenleefgebied is een ontheffing van de Flora- en faunawet noodzakelijk. De te treffen maatregelen dienen te worden opgenomen in een activiteitenplan en ter goedkeuring te worden voorgelegd aan het ministerie van Economische Zaken.

De ontheffingsprocedure voor de steenuilen is opgestart en op dit moment gaande.

5.7.2 Gebiedsbescherming
5.7.2.1 Wettelijk kader

In de paragrafen 3.1.8.1 en 3.1.8.2 is reeds ingegaan op het beleid ten aanzien van Natura 2000-gebieden en de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS). Samenvattend komt het erop neer dat projecten geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden mogen hebben. Voor wat betreft de EHS geldt dat geen sprake mag zijn van een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS.

5.7.2.2 Situatie plangebied

Natura 2000-gebieden

Natura 2000-gebieden zijn gelegen op ruime afstand van het plangebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het gebied 'Lonnekermeer'. Dit gebied is gelegen op een afstand van 7,1 kilometer van de kern Hertme en 8,9 kilometer van de kern Zenderen.

Gezien de ruime afstand tot deze Natura 2000-gebieden kan op voorhand worden aangenomen dat dit bestemmingsplan, zowel het conserverende plandeel als de woningbouwontwikkeling in Hertme, gezien de aard, omvang en de beperkte ontwikkelingsmogelijkheden niet zal leiden tot een significante aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.

Ecologische Hoofdstructuur

In figuur 5.3 en 5.4 wordt de ligging van de EHS ten opzichte van respectievelijk Hertme en Zenderen weergegeven. De gronden binnen Zenderen aangeduid als 'bestaande natuur, water' worden niet gerekend tot de concreet begrensde EHS.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHZ2015-vo01_0015.png"

Figuur 5.3) Ligging van de kern Hertme t.o.v. de EHS (Bron: Provincie Overijssel)

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHZ2015-vo01_0016.png"

Figuur 5.4) Ligging van de kern Zenderen t.o.v. de EHS (Bron: Provincie Overijssel)

Zoals blijkt uit figuur 5.3 en 5.4 is binnen het plangebied geen sprake van gronden die worden gerekend tot de EHS. De concreet begrensde EHS is gelegen op een afstand van circa 750 meter van de kern Zenderen. De afstand van de kern Hertme tot de EHS bedraagt circa 8 meter. Deze gronden, die tot de EHS worden gerekend, zijn gelegen aan de andere zijde van de Gammelkerbeek en gelegen nabij enkele bestaande woningen in het zuidoosten van de kern. De woningbouwlocatie is gelegen op een afstand van circa 350 meter van de EHS.

Gezien het feit dat sprake is van een bestemmingsplan buiten de concreet begrensde EHS wordt geconcludeerd dat vaststelling van dit bestemmingsplan niet leidt tot een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS.

5.7.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Wettelijk kader

Volgens de Wet milieubeheer is het nodig een planontwikkeling te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (hierna: NSL) in werking getreden, met als doel om alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.

5.8.1.1 Niet in betekende mate

Alleen projecten die 'niet in betekende mate' (hierna: NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3% grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Dit criterium is een 'of-benadering', wanneer een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.8.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.8.2 Situatie plangebied
5.8.2.1 Conserverende plandeel

Voor wat betreft het conserverende plandeel wordt opgemerkt dat uitsluitend wordt voorzien in een actueel juridisch-planologisch kader voor de bestaande (planologische) situatie in het plangebied. De binnen de bestemmingen opgenomen afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden zijn beperkt van omvang en zullen niet leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.

5.8.2.2 Woningbouwontwikkeling Hertme

In Hertme wordt voorzien in de bouw van maximaal 15 nieuwe woningen. Een woningbouwlocatie voor 1500 woningen (met een enkele ontsluitingsweg) wordt al aangemerkt als een project dat 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan luchtverontreiniging. In vergelijking hiermee is de realisatie van in totaal 15 woningen zeker aan te merken als een project dat 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan luchtverontreiniging.

Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.

Daarnaast worden woningen niet aangemerkt als gevoelige bestemmingen in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Ter plaats wordt voldaan aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Het plangebied is op basis van luchtkwaliteit uitvoerbaar.

5.9 Externe veiligheid (inrichtingen en vervoer gevaarlijke stoffen)

5.9.1 Beleidskader

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van een risico-opleverende activiteit met gevaarlijke stoffen. Het kan daarbij gaan om industriële activiteiten, distributieroutes of buisleidingen. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: BEVI) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/ bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet milieubeheer en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Het BEVI heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Het doel wordt in het BEVI vertaald naar begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Naast de aanwezigheid van stationaire bronnen kan transport van gevaarlijke stoffen een belangrijke rol vormen bij externe veiligheid. De vigerende regels hiervoor vinden we in de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.

5.9.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. In de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied weergegeven. In figuur 5.5 wordt een uitsnede van de Risicokaart voor wat betreft de kern Hertme weergegeven, in figuur 5.6 een uitsneden van de Risicokaart voor wat betreft de kern Zenderen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHZ2015-vo01_0017.png"

Figuur 5.5) Uitsnede risicokaart v.w.b. de kern Hertme en omgeving (Bron: Risicokaart.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHZ2015-vo01_0018.png"

Figuur 5.6) Uitsnede risicokaart v.w.b. de kern Zenderen en omgeving (Bron: Risicokaart.nl)

Uit de uitsneden van de Risicokaart blijkt dat in het plangebied of in de omgeving van het plangebied (de kernen Hertme, inclusief de woningbouwontwikkeling, en Zenderen):

  • geen Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit aanwezig zijn;
  • geen risicobronnen aanwezig zijn in verband waarmee een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • geen routes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen lopen;
  • geen buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn.
5.9.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.10 Belemmeringen/leidingen

5.10.1 Algemeen

In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van boven- en ondergrondse planologisch relevante leidingen. Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

5.10.2 Situatie plangebied

Zoals in de paragrafen 2.2.1.7 en 2.2.2.7 al aangegeven zijn uitsluitend de riool(overstort)leidingen binnen de kernen Hertme en Zenderen en een watertransportleiding in de kern Zenderen in dit kader relevant. Hoewel de riool(overstort)leidingen niet allemaal worden weergegeven op de verbeelding van de geldende bestemmingsplannen is dit, in verband met een adequate bescherming, wel gewenst. Daarom is aan de binnen de kernen aanwezige riool(overstort)leidingen een bestemming 'Leiding - Riool' toegekend. De bij deze dubbelbestemming behorende belemmeringenstrook bedraagt 3 meter.

De binnen de kern Zenderen aanwezige watertransportleiding is bestemd als 'Leiding - Water'. De bij deze leiding behorende belemmeringenstrook bedraagt 5 meter aan weerszijden van de leiding.

Daarnaast is één van de invliegfunnels van vliegbasis Twente gelegen boven een deel van de kern Zenderen. De invliegfunnel stelt eisen aan de maximale bouwhoogte in die zin dat geen bouwwerken mogen worden opgericht met een hoogte groter dan 170 meter. Middels een aanduiding 'luchtvaartverkeerzone' is deze invliegfunnel weergegeven op de verbeelding van dit bestemmingsplan. In de regels behorende bij deze aanduiding is vastgelegd dat geen bouwwerken mogen worden opgericht met een hoogte groter dan 170 meter. Doordat binnen het plangebied al geen bouwwerken met een dergelijke hoogte worden toegestaan, heeft de aanduiding meer een signaleringsfunctie.

Naast een invliegfunnel zijn zowel Hertme als Zenderen gelegen binnen een radarzone van het op vliegveld Twente aanwezige (militaire) radarstation. Sinds 1 oktober 2012 is de regelgeving voor deze installaties vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Binnen deze gebieden dienen bouwwerken die boven een aangewezen hoogte boven NAP komen, in dit specifieke geval 45 meter, te worden getoetst aan de mate waarin de werking van de radar wordt verstoord. In dit geval is een aanduiding 'vrijwaringszone - radar' opgenomen op de verbeelding en in de regels van dit plan. In de regels bij deze aanduiding is bepaald dat bouwwerken binnen deze zone maximaal 45 meter hoog mogen zijn. Ook in dit geval geldt dat hier meer sprake is van een signaleringsfunctie, aangezien binnen de bestemmingen geen bouwwerken worden toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 45 meter.

5.10.3 Conclusie

Door de voornoemde leidingen, de luchtvaartverkeerzone en het radarverstoringsgebied, specifiek te bestemmen of aan te duiden worden deze planologisch voldoende beschermd.

5.11 Geurhinder

5.11.1 Wettelijk kader

De Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën, waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden. Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën, waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden), en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven op basis van het Activiteitenbesluit gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

5.11.2 Verordening lokaal geurbeleid gemeente Borne

De Wgv maakt het voor gemeenten mogelijk om gebiedsgericht geurbeleid op te stellen. Daarmee krijgt de gemeente een instrument om de ontwikkeling van (grootschalige) veehouderij te sturen. Gemeenten mogen bij verordening van de normen van de Wgv afwijken (artikel 6 Wgv), binnen bepaalde grenzen.

De gemeente Borne heeft ervoor gekozen uitsluitend voor melkveehouderijen een geurverordening vast te stellen. Het doel van deze gemeentelijke geurverordening is om op een verantwoorde wijze, zowel ruimte voor groei te bieden voor melkrundveebedrijven en voor de inpassing van nieuwe gevoelige functies, als voldoende bescherming te garanderen tegen geurhinder voor de huidige en toekomstige geurgevoelige objecten. Op basis van de geurverordening dient de afstand tussen een geurgevoelig object in de bebouwde kom en een agrarisch bedrijf, waar minder dan 200 stuks melkvee (excl. jongvee) worden gehouden, 50 meter te bedragen. De afstand tussen een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom en een agrarisch bedrijf, waar minder dan 200 stuks melkvee (excl. Jongvee) worden gehouden, dient 25 meter te bedragen.

5.11.3 Situatie plangebied
5.11.3.1 Conserverende plandeel

Binnen het conserverende deel van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven aanwezig. Buiten de begrenzing van het plangebied bevinden zich wel enkele agrarische bedrijven. Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf ten opzichte van de kern Hertme is gelegen op ruime afstand van het conserverende deel van het plangebied, te weten 180 meter ten zuiden van de kern Hertme. Voor wat betreft deze veehouderij en andere veehouderijen in de omgeving van Hertme wordt voldaan aan de aan te houden afstandsnormen of de bij het bedrijf behorende geurcontouren.

Voor wat betreft de kern Zenderen is uitsluitend het melkrundveebedrijf aan de Prinsenweg 9 van belang. Dit omdat de basisschool St. Stephanus en de supermarkt in Zenderen binnen de afstandsnormen zijn gelegen, zoals deze op basis van het Activiteitenbesluit voor deze veehouderij zouden gelden. Door de vaststelling van de 'Verordening lokaal geurbeleid gemeente Borne' is de betreffende afstandsnorm echter verkleind van 100 meter naar 50 meter. Zowel de basisschool als de supermarkt zijn gelegen op een afstand van meer dan 50 meter van dit melkrundveebedrijf. Deze afstand wordt gemeten vanaf de stal waar de beesten normaliter staan en dus niet vanaf de rand van het bouwblok. De stal staat op meer dan 50 meter uit de as van de Prinsenweg en daarmee liggen ook de voornoemde geurgevoelige objecten buiten de geurcontour (50 meter) van dit bedrijf.

Overige veehouderijen zijn gelegen op ruimere afstand en vormen geen belemmering. Van enige vorm van extra hinder voor deze veehouderijen als gevolg van het opnieuw vastleggen van de bestaande (planologische) situatie is eveneens geen sprake.

5.11.3.2 Woningbouwontwikkeling Hertme

De ten opzichte van de woningbouwlocatie dichtstbijzijnde veehouderij, bevindt zich ten noordwesten van de locatie, aan de Oude Postweg. Het betreft hier een melkrundveebedrijf waarbij de afstand van het bouwvlak tot aan de woningbouwlocatie ruim 225 meter bedraagt. Op dit bedrijf is de geurverordening van de gemeente Borne van toepassing, wat betekent dat voldaan moet worden aan de afstandsnorm van 50 meter. Hier wordt ruimschoots aan voldaan waardoor er voor wat betreft de ontwikkeling van de locatie geen sprake is van belemmeringen. Daarnaast wordt de betreffende veehouderij niet (extra) belemmerd als gevolg van de woningbouwontwikkeling in Hertme.

Ook hierbij geldt dat overige veehouderijen zijn gelegen op ruimere afstand, deze vormen geen belemmering. Van enige vorm van extra hinder voor deze veehouderijen als gevolg van het opnieuw vastleggen van de bestaande (planologische) situatie is eveneens geen sprake.

5.11.4 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat dit bestemmingsplan niet leidt tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat ter plaatse van bestaande geurgevoelige objecten of tot een (extra) beperking voor agrarische bedrijven. Voor wat betreft de woningbouwontwikkeling mag, gezien de ruime afstand tot veehouderijen, ervan worden uitgegaan dat een goed woon- en leefklimaat valt te realiseren.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

6.2 Opbouw van de regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna: SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels (begrippen en wijze van meten);
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels (o.a. gebruiks- en afwijkingsregels);
  • 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten de Begrippen en de Wijze van meten.

In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen, wordt in de wijze van meten uitleg gegeven hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden

6.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in onder andere:

  • Bestemmingsomschrijving

Hierin is de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming opgenomen. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.

  • Bouwregels

In deze regels zijn eisen opgenomen waaraan de binnen de bestemming voorkomende bebouwing moet voldoen. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd is hierin vastgelegd.

  • Nadere eisen (indien van toepassing)

Deze regel geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om bij vergunningverlening nadere eisen te stellen. Alleen daar waar het wenselijk is om bij de vergunningverlening sturend te kunnen optreden, heeft de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen toegevoegde waarde. De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen dient objectief begrensd te zijn en duidelijke criteria te bevatten.

  • Specifieke gebruiksregels (indien van toepassing)

In de specifieke gebruiksregels is bepaald welk gebruik van gronden en opstallen in elk geval strijdig is met dan wel wordt toegestaan binnen deze bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies.

  • Afwijken van de bouwregels (indien van toepassing)

Op basis van deze regels hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het plan.

  • Afwijken van de gebruiksregels (indien van toepassing)

Deze afwijking geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om met omgevingsvergunning af te wijken van functies die in eerste aanleg strijdig zijn met de bestemmingsomschrijving of de specifieke gebruiksregels.

  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien van toepassing)

Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat door werken of werkzaamheden (bijvoorbeeld werkzaamheden waarbij de grond wordt geroerd) gronden minder geschikt kunnen worden voor het beoogde gebruik en/of hierdoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige waarden.

  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Ter voorkoming van de sloop van bouwwerken is deze regel opgenomen. Middels deze regel wordt voorkomen dat bepaalde bouwwerken, of delen van een bouwwerk, worden gesloopt zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen.

  • Wijzigingsbevoegdheid (indien van toepassing)

Deze regel geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om, onder voorwaarden, bestemmingen te wijzigen. Een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen voor wijzigingen die niet meer als ondergeschikt aan de bestemming kunnen worden aangemerkt (zoals een afwijking van de bouw- en gebruiksregels).

6.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage of bij het toestaan van bouwwerken op een bepaald deel van een bouwperceel.

In dit artikel zijn regels opgenomen omtrent het ondergronds bouwen. Daarnaast zijn in dit artikel regels opgenomen die bepalen dat in dee gevallen dat de bestaande maatvoering van met vergunning tot stand gekomen bouwwerken, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels van Hoofdstuk 2 van de regels is voorgeschreven, deze als minimale respectievelijk maximale maatvoering gehanteerd mag worden.

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

De nadere regels in verband met de ligging van het plangebied binnen een radarverstoringsgebied en de ligging van een deel van de kern Zenderen binnen een luchtvaartverkeerzone (zie paragraaf 5.10) zijn opgenomen in dit artikel.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om, onder voorwaarden, op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In deze regels is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

De bij het besluit tot het stellen van (een) nadere eis(en) te volgen procedure wordt omschreven in dit artikel.

In dit artikel is bepaald dat daar waar in de regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, deze dienen te worden gelezen zoals deze luiden op het moment van ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan. Daarnaast is dit artikel een lid opgenomen ten aanzien van parkeren, laden en lossen, ter waarborging dat met de hiervoor genoemde aspecten voldoende rekening wordt gehouden bij bijvoorbeeld het afwijken van het bestemmingsplan.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels.

In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Bestemmingen

Hoofdstuk 2 van de regels omvat alle binnen het plangebied voorkomende bestemmingen. Waar noodzakelijk is gebruik gemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren. Voor het bestemmen van het conserverende plandeel is zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige (planologische) situatie. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Bedrijf (Artikel 3)

De bestemming 'Bedrijf' is toegekend aan de binnen het plangebied aanwezige bedrijven die zich temidden van een woonwijk bevinden en een relatief beperkte milieubelasting kennen. Binnen deze bestemming, welke overigens uitsluitend binnen de kern Zenderen voorkomt, worden bedrijven en bedrijfsactiviteiten toegestaan in de categorieën A en B van de bij de regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging. Daarnaast zijn de binnen deze bestemming aanwezige fysiotherapie in combinatie met medische fitness aan de Erve Oosterveld en het benzinestation aan de Hoofdstraat specifiek bestemd omdat deze functie niet geheel gedekt wordt door de op basis van de Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging toegestane vormen van bedrijvigheid. Daarnaast voorziet deze bestemming ook in parkeervoorzieningen op eigen terrein, verhardingen, groenvoorzieningen en tuinen en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Qua bouwregels wordt onderscheid gemaakt in het bouwen van hoofdgebouwen, bijgebouwen en overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd waarbij het bouwvlak volledig bebouwd mag worden. De goothoogte van de hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan aangegeven op de verbeelding. Voor wat betreft de dakhelling geldt het zogenaamde Envelop-principe. Voor een toelichting op dit principe wordt verwezen naar de toelichting hierop binnen de bestemming 'Wonen'. Daarnaast dienen hoofdgebouwen op minimaal 2,5 meter afstand van de zijdelingse en de achterste perceelsgrens te worden gebouwd.

Bijgebouwen en overkappingen worden binnen deze bestemming toegestaan voor zover zij 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden opgericht. In afwijking hiervan mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - luifel', deze aanduiding geldt bij het benzinestation in Zenderen, een luifel worden opgericht voor de voorgevel. Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen geldt dat de goot- en bouwhoogte niet meer dan 3 en 5,5 meter mag bedragen. De maximale oppervlakte mag ten hoogste 60% van het zij- en achtererf bedragen met een maximum van 50 m2.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn binnen deze bestemming eveneens toegestaan. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor de voorgevelrooilijn en het bouwen achter de voorgevelrooilijn. De bouwhoogte van deze bouwwerken, geen gebouwen zijnde is gemaximaliseerd in de regels.

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan en een bedrijf toestaan uit de categorie C of voor een bedrijf dat niet in de categorieën A en B van de 'Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging is vermeld. Voorwaarden hierbij zijn dat het bedrijf naar aard en invloed geen onevenredige milieubelasting op de omgeving mag veroorzaken.

Cultuur en Ontspanning (Artikel 4)

Het openluchttheater in Hertme en de daarbij behorende gronden, en het kulturhus, zijn in dit bestemmingsplan bestemd als 'Cultuur en Ontspanning'. Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op spel, vermaak en ontspanning, maatschappelijke voorzieningen en horecavoorzieningen ten dienste van de voornoemde functies. Dit met de daarbij behorende wegen en paden,groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen, voorzieningen van algemeen nut en verhardingen.

Qua bouwregels is onderscheid gemaakt in het bouwen van hoofdgebouwen en bijgebouwen en overkappingen en het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bepaalt is dat hoofdgebouwen moeten worden opgericht binnen het bouwvlak. De goothoogte van de hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan aangegeven op de verbeelding. Voor wat betreft de dakhelling geldt het zogenaamde Envelop-principe. Voor een toelichting op dit principe wordt verwezen naar de toelichting hierop binnen de bestemming 'Wonen'. Overigens mag de bestaande bouwhoogte worden gehandhaafd bij herbouw indien de toegestane goothoogte in combinatie met de maximale toegestane dakhelling niet toereikend is.

Bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden opgericht. Hierbij is bepaald dat de goot- en bouwhoogte van een bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 3 en 5,5 meter. De bouwhoogte van een overkapping mag maximaal 3 meter bedragen waarbij is bepaald dat de oppervlakte van de overkapping maximaal 20 m2 mag bedragen. De maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen wordt bepaald door het ter plaatse aangegeven bebouwingspercentage.

Tot slot mogen binnen deze bestemming nog bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. De bouwhoogte hiervan voor de voorgevellijn mag maximaal 1 meter bedragen. Achter de voorgevellijn mag de bouwhoogte 2 meter bedragen. Uitzonderingen hierop zijn tuinmeubilair en speelvoorzieningen, de bouwhoogte hiervan mag zowel voor als achter de voorgevel 3 meter bedragen.

Detailhandel (Artikel 5)

Binnen de kern van Zenderen en de kern van Hertme komt detailhandel als hoofdfunctie niet voor. De aanwezige detailhandelsvestigingen zijn bestemd als 'Detailhandel'. Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor detailhandel (uitsluitend op de begane grondlaag) en wonen voor zover deze functie aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Dit met daarbij behorende groenvoorzieningen en tuinen, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeervoorzieningen, wandel- en fietspaden, verhardingen en speelvoorzieningen.

Qua bouwregels is onderscheid gemaakt in het bouwen van hoofdgebouwen en bijgebouwen en overkappingen en het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bepaalt is dat hoofdgebouwen moeten worden opgericht binnen het bouwvlak. De goothoogte van de hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan aangegeven op de verbeelding. Voor wat betreft de dakhelling geldt het zogenaamde Envelop-principe. Voor een toelichting op dit principe wordt verwezen naar de toelichting hierop binnen de bestemming 'Wonen'.

Bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden opgericht. Hierbij is bepaald dat de goot- en bouwhoogte van een bijgebouwen niet meer mogen bedragen dan 3 en 5,5 meter. De bouwhoogte van een overkapping mag maximaal 3 meter bedragen waarbij is bepaald dat de oppervlakte van de overkapping maximaal 20 m2 mag bedragen. De maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen wordt bepaald door het ter plaatse aangegeven bebouwingspercentage.

Tot slot mogen binnen deze bestemming nog bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. De bouwhoogte hiervan voor de voorgevellijn mag maximaal 1 meter bedragen. Achter de voorgevellijn mag de bouwhoogte 2 meter bedragen. Uitzonderingen hierop zijn tuinmeubilair en speelvoorzieningen. De bouwhoogte hiervan mag zowel voor als achter de voorgevel 3 meter bedragen.

Gemengd (Artikel 6)

De bestemming 'Gemengd' is bedoeld voor dienstverlening, zelfstandige kantoren ter plaatse van de aanduiding 'kantoor', ateliers en wonen voor zover aanwezig ten tijde van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan of voor zover niet aanwezig uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen'. Indien ter plaatse van de aanduiding 'wonen' ten tijde van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan al een woning aanwezig is, betekent dit niet dat dankzij de aanduiding 'wonen' een extra woning gerealiseerd mag worden. Naast deze functie worden binnen deze bestemming tevens groenvoorzieningen en tuinen, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeervoorzieningen, verhardingen en speelvoorzieningen toegestaan.

Qua bouwregels wordt binnen deze bestemming dezelfde systematiek gehanteerd als binnen de bestemming 'Detailhandel'. Voor een toelichting op de bouwregels wordt derhalve naar de toelichting bij de voornoemde bestemming verwezen.

Groen (Artikel 7)

Het aanwezige beeldbepalende-, structureel- en begeleidend groen is in dit bestemmingsplan bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn naast groenvoorzieningen onder andere wandel- en fietspaden, speeltoestellen, straatmeubilair en kunstwerken, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen en perceelsontsluitingswegen, inritten en uitwegen toegestaan.

Binnen deze bestemming wordt uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gebouw' een gebouw toegestaan met een goothoogte van 2 meter en een bouwhoogte van 3 meter. Voor het overige worden binnen deze bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan in de vorm van straatmeubilair, speeltoestellen en kunstwerken, een geluidscherm en geluidswal, een afvalcontainer en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Eén en ander is verbonden aan een maximale maatvoering wat betreft bouwhoogte (en bij afvalcontainers eveneens een maximale oppervlakte).

Horeca (Artikel 8)

Zoals reeds aangegeven zijn alle vestigingen waar horeca de hoofdfunctie is ook als zodanig bestemd middels een bestemming 'Horeca'. Binnen deze bestemming wordt middels een onderverdeling qua horecacategorieën, verbonden aan een Lijst van Horeca-activiteiten, onderscheid gemaakt tussen toegestane vormen van horeca. Binnen het plangebied wordt horeca in maximaal categorie 2 toegestaan. Daarnaast is ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' tevens detailhandel toegestaan, is ter plaatse van de aanduiding 'manege' uitsluitend een manege toegestaan en wordt ter plaatse van de aanduiding 'opslag' tevens opslag toegestaan. Binnen deze bestemming is wonen toegestaan in de vorm van een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' en voor zover reeds aanwezig op de verdieping ten tijde van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Daarnaast zijn binnen deze bestemming onder andere ondergeschikte kantoren en dienstverlening, groenvoorzieningen en tuinen en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

Qua bouwregels is hier, evenals binnen veel andere bestemmingen, onderscheid gemaakt in het bouwen van hoofdgebouwen en bijgebouwen en overkappingen en het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bepaalt is dat hoofdgebouwen moeten worden opgericht binnen het bouwvlak. De goothoogte van de hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan aangegeven op de verbeelding. Voor wat betreft de dakhelling geldt het zogenaamde Envelop-principe. Voor een toelichting op dit principe wordt verwezen naar de toelichting hierop binnen de bestemming 'Wonen'.

Bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden opgericht. Hierbij is bepaald dat de goot- en bouwhoogte van een bijgebouwen niet meer mogen bedragen dan 3 en 5,5 meter. De bouwhoogte van een overkapping mag maximaal 3 meter bedragen waarbij is bepaald dat de oppervlakte van de overkapping maximaal 20 m2 mag bedragen. De maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen wordt bepaald door het ter plaatse aangegeven bebouwingspercentage.

Tot slot mogen binnen deze bestemming nog bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. De bouwhoogte hiervan voor de voorgevellijn mag maximaal 1 meter bedragen. Achter de voorgevellijn mag de bouwhoogte 2 meter bedragen. Uitzonderingen hierop zijn tuinmeubilair en speelvoorzieningen, de bouwhoogte hiervan mag zowel voor als achter de voorgevel 3 meter bedragen.

Kantoor (Artikel 9)

Binnen de begrenzing van het plangebied is één gebouw aanwezig waar ook daadwerkelijk sprake is van een op zich zelf staand kantoorpand. Dit betreft het pand aan de Hertmerdwarsweg in Zenderen. Aan dit pand en de bijbehorende gronden is de bestemming 'Kantoor' toegekend. Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor kantoren, ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' wordt tevens maatschappelijke dienstverlening toegestaan. Daarnaast zijn gronden met deze bestemming tevens bedoeld voor wegen en paden, groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

Qua bouwregels wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen en overkappingen en het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bepaalt is dat hoofdgebouwen moeten worden opgericht binnen het bouwvlak. De goothoogte van de hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan aangegeven op de verbeelding. Voor wat betreft de dakhelling geldt het zogenaamde Envelop-principe. Voor een toelichting op dit principe wordt verwezen naar de toelichting hierop binnen de bestemming 'Wonen'.

Bijgebouwen en overkappingen worden binnen deze bestemming toegestaan voor zover zij 3 meter achter de voorgevelrooilijn worden opgericht. Hierbij is bepaalt dat de goot- en bouwhoogte niet meer dan 3 en 5,5 meter mogen bedragen en de maximale oppervlakte bedraagt ten hoogste 50% van het zij- en achtererf met een maximum van 50 m2.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn binnen deze bestemming eveneens toegestaan. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor de voorgevelrooilijn en het bouwen achter de voorgevelrooilijn. De bouwhoogte van deze bouwwerken, geen gebouwen zijnde is gemaximaliseerd in de regels.

Maatschappelijk (Artikel 10)

De binnen het plangebied voorkomende onderwijsinstellingen, gebouwen ten behoeve van het verenigingsleven, de begraafplaats, diverse kerken en overige maatschappelijke voorzieningen zijn bestemd als 'Maatschappelijk'. Daarnaast worden middels enkele specifieke aanduidingen enkele functies specifiek benoemd en daarmee toegestaan binnen deze bestemming.

Qua bouwregels is ook hier onderscheid gemaakt in het bouwen van hoofdgebouwen en bijgebouwen en overkappingen en het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bepaalt is dat hoofdgebouwen moeten worden opgericht binnen het bouwvlak. De goothoogte van de hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan aangegeven op de verbeelding. Voor wat betreft de dakhelling geldt het zogenaamde Envelop-principe. Voor een toelichting op dit principe wordt verwezen naar de toelichting hierop binnen de bestemming 'Wonen'.

Bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden opgericht. Hierbij is bepaald dat de goot- en bouwhoogte van een bijgebouwen niet meer mogen bedragen dan 3 en 5,5 meter. De bouwhoogte van een overkapping mag maximaal 3 meter bedragen waarbij is bepaald dat de oppervlakte van de overkapping maximaal 20 m2 mag bedragen. De maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen wordt bepaald door het ter plaatse aangegeven bebouwingspercentage.

Tot slot mogen binnen deze bestemming nog bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. De bouwhoogte hiervan voor de voorgevellijn mag maximaal 1 meter bedragen. Achter de voorgevellijn mag de bouwhoogte 2 meter bedragen. Uitzonderingen hierop zijn tuinmeubilair en speelvoorzieningen, de bouwhoogte hiervan mag zowel voor als achter de voorgevel 3 meter bedragen.

Tuin (Artikel 11)

De bestemming 'Tuin' is toegekend aan de voortuinen (en zijtuinen in geval van hoekpercelen) behorende bij de in het plangebied voorkomende woningen. Daar waar op hoekpercelen niet gebouwd mag worden, is tevens aan deze stroken de bestemming 'Tuin' toegekend. Naast tuinen en verhardingen is deze bestemming tevens bedoeld voor water- en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, voorzieningen van algemeen nut, speelvoorzieningen en inritten en uitwegen.

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden opgericht. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan waarbij is bepaald dat de bouwhoogte van perceel- en terreinafscheiden en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 1 meter mag bedragen.

Binnen deze bestemming is ook de bouw van een portaal of erker aan een voorgevel of zijgevel (mits gericht op de weg of het openbare groen) van het hoofdgebouw toegestaan. Hierbij geldt wel een maximale oppervlaktemaat van 6 m2, een maximale dieptemaat van 1,5 meter en een maximale goothoogte van 3 meter. Daarnaast mag de afstand tussen de portaal of erker tot de voorperceelsgrens minimaal 1 meter bedragen.

Verkeer (Artikel 12)

De belangrijkste doorgaande verkeersroutes in de gemeente worden bestemd als 'Verkeer'. In dit geval betreft met name de Hoofdstraat een belangrijke verkeersroute, de overige wegen hebben in meer of mindere mate ook een verblijfsfunctie.

Gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn onder meer bedoeld voor wegen met hoofdzakelijk een verkeersfunctie, groenvoorzieningen, waaronder bermen, parkeervoorzieningen, kunstwerken en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht in de vorm van kunstwerken (bouwhoogte van maximaal 10 meter), overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting (bouwhoogte maximaal 3 meter) en afvalcontainers (bouwhoogte maximaal 2 meter).

Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 13)

De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is toegekend aan de wegen in het plangebied waar sprake is van openbaar gebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen (zoals de buurtontsluitingswegen). Tevens is deze bestemming bedoeld voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en kunstwerken, parkeervoorzieningen, fietsenstallingen en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht in de vorm van kunstwerken (bouwhoogte van maximaal 10 meter), overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting (bouwhoogte maximaal 3 meter) en afvalcontainers (bouwhoogte maximaal 2 meter).

Water (Artikel 14)

Zoals in 5.6.2 verwoordt is bestemming ‘Water' toegekend aan de in het kader van de waterhuishouding van belang zijnde waterlopen. In dit geval betreft dit het deel van de Gammelkerbeek gelegen binnen de kern van Hertme en het deel van de Azelerbeek gelegen binnen de kern van Zenderen. Binnen deze bestemming worden onder andere waterberging, waterhuishouding, watergangen en waterpartijen, groenvoorzieningen en taluds, infiltratievoorzieningen, kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden, bruggen, duikers en kademuren en medegebruik voor extensieve recreatie toegestaan.

Gebouwen mogen binnen deze bestemming niet worden gebouwd. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden opgericht tot een bouwhoogte van maximaal 3 meter.

Wonen (Artikel 15)

Algemeen

Aan alle woonpercelen binnen het plangebied is de bestemming 'Wonen' toegekend. Deze bestemming is onder andere bedoeld voor het wonen met daaronder begrepen beroep-aan-huis. Tevens is deze bestemming bedoeld voor tuinen en erven, parkeervoorzieningen op eigen terrein, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen en groen- en speelvoorzieningen.

Het gemeentelijk beleid is erop gericht de kwaliteit van de woonomgeving te behouden. De kwaliteit van de woonomgeving wordt onder andere behouden door gebruik te maken van specifieke aanduidingen waarmee bepaalde woningtypen worden toegestaan of juist uitgesloten. Naast de bestaande situatie en de bestaande mogelijkheden die voortvloeien uit de vigerende regeling, is bij het toekennen van de bestemmingen het bieden van voldoende erfbebouwingsmogelijkheden voor de bestaande woningen het uitgangspunt.

Hoofdgebouwen

In de regels is bepaald dat het aantal woningen niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal woningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' en 'specifieke bouwaanduiding - nieuwbouwlocatie' is nieuwbouw toegestaan met in achtneming van de aangegeven aantallen. De hoofdgebouwen moeten worden opgericht binnen het bouwvlak waarbij is bepaald dat het bouwvlak volledig mag worden bebouwd. Het ter plaatse toegestane woningtype is aangeduid op de verbeelding. Onderscheid is gemaakt in vrijstaande woningen, twee-aaneen gebouwde woningen en/of geschakelde woningen, meer dan twee-aaneen gebouwden woningen en gestapelde woningen.

Ter waarborging van het stedenbouwkundig beeld is daarnaast de voorwaarde opgenomen dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen bij vrijstaande woningen ten minste 2,5 meter moet bedragen. De afstand van twee-aaneen gebouwde of geschakelde woning tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt aan één zijde minimaal 2,5 meter. De maximale goothoogte wordt weergegeven op de verbeelding, de bouwhoogte bedraagt maximaal de toegestane goothoogte vermeerderd met 6 meter.

Envelop-principe

Voor wat betreft de dakhelling geldt voor het overgrote deel van de woningen het zogenoemde Envelop-principe. Dit principe is gekozen omdat het vastleggen van een verplichte dakhelling architectonisch als te beperkend wordt ervaren. Het Envelop-principe maakt allerlei creatieve en architectonisch fraaie bouwmogelijkheden mogelijk binnen bepaalde marges. Uitgangspunten voor dit principe zijn:

  • de maximale goothoogte;
  • een maximale dakhelling van 60 graden;
  • de diepte van het bouwvlak.

In Bijlage 9 is door middel van enkele tekeningen en foto's aangegeven hoe de 'envelop' moet worden bepaald of met andere woorden: binnen welke marges een architect zijn bouwplannen kan ontwikkelen. Daarbij kan nog de volgende kanttekening worden gemaakt.

Een hoofdgebouw kan 'meerdere' enveloppen hebben: zo kan de kniklijn liggen op:

  • de achter- en voorgevels;
  • de beide zijgevels;
  • de achter-, voor- en zijgevels.

Overschrijding van de denkbeeldige lijnen is mogelijk voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende delen van ondergeschikte betekenis. De formulering van 'ondergeschikte betekenis' is nader ingekaderd door de bepaling, dat de uitstekende delen aan de voorgevel niet meer dan twee derde van de breedte van het dakvlak mogen beslaan.

Opgemerkt wordt dat niet voor alle woningen het envelop-principe geldt. In de regels zijn hier enkele uitzonderingen op gemaakt.

Bijgebouwen

De gronden achter en deels naast het hoofdgebouw c.q. de woning zijn te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw of voor de bouw van bijgebouwen. In de bijbehorende regels zijn onder andere bepalingen opgenomen met betrekking tot de afstand tot de voorgevel, de maximale oppervlakte en bouwhoogte. De maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen is afhankelijk van de oppervlakte van het bouwperceel. Op deze manier worden er voldoende erfbebouwingsmogelijkheden geboden, terwijl de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast.

Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Binnen het gehele bestemmingsvlak worden bouwwerken, geen gebouwen zijnde, carports en/of overkappingen zijnde toegestaan. De bouwhoogte hiervan voor de voorgevellijn mag maximaal 1 meter bedragen. Achter de voorgevellijn mag de bouwhoogte 2 meter bedragen. Uitzonderingen hierop zijn tuinmeubilair en speelvoorzieningen, de bouwhoogte hiervan mag zowel voor als achter de voorgevel 3 meter bedragen.

Carports en overkappingen

Carports en overkappingen mogen tot 1 meter achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd tot een maximale oppervlakte van 30 m2. De bouwhoogte mag maximaal 3 meter bedragen of de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw. Hierbij is wel bepaald dat het gezamenlijk oppervlak aan gebouwen (hoofdgebouwen en bijgebouwen), carports en overkappingen ten hoogste 60% van het oppervlak van het bouwperceel mag bedragen.

Aan-huis-gebonden beroepen

Binnen de woonfunctie is het uitoefenen van aan-huis-gebonden beroepen in hoofdgebouwen mogelijk. Om te garanderen dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft, mag ten hoogste 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw worden benut ten behoeve van de aan-huis-gebonden beroepen met een maximum van 45 m².

Leiding - Riool (Artikel 16) en Leiding - Water (Artikel 17)

In paragraaf 5.10 is al aangegeven dat alle planologisch relevante leidingen een op behoud en bescherming gerichte regeling krijgen. Middels de voornoemde dubbelbestemmingen wordt hierin voorzien. Voor een nadere toelichting op de belemmeringenstrook wordt eveneens verwezen naar paragraaf 5.10.

Waarde - Archeologie hoog (Artikel 18) en Waarde - Archeologie middel (Artikel 19)

In paragraaf 5.5.1 is uitgebreid ingegaan op de binnen het plangebied te verwachten archeologische waarden en welke dubbelbestemming waaraan is toegekend. Kortheidshalve wordt voor een nadere toelichting inzake het toekennen van dubbelbestemmingen derhalve verwezen naar paragraaf 5.5.1.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk.

De kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan en de met de procedure gemoeide kosten komen voor rekening van de gemeente. Voor wat betreft het conserverende plandeel wordt opgemerkt dat dit bestemmingsplan diverse mogelijkheden kent om met een omgevingsvergunning af te wijken van het bestemmingsplan of het bestemmingsplan te wijzigen. Hierbij zal per geval worden bezien of de kosten op een initiatiefnemer van een plan worden verhaald op basis van de gemeentelijke legesverordening of door het sluiten van een overeenkomst. Tevens zal, indien noodzakelijk, een planschadeovereenkomst worden gesloten met een initiatiefnemer van een plan. Op deze wijze is het verhaal van de kosten voor de gemeente anderszins verzekerd, zodat geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld.

Bij vaststelling van dit bestemmingsplan door de gemeenteraad zal tevens het besluit worden genomen dat, voor die gevallen waar op basis van artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1 Bro een exploitatieplan verplicht is, geen exploitatieplan wordt vastgesteld omdat de kosten anderszins verzekerd zijn.

Financiële haalbaarheid en kostenverhaal woningbouwontwikkeling Hertme

In het bestemmingsplandeel woningbouwontwikkeling Hertme zijn alle te ontwikkelen percelen in eigendom van de gemeente Borne. Een exploitatieplan is hierdoor niet noodzakelijk. Kostenverhaal is verzekerd middels een haalbare gemeentelijke grondexploitatie. Deze grondexploitatie is op 23 juni 2015 vastgesteld door de gemeenteraad van Borne en laat een positief resultaat zien. De economische uitvoerbaarheid is hiermee aangetoond.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg en inspraak

8.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties, waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak zal plaatsvinden volgens de in de inspraakverordening opgenomen procedure. Het resultaat van de inspraak zal verwoord worden in een inspraakverslag.

8.3 Vooroverleg

8.3.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.3.2 Provincie Overijssel

Het voorontwerpbestemmingsplan wordt in het kader van het overleg naar de provincie toegezonden.

8.3.3 Waterschap Vechtstromen

Het voorontwerpbestemmingsplan wordt in het kader van het overleg naar het waterschap toegezonden.

8.4 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 t/m 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Het plan zal daarna, al dan niet gewijzigd, ter vaststelling worden aangeboden aan de gemeenteraad.