direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Borne, herziening Zenderensestraat 5-7 Zenderen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpBGhz015-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Zenderensestraat 5 en 7 (bekend als Erve Rupert) is voormalige agrarische bebouwing aanwezig, terwijl het agrarische gebruik van de bebouwing en de daarbij behorende gronden is gestaakt. Het agrarische erf is gelegen aan de rand van het dorp Zenderen, op de Zenderense es tussen het Carmelitessenklooster en de dorpsrand. Mede door de schaalvergroting in de agrarische sector en de ligging kort op de bebouwde kom (een aantal woningen viel binnen de hindercirkel van de actieve agrarische activiteit op het erf) is het erf sinds 2011 niet meer als zodanig in gebruik.

In 2010 zijn de eerste plannen door de gemeente Borne en het Bureau Beheer Landbouwgronden gemaakt voor de herbestemming van het erf. In opdracht van de gemeente Borne heeft Eelerwoude een mogelijk herinrichting van het erf weergegeven (zie figuur 1.1). Deze herinrichting van het erf was voor een tweetal particuliere initiatiefnemers in 2011 aanleiding geweest de gronden aan te kopen en het betreffende erf te herontwikkelen. Het primaire doel hierbij is een unieke en passende woon- en leefomgeving te realiseren, met behoud van de identiteit van het voormalig boerenerf en het landschap waarvan de bewoners en de omgeving kunnen profiteren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz015-vg01_0001.jpg"

Figuur 1.1) Schets Eelerwoude, vertrekpunt voor de twee initiatiefnemers (bron: Eelerwoude)

De bebouwing en gronden zijn van de Dienst Landelijk gebied overgenomen door de families Wijnstra en Van Lammeren, die de locatie, voortbordurend op de schets van Eelerwoude (figuur 1.1) en andere met de Dienst Landelijk Gebied gemaakte afspraken, willen herontwikkelen tot een knooperf.

In het te realiseren plan zal de boerderij vervangen worden door een nieuwe woning en blijft de tweede bedrijfswoning (nummer 7, in figuur 1.1 rood omcirkeld) ) gehandhaafd. De agrarische bedrijfsbebouwing (schuren, stallen en silo's) wordt gesloopt en ter compensatie daarvan, worden twee nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Samen met de nieuwe inrichting van het erf wordt de onderhavige locatie herontwikkeld tot een kwalitatief hoogwaardige woningbouwlocatie. Aangezien de beoogde woningbouw niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan, is het voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De locatie, het voormalige boerenerf, ligt aan de Zenderensestraat 5 en 7 te Zenderen. Het plangebied van Erve Rupert ligt net buiten het kerkdorp Zenderen en maakt onderdeel uit van de gemeente Borne. Zenderen ligt ten noordwesten van het dorp Borne en ligt aan de N743, de doorgaande weg tussen Hengelo en Almelo. Op figuur 1.2 is de ligging van de ontwikkelingslocatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz015-vg01_0002.jpg"

Figuur 1.2) Rood omkaderd de ontwikkelingslocatie (bron: Google Earth)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van de betreffende gronden geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Borne' van de gemeente Borne. Dit plan is door de gemeenteraad van Borne vastgesteld op 16 september 2004. Gedeputeerde Staten van Overijssel hebben het plan (gedeeltelijk) bij besluit van 26 april 2005 goedgekeurd. Op 28 september 2010 heeft de gemeenteraad van Borne het bestemmingsplan 'Buitengebied Borne, actualisatie en reparatie' vastgesteld. Dit bestemmingsplan betreft een correctieve herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied Borne' en omvat enkele wijzigingen en aanvullingen ten opzichte van het plan uit 2004. De vervangingen en/of toevoegingen in dat plan hebben geen consequenties voor het onderhavige plangebied.

Daarom wordt volstaan met de bestemming zoals deze voor de locatie Zenderensestraat 5 en 7 op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied Borne' geldt, in casu de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden”. Daarbinnen heeft het perceel een bouwvlak gekregen waarbinnen de beide bedrijfswoningen en de bedrijfsgebouwen zijn gesitueerd. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf, en het behoud en de versterking van landschapswaarden in de vorm van openheid en hoogteverschillen. In figuur 1.3 is een fragment van het geldende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz015-vg01_0003.jpg"

Figuur 1.3) Fragment bestemmingsplan Buitengebied, locatie is rood omcirkeld

De hoogte van de agrarische bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal 12 m. De goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 5,50 m. Daarbij dient een dakhelling in acht te worden genomen van minimaal 35º. De inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m³. De gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 50 m². De goot- en bouwhoogte van een bijgebouw bedragen respectievelijk 3 m en 5 m. De hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 4 m.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie betreft een beschrijving en analyse van de bestaande situatie. In hoofdstuk 3 Beleidskader wordt het relevante beleid dat als basis dient voor dit bestemmingsplan besproken. Hoofdstuk 4 Planbeschrijving betreft een planbeschrijving. De verschillende milieuaspecten die van belang zijn voor elk bestemmingsplan worden besproken in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 Juridische planopzet wordt aandacht besteed aan de juridische planbeschrijving. De economische uitvoerbaarheid wordt in hoofdstuk 7 belicht. In hoofdstuk 8 worden het wettelijke overleg met rijk, provincie en waterschap beschreven. Ook wordt ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Algemeen

Het plangebied van de ontwikkelingslocatie maakt deel uit van het buitengebied van Zenderen binnen de gemeente Borne. De locatie ligt op korte afstand van het dorp Zenderen en het Klooster aan de Carmelitessenweg. De beoogde nieuwbouw blijft volledig binnen de grenzen van het agrarische bouwblok. Het centrale erf vormt het uitgangspunt voor de situering van de te bouwen woningen. De basis van de plangrens vormt het agrarische bouwvlak en enkele omliggende gronden die door initiatiefnemers zijn verworven. De plangrens is in figuur 2.1 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz015-vg01_0004.jpg"

Figuur 2.1) Plangrens bestemmingsplan

2.2 Ruimtelijke structuur

2.2.1 Ontstaansgeschiedenis

Binnen de gemeente Borne ligt het dorp Zenderen.

De marke Zenderen, midden in Twente gelegen, wordt als Sindron genoemd in het Herberegister in de tiende eeuw, zo'n 1100 jaar geleden. Van Sindron, Sinderen en Senderen wordt uiteindelijk de huidige naam Zenderen gebruikt. Er is een theorie die ervan uitgaat dat de naam Sindron te maken heeft met sintels, oftewel ijzererts. Deze ijzererts kwam en komt nog steeds voor in de grond en diende als grondstof voor het maken van ijzer. Bewijzen zoals een smidse zijn echter niet gevonden.

In de marke Zenderen komen we tevens de namen Voor Zenderen, Achter Zenderen, Hondenhoek, Kattenhoek, Elhorsterhoek, Tusveld en Bi den Broke (Bornerbroek) tegen.

Een belangrijke rol in de ontwikkeling van Zenderen en Hertme speelde de voormalige havezate Weleveld. Deze havezathe ligt zo'n anderhalve kilometer ten oosten van Zenderen, op de hoek van de Hertmerweg en de Oude Bieffel en werd omstreeks 1300 als eerste huis gebouwd.

De marke was het knooppunt van diverse postroutes, onder andere van Oldenzaal naar Zwolle en lag op de handelsroute Deventer-Hannover. Zenderen wordt doorsneden door de Bornsebeek en de Azelerbeek, waarover turf werd vervoerd. (bron: www.zenderen.com).

Zenderen nu
Zenderen kent ongeveer 1.400 inwoners, die met elkaar een hechte gemeenschap vormen. Het verenigingsleven en 'noaberschap' zijn belangrijke items in het kerkdorp. Er is een actieve dorpsraad die namens de gemeenschap de contacten onderhoud met het gemeentebestuur en voortdurend streeft naar verbetering.

2.2.2 Landschappelijke karakteristiek

Het agrarische bouwblok ligt in het buitengebied van de gemeente Borne, net buiten Zenderen. Het is een erf binnen een essenlandschap. De specifieke kenmerken van een essenlandschap zijn:

  • grote erven met grote volumes en zware beplanting op de randen van de es;
  • open bolle es met grootschalige verkaveling;
  • stijlranden.

Op de rand van de es is de bestaande bebouwing gerealiseerd. De es was zeer open om zodoende landbouw te kunnen bedrijven. De randen van de es waren sterk beplant om vee van de es af te houden en omdat daar beplante erven lagen.

2.2.3 Bebouwingsstructuren en -typologieën

Op het agrarische bouwblok zijn naast twee bedrijfswoningen ook diverse bedrijfsgebouwen aanwezig. De gebouwen bestaan uit een laag met kap en blijven daardoor ruimschoots binnen de gestelde maatvoeringen van het bestemmingsplan. Het erf heeft een bestaande ontsluiting via de parallelweg van de Zenderensestraat. In figuur 2.2 is het aanzicht op het plangebied vanaf de Zenderensestraat weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz015-vg01_0005.jpg"

Figuur 2.2) Zicht op locatie vanaf Zenderensestraat (bron: Google Earth)

In figuur 1.2 is de bestaande bebouwing weergegeven. Daarin is te zien dat er kleine en grote gebouwen aanwezig zijn. Deze gebouwen zijn rond een centraal erf gesitueerd. Onder de bomen zijn ook nog enkele kleine opstallen aanwezig. Op dit moment staan de bedrijfsgebouwen van het voormalige agrarische bedrijf leeg.

2.2.4 Wegenstructuur

Zoals hiervoor is beschreven, vormt de N743 de belangrijkste verbinding tussen Hengelo, Borne en Almelo. Ter plaatse van de ontwikkelingslocatie is de weg bekend als de Zenderensestraat.

Buiten de bebouwde kom van Zenderen bedraagt de maximale snelheid 80 km per uur. In Zenderen geldt een maximum snelheid van 50 km per uur. Het perceel ligt binnen de bebouwde kom van Zenderen.

2.2.5 Groen en ecologie

Met de gewenste functieverandering verdwijnt de agrarische bedrijfsbebouwing. Met de nieuwbouw van de woningen wordt ook het erf heringericht te worden. In het plan is rekening gehouden met een landschappelijke inpassing van de nieuwe woningen. Naast handhaving van de bestaande en gezonde bomen, worden nieuwe bomen geplant en vormen gebiedseigen hagen mede de inpassing van de individuele erven. Hierover is overleg gepleegd met de ervenconsulent van het Oversticht.

Met betrekking tot de ecologische waarden op de ontwikkelingslocatie kan hier opgemerkt worden dat een onderzoek is gedaan naar beschermde soorten. In paragraaf 5.6 wordt nader ingegaan op de flora en fauna.

2.2.6 Waterstructuur en -systeem

De oppervlakte aan verharding zal met de bouw van de nieuwe woningen niet toenemen. De hoeveelheid oppervlakte die gesloopt wordt met de agrarische bebouwing bedraagt circa 1.548 m². Ongeveer 550 m² wordt aan bebouwing teruggebouwd. De verharding van het erf en de toegangswegen blijft nagenoeg gelijk of wordt zelfs minder. De toegangsweg naar de Zenderensestraat blijf geasfalteerd, de overige paden worden als graspaden ingericht. Het vuile water van de woningen wordt via de riolering afgevoerd, terwijl het hemelwater ter plaatse zal infiltreren.

2.2.7 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

De gemeenteraad heeft op 30 juni 2009 de gemeentelijke archeologische verwachtingswaardenkaart, inclusief het bijbehorende beleidsdocument met vrijstellingsadviezen, als beleidskader voor het aspect archeologie in ruimtelijke procedures vastgesteld.

Op basis van deze verwachtingswaardenkaart heeft de ontwikkelingslocatie de aanduidingen 'beekdalen en overige laagten', dekzandhoogten en –ruggen', 'oud erf' en 'bufferzone rond erf, adellijk huis of watermolen'.

In figuur 2.3 is een fragment van de archeologische verwachtingswaardenkaart van de gemeente Borne weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz015-vg01_0006.jpg"

Figuur 2.3) Archeologische verwachtingskaart (RAAP), blauw omcirkeld de ontwikkelingslocatie

Voor de betreffende aanduidingen is de verwachtingwaarde beschreven en is ook een advies geformuleerd. Op basis van het advies is wel of geen archeologisch onderzoek nodig.

Beekdalen en overige laagten

Archeologische verwachting:

Laag voor archeologische resten uit alle perioden. Hoofdzakelijk archeologische resten die in verband staan met beekdalgebonden activiteiten, zoals bruggen, voordes, watermolens etc. en mogelijk archeologische resten, bijvoorbeeld afvaldumps, die in verband staan met bewoning op nabij gelegen hoge gronden. Verder diverse categorieën losse vondsten.

Beleidsadvies:

Vrijstelling voor archeologisch onderzoek in plangebieden met uitsluitend een lage archeologische verwachting. Archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 2.500 of 5.000 m² wanneer er sprake is van een plangebied met onderzoeksverplichting vanwege de aanwezigheid van zones met een hoge en/of middelmatige archeologische verwachting.

Dekzandhoogten en -ruggen

Archeologische verwachting:

Hoog voor archeologische resten uit alle perioden. Archeologische resten afgedekt door een plaggendek > 50 cm en daardoor minder kwetsbaar voor bodemingrepen. Archeologische resten hierdoor goed geconserveerd.

Beleidsadvies:

Archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 2.500 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2.500 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek.

Bufferzone rond een oud erf

Archeologische verwachting:

Hoog voor archeologische resten uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Overige kenmerken afhankelijk van onderliggende verwachtingszone.

Beleidsadvies:

Archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 2.500 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2.500 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek.

Vanwege de omvang van het plan is door Raap Archeologisch Adviesbureau een archeologisch vooronderzoek verricht. De bevindingen van dit onderzoek zijn beschreven in het rapport van 9 augustus 2012 (bestandsnaam NO4272_BOHK). Hierna wordt de conclusie van het onderzoek beschreven. Het volledige rapport is als bijlage 1 (Archeologisch onderzoek Plangebied Hondenhoek te Zenderen) aan dit bestemmingsplan gekoppeld.

“Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat bij de realisering van de plannen geen archeologische waarden zullen worden verstoord. De bodem is in het gehele plangebied verstoord tot in de C-horizont en er zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats.

Op basis van de resultaten van dit onderzoek wordt in het plangebied in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007) aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht.”

Cultuurhistorie

In het plangebied zijn geen gemeentelijke of rijksmonumenten aanwezig. In paragraaf 5.4.2 wordt stil gestaan bij de eventuele cultuurhistorische elementen in het landschap.

2.3 Functionele structuur

2.3.1 Wonen

Wonen is de belangrijkste functie nabij het plangebied. Deze functie wordt met name ingevuld door de woningen in Zenderen. In de omgeving van het plangebied liggen nog enkele verspreid liggende woningen.

2.3.2 Maatschappelijke voorzieningen

Tussen het voormalige erf en de Zenderensestraat ligt een planologisch volkstuinencomplex, welke volgens de luchtfoto uit 'bing maps' niet meer volledig als zodanig in gebruik is. De gronden hebben thans ook een agrarisch karakter. Aan de Zenderensestraat 3 ligt het Thomashuis. Een Thomashuis is een kleinschalige woonvorm voor verstandelijk gehandicapten. In deze woonvorm wordt zorg geboden aan zes tot acht mensen door meestal twee zorgondernemers. Het Carmelittessenklooster is al eerder gemeld. Dit klooster ligt op korte afstand ten zuiden/zuidoosten van het plangebied.

2.3.3 Detailhandel en dienstverlening

Binnen het dorp Zenderen zijn enkele winkels aanwezig. Deze liggen op ruime afstand van het plangebied.

2.3.4 Horeca

Aan de overzijde van de Zenderensestraat, min of meer tegenover het plangebied zijn horecabedrijven gevestigd. Een van die bedrijven betreft 'De Kloostergang', Zenderensestraat 16. Dit horecabedrijf kan gerangschikt worden onder categorie 1b, lichte horeca. Iets verder, Hertmerweg 45a, ligt het Restaurant & Partycentrum Lutke Hulscher. Dit horecabedrijf kan gerangschikt worden onder categorie 2, middelzware horeca.

2.3.5 Bedrijven

Aan de Hoofdstraat in Zenderen is een tankstation van de keten 'Texaco' gevestigd. Dit tankstation wordt reeds omgeven door woningbouw en ligt op ruim 350 m van het plangebied. Ten noordoosten van het plangebied ligt aannemersbedrijf Braakhuis. Dit bedrijf ligt op circa 160 m van het plangebied.

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen agrarische bedrijven.

2.3.6 Recreatie en toerisme

Binnen of rond het plangebied zijn geen recreatieve voorzieningen aanwezig. De Carmelitessenweg maakt onderdeel uit van een recreatieve route die richting Hermte voert.

2.3.7 Kabels, leidingen en straalpaden

Ten behoeve van de nieuwe woningen zullen kabels en leidingen aangelegd moeten worden. Binnen het plangebied zijn voor de aanwezige gebouwen kavels en leidingen aanwezig. Deze kunnen voor zover deze de betreffende eisen voldoen, ingezet worden voor de nieuwe inrichting van het plangebied.

Binnen het plangebied of in de direct omgeving daarvan zijn geen hoogspanningsleidingen aanwezig.

2.3.8 Infrastructuur

Bij de (nieuwe) woningen is voldoende ruimte aanwezig om de auto's van de bewoners en bezoekers te parkeren. De ontsluiting vindt plaats via de bestaande oprit vanaf de Zenderensestraat. Op meer dan 600 m van het plangebied ligt het spoor Borne-Almelo.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

In de SVIR wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

3.1.3 Nota "Mensen, wensen, wonen"

In de Nota 'Mensen, Wensen, Wonen' heeft het kabinet zijn visie op het wonen in de 21e eeuw neergelegd. Onder het motto 'Mensen, Wensen, Wonen' stelt de nota de burger centraal in het woonbeleid. Dat is nodig, want uit onderzoek is gebleken dat de woonwensen van de burger nog onvoldoende worden bediend. In de nota 'Mensen, Wensen, Wonen' is verwoord dat het woonbeleid voor de komende 10 jaar zich richt op vijf kernopgaven, namelijk:

  • 1. Vergroten van de zeggenschap over de woning en de woonomgeving. Op dit moment werkt de woningmarkt zodanig dat veel mensen hun woonwensen onvoldoende kunnen honoreren. Om dit te verbeteren, moet de zeggenschap van zowel kopers als huurders worden vergroot.
  • 2. Kansen scheppen voor mensen in kwetsbare posities. Bepaalde groepen in de samenleving dreigen de aansluiting te verliezen met de grote groepen die het momenteel voor de wind gaat. Het kabinet wil ook via het woonbeleid deze aansluiting behouden en verbeteren.
  • 3. Bevorderen van wonen en zorg op maat. Het aantal mensen dat zorg nodig heeft, neemt in de toekomst fors toe. Het woonbeleid wil de ontwikkelingen bevorderen van op maat gesneden woon- en zorgarrangementen, die nauw aansluiten bij de individuele behoeften en wensen van de zorgbehoevenden.
  • 4. Verbeteren van de stedelijke woonkwaliteiten. De kwaliteit van het wonen in de steden blijft achter bij die elders in het land. Met het grotestedenbeleid en het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) wordt de stedelijke woonkwaliteit verbeterd. De ambities op dit gebied worden aanzienlijk verhoogd.
  • 5. Tegemoet komen aan de groene woonwensen.
    Er is bij de burgers een grote belangstelling om ruim en groen te wonen. Het woonbeleid richt zich op het faciliteren van deze woonwensen zonder dat daarbij natuurwaarden en ruimtelijke kwaliteiten worden geschaad.
3.1.4 Nationaal Waterplan 2009-2015

Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.

3.1.5 Waterbeleid 21e eeuw

In Nederland verscheen in het najaar van 2000 het rapport “Waterbeleid voor de 21e eeuw”, een advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw (Commissie WB21). Deze door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen ingestelde commissie doet aanbevelingen over hoe in de komende eeuw met water moet worden omgegaan. De Commissie WB21 stelt dat de 21e eeuw om een andere aanpak van het waterbeleid vraagt dan de 20e eeuw. Er moet minder accent op het technische beheer komen te liggen. Het water moet niet langer als vijand, maar veel meer als bondgenoot worden gezien. Het waterbeheer dient te worden gebaseerd op:

  • stroomgebiedsbenadering;
  • ruimte geven aan water;
  • vasthouden en tijdelijk bergen van water, alvorens af te voeren;
  • kansen benutten voor meervoudig ruimtegebruik;
  • geen afwenteling van problemen in het watersysteem zelf, noch van bestuurlijke verantwoordelijkheden of kosten;
  • te ontwikkelen normenstelsel per stroomgebied.

Bij grootschalige en/of ingrijpende locatiebesluiten dienen de kwantitatieve en kwalitatieve gevolgen voor het watersysteem te worden onderzocht aan de hand van een zogenaamde watertoets. Zonodig moeten compensatiemaatregelen worden getroffen. Het huidige regime van schadevergoeding door de Rijksoverheid moet worden vervangen door een verzekeringsstelsel voor schade door regenval en, eventueel, overstroming van boezems. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat en de provincie dienen op respectievelijk nationaal en regionaal niveau een sterkere regierol te vervullen. Naar verwachting zal de door de Commissie WB21 voorgestane aanpak belangrijke voordelen opleveren, zoals een toegenomen veiligheid van mens en dier en een betere bescherming van materiële goederen. Een snelle implementatie van de maatregelen voorkomt bovendien dat op termijn duurdere oplossingen voor de steeds nijpender problemen moeten worden gezocht. Ruimte voor water heeft tevens een positieve invloed op de natuurontwikkeling, de landbouw en de ruimtelijke kwaliteit in zowel stedelijk als landelijk gebied.

3.1.6 Monumentenwet 1988

De Monumentenwet 1988 omschrijft gezichten als ‘Groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden.’

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de minister van Infrastructuur en Milieu kunnen een waardevol gebied aanwijzen als rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht. Om zodoende het historisch karakter nu en in de toekomst veilig te stellen. Dit gebeurt met het bestemmingsplan dat de gemeente opstelt in vervolg op de aanwijzing.

De bescherming van een gezicht betreft de historische structuren. Dat betekent dat nieuwe gebouwen kunnen worden toegevoegd in een beschermd gezicht. Ook kan het gebruik van een gebouw veranderen, mits dit past in het historisch gegroeide karakter.

Bescherming van gezichten en bescherming van objecten kunnen elkaar aanvullen, maar niet vervangen. De gezichtsbescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en wil het toekomstig functioneren daarvan veiligstellen. De objectbescherming wil het architectonisch beeld veiligstellen en de authenticiteit van het materiaal behouden.

3.1.7 Wet op de Archeologische Monumentenzorg

In de Wet op de archeologische monumentenzorg, aangenomen in 2006, is het doel van het in 1992 gesloten Verdrag van Valletta (Malta) verwerkt: bescherming van het archeologische erfgoed als bron van het Europese gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Om dat doel te bereiken moet de wetgever het archeologisch erfgoed betrekken bij de ruimtelijke ordening. Met de wet wordt het Verdrag van Valletta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De kern van de wet is dat gemeenten verantwoordelijk worden voor de archeologische monumentenzorg binnen de gemeentegrenzen.

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient de gemeente rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

3.1.8 Natuurwetgeving

Natuurbeschermingswet

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Hiermee is de gebiedsbescherming uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn in Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet biedt een beschermingskader voor natuurwaarden (leefgebieden en soorten) in Natura 2000-gebieden en bepaalt dat projecten en andere handelingen in en nabij beschermde gebieden dienen te worden getoetst op (mogelijke) negatieve effecten op deze waarden. Het plangebied is geen Natura 2000 gebied en heeft ook geen externe werking op de Natura 2000 gebieden.

Flora- en faunawet

Naast de gebiedsgerichte natuurwetgeving is ook soortgerichte natuurwetgeving van belang. Sinds 1 april 2002 is in dit kader de Flora- en Faunawet van kracht. In deze wet is de bescherming van inheemse wilde planten en dieren geregeld binnen en buiten natuurgebieden en vormt daarmee de vervanging van een aantal eerdere wetten, alsmede de implementatie van de soortbescherming uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn.

3.1.9 Nota natuur voor mensen, mensen voor natuur

Deze nota uit 2000 van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is een integrale vervanging van vier groene nota’s, namelijk het Natuurbeleidsplan, de Nota Landschap, het Bosbeleidsplan en het Strategisch Plan van Aanpak biodiversiteit. Tevens biedt de nota het kader voor behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit in tal van sectoren (onder meer landbouw, visserij, toerisme, water). De nota ‘Natuur voor mensen, mensen voor natuur’ staat binnen het rijksbeleid niet op zichzelf, maar bouwt voort op de Startnota Ruimtelijke Ordening, de vierde Nota Waterhuishouding en de nota Belvedère. Tezamen met de nota ‘Voedsel en Groen’ vormt de nota het beleidskader voor het landelijk gebied. De nota bestaat uit twee delen, een strategisch deel en een beleidsprogramma. Beide delen vormen voor de komende tien jaar het beleidskader voor natuur, bos, landschap en biodiversiteit. Het deel beleidsprogramma geeft een programmatische uitwerking van de strategische hoofdlijnen. Dit deel benoemd concreet de doelen en maatregelen en middelen die daaraan worden gekoppeld.

3.1.10 Conclusie

Het betreft hier een bestemmingsplan voor een herontwikkeling van een vrijgekomen agrarisch bouwblok. Ter compensatie van de sloop van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden twee nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Nationale belangen spelen geen rol van betekenis. De herontwikkeling komt tegemoet aan het woonbeleid van het rijk. Ruim wonen in het groen wordt hier mogelijk gemaakt, waarbij rekening is gehouden met zeggenschap van betrokkenen. De opvang en afvoer van hemelwater levert geen knelpunten op. Omdat de verharding in de nieuwe situatie niet met meer dan 1500 m² toeneemt, is door het Waterschap Regge en Dinkel een positief advies verstrekt. Binnen het plangebied zijn geen archeologische of andere monumentale objecten aanwezig. Met herbouw van de bedrijfswoning Zenderensestraat 5 en behoud van de tweede bedrijfswoning (nummer 7) en de herinirichting van het erf wordt een nieuwe situatie gerealiseerd die een kwaliteitsimpuls geeft aan de onderhavige locatie. Met de landschappelijke inpassing van het nieuwe erf wordt een nieuwe kwaliteit gerealiseerd die passend is op de onderhavige locatie. Voor beschermde soorten vleermuizen zijn maatregelen getroffen, waardoor ook de ecologische belangen veilig zijn gesteld. Verder kan hier opgemerkt wordt dat bij besluit van 13 juni 2013 de ontheffing ruimtelijke ingrepen door de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken Landbouw en Innovatie is verleend (bijlage 6).

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.

Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk.

In 2013 is de Omgevingsvisie op een aantal onderwerpen aangepast. Reden voor deze actualisatie is de evaluatie van de Omgevingsvisie en het Hoofdlijnenakkoord uit 2011. De actualisatie richt zich alleen op de volgende onderwerpen: de ecologische hoofdstructuur (EHS), het streefbeeld Wegencategorisering, windenergie (rol provincie), nieuwvestiging van intensieve veehouderijen in landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's), kantorenbeleid, definitie van lokaal gewortelde bedrijvigheid, ruimtelijke reservering gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. en tot slot de aanpassing van de verordening op basis van eerder uitgevoerde evaluatie.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

Doorwerking in dit bestemmingsplan
Het in het voorliggende bestemmingsplan omschreven initiatief kan gevat worden onder vormen van rood voor rood, vrijkomende agrarische bouwwerken en kwaliteitsverbetering van het landelijk gebied. Hiervoor is het initiatief naast de uitgangspunten van het rood voor rood principe gelegd.

In het plan wordt rekening gehouden met een gedeeltelijke gebruikmaking van de bestaande bebouwing. Doordat de bebouwing op een compacte wijze binnen het voormalige agrarische bouwvlak is gesitueerd en het volume afneemt, wordt de groene omgeving niet aangetast. De concentratie van bebouwing vindt plaats rond het erf, er wordt voldaan aan het principe van concentratie. Het voormalige agrarisch bouwperceel wordt optimaal herbenut. Vanwege de compacte situering op het bouwperceel worden de gronden optimaal benut, waardoor ook voldaan wordt aan de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Omdat het voorliggende plan voorziet in de bouw van twee extra woningen, ter compensatie van de sloop van de voormalige agrarische opstallen en kuilvoerplaten, is ook aandacht geschonken aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied. De toegangsweg met zijn beeldbepalende witte paaltjes blijft gehandhaafd. Het erf en de nieuwe bebouwing worden landschappelijk ingepast. De nieuwe groene elementen zijn passend op de locatie en rond het erf. Door middel van een beeldkwaliteitplan is naast de kwaliteit van de onbebouwde gronden ook de stedenbouwkundige kwaliteit vastgelegd. Zowel de gemeente Borne, als de welstandscommissie, als de ervenconsulent en de erfgoedcommissie van de gemeente Borne hebben zich, op enkele details na, positief uitgesproken over de nieuwe beeldkwaliteit.

De aanwezige paden bieden de mogelijkheid aan te sluiten op de in de omgeving aanwezige recreatieve routestructuren, waardoor een extra kwaliteit wordt gerealiseerd.

Met de sloop van de voormalige agrarische opstallen, de bouw van twee extra woningen en de nieuwe inrichting van het erf en het nieuwe groen, is een nieuwe bij de gewenste functie passende ruimtelijke kwaliteit gerealiseerd.

De eerder genoemde extra woningen zijn mogelijk en komen overeen met de Woonvisie 2010-2014 (zie paragraaf 3.4.4).

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

3.2.3.1 Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

3.2.3.2 Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

3.2.3.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

Figuur 3.1 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz015-vg01_0007.png"

Figuur 3.1) Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009 (Bron: Provincie Overijssel)

3.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien dit bestemmingsplan wordt getoetst aan het uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel 2009 ontstaat globaal het volgende beeld. Het initiatief is gericht op de herontwikkeling van Erve Rupert. Hiervoor worden de voormalige agrarische stallen en schuren gesloopt. De sloop betreft de, veelal met asbestdaken bedekte, landschapontsierende bebouwing. Ook de onder die gebouwen gelegen gierkelders worden verwijderd. Een uitzondering is de oude schuur die is voorzien van historische kenmerken en een naastliggende kleine veldschuur. Deze zijn in het bestemmingsplan opgenomen. Ook de voormalige dienstwoning blijft gehandhaafd. Omdat de aanwezige kuilvoerplaten geen functie meer hebben, worden deze ook verwijderd. Mede ter compensatie van de sloop worden twee woning extra gebouwd, zodat het knooperf uit maximaal vier woningen bestaat (de bestaande dienstwoning, de te vervangen boerderij en twee nieuwe woningen).

In totaal wordt er 1.548 m² aan bebouwd oppervlakte gesloopt en wordt 984 m² aan kuilvoerplaten verwijderd. Aan landschapontsierende elementen wordt dus 2.532 m² verwijderd.

Het ensemble van de verschillende volumes is bewust gekozen om het karakter van een boerenerf goed weer te geven. Hierdoor is de toepassing van rood voor rood niet passend voor deze locatie en herontwikkeling. Hoewel het rood voor rood beleid niet van toepassing is op dit initiatief, zijn er wel overeenkomsten. Sloop van landschapontsierende bebouwing, herbouw van woningen en verbetering van de ruimtelijke kwaliteit vormen de overeenkomsten met het rood voor rood beleid. Met betrekking tot de maatvoering worden echter andere volumes voorgestaan.

Uitgaande van het feit dat de inhoud van een nieuwe woning in het kader van rood voor rood niet meer dan 750 m³ mag bedragen, is bezien hoeveel kubieke meter in dit plan wordt gerealiseerd. De bestaande boerderij heeft een inhoud van circa 2.100 m³. De nieuw te bouwen (vervangende) woning heeft een maximale inhoud van 1.500 m³. De woning op de weidekavel heeft een maximale inhoud van 1.200 m³. De woning op de kloosterkavel krijgt een maximale inhoudsmaat van 900 m³. De nieuw te bouwen woningen hebben een gezamenlijke inhoud van 2.100 m³. Schematisch ziet een en ander er als volgt uit.

Sloop   aantal woning en inhoud volgens rvr   aantal woningen en inhoud volgens initiatief  
Opstallen: 1.548 m²   2 woningen   2 woningen  
Kuilvoerplaten: 984 m²   maximaal inhoud 750 m³ en 75 m² bijgebouwen per woning + bestaande boerderij 2.100 m³   maximale inhoud 2.100 m³ (900 m³ + 1.200 m³) en 75 m² bijgebouwen per woning, inhoud vervangende woning boerderij: 1.500 m³  
Totaal: 2.532 m²   incl. bestaande boerderij: 3.600 m³   3.600 m²  

In dit schema is de dienstwoning niet meegenomen, omdat deze gehandhaafd blijft.

De nieuwe situatie is ook, inclusief de daarbij behorende inhoud van de te bouwen woningen, hierna in figuur 3.2 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz015-vg01_0008.jpg"

Figuur 3.2) Situering nieuwe woningen met inhoudsmaat (bron: Beeldkwaliteitplan erf Rupert Zenderensestraat 5 en 7 Zenderen van juli 2013 )

Uit het vorenstaande volgt dat er geen sprake is van een toename van het aantal kubieke meters. Daarbij komt dat de nieuwbouw volledig binnen het voormalige agrarische bouwvlak is gesitueerd, waardoor geen aanslag op de groene ruimte wordt gepleegd. Nu het om een zelfstandige ontwikkeling gaat waarbij landschapontsierende bebouwing en kuilvoerplaten worden verwijderd vormen de bouw van twee extra woningen en de goede en verantwoorde inpassing van deze woningen op het erf en in het landschap een verbetering van de bestaande ruimtelijke kwaliteit.

3.2.4.1 Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase "generieke beleidskeuzes" is met name het aspect van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik relevant. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in andere dan stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande bebouwing in de groene omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Het bestaande agrarische bouwblok wordt heringericht. Door te kiezen voor een compact erf kan voorkomen worden dat een beslag gelegd wordt op de groene omgeving. De landschappelijke inpassing van het nieuwe erf draagt bij aan een versterking van de groene omgeving. Hoewel een grote oppervlakte aan bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, blijft de tweede bedrijfswoning (nummer 7) en een voormalige schuur bij bedrijfswoning nummer 5 gehandhaafd. Deze worden hergebruikt. Deze schuur krijgt een nieuwe functie die past bij de nieuwe bestemming. Ook een bestaande kleine schuur bij woning nummer 7 blijft gehandhaafd. Hierdoor wordt tegemoet gekomen aan het principe van zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik. Bedrijfswoning nummer 5 wordt gesloopt en wordt vervangen door nieuwbouw.

De twee nieuwe woningen dienen ter compensatie van de te slopen voormalige agrarische opstallen en verhardingen.

3.2.4.2 Ontwikkelingsperspectieven

De provincie heeft in haar visie bepaald welke ontwikkelingen zij van provinciaal belang acht. Hiervoor zijn ontwikkelingsperspectieven gedefinieerd. Voor het plangebied geldt het volgende ontwikkelingsperspectief: 'mixlandschap, buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte' (zie figuur 3.3). Deze gebieden zijn bedoeld voor gespecialiseerde landbouw en mengvormen van landbouw met andere functies (recreatiezorg, natuur, water) en bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus die de karakteristieke gevarieerde opbouw van de cultuurlandschappen in deze gebieden versterken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz015-vg01_0009.jpg"

Figuur 3.3) Ontwikkelingsperspectief Omgevingsvisie provincie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

Dit bestemmingsplan maakt de herbouw van de bedrijfswoning nummer 5, het behoud van enkele bijgebouwen en de tweede bedrijfswoning en de bouw van de nieuwe woningen mogelijk. Deze nieuwe ontwikkeling brengt geen nadelige effecten voor dit perspectief met zich mee, omdat de nieuwe bebouwing gedeeltelijk op plekken wordt gerealiseerd waar zich nu al bebouwing bevindt. De nieuwe bebouwing is volledig binnen het geldende agrarische bouwblok gesitueerd.

Gesteld kan daarom worden dat het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming is met de ter plekke geldende ontwikkelingsperspectieven.

3.2.4.3 Gebiedskenmerken

Op de gebiedskenmerkenkaart (figuur 3.4) van de Omgevingsvisie worden per laag specifieke gebiedskenmerken beschreven. Voor dit plan zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuur landschap en de lust- en leisurelaag van toepassing. De locatie ligt in het landelijk gebied van Zenderen, waardoor de stedelijke laag buiten toepassing kan blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz015-vg01_0010.jpg"

Figuur 3.4) Gebiedskenmerken Omgevingsvisie provincie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

Bij de natuurlijke laag bepalen de kenmerken 'dekzandvlakte en ruggen' het gebied.

De afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van ruggen en dalen.

Het essenlandschap vormt in de laag van het agrarische cultuurlandschap het belangrijkste kenmerk. Het essenlandschap kan omschreven worden als een samenhangend systeem van open essen, kleinschalige flanken met erven en esdorpen, kleinschalige natte laagtes met beken en - voormalige - grote open heidevelden. De ordening van het landschap volgt de natuurlijke ondergrond van hoog en laag en nat en droog en is als een spinnenwebstructuur gegroeid vanuit de nederzettingen. De essen onderscheiden zich door de karakteristieke openheid, de bijzondere bodemkwaliteit met archeologische waarden en het huidige reliëf. Op de flanken ligt een kleinschalig landschappelijk raamwerk van landschapselementen zoals houtwallen, bosjes, zandpaden, karakteristieke erven en beeldbepalende open ruimte daartussen.

De lust- en leisurelaag wordt hier genoemd vanwege de aanwezigheid van recreatieve routes over de Carmelitessenweg richting Hertme.

3.2.5 Conclusie Omgevingsvisie

Met dit bestemmingsplan wordt een herontwikkeling van een voormalig agrarisch erf mogelijk gemaakt die bijdraagt aan de ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectieven, gebiedskenmerken en voldoet aan de generieke beleidskeuzes. Dit plan is in lijn met de provinciale beleidskaders.

3.2.6 Atlas Cultuurhistorie Overijssel

De cultuurhistorische atlas biedt informatie over historische landschapsstructuren, bouwkundige monumenten en archeologische vindplaatsen - in kaart, foto en toelichting. De gegevens op de kaart zijn afkomstig van de rijksdienst voor monumentenzorg (RDMZ), rijksdienst voor het oudheidkundig bodemonderzoek (ROB), stichting Het Oversticht en de provincie Overijssel. Op deze kaart ligt het plangebied binnen de aanduiding 'bruine/zwarte enkeerdgrond, maar geen typering es'. Binnen de grenzen van het agrarische bouwblok vindt een herinrichting plaats. Hierdoor zullen de cultuurhistorische waarden, voor zover nog in het gebied herkenbaar, niet aangetast worden. In paragraaf 5.4 wordt aandacht geschonken aan cultuurhistorie.

3.2.7 Natuurgebiedsplan 2008

In dit plan wordt nader uitwerking gegeven aan de begrenzing van de beheersgebieden en de nieuw te ontwikkelen natuurgebieden in Overijssel ter realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de natuurdoelen buiten de EHS. De EHS in Overijssel is vastgesteld in het oude Streekplan Overijssel 2000+ en in de nieuwe Omgevingsvisie. In paragraaf 5.6 wordt nader ingegaan op de EHS.

3.2.8 Regionaal waterplan Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 en de actualisatie daarvan bevat het provinciale waterbeleid en is daarmee ook het Regionaal Waterplan op basis van de nieuwe Waterwet. In de omgevingsvisie wordt het provinciale beleid geschetst voor de hele fysieke leefomgeving. Door deze integrale aanpak is een optimale afstemming van beleid gerealiseerd tussen water en ruimtelijke ordening. Water is een dragende factor in het beleid in de Omgevingsvisie, doordat de laag van bodem, natuur en watersysteem de basis vormt van het ontwikkelingsperspectief. Binnen het waterbeheer kunnen verschillende functies worden onderscheiden voor oppervlaktewater en grondwater. Op basis van het provinciaal belang worden de functies benoemd, onderscheiden naar gebruiksfuncties en gebiedsfuncties. Daarbij wordt ook aangegeven welk gewicht deze functie heeft in de afweging met andere ruimtelijke gebiedsfuncties, zoals verstedelijking, infrastructuur, natuurontwikkeling, recreatie en dergelijke. Met het hanteren van een gedifferentieerde gewichtenset wordt op een genuanceerde wijze invulling gegeven aan het principe dat water een meer sturende rol moet vervullen in de ruimtelijke ontwikkeling.

In paragraaf 5.5 wordt ingegaan op de watertoets voor het voorliggende bestemmingsplan.

3.2.9 Reconstructieplan Salland-Twente incl. partiële herziening reconstructieplan juli 2009

Het reconstructieplan Salland Twente is op 15 september 2005 door Provinciale Staten van Overijssel vastgesteld. In het reconstructieplan staan de doelen voor de plattelandsontwikkeling voor de komende twaalf jaar centraal. Eén van de speerpunten van het reconstructieplan is het versterken van de leefbaarheid. Om het platteland sociaal en economisch vitaal te houden, kunnen (naast versterking van de economische basis voor de intensieve veehouderij en de melkveehouderij) nieuwe economische dragers worden gestimuleerd. Het gaat daarbij om wonen, werken, recreatie en toerisme, cultuurhistorie en om nieuwe vormen van landbouw.

De zoneringskaart laat zien waar landbouw, natuur, recreatie of wonen voorrang krijgen. Het reconstructiegebied is in verschillende zones verdeeld: landbouwontwikkelingsgebieden, verwevingsgebieden en extensiveringsgebieden. Het plangebied ligt in het reconstructieplan in het verwevingsgebied. De hoofdlijnen in het verwevingsgebied zijn:

  • het mogelijk maken en handhaven van veel functies naast elkaar en in combinatie met elkaar;
  • ruimte bieden aan meerdere functies (wonen, recreatie, economie, natuur, landschap etc.);
  • de landbouw, waaronder de intensieve veehouderij, ruimte bieden;
  • extra kansen bieden door de ontwikkeling van sterlocaties voor de intensieve veehouderij.

Met de realisering van dit plan wordt ingespeeld op het creëren van een aantrekkelijk landschap en een verbetering van de leefbaarheid en het woonklimaat van het landelijk gebied ter plaatse. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen agrarische bedrijven. Bedrijvigheid in de omgeving wordt door bestaande woningen reeds beïnvloedt. De bestemming 'Wonen' op het perceel Zenderensestraat 5-7 te Zenderen vormt geen belemmering voor die bedrijvigheid. Door middel van een beeldkwaliteitplan wordt de ruimtelijke kwaliteit versterkt. Ook het opgestelde landschapsplan draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit. Het plan sluit daarmee aan op het gestelde beleid in het reconstructieplan.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Waterbeheerplan 2010 - 2015

Het waterschap Regge en Dinkel heeft het waterbeleid uitgewerkt in het waterbeheerplan. Daarnaast zijn de nota's 'aankoppelen/niet afkoppelen' en 'actualisatie rioleringsbeleid' opgesteld, die richtlijnen geven voor de omgang met water in bebouwd gebied.

Uitgangspunten van deze nota's zijn:

  • het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale oppervlakte- of grondwatersysteem;
  • er moet naar gestreefd worden om zo weinig mogelijk, licht verontreinigd regenwater naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie af te voeren;
  • gedoseerd afvoeren op oppervlaktewater;
  • geen toename van de piekafvoer in de bekensystemen als gevolg van (her)inrichting;
  • bij aanleg van nieuwe verharding ruimte realiseren voor 40 mm berging van hemelwater.

Diverse aspecten van het waterbeleid zijn verder uitgediept in afzonderlijke beleidsnota's. Voor het ruimtelijk relevante aandachtsgebied vasthouden en bergen van water is de “Beleidsnota Retentie” opgesteld. De uitgangspunten en wensen voor de inrichting en het beheer van beken en overige waterlopen zijn verwoord in de “Stroomgebied Actie Plannen (STAP)”. Daarnaast is de Keur van het waterschap Regge en Dinkel een belangrijk kaderstellend instrument, waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

In paragraaf 5.5 wordt ingegaan op de digitale watertoets die specifiek betrekking heeft op het plangebied.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Landschapsbeleidsplan

In het landschapsbeleidsplan van de gemeente Borne (vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 19 december 2002) wordt een nadere invulling gegeven aan het beleid met betrekking tot natuur en landschap.

Daarbij wordt uitgegaan van behoud en verdere ontwikkeling van waardevolle gebieden en kenmerken. De nadruk wordt daarbij gelegd op samenhang tussen terreinen en versterken van de afzonderlijke landschapstypen. De belangrijkste landschapstypen zijn het kampenlandschap en het essenlandschap. Op kleine schaal komen jongere ontginningsgebieden voor. Er wordt nadere invulling gegeven aan het beleid op drie ambitieniveaus: behouden, versterken, vernieuwen.

Bij de herinrichting van de betreffende gronden en de landschappelijke inpassing daarvan is rekening gehouden met de kenmerken van het essenlandschap. De landschappelijke inpassing is mede gebaseerd op de bij het plangebied voorkomende kenmerken.

3.4.2 Structuurplan uitbreiding Borne

Het Structuurplan Uitbreiding Borne is in oktober 2002 vastgesteld, waarbij in 2004 de verkeersparagraaf is toegevoegd. Dit structuurplan is opgesteld om op (korte) termijn de ontwikkeling van woningbouw- en bedrijvenlocaties mogelijk te maken en een samenhangende en integrale ruimtelijke visie voor het te voeren ruimtelijk beleid voor het gemeentelijk grondgebied te hebben. Het doel van dit structuurplan is een kader te bieden voor de verstedelijkingsopgave tot 2020. De verstedelijkingsopgave wordt gepland rondom de kern Borne. Uitgangspunt hierbij is de kwaliteit van het landschap. Het structuurplan zet in op maximale kwaliteit en binnen dat kader op een maximale inpassing van het programma. De uitbreiding van Borne moet aansluiten bij de bestaande kern.

Het plangebied van Erve Rupert wordt in het structuurplan niet genoemd als uitbreidingslocatie. Wel wordt onder andere aangegeven dat wordt gestreefd naar het realiseren van een ecologische verbindingszone langs beken, de ontwikkeling, de versterking van landschapspark De Groene Poort en de aanleg van hoogwaardige langzaamverkeersverbindingen. Voorliggend plan is mede gelet op de landschappelijke inpassing van de woningbouw in overeenstemming met dit beleid.

3.4.3 Structuurvisie Borne (ontwerp)

In het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, die per 1 juli 2008 in werking is getreden, is elke gemeente verplicht één of meerdere structuurvisies op te stellen voor het gehele grondgebied. Naast deze wettelijke verplichting maken nieuwe inzichten, diverse grootschalige plannen en ontwikkelingen in en rond Borne een actueel ruimtelijk sturingsmiddel noodzakelijk.

De gemeente Borne is in 2008 gestart met het opstellen van de 'Structuurvisie Borne', als actualisatie van het 'Structuurplan Uitbreiding Borne 2002'. Deze structuurvisie heeft betrekking op de periode 2010-2030. In de structuurvisie zijn onder meer keuzes gemaakt over de wijze waarop Borne zich binnen de Netwerkstad wil profileren én via welke strategie zij deze keuze concreet wil verwerkelijken. Hiertoe is ingegaan op het imago dat de gemeente Borne wil uitstralen, het profiel dat de gemeente nastreeft en de vraag hoe aan het stedelijk gebied, de bedrijventerreinen en het landelijk gebied ontwikkelen en een ‘Borns’ karakter kan worden gegeven.

Binnen deze structuurvisie is ruimte voor erftransformaties in kransesdorpen ervenclusters. Voor deze transformaties wordt in het streefbeeld ruimte geboden om via de ‘VAB’-regeling (Vrijkomende Agrarische Bebouwing) of ‘rood voor rood’-regeling initiatieven te ontplooien op en rond de erven. Juist de combinatie van sloop van ontsierende gebouwen, herstel van waardevolle gebouwen en de aanleg van kleinschalige landschapselementen en routestructuren versterken het landschapsbeeld.

In de stads- en dorpsranden is echter meer ruimte voor de ontwikkeling van ervenclusters, een ruimere invulling dan via ‘rood voor rood’. Hiermee wordt mede gehoor gegeven aan de uitbreidingsbehoefte van Zenderen en Hertme. Met deze invulling kan, in plaats van het zoveelste nieuwbouwwijkje, worden verder gebouwd aan de landschapsstructuur van de Groene Poort. Hoewel formeel gezien geen sprake is van rood voor rood, wordt de landschapontsierende bebouwing gesloopt en blijven karakteristieke bijgebouwen gehandhaafd. Dit komt ten goede aan de nieuwe beeldkwaliteit van Erve Rupert.

De beoogde ontwikkeling is erkend (in het beleidsdocument 'Wonen in het buitengebied') als een locatie waar een kwaliteitsslag gemaakt kan worden. Hierover zijn namelijk al concrete afspraken gemaakt. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan die afspraken en wordt net buiten Zenderen een agrarisch erf omgezet in een nieuw erf. De daarbij passende woningen en landschap passen binnen het gewenste karakter van Borne.

Na afronding van de behandeling van eventuele zienswijzen wordt de structuurvisie vastgesteld.

3.4.4 Woonvisie Borne (2010)

De Woonvisie Borne 2010-2014 heeft het Woonplan 2002-2006 vervangen. Met de Woonvisie Borne 2010-2014 wordt geen volledig nieuw beleid ingezet, maar wordt in grote lijnen het ingezette beleid voortgezet. Er doen zich echter diverse fundamentele ontwikkelingen voor, waardoor de woningmarkt sterk verandert. Zo neemt landelijk en regionaal de bevolkingsgroei af en verandert de samenstelling van de bevolking; de vergrijzing neemt toe, het aantal personen per huishouden blijft nog even dalen en het aantal eenpersoonshuishoudens neemt toe. Hiermee houdt deze nieuwe Woonvisie rekening.

De woningvoorraad van Borne is niet alleen permanent onderhevig aan vernieuwing en verbetering, maar wordt de komende jaren tevens uitgebreid. Borne biedt ruimte aan zowel de lokale als een deel van de regionale woningbehoefte in het uitbreidingsplan Bornsche Maten. In de visie staan de volgende punten centraal:

  • Groei en kwaliteit: de toevoeging van woningen met hoge kwaliteit voor alle doelgroepen, waarbij de mogelijkheid geboden wordt om een volledige wooncarrière op te bouwen.
  • Stad en landelijk gebied: het optimaal benutten van kansen vanuit het landelijk als vanuit het stedelijk gebied.
  • Vitale voorzieningen en een aangename kleinschaligheid: inzetten op sociale structuren, fysieke omstandigheden en economische dynamiek op kleinschalige, Bornse schaal.
  • Doelgroepen: levensloopbestendige woningen voor senioren, een actief doorstromingsbeleid om een wooncarrière binnen Borne mogelijk te maken, realiseren van passende woon- en opvangprojecten voor bijzondere doelgroepen.

Aanvulling Woonvisie 2010-2014 (vastgesteld 2 oktober 2012)

De vraag naar woningen in het buitengebied van de gemeente Borne richt zich vooral op de kernen Hertme en Zenderen. Voor wat betreft deze kernen wordt gesteld dat de zich voordoende behoefte niet op nieuwe uitleglocaties hoeft te worden ingevuld, maar net zo goed op enkele goed gekozen plekken in het buitengebied (erven) kan worden gerealiseerd. Hierbij moet worden gedacht aan bijvoorbeeld plekken waar boeren om wat voor reden dan ook willen stoppen, als gevolg waarvan er agrarische ruimte en bedrijfsgebouwen zullen vrijkomen.

Het initiatief ziet toe op de bouw van drie nieuwe woningen, waarvan één van die woningen ter vervanging van de bestaande bedrijfswoning Zenderensestraat 5 dient. De bedrijfswoning Zenderensestraat 7 blijft gehandhaafd. De bebouwing vindt plaats binnen een voormalig agrarisch bouwblok. Met de nieuwe situatie wordt de sociale en economische vitaliteit van het gebied versterkt. Daarnaast worden de landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten versterkt en ontstaat er een aantrekkelijke nieuwe ruimtelijke kwaliteit tussen Zenderen en het klooster.

Het plan past daarmee binnen het beleid uit de op 9 november 2010 vastgestelde Woonvisie Borne 2010-2014.

3.4.5 Geluidbeleid

Op 1 juni 2010 heeft de gemeenteraad de nota Gebiedsgericht Geluidsbeleid vastgesteld. Met deze nota wordt invulling gegeven aan de wensen van de verschillende afdelingen binnen de gemeentelijke organisatie. De projectgroep Gebiedsgericht Geluidsbeleid heeft een integraal afgewogen geluidsbeleid opgezet waarin zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de verschillende belangen binnen de gemeentelijke organisatie. Het doel van het gemeentelijk geluidsbeleid is het behouden van de goede kwaliteiten en het benutten van kansen om voor de verschillende gebieden binnen de gemeente de geluidskwaliteit te verbeteren. De gemeente Borne is hiertoe opgedeeld in verschillende gebieden. In regionaal verband is gekozen voor de gebiedsindeling volgens de MILO-systematiek. De MILO-systematiek houdt bij de gebiedsindeling rekening met het functioneel ruimtegebruik van een gebied. Op basis van het functioneel gebruik van de ruimte is de gemeente onderverdeeld in een vijftal gebieden:

  • buitengebied
  • centrum gebied
  • rustige woonwijk
  • industrie
  • gemengd gebied

De gewenste ambities zijn verder uitgewerkt tot concrete beleidsuitspraken. De beleidsuitspraken geven aan wat de randvoorwaarden zijn met betrekking tot geluid voor de thema’s bedrijven en verkeer. Naast deze Nota geluidsbeleid heeft Borne ook een Nota hogere grenswaarden opgesteld. De Nota hogere grenswaarden beschrijft onder welke condities afgeweken mag worden van de opgestelde ambities.

Voor de ontwikkeling is een akoestisch onderzoek vanwege het wegverkeerslawaai van de Zenderensestraat verricht. In paragraaf 5.2 wordt nader op dat onderzoek ingegaan.

Nabij het plangebied liggen ook de wegen Het Hulscher en de Carmelitessenweg. Uit gemeentelijke informatie is gebleken dat Het Hulscher een 30 km zone kent. Op de Carmelitessenweg rijden zeer weinig motorvoertuigen. Tot slot wordt de parallelweg langs de Zenderensestraat genoemd. Dit is een 60 km weg, maar omdat het een fietsverbinding is naar Borne, is het aantal motorvoertuigen op deze weg ook zeer laag.

3.4.6 Archeologiebeleid

Ten behoeve van het gemeentelijke archeologiebeleid zijn in 2008 een archeologische verwachtings- en advieskaart en een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld (RAAP-rapport 1713). De archeologische beleids- en waardenkaart is door de gemeenteraad vastgesteld op 30 juni 2009.

De archeologische verwachtings- en advieskaart maakt voor het hele grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten kunnen worden aangetroffen. Deze kaart is gebaseerd op de opbouw van het landschap, waarbij de landschappelijke eenheden met archeologische betekenis op de kaart zijn weergegeven. De gemeente heeft verder het hele grondgebied geïnventariseerd voor bekende vindplaatsen om inzicht te krijgen in de landschappelijke ligging van terreinen met archeologische resten. Op de kaart zijn, naast de landschappelijke eenheden, de volgende elementen opgenomen: bekende vindplaatsen en locaties met archeologische resten, de negen terreinen van archeologische waarde die zijn opgenomen op de Archeologische Monumenten Kaart van de provincie Overijssel, locaties van boerderijen met een oorsprong in de Late Middeleeuwen en verdwenen watermolens.

De beleidsadvieskaart is gebaseerd op de verwachtingskaart en laat zien waar welke archeologische verwachtingswaarde geldt, onderverdeeld in hoog voor archeologische resten uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd, hoog, middelmatig, laag en geen verwachting of verstoord. Tevens zijn op deze kaart de terreinen opgenomen waarvan de (zeer) hoge archeologische waarde is aangetoond of vrijwel zeker is.

Het plangebied ligt binnen een bufferzone van een oud erf. In paragraaf 2.2.7 is stil gestaan bij een archeologisch onderzoek. Uit het onderzoek kwam naar voren dat geen archeologische waarden verstoord zullen worden en dat geen vervolgonderzoek nodig is.

3.4.7 De Groene Poort

De Groene Poort is de enige overgebleven groene schakel van formaat in de netwerkstad Twente en verbindt het landschap van noordoost- met dat van zuidwest-Twente. De Groene Poort ligt tussen Borne en Almelo en loopt vanaf het landgoed Twickel tot aan het nationaal landschap van de stuwwal in noordoost-Twente.

De dorpen Zenderen en Hertme liggen midden in deze poort. De ambitie is om het groene karakter te behouden en te versterken. De Groene Poort moet een dermate stevige groene functie en betekenis hebben dat het is opgewassen tegen de stedelijke druk vanuit de stedenband. Dit betekent allereerst een krachtige en levensvatbare toekomst voor de melkveehouderij als belangrijke economische drager van de Groene Poort. Daarnaast dient er een blijvende ruimte voor ontwikkeling van het landschap, waterretentie en nieuwe ondernemingen op vrijkomende agrarische erven aanwezig te zijn.

De netwerkstad Twente heeft de Groene Poort benoemd als 'boegbeeldproject' en het is opgenomen in agenda van Twente. De Groene Poort heeft een dubbele functie, enerzijds een geledingsfunctie tussen de steden, anderzijds een verbindende functie tussen de waardevol aanwezige landschappen.

Een belangrijk doel is het behoud en de ontwikkeling van het authentieke Twentse landschap gecombineerd met de versterking van de economie. Dat betekent dat er ruimte is om te ondernemen onder gelijktijdige versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

De voorgenomen omzetting van de agrarische functie naar een woonfunctie past binnen dit beleid. De vrijgekomen agrarische bebouwing stond leeg en verval dreigde. Door initiatiefnemers is een plan ontwikkeld waarbij de lege stallen gesloopt worden en ter compensatie van die sloop twee extra woningen worden gebouwd. Naast de bouw van de woningen krijgt de landschappelijke inpassing eveneens een impuls. De bestaande kwaliteit van Erve Rupert wordt versterkt en uitgebouwd in de nieuwe situatie. Het nieuwe Erve Rupert krijgt nieuwe bomen en hagen, passend op die locatie.

Vanwege de ligging net buiten Zenderen en op enige afstand van het klooster is er sprake van een verweving van dorp en landschap en is geen sprake van harde contouren. Het plan past hiermee binnen het beleid uit het Ontwikkelkader Groene Poort Borne.

3.4.8 Beleid Wonen in het buitengebied

In de beleidsnotitie 'Wonen in het buitengebied' is vooruitlopend op een volledige nota van uitgangspunten ten behoeve van een op te stellen bestemmingsplan voor het gehele buitengebied, alvast specifiek ingegaan op nieuwvestiging van burgerwoningen in het buitengebied. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat de gemeente Borne de afgelopen jaren geconfronteerd is met diverse verzoeken voor nieuwe ontwikkelingen op dit gebied en er behoefte aan geactualiseerd beleid bestaat voor dit thema.

Burgerwoningen zijn niet aan het buitengebied gebonden en horen daarom in principe in de dorpskernen. Extra burgerwoningen in het buitengebied leiden tot een toename van de verstedelijking en aantasting van de openheid van het landelijk gebied van het buitengebied en kunnen daarnaast leiden tot belemmeringen voor de bedrijfsvoering van agrariërs in het buitengebied. In overeenstemming met het Rijks- en provinciale beleid (SER-ladder en Omgevingsvisie) wordt derhalve de bouw van nieuwe burgerwoningen uitgesloten.

Uitsluitend met de toepassing van de regelingen "Rood voor rood, Vrijkomende Agrarische Bebouwing, Nieuwe landgoederen" kunnen er, in het buitengebied woningen worden gebouwd. Door de verplichte investeringen (provinciaal beleid) in ruimtelijke kwaliteit en landschap draagt een nieuwe burgerwoning als gevolg van een van deze regelingen bij aan een kwaliteitsverbetering in of van het buitengebied. Tevens biedt het bestemmingsplan de mogelijkheid voor woningsplitsing bij zeer grote bouwvolumes (woningen van meer dan 1.000 m³).

Daarnaast dienen bestaande ontwikkelingen waarvoor inmiddels concrete afspraken zijn gemaakt of planologische kaders voor zijn, dan wel voortvloeien uit het coalitieprogramma 2010 – 2014 (enkele woningen direct aansluitend aan de bestaande dorpskernen van Hertme en Zenderen) van uitsluiting te worden uitgezonderd. Uitzonderingen hierop zijn de 'Erven Borne Hertme', de wijkerslocatie 'Hemmelhorst', 'Erve Rupert' (ervenprincipe) en een aantal kavels ('t Hesseler) waarover reeds afspraken bestaan met particulieren.

3.4.9 Welstandsnota

De welstandsnota van Borne bevat de basisvoorwaarden, waaraan bouwaanvragen op welstandsaspecten getoetst zullen worden. Er worden criteria benoemd die ertoe moeten bijdragen dat de toekomstige bebouwing past in de omgeving. De gemeentelijke welstandsnota richt zich op de lokale karakteristieken in bestaande stedelijke gebieden en het buitengebied.

De welstandsnota, als onderdeel van het welstandsbeleid van de gemeente Borne richt zich op de relatief kleine bouwopgaven van één of enkele gebouwen, uitbreidingen van bestaande bebouwing en veel voorkomende kleine bouwwerken in bestaand stedelijk- en buitengebied (beheergebieden). Voor grootschalige ontwikkelingen of voor herontwikkelingen in bijvoorbeeld dorpscentra, vormen andere documenten, zoals beeldkwaliteitplannen, het toetsingskader voor welstand.

Voor het onderhavige plangebied is een beeldkwaliteitplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitplan is door de ervenconsulent van het Oversticht bij e-mailbericht van 15 maart 2013 akkoord bevonden. De details zijn nader uitgewerkt in het definitieve beeldkwaliteitplan van 18 juli 2013. Dit beeldkwaliteitplan vormt het nieuwe toetsingskader voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor de welstandscommissie. De rayonarchitect van de welstandscommissie voor de gemeente Borne heeft zich eveneens gebogen over het beeldkwaliteitplan.

De Erfgoedcommissie is een onafhankelijk adviesorgaan voor het college van burgemeester en wethouders. Er geldt een wettelijke verplichting voor het inrichten van een gemeentelijke monumentencommissie en/of erfgoedcommissie. De gemeente Borne beschikt al sinds 1990 over een eigen zelfstandige gemeentelijke monumentencommissie met als taak om het college, op verzoek en/of uit eigener beweging, te adviseren over aangelegenheden die van belang zijn voor de cultuurhistorische, archeologische, historisch-landschappelijke en monumentale waarden van de gemeente Borne en in het bijzonder het beschermde dorpsgezicht ‘Oud Borne’.

Nu de rijksoverheid, met het in 2010 gelanceerde wetsvoorstel Modernisering Monumentenzorg (MoMo), cultuurhistorie meer wil borgen in de ruimtelijke wetgeving wordt ook de bredere adviesrol van een monumentencommissie steeds belangrijker. Monumentencommissies veranderen dan ook meer en meer in erfgoedcommissies (zoals ook de naamgeving van Rijksdienst voor de Monumentenzorg is veranderd in de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).

De erfgoedcommissie heeft het beeldkwaliteitplan van januari 2013 beoordeeld en van advies voorzien. De opmerkingen van de commissie zijn meegenomen in het beeldkwaliteitplan.

Het plan is geaccordeerd door de Ervenconsulent en ook de gemeente Borne heeft zich positief uitgesproken over het plan. Ook de opmerkingen van de ervenconsulent zijn in het genoemde beeldkwaliteitplan verwerkt. Zoals eerder geschreven, hebben ook de welstandscommissie en de erfgoedcommissie zich, op enkele details na, positief uitgesproken over het plan.

3.4.10 Conclusie

Er is meerdere keren overleg gevoerd met de gemeente over de beoogde ontwikkeling. Onderzocht is welke mogelijkheden meegenomen konden worden in het plan en welke accenten versterkt zouden kunnen worden. Ook heeft overleg plaatsgevonden met de Ervenconsulent en de rayonarchitect van het Oversticht. Het voorliggende plan voldoet aan de uitgangspunten van de gemeente op de hiervoor beschreven onderdelen.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

Zoals hiervoor beschreven ligt de ontwikkelingslocatie tussen Zenderen en Borne, nabij het klooster aan de Carmelitessenweg. Uit het voorgaande kan ook afgeleid worden dat sprake is van een voormalige agrarisch bouwblok. De bestaande agrarische opstallen staan leeg en dreigen te vervallen.

In het te realiseren plan bestaat de erfbebouwingsstructuur uit een oude schuur, een kleine veldschuur en een nieuw te bouwen boerderijvolume op dezelfde plek als de voormalige boerderij. Achter het nieuwe boerderijvolume worden rond het erf twee erfwoningen met elke één bijgebouw geplaatst, passend binnen de erfstructuur. De voormalige dienstwoning wordt, zoals bij vele twentse erven, separaat van het erf gehouden en wordt als enige kavel in het plan grotendeels omhaagd. De beoogde nieuwbouw blijft volledig binnen de grenzen van het agrarische bouwblok en het centrale erf vormt het uitgangspunt voor de situering van de te bouwen woningen.

De beeldkwaliteit van de bebouwing en de landschappelijke inpassing van die bebouwing is van groot belang om de erfstructuur te behouden. De beoogde kwaliteit wordt vastgelegd in een beeldkwaliteitplan (bijlage 6 bij dit bestemmingsplan).

De bestaande bomenstructuur op het erf bepaalt in grote mate de uitstraling van het erf en ook de compactheid daarvan. De bestaande eiken blijven dan ook behouden en daar waar nodig wordt dit versterkt door nieuw te planten eiken. De twee nieuw te bouwen woningen en bijgebouwen worden zo gepositioneerd om de 'juiste' compactheid te bereiken. Kijkend naar het bestaande erf is de visie dat de contouren (bouwblok) van het erf niet ruimer mogen worden dan ze nu al zijn. De samenhang wordt verkregen door de bestaande bomenstructuur en de afstemming van vorm en uitstraling (kleur en materialisatie) van de bebouwing zoals vastgelegd in het BKP.

Met het initiatief betreffende de bouw van twee extra woningen en één vervangende woning, kunnen op de locatie Zenderensestraat 5 en 7 in totaal vier woningen gebouwd worden.

Initiatiefnemers hebben, zoals hiervoor al aangegeven, een beeldkwaliteitplan ('Beeldkwaliteitplan Erf Rupert Zenderensestraat 5 en 7 Zenderen' van juli 2013 – bron: Building Design Architectuur in samenwerking met Bijkerk C.S. Tuin- en Landschapsarchitecten) laten opstellen, waaruit het volgende is ontleend.

Het projectgebied ligt op de rand van de Zenderensche Esch. De es was zeer open om zodoende de landbouw te bedrijven. De randen waren sterk beplant om vee van de es af te houden en omdat daar beplante erven lagen.

Het voormalige erf bestaat naast de twee woningen voornamelijk uit landschapontsierende stallen en schuren. Er is op dit moment redelijk sprake van een samenhangend erf. Dit is mede het geval dankzij een aantal nog goede opgaande bomen. Het ensemble ligt aan twee kanten vrij van andere elementen in het landschap, te weten;

  • het klooster aan de zuidzijde';
  • de dorpsrand van Zenderen aan de noord-west zijde.

Oorspronkelijk waren deze open gebieden dichter en minder transparant. Het landschap aan de zuidzijde kent een restant van de voormalige es.

Rekening houdend met de hiervoor beschreven kenmerken en voorwaarden is een landschapsplan opgesteld waarin de nieuwe bebouwing is opgenomen.

Het landschapsplan (bijlage 7) gaat uit van de bouw van drie nieuwe woningen (de woning op de boerderijkavel betrreft vervangende nieuwbouw). De boerderij wordt de 'boerderijkavel' genoemd. De naastliggende woning wordt als 'dienstwoning' genoemd. De twee nieuwe woningen worden zoveel mogelijk binnen de oorspronkelijke contouren van het erf geplaatst. De zuidwestelijke woning wordt de 'weidekavel' genoemd, terwijl de zuidoostelijke woning de naam 'kloosterkavel' krijgt.

Een belangrijk uitgangspunt is de compactheid van het erf. Hierbij worden de doorzichten zoveel mogelijk gespaard. De aanwezigheid van de es wordt in het landschap geïntegreerd. De nieuwe groenstructuur moet een solide bindend element tussen de nieuwe bebouwing worden.

Wanneer het vorenstaande vertaald worden naar een afbeelding, dan wordt de nieuwe situatie als volgt weergegeven (figuur 4.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz015-vg01_0011.jpg"

Figuur 4.1) Weergave situatie woningen binnen bouwblok (bron: Beeldkwaliteitplan erf Rupert Zenderensestraat 5 en 7 Zenderen van juli 2013)

Naast het passende landschap en de passende bebouwing, is ook aandacht gegeven aan de infrastructuur. Niet alleen voor wat betreft de ontsluiting van het bestemmingsverkeer via de toegangsweg naar de Zenderensestraat maar ook voor de omliggende paden.

De Hondenhoek/Carmelitessenweg richting het klooster, de erfontsluitingsweg richting de Zenderensestraat en het oude pad richting Zenderen zijn bestaande paden en blijven met elkaar verbonden. Hierdoor wordt het erf een samenhangend cluster van bebouwing, gesitueerd rond een kruispunt van wegen (brink) en verknoopt met het landschap. Het geheel refereert hiermee naar erfbebouwing zoals deze veel in deze regio aanwezig is. In overleg met de betrokken partijen is overeenkomen dat zij medewerking verlenen aan de realisatie van een wandelroute als onderdeel of 'ommetje' van het Kloosterpad, wanneer die mogelijkheden zich concreet voordoen.

Auto-/bestemmingsverkeer zal alleen toegang krijgen via de erf ontsluitingsweg vanaf de Zenderensestraat. De omliggende landbouwgronden binnen het plangebied worden bij het erf betrokken om de landschappelijke inpassing te versterken en om hier agrarisch natuurbeheer toe te passen. Waardevolle landschappelijke elementen kunnen hier hersteld, versterkt of toegevoegd worden. Deze worden vervolgens beheerd door de initiatiefnemers. De naast het klooster gelegen kuilvoerplaten zijn inmiddels verwijderd. Deze gronden worden weer als agrarische grond in gebruik genomen. Op deze wijze wordt zoveel mogelijk bijgedragen aan het waardevolle landschap en aan het project Groene Poort.

Hoofdstuk 5 Onderzoek/verantwoording

5.1 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (2009) gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Het onderzoek voor het voorliggend plan heeft betrekking op de functies in de omgeving van het plangebied. Deze wordt hierna beschreven. In de volgende paragrafen wordt ingegaan op onder meer bodem, flora en fauna en geluid. Archeologie is reeds beschreven in paragraaf 1.4.6. Verder wordt stil gestaan bij externe veiligheid, luchtkwaliteit en geurhinder.

De omgeving van het plangebied wordt aan de noordzijde vooral gekenmerkt door de woningbouw van Zenderen. Ten zuiden van de locatie ligt het klooster. De kortste aftand tussen een nieuw te bouwen woning en het klooster bedraagt circa 100 m. Aan de westzijde liggen enkele burgerwoningen alsmede Aannemersbedrijf F.A. Braakhuis BV. Dit bedrijf ligt op circa 160 m van de bouwlocatie. Aan de oostzijde van de Zenderensestraat liggen de horecabedrijven 'De Kloostergang' en 'Restaurant & Partycentrum Lutke Hulscher', de afstand tot de bouwlocatie bedraagt circa 170 m.

Vanwege de ruime afstanden vormt de beoogde ontwikkeling geen knelpunt voor de betreffende bedrijfsactiviteiten.

Bestaande burgerwoningen die op kortere afstand van de betreffende bedrijfsactiviteiten liggen, zijn al van invloed op de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de genoemde bedrijven. De nieuw te bouwen woningen liggen op voldoende afstand waardoor deze geen extra beperking voor de bedrijven met zich meebrengen.

5.1.1 Situatie plangebied

Binnen het plangebied zijn geen bedrijven gevestigd.

De bedrijven in de omgeving van het plangebied, zie paragraaf 5.1, leiden niet tot onaanvaardbare milieuproblemen. De afstanden tussen de genoemde bedrijven en gevoelige (woon)bebouwing wordt door het onderhavige initiatief niet verkleind, waardoor binnen het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.2 Geluid

5.2.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De Wgh heeft tot doel om geluidhinder te voorkomen en te beperken. Om deze hinder te voorkomen en te beperken tot aanvaardbare geluidsniveaus zijn verschillende grenswaarden opgenomen in de Wgh. In de Wgh zijn twee soorten grenswaarden opgenomen; de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare gevelbelasting.

  • Voorkeursgrenswaarde: met deze waarde wordt voor geluidgevoelige bebouwing binnen de invloedssfeer van een geluidsbron (weg, spoorweg enz.) een vrij goede woon-/leefsituatie gegarandeerd.
  • Maximaal toelaatbare gevelbelasting: deze waarde geeft de maximaal toelaatbare gevelbelasting voor geluidgevoelige bebouwing binnen de invloedssfeer van een geluidsbron weer.

De hoogte van de maximaal toegestane gevelbelasting is onder andere afhankelijk van de geluidsbron (weg- of railverkeer) en de ligging van de geluidgevoelige bebouwing (stedelijk of buitenstedelijk gebied). Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk.

Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een ‘hogere waarde’ genoemd (‘hoger’ in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidszone. Uitzondering hierop zijn woonerven en 30 km/uur gebieden. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen. Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen.

5.2.2 Situatie plangebied

De raad heeft op 1 juni 2010 gebiedsgericht geluidbeleid (van december 2009) vastgesteld. In dit beleid zijn gebiedstypen onderscheiden en wordt aangegeven wat de geluidsambities zijn voor de verschillende gebiedstypen. De ontwikkeling ligt in het gebiedstype “buitengebied”. Hierin bedraagt de ambitiewaarde voor het buitengebied 48 dB.

De geplande woningen liggen in “buitenstedelijk” gebied binnen de wettelijk vastgestelde geluidszone, als bedoeld in art. 74 van de Wet geluidhinder, van de Zenderensestraat. Andere wegen rond het plangebied zijn Het Hulscher, de Carmelitessenweg en de parallelweg langs de Zenderesenstraat.In paragraaf 3.4.5 is al aangegeven dat Het Hulscher een 30 km zone heeft en dat het aantal motovoertuigen over de Carmelitessenweg en de parallelweg zeer laag is.

Door Buijvoets Bouw- en Geluidsadvisering is daarom een akoestisch onderzoek verricht naar de geluidbelasting op de gevels, vanwege het wegeverkeerslawaai van de Zenderensestraat. Hierbij geldt 48 dB als voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting LDEN op de gevels van een woning ten gevolge van een weg. De resultaten van het onderzoek zijn vastgelegd in het rapport van 24 mei 2012 (werknummer 12.092). Het volledige rapport is als bijlage 2 aan het voorliggende bestemmingsplan gekoppeld. Hierna wordt alleen de conclusie beschreven.

De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt op geen enkele woninggevel overschreden. Voor het aspect wegverkeerslawaai is sprake van een goed woon- en leefklimaat. De geluidbelasting op de extra woningen, welke gedeeltelijk worden afgeschermd door andere gebouwen, ligt ruim onder de voorkeursgrenswaarde. Verschuivingen van de bouwblokken/woningen hebben geen negatief effect op de geluidbelasting zo lang de extra woningen ten zuid westen van de bestaande gebouwen zijn gesitueerd.

5.3 Bodem

5.3.1 Wettelijk kader

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

5.3.2 Situatie plangebied

Door Mos Grondmechanica te Rhoon is onderzoek gedaan naar de bodemkwaliteit. Deze bevindingen van dat onderzoek zijn beschreven in de rapportage van 11 september 2012 ((1201269). Hierna wordt kort op de verschillende onderzoeksdelen ingegaan en wordt de conclusie beschreven. Het volledige rapport is als bijlage 3 aan dit plan gekoppeld.

Verkennend bodemonderzoek

Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5740. Op basis van het vooronderzoek is de onderzoekshypothese "onverdachte locatie" gesteld met als strategie "ONV", gebaseerd op een oppervlakte van circa 7.500 m2. Het veldwerk is uitgevoerd conform BRL SIKB 2000 op 6, 7 en 13 juni 2012. Het grondwater is conform de NEN 5740 minimaal een week na plaatsing van de peilbuizen bemonsterd, te weten op 13 juni 2012. De analyseresultaten zijn getoetst aan de Circulaire Bodemsanering 2009, en zijn indicatief getoetst aan het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk). Uit de analyseresultaten blijkt dat in de bovengrond plaatselijk een licht verhoogd loodgehalte aanwezig is. Het grondwater bevat plaatselijk licht verhoogde gehalten aan barium en zink.

De onderzoekshypothese "onverdachte locatie" dient vanwege de licht verhoogde gehalten formeel te worden herzien. De aangetoonde concentratie in de grond overschrijdt niet het criterium voor nader onderzoek {(AW+I)/2} uit de Wet Bodembescherming. De aangetoonde concentraties in het grondwater overschrijden niet het criterium voor nader onderzoek (S+I)/2} uit de Wet Bodembescherming.

Asbestonderzoek

Het asbestonderzoek in de bodem is uitgevoerd conform de NEN 5707 en ter plaatse van terreindelen met meer dan 20% bodemvreemd materiaal gebaseerd op NEN 5897. Het onderzoek op het funderingsmateriaal onder het zuidelijke betonpad heeft een indicatief karakter. Op basis van het vooronderzoek en de locatie-inspectie is bij het verkennend asbestonderzoek voor een deel van de onderzoekshypothese "verdachte actuele contactzone" gesteld met als subhypothese "plaatselijke bodembelasting met duidelijke kern", gebaseerd op een oppervlakte van ± 800 m². Van het overige gedeelte van de onderzoekslocatie is bij ieder monsternemingspunt separaat beoordeeld of het asbestverdacht is (aanwezigheid puin / bodemvreemd materiaal). Dit vanwege een algemene verdachtheid van agrarische erven voor asbest in bodem of halfverhardingen op terreindelen waar puinsuppletie voor betere berijdbaarheid voor machines heeft plaatsgevonden. Het veldwerk, bestaande uit het verzamelen van asbestverdachte materialen uit de bodem, is in het geval van bodem uitgevoerd conform BRL SIKB 2000, VKB-protocol 2018 op 6 en 7 juni 2012. Monsterneming en beoordeling van het funderingsmateriaal onder het zuidelijke betonpad heeft op 13 juni 2012 plaatsgevonden. Het onderzoeken van "bodem"lagen met meer dan 20% puin valt niet onder de BRL SIKB 2000. De verzamelde asbestverdachte materialen zijn naar het laboratorium afgevoerd en geanalyseerd op asbest. Uit de resultaten blijkt, dat het verzamelde plaatmateriaal asbesthoudend is. De bodem (NEN 5707) is niet asbesthoudend en de halfverharding bij monsternemingspunt 18 is wel asbesthoudend. De onderzoekshypothese "asbestverdachte locatie" wordt bevestigd. Op basis van de resultaten is een nader asbestonderzoek noodzakelijk.

Bij het nader asbestonderzoek is op basis van de beschikbare gegevens een ruimtelijke eenheid (RE) gedefinieerd die in relatie tot het asbesthoudende monsternemingspunt 18 als verdacht wordt beschouwd. Het veldwerk, bestaande uit het verzamelen van asbestverdachte materialen uit de bodem, is in het geval van bodem uitgevoerd conform BRL SIKB 2000, VKB-protocol 2018 op 31 augustus 2012. Het onderzoeken van "bodem"lagen met meer dan 20% puin valt niet onder de BRL SIKB 2000. Punt 18 bevindt zich op de overgang van het erf naar een onverhard pad in noordwestelijke richting. Dit pad en de omgeving rondom punt 18 zijn als een RE onderzocht. Op basis van een verschil in samenstelling (veel/weinig puin, wel/geen asbestverdacht materiaal) diende individuele monsterneming en analyse van de sleuven plaats te vinden. De asbestverontreiniging bij punt 18 is niet gereproduceerd. Achter schuur E, ten westen ervan, is in de bodem asbesthoudend plaatmateriaal aangetroffen. De gewogen asbestconcentratie overschrijdt, evenals bij de andere sleuven, niet de interventiewaarde. Er is geen ernstige verontreiniging met asbest aangetroffen. Bij het graven van sleuf S02 is een stortgat met puin aangetroffen.

Asfaltonderzoek

Het asfaltonderzoek is uitgevoerd conform de CROW-publicatie "Richtlijn omgaan met vrijkomend asfalt – aandacht voor de teerproblematiek". Op basis van het herinrichtingsplan en een afgeleide gemiddelde dikte uit de asfaltboringen wordt verwacht dat 75 m3 respectievelijk 180 ton asfalt vrij zal komen bij de herinrichting. De analyseresultaten van het asfaltonderzoek zijn getoetst aan de toepasbaarheidgrenswaarde uit het Besluit bodemkwaliteit. Het asfalt is niet teerhoudend.

Funderingsonderzoek

Onder het vrijkomende asfalt is een puinhoudende laag aanwezig. Bij boring 04 manifesteert het zich als een ruim 40 cm dikke laag met circa 60% puin (dus geen bodem), mogelijk als onderdeel of uitloper van het voormalige pad. Ook kan dit een soort van stortgat zijn. Bij de boringen 05 en 06 lijkt sprake te zijn van asfalt op klinkers, al dan niet met een puinhoudend laagje. Onder de betonplaten ten westen van de ligboxenstal (boring 20) en de schuur (boring 21) is geen fundering van puin of dergelijke aangetroffen. Onder het betonpad dat vanaf het erf in zuidelijke richting naar het klooster loopt, is een sterk puinhoudende laag aangetroffen van ruim 20 cm. Ter hoogte van de kuilvoerplaatsen is hiervan geen sprake meer.

5.3.3 Conclusie

Op basis van het vooronderzoek, de zintuiglijke beoordeling van de grond- en grondwatermonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek zijn er met de huidige milieuhygienische kwaliteit van de bodem geen belemmeringen te verwachten.

Bij de geplande nieuwbouw komt in de toekomst mogelijk grond vrij. Afvoer van de grond dient te voldoen aan het Besluit Bodemkwaliteit en de voorschriften van het bevoegd gezag (de ontvangende gemeente).

In nader onderzoek is het vermoeden van een ernstige asbestverontreiniging niet bevestigd geworden. Er kan echter, gezien het duidelijke verschil in samenstelling in de sleuf, niet worden uitgesloten dat elders op het erf een spotje/stortgat wordt aangetroffen. Aanbevolen wordt om bij de herinrichting te letten op visuele kenmerken van eventueel aan te treffen en nog niet gelokaliseerde spots zodat hier adequaat op kan worden ingesprongen.

5.4 Archeologie en cultuurhistorische waarden

5.4.1 Wettelijk kader

Op 1 september 2007 is de wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer, voorafgaand aan bodemingrepen, archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

In paragraaf 2.2.7 is ingegaan op archeologie. Dit aspect blijft hierom in deze paragraaf buiten beschouwing. In genoemde paragraaf is geconstateerd dat op basis van de resultaten van het verrichtte onderzoek geen archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk is.

5.4.2 Cultuurhistorie
5.4.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

5.4.2.2 Situatie plangebied

Uit de Cultuurhistorische Atlas Overijssel blijkt dat het plangebied geen specifieke kenmerken en/of cultuurhistorische waarden heeft. Wel is sprake van een oud perceel.

Op kaarten van rond 1900 is op deze plek al bebouwing te zien (zie figuur 5.1). Het (boeren)erf lag op een kruising van paden die over de es liepen. Het Carmelitessenklooster is een toevoeging van rond 1900, waarna de bebouwing van het dorp Zenderen steeds dichter op het erf is komen te liggen. Hierdoor is het erf 'ingeklemd' geraakt. Enkele onderdelen van de bebouwing laten nog een spoor zien van het verleden maar het overgrote deel van de bebouwing dateert van de jaren 70-80. De dominante eikenbomenstructuur bepaald met name de positie van het erf en is zelfs ver in het landschap zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz015-vg01_0012.jpg"

Figuur 5.1 Kaart van voor 1900 waarop het betreffende erf in geel is omcirkeld (bron: landschapsplan Bijkerk CS Tuin- en Landschapsarchitecten)

In het voorliggende bestemmingsplan worden nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt binnen een bestaand agrarisch bouwvlak. De grenzen van het agrarisch bouwvlak worden met de nieuwe ontwikkeling niet overschreden. Omdat nieuwbouw binnen de grenzen van het agrarisch bouwvlak plaatsvindt en gezien het feit dat er geen sprake is van cultuurhistorische waarden binnen het plangebied, brengt de beoogde ontwikkeling geen nadelige effecten voor de cultuurhistorie met zich mee.

Omdat de ontwikkeling naast de bebouwde voorzieningen ook toe ziet op een goede landschappelijke inpassing van die ontwikkeling, is ook het omliggende landschap bezien. Hoewel voor het buitengebied van Borne de hoeveelheid beken opvallend is, liggen binnen of nabij het plangebied geen beken.

Op hogere delen in het landschap werden boerderijen gesticht en ontstonden nederzettingen. De hoge gronden waren geschikt voor de teelt van gewassen (essen en kampen) en de lage gronden voor het beweiden van vee (hooi- en weilanden).
Het landschap is door het plaatselijke reliëf onregelmatig van opbouw. De erven liggen verspreid. Op de erven staan verschillende gebouwen in een losse structuur: hoofdgebouw, schuren, kippenhok, bakhuis, varkenshok etc. Door singels, houtwallen, losse eiken en erfbeplanting is het landschap besloten. Op sommige plekken ontstonden aaneengesloten akkers (essen). Deze waren slechts aan de rand beplant.
De grootste es in de gemeente is de Zenderense es op de stuwwal nabij Zenderen. De erven liggen als een krans om deze es met een concentratie aan de noordwest en zuidoostzijde.

5.4.3 Conclusie

De beoogde bebouwing vindt plaats binnen het oorspronkelijke agrarische bouwvlak. De gronden daarom heen worden op een passende en bij het gebied horende wijze ingericht. Gebiedseigen beplanting en behoud van de open ruimte brengen een nieuwe ruimtelijke kwaliteit met zich mee, die de waarden van het gebied niet aantasten.

5.5 Watertoets

5.5.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Waterschap Regge en Dinkel. Het waterschap is verantwoordelijk voor de waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. In het kader van de watertoets heeft een digitale watertoets plaatsgevonden (www.dewatertoets.nl). Uit deze toets (dossiercode: 20121126-5-5849) is op 26 november 2012 gebleken dat het waterschap positief over dit plan heeft geadviseerd. Volstaan kan worden met de standaard waterparagraaf, die hierna volgt.

5.5.2 Situatie plangebied

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Deze standaard waterparagraaf heeft betrekking op het plan 'Knooperf Rupert'.

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Regge en Dinkel heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Regge en Dinkel een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Regge en Dinkel opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Wateraspecten plangebied

Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500 m². Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel: hemelwater wordt geïnfiltreerd.In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het waterschap Regge en Dinkel geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.

5.5.3 Conclusie

De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Regge en Dinkel geeft een positief wateradvies.

5.6 Flora en fauna en de natuurbeschermingswet (Natura 2000)

5.6.1 Algemeen

In verband met de inwerkingtreding van de Flora- en Faunawet op 1 april 2002 en eventueel de vigerende regelgeving in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 is het noodzakelijk om voorafgaande aan ruimtelijke ingrepen te toetsen of de geplande activiteiten geen negatief effect hebben op beschermde plant- en/of diersoorten en leefgebieden.

Door Natuurbank Overijssel is een 'Quickscan natuurwaardenonderzoek Flora- & Faunawet & voortoets natuurbeschermingswet Zenderensestraat 5&7, Zenderen' verricht. De bevindingen van deze quickscan zijn beschreven in het rapport van mei 2012. In oktober 2012 is dit rapport aangevuld met het resultaat van het vervolgonderzoek naar vleermuizen.

Onder verwijzing naar het volledige rapport dat aan deze toelichting is gekoppeld (bijlage 4), wordt hier na volstaan met de vermelding van diverse conclusies.

5.6.2 Soortenbescherming

In het kader van het natuurwaardenonderzoek is het plangebied op 30 mei 2012 eenmalig onderzocht op het voorkomen van beschermde planten en dieren en de potentiële aanwezigheid van deze soorten (geschiktheid van het gebied voor de desbetreffende soorten). Er zijn verder geen andere aanvullende onderzoeken uitgevoerd m.b.t. vogels, vleermuizen, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers. De inventarisatie is te voet in het terrein uitgevoerd onder goede weersomstandigheden (bewolkt, temperatuur ca.19 graden, en een matig zuidwesten wind).

Bij het bepalen van de mogelijke aantasting van beschermde soorten is gebruik gemaakt van de volgende onderdelen:

  • Veldbezoek op 30 mei 2012, uitgevoerd door een ervaren veldbioloog;
  • Aanvullend Bronnenonderzoek (o.a. waarneming.nl, telmee.nl, internet).

De voorgenomen activiteit wordt gezien als 'ruimtelijke ontwikkeling'. Voor het verstoren van soorten van tabel 1 van de Ff-wet geldt een algemene vrijstelling, idem voor soorten van tabel 2 mits er gewerkt wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Alle soorten van tabel 3 zijn strikt beschermd, evenals bezette vogelnesten en jaarrond beschermde nesten en nestlocaties. Het is aannemelijk dat er Steenmarters in het plangebied voorkomen en dat deze zich ook voortplanten in één van de in het plangebied aanwezige gebouwen. Mits de sloopwerkzaamheden worden uitgevoerd volgens een goedgekeurde gedragscode geldt voor het vernielen van vaste rust- en verblijfplaatsen van Steenmarters een vrijstelling.

Vanwege de algemene zorgplicht dienen de gebouwen gesloopt te worden in de periode dat er géén onzelfstandige jongen in het nest aanwezig kunnen zijn. De beste periode om te slopen is de periode oktober t/m februari.

De stallen worden door verschillende vogelsoorten gebruikt als broedplaats. Van de soorten waarvan de vaste rust- en verblijfplaatsen en de nesten- en nest plaatsen niet jaarrond beschermd zijn, zijn slechts de bezette nesten beschermd. Om overtreding van de Ff-wet te voorkomen dienen de gebouwen gesloopt te worden in de periode oktober t/m februari.

Het uitgevoerde onderzoek is niet toereikend om voldoende inzicht te verschaffen in de aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. Enkele gebouwen lijken in potentie geschikt als verblijfplaats. De forse erfbeplanting op het achtererf vormt mogelijk een belangrijke foerageerplek voor vleermuizen. Inzicht in de functie van deze beplanting is van belang om het effect van de mogelijke kap van deze eiken op het functionele leefgebied van vleermuizen te kunnen beoordelen. Aanvullend onderzoek, conform het vleermuisprotocol (GaN 2011) wordt noodzakelijk geacht om nadere gegevens te verzamelen over de functie van de gebouwen en de beplanting voor vleermuizen. Dit onderzoek is seizoensgebonden en kan alleen in de periode april-september uitgevoerd worden. Op basis van de uitkomsten van het vervolgonderzoek dient bepaald te worden in hoeverre de voorgenomen activiteit effect heeft op het functionele leefgebied van vleermuizen.

Er zijn geen andere beschermde soorten uit tabel 2&3 van de Ff-wet in het plangebied aangetroffen.

Het vervolgonderzoek naar vleermuizen heeft plaatsgevonden in de maanden juni – september 2012. De resultaten van dit vervolgonderzoek zijn beschreven in de rapportage van 4 oktober 2012 (projectnummer 136, versie 1.0). Dit onderzoek is als bijlage 5 aan de toelichting van het voorliggend plan gekoppeld.

Het onderzoek resulteert in de conclusie dat ter plaatse twee vleermuissoorten zijn aangetroffen: de Gewone dwergvleermuis en de Rosse vleermuis. Gedurende het onderzoek zijn geen Steenuilen in het studiegebied aangetroffen.

Geconstateerd is dat tijdens het bezoek Gewone dwergvleermuizen in het plangebied aanwezig zijn. De aanwezigheid van een langdurig baltsend mannetje in het najaar duidt op de aanwezigheid van een paarverblijf in het plangebied. Door het slopen van de gebouwen gaan een paarverblijf en een verblijfplaats voor Gewone dwergvleermuizen verloren. Alleen verblijfplaatsen van vleermuizen zijn strikt beschermd volgens de Flora- en Faunawet. Er is een ontheffing nodig om verblijfplaatsen te beschadigen of weg te nemen.

Het plangebied is van grote waarde als foerageergebied voor de Gewone dwergvleermuis. Deze waarde is met name te danken aan de aanwezigheid van de groep oude inlandse eiken. Omdat de eiken gehandhaafd blijven en ingepast worden in de herontwikkeling van het plangebied, zal de voorgenomen ingreep geen meetbaar negatief effect sorteren op de kwaliteit van het functionele leefgebied en is geen ontheffing van de Flora- en Faunawet nodig.

Om het paarverblijf en de verblijfplaats(en) te beschadigen c.q. weg te nemen is een ontheffing aangevraagd bij de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Bij besluit van 13 juni 2013 is de ontheffing ruimtelijke ingrepen door de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken Landbouw en Innovatie verleend (bijlage 6).

5.6.3 Gebiedsbescherming

Er is sprake van uitbreiding van het omzetten van een erf met een agrarische functie naar wonen. De agrarische bedrijfsactiviteiten komen daarbij te vervallen.

Natura2000

Er liggen géén Natura2000-gebieden in een straal van 3 km rondom het studiegebied

Beschermde natuurmonumenten

Op ca 2,8 km van het plangebied ligt het beschermde natuurmonument 'Heideterreinen Twickel'. Dit Beschermde Natuurmonument is/zal komen te vervallen als gevolg van een aanwijzing als Vogelrichtlijngebied)/Natura2000-gebied onder de Natuurbeschermingswet 1998 (zie figuur 5.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz015-vg01_0013.jpg"

Figuur 5.2) Ligging van beschermde natuurmonumenten in een straal van 3 km rondom het plangebied. (bron Min. EL&I 2011).

Wetlands (Wetlandconventie)

Onder wetlands worden waterrijke gebieden verstaan, bijvoorbeeld moerassen of veengebieden. Deze natuurgebieden hebben belangrijke functies, onder andere voor trekvogels, vissen en andere waterdieren. Wetlands en de planten- en diersoorten die erin leven, worden beschermd door het Ramsar Verdrag uit 1971. Er liggen geen wetlands in een straal van 3 km rond het plangebied. Uitvoering van het voorgenomen initiatief heeft geen negatief effect op beschermde wetlands.

Ecologische Hoofdstructuur

De bescherming van de EHS wordt geregeld via de Ruimtelijke Verordening. De beoordeling van het effect van de voorgenomen activiteit vindt plaats op basis van vastgestelde kernkwaliteiten en niet op basis van het voorkomen van bepaalde (beschermde) soorten. Het plangebied ligt buiten de EHS. Aangenomen wordt dat de uitvoering van de voorgenomen activiteit geen meetbaar negatief effect op de kwaliteit van de EHS heeft (figuur 5.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz015-vg01_0014.jpg"

Figuur 5.3) Ligging van de EHS in een straal van 3 km rondom het plangebied. (bron Min. EL&I 2011).

Conclusies gebiedsbescherming

Er is sprake van het omzetten van een 'agrarisch bedrijf' in 'wonen'. De bebouwde oppervlakte neemt daarbij met minimaal 50% af. Alle agrarische activiteiten stoppen. Het plangebied ligt niet in de EHS of in een beschermd natuurgebied zoals een Natura2000-gebied of een beschermd natuurmonument. Aangenomen wordt dat het uitvoeren van de voorgenomen activiteit geen negatief effect heeft op beschermde natuurgebieden en de EHS. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

5.6.4 Conclusie

In het bestemmingsplan worden geen grootschalige ingrepen mogelijk gemaakt en het plangebied is niet gelegen binnen een gebied met een beschermde natuurstatus. Het bestemmingsplan is op het gebied van flora en fauna uitvoerbaar.

5.7 Luchtkwaliteit

5.7.1 Wettelijk kader

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. De luchtkwaliteit is de afgelopen jaren flink verbeterd.

Op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld of een omgevingsvergunning worden verleend wanneer sprake er geen sprake is van een 'in betekende mate' verslechtering van de luchtkwaliteit. Van zo'n verslechtering is sprake als zich één van de volgende situaties zich voordoet:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: 10.000 m² bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 20.000 ² bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.
5.7.2 Situatie plangebied

Het aantal verkeersbewegingen zal ten opzichte van een agrarische bedrijfsvoering niet of nauwelijks toenemen. Wellicht verplaatsen de verkeersbewegingen zich meer naar specifieke tijdstippen (ochtend, middag en avond). Gelet op de ligging in het landelijk gebied en het aantal woningen dat extra gebouwd wordt, kan geconcludeerd worden dat beoogde ontwikkeling de luchtkwaliteit niet 'in betekende mate' zal verslechteren.

Het bestemmingsplan staat ten opzichte van de feitelijke situatie een kleine ontwikkeling toe in de vorm van twee woningen. Dit aantal is echter zo gering dat sprake is van een bestemmingsplan dat 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

5.7.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Ter plaats wordt voldaan aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Het plangebied is op basis van luchtkwaliteit uitvoerbaar.

5.8 Externe veiligheid (inrichtingen en vervoer gevaarlijke stoffen)

5.8.1 Beleidskader

Externe veiligheid betreft het overlijdensrisico voor personen als gevolg van ongevallen met gevaarlijke stoffen, alsmede de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in een plaatsgebonden risico (PR) en een groepsrisico (GR). De veiligheidsrisico's kunnen worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen (via weg, spoor, water, of buisleidingen).

Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het beleid voor transportmodaliteiten staat beschreven in de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (cRvgs). Voor buisleidingen geldt het per 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) (met uitzondering van artikel 6, vierde lid, dat met ingang van 1 juli 2013 in werking treedt).

Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Ten aanzien van de bestaande situatie verandert er voor wat betreft de inrichtingen niets. Het tankstation van de keten 'Texaco' dat aan de Hoofdstraat te Zenderen is gevestigd, ligt op ruim 350 m afstand van de bouwlocatie. Mede gelet op het feit dat het tankstation geen LPG verkoopt, vormt deze inrichting geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

De wegen in of nabij het plangebied zijn niet aangewezen voor transport van gevaarlijke stoffen. Vervoer over water is in de directe omgeving niet mogelijk.

Het spoor Borne-Almelo ligt op meer dan 600 m van het plangebied. Aangezien de bestaande situatie voor wat betreft de externe veiligheid nauwelijks verandert, vormt de aanwezigheid van dit spoor geen belemmering. Hoewel het aantal personen mogelijk licht toeneemt, wordt het groepsrisico, mede gelet op het spoortraject ( de kans op ongelukken is op het betreffende gedeelte gering) geen geweld aangedaan.

Buisleidingen

Binnen een straal van 1 km liggen geen buisleidingen als bedoeld in het Bevb. 

5.8.2 Situatie plangebied

Uit de informatie uit de Risicokaart (www.risicokaart) blijkt dat er in het plangebied en in de directe nabijheid van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Zowel in het plangebied als in zijn directe omgeving worden geen gevaarlijke stoffen over de weg, over het water, over het spoor of door buisleidingen vervoerd. De beoogde planontwikkeling is vanuit het oogpunt van externe veiligheid aanvaardbaar.

5.9 Verkeer en parkeren

5.9.1 Autoverkeer

Via de parallelweg van de Zenderensestraat wordt het erf ontsloten op de doorgaande wegen. De Zenderensestraat, N743, vormt daarbij de belangrijkste doorgaande weg tussen Borne, Zenderen en Almelo. Binnen de bebouwing kom van Zenderen bedraagt de maximale snelheid 50 km/h en buiten de bebouwde kom mag maximaal 80 km/h gereden worden.

Onder dit onderdeel kunnen ook de hulpverleningsdiensten gerangschikt worden. Dit betekent dat de woningen ook voor een brandweerwagen bereikbaar moeten zijn. Het erf met een doorsnee van 15 m biedt daarbij goede mogelijkheden om ter plaatse te kunnen draaien.

5.9.2 Langzaam verkeer

Vanaf het erf kan via De Hondenhoek richting het Klooster gewandeld worden. Daarvandaan kan de Carmelitessenweg gebruikt worden om verder het landelijk gebied in te trekken of richting de Zenderenseweg te gaan.

5.9.3 Openbaar vervoer

In het dorp Zenderen loopt over de Hoofdstraat een busroute van de openbaar vervoersdienst in de richtingen Borne en Almelo. Ter hoogte van Hoofdstraat 15 zijn haltes van deze vervoersdienst aanwezig.

5.9.4 Parkeren

Binnen het plangebied wordt parkeren op eigen terrein opgelost. Er doen zich geen problemen voor binnen het plangebied.

5.9.5 Conclusie

De bereikbaarheid van het plangebied is op alle gebieden goed te noemen. In het plangebied doen zich geen problemen op het gebied van parkeren voor.

5.10 Belemmeringen/leidingen

Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig. Ook zijn er geen hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen in de omgeving van het plangebied gelegen. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.

5.11 Geurhinder

5.11.1 Verordening lokaal geurbeleid

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt primair het toetsingskader bij vergunningverlening voor geur veroorzaakt door dierenverblijven van veehouderijen. Tevens moet bij de realisatie van nieuwe geurgevoelige objecten (zoals woningen) worden getoetst aan de normen zoals die gelden in de Wgv. De Wgv beschermt de burger tegen geurhinder afkomstig van veehouderijen.

De Wgv biedt de mogelijkheid aan gemeenten om andere dan de wettelijke normen te stellen, mits dit gewenst is vanwege de geursituatie. Wanneer er afwijkende normen worden vastgesteld moet dit gebeuren in een gemeentelijke geurverordening. Bij het opstellen van deze geurverordening worden de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderijen en de mogelijkheid om op relatief korte afstand van deze bedrijven woningen en andere geurgevoelige objecten te kunnen realiseren, afgewogen tegen de geurhinder voor geurgevoelige objecten.

De gemeente Borne heeft er voor gekozen uitsluitend voor melkveehouderijen een geurverordening vast te stellen.Het doel van deze gemeentelijke geurverordening is om op een verantwoorde wijze zowel ruimte voor groei te bieden voor melkrundveebedrijven en voor de inpassing van nieuwe gevoelige functies, als voldoende bescherming te garanderen tegen geurhinder voor de huidige en toekomstige geurgevoelige objecten.

5.11.2 Afstandsnormen

Het voormalige agrarische bedrijf was in de 'Verordening lokaal geurbeleid gemeente Borne', vastgesteld in september 2010, meegenomen (zie figuur 5.4). De aanwezigheid van het agrarische bedrijf was, gelet op de 100 m contour, van invloed op de bestaande woonbebouwing van Zenderen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz015-vg01_0015.jpg"

Figuur 5.4) Geurcontouren (bron: gemeente Borne)

Met het amoveren van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en de voorgenomen functiewijziging vervallen alle geurcontouren met betrekking tot de betreffende locatie. De omzetting van een agrarische functie naar een woonfunctie heeft een positief effect op mogelijke geurhinder.

Volgens het geldende bestemmingsplan mogen op de percelen Zenderensestraat 8/8a en 12 te Borne agrarische activiteiten worden uitgeoefend. In de directe omgeving van Zenderensetraat 8/8a, op circa 50 m afstand, ligt het woonperceel Zenderensestraat 10. De tweede bedrijfswoning Zenderensestraat 7 krijgt in het voorliggende bestemmingsplan een woonbestemming. Deze woonbestemming kan van invloed zijn op agrarische bedrijfsvoering. Van enige invloed op de bedrijfsvoering vanwege de in dit plan beschreven ontwikkeling is geen sprake. De woningbouw ligt op ruim 550 m en vormt daardoor, gelet op de op kleinere afstand gelegen woning, geen belemmering voor de agrarische bedrijfsvoering.

In de directe omgeving van Zenderensetraat 12, op circa 140 m, ligt het woonperceel Oude Bornseweg 1. De bestaande bedrijfswoningen op het perceel Zenderensestraat 5 en 7 worden omgezet naar 'burgerwoningen'. Deze burgerwoning liggen op een afstand van circa 230 m, waardoor de agrarische bedrijfsvoering niet door deze woning wordt belemmerd.

De nieuwe te bouwen woningen vormen, gelet op het vorenstaande geen bedreiging voor omliggende bedrijven. Deze bedrijven zijn niet van invloed op het nieuwe woon- en leefkliomaat.

5.11.3 Conclusie

Vanuit het aspect van milieuhinder van agrarische bedrijven zijn er geen belemmeringen voor het uitvoeren van het voorgenomen initiatief.

5.12 Fysieke veiligheid

5.12.1 Algemeen

Fysieke veiligheid betreft de bescherming van mens, dier en milieu tegen (de gevolgen van) daadwerkelijke incidenten, ongelukken en rampen. Wanneer de fysieke veiligheid in gevaar komt, is directe hulpverlening vaak noodzakelijk. Door het vooraf treffen van de juiste infrastructurele, bouwkundige en technische maatregelen kunnen ongelukken zoveel mogelijk worden voorkomen, of kan in geval van een incident zo goed mogelijk hulp worden geboden. Een goede bereikbaarheid van de buiten gebieden alsmede de aanwezigheid van voldoende bluswater is een voorwaarde voor een snelle hulpverlening.

5.12.2 Bluswatervoorzieningen

Een eerste slagkracht wordt verkregen door de eerst aanrijdende tankautospuiten met hun (beperkte) watervoorraad al dan niet aangevuld met de inzet van een tankwagen. Om verzekerd te zijn van voldoende bluswater bij grotere incidenten is het noodzakelijk een secundaire of tertiaire bluswatervoorziening op de locatie te realiseren. Een secundaire bluswatervoorziening is een bluswatervoorziening die:

  • de mogelijkheid dient te bieden om binnen vijftien minuten na aankomst met een lage druk watertransport water op de brandhaard te hebben en;
  • ingericht dient te worden op een maximaal haalbare afstand tot de (te verwachten) brandhaard afhankelijk van de plaatselijke omstandigheid;
  • Geen grotere afstand tot de (te verwachten) brandhaard mag hebben dan 2 x 160 meter (inzetdiepte van twee blusvoertuigen met één als haler en één als blusser).

De secundaire bluswatervoorziening is een voorziening die aanvullend is op de primaire bluswatervoorziening. De secundaire voorziening moet voorzien in een waterlevering die voldoende en te allen tijde beschikbaar is. De kwaliteit van het water moet van dien aard zijn dat deze geen schade aan de bluspomp kan ontstaan. De secundaire bluswatervoorziening moet binnen 15 minuten opgezet zijn met een minimale capaciteit van 90 m3 per uur gedurende minimaal 4 uur.Tijdens de opbouw van de secundaire bluswatervoorziening kan worden volstaan met een 15 m³ tankwagen die voorziet in het leveren van bluswater en wordt gebruikt als buffer, totdat de secundaire bluswatervoorziening gereed is.

Opstelplaatsen

De secundaire bluswatervoorziening moet op maximaal 8 meter kunnen worden benaderd door een blusvoertuig terwijl de verticale afstand tussen het waterniveau en de opstelplaats maximaal 5 meter mag zijn. De opstelplaats van het blusvoertuig ten opzichte van de bluswatervoorziening, zowel in horizontale als in verticale afstand, wordt in belangrijke mate bepaald door de benodigde hoeveelheid bluswater (gebruik aantal stralen dan wel een waterkanon) en de betreffende pompkarakteristiek.

Een tertiaire bluswatervoorziening is een bluswatervoorziening die:

  • aanvullend is op de primaire en secundaire bluswatervoorziening;
  • toepasbaar is ten behoeve van de rampenbestrijding of het grootschalig optreden;
  • voorziet in een grote leveringscapaciteit;
  • een grote afstand tot het brandobject mag hebben.

Een tertiaire bluswatervoorziening is een voorziening van bluswater voor de bestrijding van die incidenten waarvoor de brandweer meer water of voor langere duur water nodig heeft dan de primaire en secundaire bluswatervoorzieningen kunnen leveren. Indien uit een risicoanalyse blijkt, dat een tertiaire bluswatervoorziening benodigd is, dan wordt een onbeperkte capaciteit van 240 m³ per uur geëist.

De tertiaire bluswatervoorziening is een voorziening waarbij vanuit open water een watertransportsysteem (WTS) met een dompelpomp wordt opgebouwd. De maximale afstand tussen de opstelplaats en het open water is 50 meter. De maximale afstand van het incident tot de waterwinplaats wordt bepaald door het type standaardwatertransportschema dat wordt gekozen (500 meter, 1000 meter en 2500 meter)

5.12.3 Bereikbaarheid en brandweerzorgnorm

Aan de hand van een analyse van enige honderden branden in woningen in Nederland zijn gegevens verkregen over de relatie tussen de opkomsttijd van de brandweer en het verloop (en de gevolgen) van branden. In de Handleiding Brandweerzorg zijn de resultaten opgenomen van onderzoek naar de relatie tussen opkomsttijd en de volgende onderwerpen:

  • 1. De ontwikkeling van schade;
  • 2. De kans op dodelijke slachtoffers; en
  • 3. De kans op het slagen van reddingen.

Kort samengevat blijkt de opkomsttijd van de brandweer sterk van invloed te zijn op de schade die ontstaat bij brand, de kans op dodelijke slachtoffers door brand en op het slagen van reddingen bij brand. Een vergelijkbaar verhaal is van toepassing op hulpverleningen (verkeers- en bedrijfsongevallen met veelal beknellingen) en voor ongevalsbestrijding. Ook hiervoor geldt: de kortste opkomsttijd geeft de grootste kans op het beperken van het aantal, het overleven en het herstel van slachtoffers. Het bovenstaande samenvattend kan worden gesteld dat een goede bereikbaarheid van branden en ongevallen een belangrijke invloed heeft op de effectiviteit van het brandweerwerk en daarmee op de veiligheid van de burgers. Een locatie is goed bereikbaar indien aan de volgende eisen wordt voldaan:

  • 4. een weg is alleen door de brandweer te gebruiken wanneer die recht doet aan de specifieke afmetingen van brandweervoertuigen;
  • 5. verkeersaders bieden aan brandweervoertuigen een onbelemmerde doorgang;
  • 6. verkeersaders en verblijfsgebieden kennen een zodanige samenhang dat een willekeurig adres binnen een gestelde tijd (gerekend vanaf het verlaten van de verkeersader) bereikbaar is;
  • 7. naast de route bedoeld onder de derde eis moet een willekeurig adres binnen een verblijfsgebied in principe via een tweede onafhankelijke route bereikbaar zijn;
  • 8. bij een bouwwerk dat voor het verblijf van mensen is bestemd, dat een vloerhoogte heeft van meer dan 6 meter en dat niet voldoet aan het Bouwbesluit eerste fase, moeten ten behoeve van de redding één of meer opstelplaatsen voor een redvoertuig aanwezig zijn.

In de Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid staan de maten en kenmerken van brandweervoertuigen in het kader van bereikbaarheid weergegeven. De belangrijkste maten worden hier weergegeven:

  • Totaal gewicht: 25 ton
  • Asbelasting: 10 ton
  • Doorgangshoogte: 4,2 meter
5.12.4 Zelfredzaamheid

Na melding van een incident duurt het enige tijd voordat de hulpverlening daadwerkelijk hulp kan bieden. Gedurende die minuten zijn de mensen in het plangebied op zichzelf aangewezen. Essentieel is dat mensen zichzelf tijdig in veiligheid kunnen brengen. De zelfredzaamheid van mensen hangt af van de aard van risico's in het gebied, eventuele schuilmogelijkheden maar vooral ook de gesteldheid van de mensen zelf.

Voor alarmering van de bevolking bij grote calamiteiten wordt gebruik gemaakt van het Wijk-Alarmering-Systeem (WAS) Dit systeem is beperkt aangezien niet bij iedere calamiteit het wenselijk is deuren en ramen te sluiten. Het WAS wordt tot 2017 door het Rijk ondersteund. Aanvullend werkt men aan nieuwe vormen voor het alarmeren van de bevolking. Het was systeem heeft een beperkte werking. Behalve het waarschuwingsignaal is een snelle informatievoorziening gewenst als vervolg op een alarmering. Vooral de informatievoorziening in de kantoren, scholen en woongebouwen in de nabijheid van het spoor bij mogelijke incidenten op spoor behoeft extra aandacht.

5.12.5 Conclusie

Er is ter plaatse sprake van een bestaande situatie waar reeds bebouwing met een bestaande ontsluiting aanwezig. In de nieuwe situatie zal de omvang van de bebouwing niet worden vergroot en het is geen ontwikkeling waarbij wonen met zorg voor minder zelfredzame personen aan de orde is. Vanuit de brandweer zijn er in dat opzicht geen belemmeringen.

Wanneer men ten behoeve van de ontwikkeling aan de slag gaan met leidingen, wordt aanbevolen om een primaire bluswatervoorziening (bluswaterkraan Vitens) te realiseren. Verder werd door de brandweer aandacht gevraagd voor de draaicirkel van de vrachtwagen. In het plan is het centrale erf voldoende groot. Er is een draaicirkel van 15 m aanwezig.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding (plankaart) heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

6.2 Opbouw van de regels

De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook regels met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelregel en algemene afwijkingsregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
6.2.1 Inleidende regels

Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten:
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

6.2.2 Bestemmingsregels

Dit bestemmingsplan kent de bestemmingen 'Agrarisch met waarden', 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer', 'Water', 'Wonen', 'Waarde - Archeologische verwachting' en 'Waterstaat'.

Agrarisch met waarden

De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, de instandhouding van landschaps-, cultuurhistorische- en/of abiotische waarden en extensieve recreatie. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de extensieve recreatie zoals zitbanken en routeborden, mogen worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 2 meter. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan.

Tuin

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor perceelsontsluitingswegen en op- en afritten, met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Verkeer - Verblijfsgebied

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen met een functie voor verblijf alsmede ter ontsluiting van de aanliggende of nabijgelegen gronden, zoals woonerven en paden. Binnen deze bestemming zijn tevens parkeer- en groenvoorziening toegelaten. Straatmeubilair, voorziening van algemeen nut, kunstwerken, waterlopen en waterpartijn kunnen evens binnen de bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied' gerealiseerd worden.

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep aan huis. Voor de uitoefening van een beroep aan huis mag maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken bedragen met een maximum van 50 m².

Binnen deze bestemming zijn ook tuinen, erven en parkeervoorzieningen toegelaten.

6.2.3 Algemene regels
  • Anti-dubbeltelbepaling: deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
  • Algemene bouwregels: deze bepaling bevat een algemene regel omtrent ondergronds bouwen;
  • Algemene ontheffingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om ontheffing te verlenen van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Algemene wijzigingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Algemene procedureregels: in deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen en het toepassen van een ontheffings- en een wijzigingsbevoegdheid.
6.2.4 Overgangs- en slotregels
  • Overgangsrecht: bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid; Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro;
  • Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
  • Slotregel: deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Een bestemmingsplan dient economisch uitvoerbaar te zijn waardoor het plan inzicht moet geven in de financiële uitvoerbaarheid. De kosten, waaronder de kosten van de planontwikkeling en ook eventuele tegemoetkoming in vergoeding van planschade, van de ontwikkeling zijn geheel voor rekening van initiatiefnemer(s), waardoor het plan in principe financieel-economisch uitvoerbaar is voor de gemeente Borne.

De Grondexploitatiewet (afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening) gaat ervan uit dat bij het bestemmingsplan een exploitatieplan moet worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Met initiatiefnemer(s) is een anterieure overeenkomst gesloten, waarin onder meer eventuele vergoeding van planschade is opgenomen.
De gemeente Borne loopt geen financieel risico, waardoor er geen noodzaak is om een exploitatieplan voor dit bestemmingsplan vast te stellen.

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak

8.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties, waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak zal plaatsvinden volgens de in de inspraakverordening opgenomen procedure. Het resultaat van de inspraak zal verwoord worden in een inspraakverslag.

Op 10 november 2012 is het plan door initiatiefnemers aan omwonenden, Carmelitessen en het bestuur van de Dorpsraad Zenderen gepresenteerd. Door dit initiatief, is er voor gekozen direct het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen.

8.3 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Hierna wordt daar nader op ingegaan.

De gemeente Borne pleegt ook (voor)overleg met Vitens en de brandweer.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft een lijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is (15 maart 2011). Het voorliggende plan kan gevat worden onder categorie B (Buitengebied/Groene Omgeving) sub 1 (woningbouw). Hierin is bepaald dat geen vooroverleg noodzakelijk is wanneer sprake is van vervanging van een bestaande woning door een nieuwe woning binnen een afstand van maximaal 10 m van de bestaande woning.
Hoewel een nieuwe woning nagenoeg op dezelfde locatie als de huidige boerderij wordt gebouwd, biedt dit bestemmingsplan ook de mogelijkheid om twee extra woningen te bouwen. Hierdoor is vooroverleg met de provincie Overijssel vereist. 

Bij e-mailbericht van 11 juni 2013 heeft Provincie Overijssel te kennen gegeven dat het voorliggende plan niet in strijd is met het provinciaal ruimtelijk beleid. Indien het plan ongewijzigd in procedure wordt gebracht, zijn er vanuit het provinicale belang geen beletselen voor het verdere vervolg van deze procedure.

Hiermee is, voor zover het de provinciale diensten betreft, voldaan aan het ambtelijke vooroverleg als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.

Rijksdiensten

Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden.

Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.

Rijkswaterstaat

Bij brief van 10 februari 2012 heeft Rijkswaterstaat aangegeven dat zij tijdig betrokken wenst te worden bij plannen die betrekking hebben op de drie netwerken die bij Rijkswaterstaat in beheer zijn: het hoofdwegennet, het hoofdvaarwegennet en het hoofdwatersysteem.

Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.

Defensie

Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke uitgevoerd door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag).

De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.

Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.

Waterschap Regge en Dinkel
Op 26 november 2012 is een digitale watertoets uitgevoerd via www.dewatertoets.nl (projectcode 20121126-5-5849). Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg. Op basis van deze digitale toets heeft het waterschap Regge en Dinkel een positief advies verstrekt.

Brandweer

In paragraaf 5.12 is ingegaan op de fysieke veiligheid in het plangebied. Bij e-mailbericht van 24 mei 2013 heeft de brandweer te kennen gegeven dat er geen belemmeringen voor de brandweer aanwezig zijn.

Vitens

Het bestemmingsplan is ter kennis gebracht aan Vitens. Vitens heeft geen reactie gegeven op het plan.

8.4 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 t/m 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Het plan zal daarna, al dan niet gewijzigd, ter vaststelling worden aangeboden aan de gemeenteraad.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 13 oktober 2013 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Binnen die periode zijn geen zienswijzen ingekomen.