direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, herziening Azelosestraat 115 Borne
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpBGhz014-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dusseldorp heeft op de locatie Azelosestraat 115 in Borne een reststoffencentrum. De Azelosestraat ligt in de zuidwesthoek van Borne. De gemeente heeft in het verleden de vestiging van Dusseldorp op deze locatie toegestaan, ondanks de strijdigheid met het vigerend bestemmingsplan. Afspraak was dat, bij herziening van het vigerend bestemmingsplan, het reststoffencentrum opgenomen zou worden in het nieuwe bestemmingsplan.

In verband met de voorgenomen uitbreiding en de bouw van een aantal keerwanden en een tweetal overkappingen is in 2011 door Dusseldorp een omgevingsvergunning aangevraagd. Deze is inmiddels verleend. Vervolgens diende een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. Met de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan krijgt tevens een uitbreidingslocatie aan de westzijde van de huidige bedrijfslocatie de bestemming Bedrijf.

De gemeenteraad van Borne heeft een aantal eisen gesteld ten aanzien van de inrichting van het terrein. In hoodfstuk 4 Planbeschrijving zijn deze eisen nader beschreven.

Naast de voorgenomen ontwikkeling van Dusseldorp is in dit bestemmingsplan tevens de verlegging van het fietspad naar de Graeswegtunnel meegenomen. Dit fietspad grenst aan de locatie van Dusseldorp en is tevens strijdig met het vigerend bestemmingsplan.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Borne aan Azelosestraat 115 (zie figuur 1.1). De bebouwde kom van Borne is gelegen op circa 300 meter afstand. In de directe omgeving van de inrichting zijn de oprit van de rijksweg A1/A35 en enkele woonhuizen (aan de Azelosestraat) gelegen. Kadastraal is het perceel bekend als gemeente Borne, sectie(s) E, nr(s) 4550, 4809, 4795 (ged), 5073, 5123, 5127, 5129, 5426, 5427, 5939, 5940. Deze gronden zijn allen in eigendom van de Dusseldorp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz014-vg01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Het vigerend bestemmingsplan betreft het bestemmingsplan 'Letterveld II - Twickelerblokweg', inclusief de 2e partiële herziening ' Letterveld II - Twickelerblokweg - plan werkplaats Egberink' en de deeluitwerking 'Letterveld II - Twickelerblokweg - Plan Egberink'.

In het vigerend bestemmingsplan inclusief herziening valt het plangebied binnen de bestemmingen 'bedrijven - transportbedrijf' en 'groenvoorziening - singels'. Een deel van het plangebied heeft in de deeluitwerking 'Letterveld II - Twickelerblokweg - Plan Egberink' de bestemming 'motorbrandstoffenverkooppunt'.

Het zuidwestelijke gedeelte van het terrein, tussen de A1/A35 en dat gedeelte van de Azelosestraat dat op het terrein van Dusseldorp is gelegen valt binnen de bestemmingen agrarisch, huizen in open bebouwing met bijgebouwen, achtertuin.

De activiteiten die Dusseldorp in het plangebied ontplooit, namelijk een reststoffencentrum zijn in strijd met voornoemde bestemmingsplannen.

Een uitsnede van de plankaart van het bestemmingsplan met hierop weergegeven het plangebied is opgenomen in de onderstaande figuur 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz014-vg01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Uitsnede plangebied vigerend bestemmingsplan

Omgevingsvergunning

Vooruitlopend op dit bestemmingsplan heeft Dusseldorp een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor de activiteiten bouw, milieu en strijdigheid met het bestemmingsplan. Deze vergunning is inmiddels afgegeven. De activiteiten die bij deze vergunning worden aangevraagd komen overeen met het voorliggend bestemmingsplan. Daarnaast geeft dit bestemmingsplan Dusseldorp de ruimte om, binnen de terreingrenzen en kaders van de geldende omgevingsvergunning-milieu, gewenste wijzigingen in terreininrichting door te voeren. In hoofdstuk 4 gaan we nader in op de toekomstplannen van het bedrijf.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting behorend bij het bestemmingsplan dient ter beschrijving en onderbouwing van het bestemmingsplan. De ruimtelijke onderbouwing bestaat uit 8 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande situatie. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader geschetst. Hoofdstuk 4 gaat in op de planbeschrijving. In hoofdstuk 5 zijn vervolgens de resultaten van de onderzoeken beschreven en de milieuthema's verantwoord. Hoofdstuk 6 gaat in op de juridische aspecten. De economische uitvoerbaarheid is in hoofdstuk 7 opgenomen. De uitkomsten van de inspraak en het (voor)overleg zijn in hoofdstuk 8 weergegeven.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ruimtelijke structuur

2.1.1 Ontstaansgeschiedenis

Borne maakt deel uit van de dekzandgebieden, bestaande uit een afwisseling van hoog gelegen stuwwallen en dekzandkoppen en lager gelegen beekdalen van de Bornse beek en de Azelerbeek. De kern Borne ligt op zo'n uitloper van de stuwwal. De oudste vondsten dateren uit de periode tussen 6000 en 2000 voor Chr., de Midden en de Jonge Steentijd. De eerste bewoners van de streek waren jagers / verzamelaars die in het gebied rondtrokken. Van deze groepen zijn alleen vuurstenen gebruiksvoorwerpen teruggevonden. Rond 400 voor Chr. doet de landbouw zijn intrede. Van de landbouwers zijn naast vuurstenen gebruiksvoorwerpen, ook resten van aardewerk teruggevonden. Ook in de daarop volgende perioden heeft de mens in het gebied gewoond; er is dan ook sprake van een continue bewoning. Ten westen van Borne is een urnenveld bekend, een grafveld uit de Bronstijd en IJzertijd. Op de Zuid Esch zijn sporen aangetroffen van een Germaanse nederzetting uit de Romeinse tijd (2e/3e eeuw na Chr.) En bij opgravingen op de Stroom Esch zijn resten van een archeologische nederzetting gevonden uit de tijd van Karel de Grote (Karolingische tijd), circa 750-800 na Chr.

In de late middeleeuwen ontstaan er grote en kleine akkerbouwcomplexen, de essen. Doordat de mens de gronden door middel van plaggenbemesting verrijkte, zijn deze gronden in de loop der tijd opgehoogd. De mensen bouwden hun huizen aan de rand van de es. Op een aantal plaatsen is dit nog zichtbaar. In de late middeleeuwen lieten de lokale machthebbers versterkte huizen en kastelen bouwen. In Borne is daarvan nog een aantal bekend, zoals de Hondeborg ten westen van Borne, de havezate Weleveld en het Grotenhuis.

2.1.2 Landschappelijke karakteristiek

Het landschap rondom Borne behoort tot het voor Twente karakteristieke coulissenachtig samengestelde landschap van het oude kleinschalige essen- en oude hoevenlandschap en het jongere ontginningslandschap. Het oorspronkelijke onderscheid in het landschapsbeeld van de verschillende landschapstypen is ten gevolge van de ruilverkaveling, de ontwikkeling van de grootschalige infrastructuur en de uitbreiding van dorps- en bedrijfsgebieden weliswaar grootschaliger geworden, en in zekere zin ook genivelleerd, maar de oorspronkelijke karakteristieke structuur en het coulissenachtige beeld zijn herkenbaar gebleven.

Het essenlandschap kenmerkt zich door de relatief meer aaneengesloten sterk opgehoogde en bol gelegen bouwlanden, de weidegronden in de beekdalen, de bosgebieden en door de aan de rand van een groter complex van bouwlanden gelegen boerenhoeven. De bouwlandcomplexen zijn nauwelijks doorsneden door houtwallen en de wegen tussen de dorpen slingeren zich op de overgang van droog en nat door het landschap. Kenmerkend is het open karakter op de es. De beekdalen daarentegen kennen een groen en kleinschalig karakter door herhaling van kavelbeplanting middels houtwallen, bomen en hagen. De esgronden werden door houtwallen omzoomd. Deze houtwallen dienden als afscheiding voor het vee en als geriefhout.

Het oude hoevenlandschap is het meest kleinschalige landschap en bevindt zich tussen het essenlandschap en het ontginningslandschap. Typerend zijn de steilranden en het reliëf op korte afstand (mede door het ophogen van de individuele akkers, de zogeheten éénmansesjes), de van oorsprong sterk kronkelende weggetjes en beken, de sterke afwisseling van door houtwallen omzoomde akkers en weilanden en de in het landschap verspreid aan de rand van de essen gelegen individuele of soms geclusterde oude boerenhoeven. Plaatselijk komen nog groot uitgegroeide bomen voor.

De weide- en hooilanden lagen doorgaans in de lagere gronden van de beekdalen. Deze beekdalen vormden door hun lengten belangrijke structurerende lijnen in het landschap. Veel van deze beekdalen, waaronder dat van de Bornsebeek, zijn nog duidelijk herkenbaar in het landschap, mede doordat de haaks op de waterloop gelegen kavelgrenzen zijn voorzien van houtwallen en andere vormen van kavelbeplanting.

Het ontginningslandschap is met name gevormd door het in cultuur brengen van de heidegebieden. Dit landschapstype kenmerkt zich door het duidelijk meer open landschapsbeeld van de velden, de meer besloten complexen met bosgebieden, het meer rechte wegenpatroon en de meer grootschalig opgezette boerderijen. De beplantingen bestaan vaak uit wegbeplantingen en bospercelen. Het ontginningslandschap heeft een overwegend agrarisch karakter en is grootschaliger dan het oude hoevenlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz014-vg01_0003.jpg"

Figuur 2.1) Topografische kaart 1955-1965

2.1.3 Bebouwingsstructuren en -typologieën

Het plangebied bestaat wat betreft inrichting uit twee delen. Het oostelijk deel van het plangebied is momenteel ingericht als reststoffencentrum. De activiteiten die Dusseldorp hier verricht zijn het tijdelijk opslaan en bewerken van zand, grind, grond, puin en steenachtige afvalstoffen. Op de bedrijfslocatie bevindt zich een kantoorpand met stalling voor voertuigen (circa 350 m2), een magazijn / onderhoudswerkplaats voor kleinschalig onderhoud (circa 550 m2), overkapte opslagplaatsen, een weegbrug en een puinbreker.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz014-vg01_0004.jpg"

Figuur 2.1 Impressie van de huidige bedrijfssituatie van het reststoffencentrum van Dusseldorp

Het terrein aan de westzijde van het plangebied is momenteel nog niet in gebruik als bedrijfslocatie. Dit deel kent een agrarische functie en wordt gescheiden van de bedrijfslocatie door de Azelosestraat. In figuur 2.2 zijn enkele beelden opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz014-vg01_0005.jpg"Figuur 2.2 Impressie agrarisch terrein aan de westzijde van het plangebied

Aan de noordoostzijde van het plangebied is een bosje gelegen, juist naast de ingang van de bedrijfslocatie. Daarnaast zijn op het terrein verschillende kleine waterlopen aanwezig.

Zoals in de figuren 2.1 en 2.2 te zien is, loopt over het terrein een hoogspanningsverbinding.

2.1.4 Wegenstructuur

De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de Azelosestraat richting het kruispunt van de Hosbekkeweg, de Kluft en de Azelosestraat. Vanaf hier gaat het verkeer of de Hosbekkeweg richting het buitengebied van Borne of via de Azelosestraat richting de kom van Borne of via de Kluft naar de A1/A35. In figuur 2.3 is de wegenstructuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz014-vg01_0006.jpg"

Figuur 2.3 Wegenstructuur rondom de bedrijfslocatie

Vrijwel al het bestemmingsverkeer van en naar de bedrijfslocatie volgt de directe de route naar de A1 en gaat daarna op in het heersende verkeersbeeld.

2.1.5 Groen en ecologie

Het plangebied wordt in de huidige situatie aan de oost-, zuid, en westzijde omringd door bosschages. Deze bosschages schermen het terrein van het reststoffencentrum af van de omliggende wegen (de Kluft, de oprit van de A1 en een deel van de Azelosestraat). Aan de noordwestzijde van het plangebied ligt een open gebied bestaande uit grasland.

2.1.6 Omgeving plangebied

Het plangebied is gelegen in een gebied waar een verscheidenheid aan functies aanwezig is. Zoals in paragraaf 2.1.4 omschreven ligt het plangebied ingeklemd door diverse wegen. Ten noordoosten van het gebied ligt op ruime afstand sportveldencomplex 't Wooldrik (zie ook figuur 2.3). Ten westen en zuiden van dit sportcomplex liggen enkele woningen en een carpoolplaats. Ten zuiden van deze woningen ligt grasland. Ten zuidwesten van de bedrijfslocatie ligt de snelweg A1/A35. Aan de westkant tenslotte liggen enkele bosschages, een woning en grasland.

2.1.7 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

In het plangebied komen verschillende archeologische waarden voor. In figuur 2.2 is een uitsnede te zien van de archeologische waardekaart van de gemeente Borne. De planlocatie heeft grotendeels de geomorfologische aanduiding 'dekzandwelvingen en –vlakten' (oranje/bruine kleur). Hier hoort een middelmatige archeologische verwachting bij. Hierbij is archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 5.000 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5.000 m² en voor gebieden in de bebouwde kom geldt vrijstelling van archeologisch onderzoek.

Het meest westelijke deel van het plangebied heeft de geomorfologische aanduiding 'beekdalen en overige laagten'. Voor dit deel geldt een lage archeologische verwachting voor archeologische resten uit alle perioden. Voor gebieden met uitsluitend een lage archeologische verwachting geldt een vrijstelling voor archeologisch onderzoek.
Daarnaast is in in nagenoeg het hele plangebied sprake van grondmorene en/of grofzandige smeltwaterafzettingen op geringe diepte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz014-vg01_0007.jpg"

Figuur 2.2 Archeologische verwachtingskaart(RAAP)

Cultuurhistorie

In het plangebied zijn geen gemeentelijke- of rijksmonumenten aanwezig.

2.2 Functionele structuur

2.2.1 Wonen

In het plangebied is geen woonfunctie aanwezig. Wel zijn er aan de noordoost- en noordwestzijde van het plangebied woningen gelegen. Al deze woningen zijn vrijstaande woningen gelegen aan de Azelosestraat. .

2.2.2 Bedrijven

Binnen het plangebied is een reststoffencentrum gevestigd. Binnen dit reststoffencentrum vinden verschillende vuilverwerkingsactiviteiten plaats. In paragraaf 5.3 is uitgebreid beschreven welke milieucategorieën de activiteiten in het plangebied hebben.

2.2.3 Kabels, leidingen en straalpaden

Binnen het plangebied is een hoogspanningsverbinding gelegen. Deze kruist het gebied van het noordwesten richting het zuidoosten.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waarnodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Plangebied

De SVIR is een structuurvisie voor heel Nederland. De ontwikkeling aan de Azelosestraat in Borne is van een dusdanig detailniveau dat niet direct te verwijzen valt naar de doorwerking van de SVIR in het bestemmingsplan voor dit gebied. Wel wordt rekening gehouden met de in het SVIR benoemde onderwerpen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere planologische kernbeslissing (pkb) met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

In de SVIR wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

3.1.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

Op 1 oktober 2012 is een wijziging van het Barro en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. Deze wijziging betreft onder andere het aanwijzen van reserveringsgebieden voor de uitbreiding van bestaande hoofdwegen. In artikel 2.7.2 van het Barro zijn hoofdwegen (of delen daarvan) aangewezen waarvoor een reserveringsgebied geldt aan één of beide zijden van de hoofdweg ten behoeve van een mogelijke uitbreiding daarvan. Conform artikel 2.7.4 van het Barro mag het bestemmingsplan binnen het aangewezen reserveringsgebied geen wijzigingen bevatten die de in dit artikel genoemde activiteiten of bestemmingen mogelijk maken ten opzichte van het op 1 oktober 2012 vigerende bestemmingsplan. Ter plaatse van de Rijksweg A35 ter hoogte van de Borne zijn geen reserveringsgebieden. Zodoende zijn er geen beperkingen ten aanzien van de snelweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz014-vg01_0008.jpg"

Afbeelding: Uitsnede kaart Reserveringsgebieden uitbreiding hoofdwegen; bijlage 16 bij het Rarro

3.1.4 Convenant bedrijventerreinen

Eind 2009 hebben het Rijk, de VNG en het IPO het "Convenant Bedrijventerreinen" afgesloten. Doel hiervan is het streven naar zorgvuldig ruimtegebruik, behoud van openheid van het landschap en kwalitatief en kwantitatief voldoende bedrijventerreinen. Een tweede doel van dit convenant is om gezamenlijk een succesvol, duurzaam en economisch verantwoord bedrijventerreinenbeleid af te spreken dat bijdraagt aan de economische en ruimtelijke kwaliteit van Nederland.

3.1.5 Nota mobiliteit

De Nota Mobiliteit is een nationaal verkeers- en vervoerplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer voor de periode tot en met 2020. In de Nota Mobiliteit wordt het ruimtelijk beleid, zoals vastgelegd in de Nota Ruimte, verder uitgewerkt en wordt het verkeers- en vervoerbeleid beschreven. De Nota Mobiliteit beschrijft na een algemene visie op verkeer en vervoer het beleid voor de verschillende soorten mobiliteit: wegverkeer, openbaar vervoer, spoor en fiets, luchtvaart en scheepvaart. Ook wordt het beleid om negatieve effecten voor veiligheid en leefomgeving tegen te gaan beschreven. Uitgangspunt daarbij is dat mobiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor economische en sociale ontwikkeling. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid van deur tot deur zijn essentieel om de economie en de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken. De Nota Mobiliteit geeft aan op welke wijze dit gebeurt. Bij de Nota Mobiliteit is ook een Uitvoeringsagenda uitgebracht, waarin is beschreven hoe het Rijk de komende jaren concreet - met decentrale overheden, bedrijven, burgers, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen – uitvoering geeft aan het in de Nota Mobiliteit geschetste beleid.

Samenhang tussen ruimte, economie en verkeer en vervoer

De samenhang tussen ruimte, verkeer en vervoer en economie wordt op elk niveau (gemeentelijk, regionaal en nationaal) vergroot. Het rijk, de provincies, WGR-plusregio's en gemeenten gebruiken infrastructuur als structurerend principe in het ruimtelijk beleid. Dit betekent, dat bij de ontwikkeling van nieuwe uitbreidingen van steden en dorpen, en bij herstructurering, transformatie en centrumontwikkeling niet alleen gestreefd wordt naar relevante belangen als de ruimtelijke- en marktpotenties van de locatie en de ruimtelijke context, maar ook naar een optimale benutting van de bestaande infrastructuur en van de potenties van knooppunten in deze infrastructuur. Anderzijds wordt bij de ontwikkeling van infrastructuur geanticipeerd op mogelijkheden van verstedelijking en centrumvorming.

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen worden de gevolgen van de ruimtelijke functies op onder meer de bereikbaarheid en de infrastructuur in kaart gebracht. Voor alle beheerders geldt dat ruimtelijke ingrepen op de eigen infrastructuur, anders dan om verkeersveiligheids- of milieutechnische redenen, geen dusdanige structurele effecten mogen hebben, dat de bereikbaarheid over de gehele reis verslechtert. Waar de consequenties de beheergrenzen van de eigen infrastructuur overschrijden, overleggen de beheerders met de andere infrastructuurbeheerders in het gebied.

3.1.6 Nationaal Waterplan 2009-2015

Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.

3.1.7 Waterbeleid 21e eeuw

In Nederland verscheen in het najaar van 2000 het rapport “Waterbeleid voor de 21e eeuw”, een advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw (Commissie WB21). Deze door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen ingestelde commissie doet aanbevelingen over hoe in de komende eeuw met water moet worden omgegaan. De Commissie WB21 stelt dat de 21e eeuw om een andere aanpak van het waterbeleid vraagt dan de 20e eeuw. Er moet minder accent op het technische beheer komen te liggen. Het water moet niet langer als vijand, maar veel meer als bondgenoot worden gezien. Het waterbeheer dient te worden gebaseerd op:

  • stroomgebiedsbenadering;
  • ruimte geven aan water;
  • vasthouden en tijdelijk bergen van water, alvorens af te voeren;
  • kansen benutten voor meervoudig ruimtegebruik;
  • geen afwenteling van problemen in het watersysteem zelf, noch van bestuurlijke verantwoordelijkheden of kosten;
  • te ontwikkelen normenstelsel per stroomgebied.

Bij grootschalige en/of ingrijpende locatiebesluiten dienen de kwantitatieve en kwalitatieve gevolgen voor het watersysteem te worden onderzocht aan de hand van een zogenaamde watertoets. Zonodig moeten compensatiemaatregelen worden getroffen. Het huidige regime van schadevergoeding door de Rijksoverheid moet worden vervangen door een verzekeringsstelsel voor schade door regenval en, eventueel, overstroming van boezems. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat en de provincie dienen op respectievelijk nationaal en regionaal niveau een sterkere regierol te vervullen. Naar verwachting zal de door de Commissie WB21 voorgestane aanpak belangrijke voordelen opleveren, zoals een toegenomen veiligheid van mens en dier en een betere bescherming van materiële goederen. Een snelle implementatie van de maatregelen voorkomt bovendien dat op termijn duurdere oplossingen voor de steeds nijpender problemen moeten worden gezocht. Ruimte voor water heeft tevens een positieve invloed op de natuurontwikkeling, de landbouw en de ruimtelijke kwaliteit in zowel stedelijk als landelijk gebied.

Plangebied

In het kader van dit bestemmingsplan is de watertoets doorlopen. In paragraaf 5.6 wordt hier nader op ingegaan.

3.1.8 Wet op de Archeologische Monumentenzorg

In de Wet op de archeologische monumentenzorg, aangenomen in 2006, is het doel van het in 1992 gesloten Verdrag van Valletta (Malta) verwerkt: bescherming van het archeologische erfgoed als bron van het Europese gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Om dat doel te bereiken moet de wetgever het archeologisch erfgoed betrekken bij de ruimtelijke ordening. Met de wet wordt het Verdrag van Valletta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De kern van de wet is dat gemeenten verantwoordelijk worden voor de archeologische monumentenzorg binnen de gemeentegrenzen.

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient de gemeente rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Plangebied

In paragraaf 5.5 wordt nader op het thema archeologie ingegaan.

3.1.9 Natuurwetgeving

Natuurbeschermingswet

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Hiermee is de gebiedsbescherming uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn in Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet biedt een beschermingskader voor natuurwaarden (leefgebieden en soorten) in Natura 2000-gebieden en bepaalt dat projecten en andere handelingen in en nabij beschermde gebieden dienen te worden getoetst op (mogelijke) negatieve effecten op deze waarden. Het plangebied is geen Natura 2000 gebied en heeft ook geen externe werking op de Natura 2000 gebieden.

Flora- en faunawet

Naast de gebiedsgerichte natuurwetgeving is ook soortgerichte natuurwetgeving van belang. Sinds 1 april 2002 is in dit kader de Flora- en Faunawet van kracht. In deze wet is de bescherming van inheemse wilde planten en dieren geregeld binnen en buiten natuurgebieden en vormt daarmee de vervanging van een aantal eerdere wetten, alsmede de implementatie van de soortbescherming uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn.

Plangebied

In paragraaf 5.7 wordt nader op het thema ecologie ingegaan.

3.1.10 Nota natuur voor mensen, mensen voor natuur

Deze nota uit 2000 van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is een integrale vervanging van vier groene nota’s, namelijk het Natuurbeleidsplan, de Nota Landschap, het Bosbeleidsplan en het Strategisch Plan van Aanpak biodiversiteit. Tevens biedt de nota het kader voor behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit in tal van sectoren (onder meer landbouw, visserij, toerisme, water). De nota ‘Natuur voor mensen, mensen voor natuur’ staat binnen het rijksbeleid niet op zichzelf, maar bouwt voort op de Startnota Ruimtelijke Ordening, de vierde Nota Waterhuishouding en de nota Belvedère. Tezamen met de nota ‘Voedsel en Groen’ vormt de nota het beleidskader voor het landelijk gebied. De nota bestaat uit twee delen, een strategisch deel en een beleidsprogramma. Beide delen vormen voor de komende tien jaar het beleidskader voor natuur, bos, landschap en biodiversiteit. Het deel beleidsprogramma geeft een programmatische uitwerking van de strategische hoofdlijnen. Dit deel benoemt concreet de doelen en maatregelen en middelen die daaraan worden gekoppeld.

3.1.11 Meerjarenprogramma Vitaal platteland 2007-2013

De Agenda Vitaal Platteland (2004) bevat de integrale visie van het rijk op de verdere ontwikkeling van het platteland. De Nota Ruimte bevat vooral ruimtelijk beleid. De Agenda Vitaal Platteland beschrijft een integraal perspectief op basis van economische, ecologische en sociaal-culturele aspecten. De visie wordt beschreven aan de hand van de thema's verbreding van de landbouw (landbouw met een neventak en verbrede landbouw), leefbaarheid, natuur en landschap (EHS en Nationale Landschappen) en milieukwaliteit. Het rijksMeerjarenProgramma van de Agenda Vitaal Platteland (MJP2) voor de periode 2007-2013 bevat de concrete uitwerking van het rijksbeleid voor de gebiedsgerichte inrichting van het landelijk gebied. Het in het MJP2 opgenomen rijksbeleid wordt in hoofdzaak gerealiseerd onder regie van de provincies. Het Rijk stuurt hierbij op hoofdlijnen en toetst op resultaat. Het Rijk heeft voor de realisatie van het rijksbeleid afspraken gemaakt met de afzonderlijke provincies in bestuursovereenkomsten voor de periode 2007-2013. Het MJP2 is het kader voor deze afspraken. Centraal in de bestuursovereenkomsten staan de afspraken over de inzet van rijksbudget en de hiervoor te realiseren prestaties in 2013. Het Rijk heeft haar budget voor de diverse in de bestuursovereenkomsten opgenomen rijksdoelen gebundeld in het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG).

Het MJP2 bevat de concrete uitwerking van het rijksbeleid, zoals dat op hoofdlijnen is verwoord in de Nota Ruimte, de Agenda Vitaal Platteland (visie) en in aanverwante sectorale nota's, zoals de nota Natuur voor mensen, mensen voor natuur en de nota Kiezen voor Landbouw. Het MJP2 is tevens het kader voor het programmeren van het rijksbeleid voor de inrichting van het landelijk gebied. De Nota Ruimte bevat hiervoor het planologisch kader. In het MJP2 staan de doelen en middelen van het Rijk verwoord voor acht thema's, namelijk voor:

  • Veelzijdige natuur;
  • Vitale landbouw;
  • Recreatief aantrekkelijk Nederland Landschap met kwaliteit;
  • Duurzaam bodemgebruik;
  • Waterbeheer op orde;
  • Reconstructie zandgebieden;
  • Sociaal-economische vitaliteit.
3.1.12 Conclusie

Het bestemmingsplan Buitengebied, herziening Azelosestraat 115 is een ontwikkelplan. Het meeste hiervoor genoemde rijksbeleid is gericht op nationale belangen, welke in dit plan niet in het geding zijn. Er worden geen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt die in strijd zijn met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel 2009

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.

Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieus; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk;
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel 2009

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2009. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

3.2.3 Uitvoeringsmodel en toetsing Omgevingsvisie Overijssel 2009

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

3.2.3.1 Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zogenaamde 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Onderhavig plan betreft deels een herstructuring van bestaand gebied.

3.2.3.2 Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

De onderstaande figuur (3.1) laat een fragment zien van de Ontwikkelingsperspectievenkaart, behorend bij de Omgevingsvisie Overijssel.

De ter plaatse van toepassing zijnde ontwikkelingsperspectieven zijn:

  • Stadsrandgebied: sterke stad-landrelaties (gehele plangebied)
  • Beekdal

Het onderhavige plan draagt bij aan deze ontwikkelingsperspectieven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz014-vg01_0009.jpg"

Figuur 3.1 Uitsnede ontwikkelingsperspectieven uit Omgevingsvisie Overijssel

3.2.3.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

Figuur 3.1 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz014-vg01_0010.png"

Figuur 3.1) Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009 (Bron: Provincie Overijssel)

De voor onderhavige locatie geldende lagen met bijbehorende gebiedskenmerken zijn:

  • Natuurlijke laag: dekzandvlakte
  • Laag van het agrarisch cultuurlandschap: jonge heide- en broekontginningslandschap
  • Lust- en leisurelaag: stadsrandgebied, sterke stad-landrelaties

In het bestemmingsplan is vastgelegd dat rekening dient te worden gehouden met bovenstaande waardevolle gebiedskenmerken.

3.2.3.4 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Bij nieuwe ontwikkelingen en grootschalige uitbreiding van bestaande functies, zoals in onderhavig geval, wordt - naast een investering in de ontwikkeling zelf - tegelijkertijd geïnvesteerd in de omgevingskwaliteit. De omgevingsvisie noemt dit een Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO).

De balans tussen geboden ontwikkelingsruimte en ruimtelijke kwaliteitsprestaties moet blijken uit de ruimtelijke onderbouwing van een ruimtelijk plan. De basis voor die onderbouwing kan gevonden worden in een gemeentelijk kader of in een specifiek ruimtelijk kwaliteitsplan.

Met deze Kwaliteitsimpuls als voorwaarde worden ontwikkelingsmogelijkheden geboden voor functies in het landelijk gebied. De toepassing van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving is onderdeel van een totaalbenadering die gericht is op een duurzame ontwikkeling met versterking van ruimtelijke kwaliteit.
De voorgenomen ontwikkeling van Dusseldorp valt onder de noemer 'grootschalige uitbreiding' (het bouwoppervlak zal meer dan verdubbelen en ook qua functionaliteit en aanwezige gebiedskwaliteiten heeft het plan een vrij grote impact), waardoor de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving hier van toepassing is.

Om de ruimtelijke samenhang met de omgeving goed vorm te geven, is extra aandacht besteed aan ruimtelijke kwaliteit. De grondwallen welke rondom de locatie worden gerealiseerd krijgen een groene uitstaling. In paragraaf 4.6 wordt hier verder op ingegaan. De ontwikkeling voldoet hiermee aan de randvoorwaarden die de KGO hiervoor stelt.

3.2.4 Atlas Cultuurhistorie Overijssel

De cultuurhistorische atlas biedt informatie over historische landschapsstructuren, bouwkundige monumenten en archeologische vindplaatsen - in kaart, foto en toelichting. De gegevens op de kaart zijn afkomstig van de rijksdienst voor monumentenzorg (RDMZ), rijksdienst voor het oudheidkundig bodemonderzoek (ROB), stichting Het Oversticht en de provincie Overijssel.

Plangebied

Binnen en rondom het plangebied bevinden zich geen historische landschapsstructuren, bouwkundige monumenten en archeologische vindplaatsen.

3.2.5 Natuurgebiedsplan 2008

In dit plan wordt nader uitwerking gegeven aan de begrenzing van de beheersgebieden en de nieuw te ontwikkelen natuurgebieden in Overijssel ter realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de natuurdoelen buiten de EHS. De EHS in Overijssel is vastgesteld in het oude Streekplan Overijssel 2000+ en in de nieuwe Omgevingsvisie.

Plangebied

Het plangebied is niet gelegen binnen de EHS. Dichtsbijzijnde EHS ligt ten zuiden van de A35/A1. In paragraaf 5.7 wordt nader ingegaan op de mogelijke effecten van de plannen op de EHS.

3.2.6 Regionaal waterplan Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 bevat het provinciale waterbeleid en is daarmee ook het Regionaal Waterplan op basis van de nieuwe Waterwet (nu nog ‘plan voor de waterhuishouding’ op basis van de Wet op de Waterhuishouding). In de omgevingsvisie wordt het provinciale beleid geschetst voor de hele fysieke leefomgeving. Door deze integrale aanpak is een optimale afstemming van beleid gerealiseerd tussen water en ruimtelijke ordening. Water is een dragende factor in het beleid in de Omgevingsvisie, doordat de laag van bodem, natuur en watersysteem de basis vormt van het ontwikkelingsperspectief. Binnen het waterbeheer kunnen verschillende functies worden onderscheiden voor oppervlaktewater en grondwater. Op basis van het provinciaal belang worden de functies benoemd, onderscheiden naar gebruiksfuncties en gebiedsfuncties. Daarbij wordt ook aangegeven welk gewicht deze functie heeft in de afweging met andere ruimtelijke gebiedsfuncties, zoals verstedelijking, infrastructuur, natuurontwikkeling, recreatie en dergelijke. Met het hanteren van een gedifferentieerde gewichtenset wordt op een genuanceerde wijze invulling gegeven aan het principe dat water een meer sturende rol moet vervullen in de ruimtelijke ontwikkeling.

3.2.7 Conclusie

Het bestemmingsplan Buitengebied, herziening Azelosestraat 115 is deels een conserverend plan en deels een ontwikkelplan. De voorgenomen ontwikkeling past binnen het principe zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, door de concentratie van de bedrijfsactiviteiten binnen de huidige locatie en uitbreiding van de locatie binnen een afgeschermd gebied dat is ingeklemd tussen de Azelosestraat en de A35/A1. Op basis van het vigerende bestemmingsplan is op de huidige bedrijfslocatie reeds vestiging van een bedrijf mogelijk. De ontwikkeling vormt geen belemmering voor groene en recreatieve ontwikkelingen in de directe omgeving. Gesteld kan worden dat de nieuwe invulling van het plangebied niet in strijd is met het provinciaal beleid zoals dat is verwoord in ondermeer de ‘Omgevingsvisie Overijssel’ en verankerd is in de Omgevingsverordening.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Waterbeheerplan 2010 - 2015

Het waterschap Regge en Dinkel heeft het waterbeleid uitgewerkt in het waterbeheerplan. Daarnaast zijn de nota's 'aankoppelen / niet afkoppelen' en 'actualisatie rioleringsbeleid' opgesteld, die richtlijnen geven voor de omgang met water in bebouwd gebied.

Uitgangspunten van deze nota's zijn:

  • het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale oppervlakte- of grondwatersysteem;
  • er moet naar gestreefd worden om zo weinig mogelijk, licht verontreinigd regenwater naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie af te voeren;
  • gedoseerd afvoeren op oppervlaktewater;
  • geen toename van de piekafvoer in de bekensystemen als gevolg van (her)inrichting;
  • bij aanleg van nieuwe verharding ruimte realiseren voor 40 mm berging van hemelwater.

Diverse aspecten van het waterbeleid zijn verder uitgediept in afzonderlijke beleidsnota's. Voor het ruimtelijk relevante aandachtsgebied vasthouden en bergen van water is de “Beleidsnota Retentie” opgesteld. De uitgangspunten en wensen voor de inrichting en het beheer van beken en overige waterlopen zijn verwoord in de “Stroomgebied Actie Plannen (STAP)”. Daarnaast is de Keur van het waterschap Regge en Dinkel een belangrijk kaderstellend instrument, waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Plangebied 

In paragraaf 5.6 wordt beschreven hoe om wordt gegaan met het aspect water binnen het bestemmingsplan.

3.3.2 Netwerkstad

De steden Hengelo, Enschede, Almelo en Borne, de Regio Twente en de provincie Overijssel zijn de partners van het stedelijk netwerk. Zij hebben voor het stedelijk netwerk Twente een plan van aanpak opgesteld en een gezamenlijke bestuursopdracht geformuleerd met de volgende inhoudelijke doelstellingen:

  • verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en centrumontwikkeling van de grote steden;
  • grensoverschrijdende samenwerking met Gronau, Munster en Osnabrück;
  • economische ontwikkeling rond de universiteit;
  • (multimodale) bedrijventerreinontwikkeling;
  • hoogwaardig openbaar vervoer binnen de ‘bandstad’;
  • de realisering van een regionale blauw-groene parkstructuur.

De aanpak voorziet ook in het gezamenlijk opstellen van inhoudelijke producten, zoals een gezamenlijke, samenhangende strategische visie met deelvisies op sociaal, fysiek, economisch en ruimtelijk gebied en met concrete projecten voor de realisering van die visies.

In totaal beschikt Netwerkstad Twente over 168 netto hectare aan terstond uitgeefbaar bedrijventerrein. In Netwerkstad Twente wordt momenteel en in de toekomst bedrijventerrein geherstructureerd met als beoogd resultaat een ruimtewinst van 65 hectare. Daarnaast bestaan er harde plannen (129 hectare, waarvan 40 hectare na 2020) voor de ontwikkeling van nieuw bedrijventerrein en zijn er zachte plannen gemaakt voor mogelijk nieuw aanbod (150 hectare, waarvan 62 hectare na 2020.)

Met bestaande terreinen, ruimtewinst van herstructurering en enkele harde plannen is er voldoende ruimte om voor de komende twintig jaar aan de geprognosticeerde ruimtevraag te kunnen voldoen.

Plangebied

De locatie van Dusseldorp grenst aan de nieuwe bedrijventerreinlocatie Buren - De Kluft. De nieuwe bedrijventerreinlocatie heeft de status van een zacht plan. In totaal staat hier 20 hectare uitgeefbaar terrein gepland, met een maximale milieucategorie 4. In de Visie bedrijventerreinen Netwerkstad Twente is aangegeven dat de gemeenten Hengelo en Borne samen het terrein Buren-De Kluft in 2015 willen realiseren.

Uit de structuurvisie van de gemeente Borne blijkt echter dat de behoefte aan ontwikkeling van deze nieuwe bedrijventerreinlocatie voor een belangrijk deel is weggenomen omdat er met de bestaande terreinen, ruimtewinst van herstructurering en enkele harde plannen voldoende ruimte is om voor de komende twintig jaar aan de ruimtevraag te kunnen voldoen.

Aangezien beide terreinen op kansrijke ontwikkellocaties liggen, is er een project gestart waarbij wordt ingezet op de ontwikkeling van economische stadsrandfuncties die ruimtelijk en functioneel passen in het overgangsgebied tussen stedelijk en landelijk gebied. Daarbij staat het landschap centraal en wordt aangesloten bij het ontwikkelde stadsrandenbeleid en bij het beleid ontwikkeld vanuit de Groene poort en het Pact van Twickel.

De voorgenomen ontwikkeling belemmert de ontwikkeling van economische stadsrandfuncties, die ruimtelijk en functioneel passen in het overgangsgebied tussen stedelijk en landelijk gebied, niet. Daarnaast belemmertde voorgenomen ontwikkeling de huidige functie en verdere ontwikkelingen omtrent de Groene Poort en het beleid ontwikkeld vanuit de Groene Poort niet. Ook betreft het een bestaande bedrijfslocatie.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurplan uitbreiding Borne (2002)

Het structuurplan uitbreiding Borne is in 2002 vastgesteld, waaraan in 2004 de verkeersparagraaf is toegevoegd. Dit structuurplan is opgesteld om op (korte) termijn de ontwikkeling van woningbouw- en bedrijvenlocaties mogelijk te maken en een samenhangende en integrale ruimtelijke visie voor het te voeren ruimtelijk beleid voor het gemeentelijk grondgebied te hebben.

Met deze visie heeft de gemeente aangetoond dat zij kan voorzien in de regionale en lokale opgaven voor woningbouw en bedrijven en heeft zij op basis hiervan haar zelfstandige status benadrukt. Het structuurplan zet daarnaast in op de ontwikkeling en versterking van het landschap door middel van project De Groene Poort.

Plangebied

De voorgenomen ontwikkeling is bijna geheel gelege

n op een bestaand bedrijventerrein met aansluitend een gebied wat gekenmerkt wordt als stadsrandgebied met mogelijkheid voor passende economische functies en voorzieningen. Om de overgang naar het landelijk gebied goed plaats te laten vinden, wordt de locatie landschappelijk ingepast. In paragraaf 4.6 wordt hier nader op ingegaan.

De ontwikkeling past binnen het beleidskader van het Structuurplan uitbreiding Borne.

3.4.2 Structuurvisie Borne (ontwerp)

De gemeente Borne heeft begin 2008 besloten om voor het totale grondgebied van de gemeente een structuurvisie op te stellen. Deze structuurvisie heeft betrekking op de periode 2010-2030. De structuurvisie zet in op het behoud van stedelijke functies en het mogelijk maken van nieuwe ontwikkelingen. Borne is in 2030 een kern waar mensen kunnen wonen, werken, waarbij traditionele waarden gebleven en versterkt zijn, maar ook de eigen kenmerken als saamhorigheid, erkenbaarheid, gemoedelijkheid, et cetera duidelijk naar voren komen in de sociale infrastructuur.

De structuurvisie sluit voor de ontwikkeling van het buitengebied en recreatieve en toeristische voorzieningen aan op het project De Groene Poort.

De visie geeft aan dat het bestaande aanbod van direct uitgeefbaar bedrijfsterrein, de ruimtewinst door herstructurering en uitgifte op basis van harde plannen (vastgestelde bestemmingsplannen) toereikend zijn voor het accommoderen van de kwalitatieve en kwantitatieve (geprognosticeerde) ruimtebehoefte tot 2020. De behoefte aan ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinlocaties is hiermee voor een belangrijk deel weggenomen.

Plangebied

Op de visiekaart 'werken' is de voorgenomen ontwikkeling bijna geheel gelegen op een bestaand bedrijventerrein met aansluitend een gebied wat gekenmerkt wordt als stadsrandgebied met mogelijkheid voor passende economische functies en voorzieningen. De voorgenomen ontwikkeling belemmert de ontwikkeling van economische stadsrandfuncties die ruimtelijk en functioneel passen in het overgangsgebied tussen stedelijk en landelijk gebied niet. Daarnaast belemmert, zoals reeds geconcludeerd, de voorgenomen ontwikkeling de huidige functie en verdere ontwikkelingen omtrent de Groene Poort en het beleid ontwikkeld vanuit de Groene Poort niet. Ook betreft het een bestaand bedrijventerrein. Daarmee past de ontwikkeling binnen het beleidskader van de Structuurvisie Borne.

3.4.3 Mobiliteitsvisie 2011-2020

De Mobiliteitsvisie (vastgesteld 18 december 2012) is een actualisatie en een verdieping van het Integraal Verkeersplan Borne dat in 2008 is vastgesteld. De Mobiliteitsvisie beschijft in hoofdlijnen de keuzes die de komende 10 jaar op het gebied van verkeer en vervoer noodzakelijk zijn om de verkeersveiligheid, leefbaarheid en bereikbaarheid te verbeteren. Het versneld aanleggen van de Zuidelijke Randweg is één van de grote infrastructuurprojecten waarvoor de gemeente Borne zich de komende jaren gesteld ziet. Hiervoor is recent de Tracéstudie Zuidelijke Randweg uitgevoerd, daarbij zijn de provincie Overijssel, Regio Twente, Rijkswaterstaat en de gemeente Hengelo vertegenwoordigd.

De visie is als volgt samengevat:

Borne wil nu en in de toekomst kunnen voorzien in de mobiliteitsbehoefte van haar eigen inwoners en van de productie-, distributie, en (landbouw)bedrijven in haar gemeente. Doorgaand verkeer rijdt niet meer door de gemeente Borne, maar zal om de gemeente Borne parallel aan de A1/A35 geleid worden. Hierdoor zullen ook voor het regionaal verkeer de knelpunten Zenderen en Borne tot het verleden horen.

Het doel van de Mobiliteistvisie is drieledig:

  • 1. verbeteren van de regionale en de lokale bereikbaarheid;
  • 2. verhogen van de verkeersveiligheid;
  • 3. creëren van een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.

Plangebied

Op dit moment is het plangebied reeds goed ontsloten. De komst van een Zuidelijke Randweg heeft geen invloed op de ontsluiting van het reststoffencentrum.

3.4.4 Geluidbeleid

De nieuwe Wet geluidhinder is op 1 januari 2007 van kracht geworden. Deze wet zorgt ervoor dat gemeenten grotere beleidsvrijheid hebben dan voorheen. Dit gaat echter wel gepaard met een verhoogde motiveringsplicht. Om een duidelijk beoordelingskader voor geluid te hebben is de Nota geluidsbeleid opgesteld (DGMR, M.2006.0718.09.R001, december 2009).

Het doel van het gemeentelijk geluidsbeleid is het behouden van de goede kwaliteiten en het benutten van kansen om voor de verschillende gebieden binnen de gemeente de geluidskwaliteit te verbeteren. De gemeente Borne is hiertoe opgedeeld in verschillende gebieden. Dit gebied kan worden gekenmerkt als een gemengd gebied wat betekent dat de geluidambities gelden van 'rustig' tot 'redelijk rustig' (40 tot 50 dB) gehanteerd worden. Waarbij wordt opgemerkt dat de milieukwaliteitswaarde mede afhankelijk is van de ligging ten opzichte van de A1/A35.

De voorliggende locatie ligt in de oksel van de afrit naar de A1. Het geluid van de snelweg overschrijdt de berekende geluidbelasting vanuit het bedrijf. Geconcludeerd wordt dat daarmee voldaan wordt aan de randvoorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid. In paragraaf 5.2 wordt nader ingegaan op het thema geluid.

3.4.5 Archeologiebeleid

Ten behoeve van het gemeentelijke archeologiebeleid zijn in 2008 een archeologische verwachtings- en advieskaart en een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld (RAAP-rapport 1713). De archeologische beleids- en waardenkaart is door de gemeenteraad vastgesteld op 30 juni 2009. In deze beleidsnota worden de kaders voor het archeologiebeleid van de gemeente Borne vorm gegeven. In het buitengebied van Borne bevindt zich een groot aantal elementen die archeologisch van belang zijn. Het betreft hier zowel bestaande waarden als te verwachten waarden. Deze dienen beschermd te worden zoals in de uitgangspunten genoemd staan in het archeologiebeleid van de gemeente Borne. De archeologische verwachtings- en advieskaart maakt voor het hele grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten kunnen worden aangetroffen. Deze kaart is gebaseerd op de opbouw van het landschap, waarbij de landschappelijke eenheden met archeologische betekenis op de kaart zijn weergegeven. De gemeente heeft verder het hele grondgebied geïnventariseerd voor bekende vindplaatsen om inzicht te krijgen in de landschappelijke ligging van terreinen met archeologische resten. Op de kaart zijn, naast de landschappelijke eenheden, de volgende elementen opgenomen:

  • bekende vindplaatsen en locaties met archeologische resten;
  • de negen terreinen van archeologische waarde die zijn opgenomen op de Archeologische Monumenten Kaart van de provincie Overijssel;
  • locaties van boerderijen met een oorsprong in de Late Middeleeuwen;
  • verdwenen watermolens.

De beleidsadvieskaart is gebaseerd op de verwachtingskaart en laat zien waar welke archeologische verwachtingswaarde geldt, onderverdeeld in hoog voor archeologische resten uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd, hoog, middelmatig, laag en geen verwachting of verstoord. Tevens zijn op deze kaart de terreinen opgenomen waarvan de (zeer) hoge archeologische waarde is aangetoond of vrijwel zeker is.  

Plangebied 

In paragraaf 2.2.7 is aangegeven welke archeologische waarden gelden binnen het plangebied.

3.4.6 De Groene Poort

De Groene Poort is een integraal project van de provincie Overijssel en gemeente Borne en heeft tot doel om het buitengebied van Borne te ontwikkelen als een groene long in het stedelijk netwerk van Netwerkstad Twente en als groene verbinding tussen Noordoost en Zuidwest Twente. Een belangrijk doel van de Groene Poort is het behoud en de ontwikkeling van het authentieke Twentse landschap gecombineerd met de versterking van de economie. Dat betekent dat er ruimte is om te ondernemen onder gelijktijdige versterking van de ruimtelijke kwaliteit. De Groene Poort is een uitvoeringsgericht programma, waarbij samenwerking wordt gezocht met bewoners van het gebied. Onder vijf thema’s kunnen verschillende projecten en activiteiten worden benoemd, die vorm en inhoud geven aan de verdere uitwerking en uitvoering van De Groene Poort. Daarnaast kunnen ook ondernemers en bewoners uit het gebied met hun initiatieven hierop aanhaken.

Landschap & economie

Hoofddoel bij dit thema is om evenwicht te creëren tussen het behoud en versterking van het authentieke Twentse landschap en versterking van de Bornse economie. Hierdoor ontstaat ruimte om te ondernemen op het platteland en wordt de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied versterkt. Duurzame economische activiteiten geven immers een basis om te investeren in het landschap.

Kunst, cultuur & voorzieningen

Dit thema kan een brugfunctie vervullen tussen stad en platteland. Hoofddoel is om de mogelijkheden en potenties van kunst en cultuurwaarden in te zetten voor het versterken van de beleving van het gebied voor bezoekers. Het is de basis voor een gezonde sociale infrastructuur. Het thema ondersteunt een gezonde economische ontwikkeling van het platteland, bijvoorbeeld voor recreatie, toerisme en het winkelbestand.

Ontsnipperen & verbinden

Het is belangrijk om versnippering van het buitengebied tegen te gaan. Dit is dan ook het hoofddoel van het thema Ontsnippering en verbinding. Belangrijke pijler is het verbeteren van de infrastructuur voor mens en ecologie, zodat er een groene verbinding ontstaat van Noordoost naar Zuidwest Twente. Om dit thema kracht bij te zetten, beschikt De Groene Poort over een gebiedsmanager die onder andere de grondmobiliteit in kaart brengt.

Kennis, ontwikkeling & innovatie

Het blijven ontwikkelen van kennis en innovatie is belangrijk binnen De Groene Poort. In dit thema worden er volop mogelijkheden geboden om zowel bewoners van het gebied als medewerkers van De Groene Poort kennis op te doen en daarmee mogelijk innovaties te ontwikkelen. Voorbeelden van projecten binnen het thema zijn bijvoorbeeld het onderzoek van Wageningen Universiteit naar de stadsrand - buitengebied (uitgevoerd in de Stroom Esch) en de oprichting van de Werkplaats, waar verschillende onderwijsinstellingen als ROC, Saxion Hogescholen en Wageningen Universiteit zitting nemen.

Plangebied

De planlocatie maakt onderdeel uit van de Groene Poort. In de directe nabijheid van de planlocatie bevindt zich een fietstunnel (Graeswegtunnel tussen de Graasweg - Azelosestraat) welke het voor recreanten mogelijk maakt om de A1/A35 op een veilige wijze te passeren. Momenteel wordt de fietstunnel ervaren als een sociaal onveilige plek, vanwege het gebrek aan daglicht, de lengte van de tunnel en de onoverzichtelijke aanrijdroute. De fietstunnel wordt, als onderdeel van een project om drie fietstunnels in Borne en Hengelo onder de A1/A35 te renoveren, opgewaardeerd naar een hoogwaardige fiets- en wandeltunnel, welke licht, ruim en herkenbaar zal zijn en waar veiligheid vooropstaat. De opgewaardeerde fiets- en wandeltunnel vormt een versterking in de recreatieve verbinding tussen Noordoost- en Zuidoost-Twente en tussen Borne en landgoed Twickel. Dusseldorp had een deel van de gronden in eigendom die noodzakelijk waren om de routing naar de tunnel vanuit Borne te verbeteren. Door een verlegging van het bestaande fietspad kom er een betere zichtlijn naar de tunnel waardoor het gevoel van veiligheid zal toenemen. In dit verband heeft een grondruil plaatsgevonden. Dusseldorp heeft in de plaats voor deze gronden een stuk grond gekregen ten westen van de huidige bedrijfslocatie.

In de nabijheid van de planlocatie liggen reeds een aantal routestructuren maar het plan is om dit verder uit te breiden. Zo wordt momenteel gewerkt aan een nieuwe route langs de randen van het domein van Twickel (Twickeler grensweg). Deze nieuwe route (via de te renoveren fiets- voetgangerstunnel) markeert de overgang van de stad naar het landgoed Twickel en verbindt de verschillende plekken in de stadrandzone Borne/Hengelo.

Ter hoogte van afslag Borne West wordt een TIP-locatie (Toeristisch opstappunt) voorgesteld als opstappunt voor een bezoek aan de Groene Poort of Twickel. Vanaf dit punt kan het gebied te voet, te paard of op de fiets worden verkend.

De voorgenomen ontwikkeling (verlegging fietspad) in combinatie met de reeds geplande renovatie/opwaardering van de fiets- en voetgangerstunnel past binnen de beleidsdoelstellingen van De Groene Poort waarin onder andere het verbeteren van de infrastructuur (thema Ontsnipperen & verbinden) één van de belangrijkste uitgangspunten is.

3.4.7 Relatie Zuidelijke Randweg

De gemeente Borne is voornemens een Zuidelijke randweg aan te leggen. Met de aanleg van de Zuidelijke randweg moet de kern van Borne worden ontlast. Tevens moet de weg een tweede ontsluiting bieden aan bedrijventerrein Buren – De Veldkamp. Met de aanleg van de Zuidelijke randweg wordt een nieuwe wegverbinding gecreëerd tussen de N743, bedrijventerrein De Veldkamp en toe- en afrit 29 van de A1/A35 (Borne-west). Het eerste deel van de verbinding (tot en met bedrijventerrein De Veldkamp) is reeds gerealiseerd. Het voornemen is om deze weg door te trekken richting de aansluiting Borne-west op de A1/A35.

Voor de te realiseren zuidelijke randweg zijn drie mogelijke alternatieven vastgesteld, te weten:

  • 1. Zo dicht mogelijk langs de A35, aansluitend op de Hosbekkeweg
  • 2. Zo dicht mogelijk langs de A35, onder de Kluft door, om het bedrijf Dusseldorp aansluitend op de Azelosestraat
  • 3. Zo dicht mogelijk zuidwestelijk langs de hoogspanningsleiding, aansluitend op de Hosbekkeweg

In de Notitie reikwijdte en detailniveau is beschreven dat alternatief 1 als voorkeurstracé mee is genomen in het MER.

Een luchtfoto met hierop weergegeven alternatief 1 is opgenomen in figuur 3.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz014-vg01_0011.jpg"

Figuur 3.2 Alternatief 1 MER Zuidelijke Randweg

Doorwerking initiatief Dusseldorp

Uit het in opdracht van de gemeente Borne opgestelde rapport 'Zuidelijke Randweg Borne, definitiefase Tracébepaling en m.e.r.-beoordeling (kenmerk 9W2518.A0/R008/LSME/RMSO/Ensc), blijkt dat in het voorkeursalternatief (alternatief 1) de perceelsontsluiting van Dusseldorp gehandhaafd blijft op de huidige locatie. Er kan geen ontsluiting komen op de nieuw te realiseren Zuidelijke Randweg. Aangezien de Zuidelijke Randweg is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg past daar geen perceelsontsluiting bij. Om een goede verkeersafwikkeling op het kruispunt met de Azelosestraat (huidige perceelsontsluiting) te waarborgen wordt in het MER onderzocht of er een rotonde of verkeerslichten gerealiseerd moeten worden op het kruispunt. Dit zijn beide verkeersveilige oplossingen. De voorgenomen ontwikkelingen van Dusseldorp staan de mogelijke realisatie van het voorkeursalternatief van de Zuidelijke Randweg niet in de weg.

3.4.8 Kernrand Borne West (concept-visie)

Momenteel werkt de gemeente Borne aan een integrale ontwikkelingsvisie voor de Kernrand Borne West. De verwachting is dat deze visie binnen afzienbare tijd ter vaststelling aan de gemeenteraad wordt voorgelegd. De gronden waar deze visie betrekking op heeft omringen de locatie van Dusseldorp. In de concept-visie, zoals deze er momenteel ligt (september 2014), wordt reeds rekening gehouden met de aanwezigheid van Dusseldorp en het voorliggende bestemmingsplan.

3.4.9 Conclusie

De plannen voor de Azelosestraat 115 sluiten aan bij het door de gemeente Borne opgestelde beleid.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

Middels dit bestemmingsplan wordt de aanwezigheid van Dusseldorp in Borne bestemmingsplantechnisch geregeld. In het vigerend plan is een bedrijfsbestemming (transportbedrijf) opgenomen ter plaatse van de huidige inrichting. De functie reststoffencentrum is hiermee in strijd. Het terrein is in twee delen op te splitsen, namelijk:

  • 1. De huidige bedrijfslocatie van Dusseldorp
  • 2. De toekomstige uitbreidingslocatie van Dusseldorp

Alvorens hierop in onderstaande paragrafen nader op in te gaan, wordt in paragraaf 4.2 eerst de achtergrond van het bedrijf Dusseldorp beschreven.

4.2 Achtergrond Dusseldorp

Dusseldorp is al meer dan 60 jaar actief in de inzameling en recycling van meer dan 400 soorten afkomende (afval)stromen. Voor al deze stromen streeft Dussseldorp maximaal hoogwaardige hergebruik na. De centrale gedachte hierbij is dat alle gebruikte materialen na hun leven in het ene product, nuttig kunnen worden ingezet in een ander (hoogwaardig) product. Het vertrekpunt is altijd dat een product zo hoog mogelijk wordt teruggeplaatst conform de voorkeursvolgorde van de Ladder van Lansink.

Dusseldorp heeft in 2005 Egberink Transport en Sloopwerken aan de Azelosestraat 115 te Borne overgenomen. In eerste instantie werden hier alleen baksteen- en betonpuin verwerkt. Door diverse hoogwaardige aanpassingen van de locatie mogen er inmiddels meerdere afkomende stromen ontvangen en bewerkt worden.

In 2005 is Dusseldorp gestart met het aankopen van de rondom de Azelosestraat 115 gelegen terreinen en woningen. Vervolgens is een nieuwe milieuvergunning voor de locatie aangevraagd, zodat Dusseldorp zich als bedrijf verder kan ontwikkelen met betrekking tot haar activiteiten op het gebied van op-, overslag en bewerking van allerlei stromen en materialen. De nieuwe vergunning is uiteindelijk in 2008 door de provincie verleend. De locatie is nu zo vergund en gewaarborgd dat er diverse afvalstromen zoals bouw- en sloopafval, groenafval en bedrijfsafval ontvangen mogen worden binnen de gestelde milieuwetgeving.

Om aan de wetgeving te kunnen voldoen heeft Dusseldorp fors moeten investeren. Het terrein heeft diverse aanpassingen ondergaan, waaronder het aanbrengen van drietal vloeistofdichte voorzieningen ten behoeve van de op-, overslag en bewerking van producten. De stromen welke worden overgeslagen op het reststoffencentrum worden door Dusseldorp zelf opgehaald of door andere bedrijven gebracht. Ook particulieren kunnen tegen betaling hun stromen storten aan de Azelosestraat 115. Om alles goed te kunnen administreren is er op de locatie een geijkte weegbrug aanwezig. Tevens is het terrein compleet opnieuw ingericht, inclusief bestrating, riolering en verlichting.

Op het reststoffencentrum beschikt Dusseldorp over op- en overslagfaciliteiten voor afvalstoffen, zodat deze in grotere hoeveelheden naar de verwerkende industrie getransporteerd kunnen worden. Daarnaast beschikt Dusseldorp over diverse be- en verwerkingsinstallaties om de stromen op te waarderen, beter te kunnen transporteren of te laten verwerken. Ook heeft Dusseldorp de mogelijkheid om puin op de locatie te recyclen naar grondstof voor onder meer de wegenbouw.

4.3 Eisen gemeente

In het kader van deze omgevingsvergunning heeft de gemeenteraad van Borne de volgende eisen gesteld ten aanzien van de inrichting:

  • 1. De activiteiten (het gebroken puin/menggranulaat en de puinbreker) op het terrein zullen worden verplaatst naar het zuidwestelijke gedeelte van het terrein, tussen de A1/A35 en dat gedeelte van de Azelosestraat dat op het terrein van Dusseldorp is gelegen, waarbij de maximale hoogte van het gebroken puin/menggranulaat wordt beperkt tot 8 meter
  • 2. Aan de kant van Borne, zal geen opslag van stoffen of puin plaatsvinden hoger dan
    4,00 meter
  • 3. Er dient een wal om het gehele perceel te worden aangelegd van tenminste 2,50 meter hoog, deze wal dient te worden ingeplant conform het bij deze verklaring van geen bedenkingen gevoegde inrichtingsplan.
  • 4. Binnen een jaar na inwerkingtreding van de omgevingsvergunning dient te worden voldaan aan de in deze verklaring van geen bedenkingen opgenomen voorschriften.

4.4 Huidige bedrijfslocatie

De huidige bedrijfslocatie is gelegen tussen de Kluft en een zuidelijke aftakking van de Azelosestraat. De functie van de huidige bedrijfslocatie wijzigt nauwelijks. Alleen het bosje, nabij de entree van de bedrijfslocatie krijgt nu een bedrijfsbestemming. Verder blijven de huidige functies bestaan. Middels een omgevingsvergunning is de ligging van de puinbreker gewijzigd. Deze wordt in de toekomstige situatie toegestaan aan de zuidzijde van het plangebied. In dit bestemmingsplan is de ligging van de puinbreker begrenst tot de locatie zoals die in de vergunning is toegestaan.

4.5 Toekomstige uitbreidingslocatie

In de toekomst wil Dusseldorp ook de aan de Azelosestraat 115 grenzende terreinen betrekken bij haar activiteiten. Daarbij wordt onder meer gedacht aan het ontwikkelen van een milieustraat. Dit mede gezien het feit dat ook de Gemeente Borne momenteel nog niet een dergelijke eigen voorziening kent binnen haar gemeentegrenzen. Dusseldorp ziet mogelijkheden om in de toekomst een milieustraat op te zetten. Dit om de burgers van Borne de mogelijkheid te geven (afval)stromen af te voeren binnen de gemeentegrenzen. Dusseldorp zal zich verder in Borne meer focussen op de op- en overslag van, en de handel in (hoogwaardige) producten, mineralen en wellicht biobrandstoffen. Hierbij moet gedacht worden aan het opwaarderen van producten en mineralen middels immobiliseren, zeven, scheiden, reinigen (wassen), mengen en be- en verwerken. De (afval)stoffen welke deze handelingen mogelijk zullen ondergaan, zijn allen reeds gedekt door de huidige vergunning. Daarnaast heeft Dusseldorp de ambitie om op termijn de gehele locatie opnieuw in te richten door er een nieuw kantoor, werkplaats en sorteerhal te realiseren. Plan is om een nieuw kantoor te realiseren, mogelijk nabij de entree van het terrein.

Ook zijn er mogelijke plannen om een bedrijfsloods te bouwen voor de opslag van (oud)papier.

De uitbreidingslocatie is gelegen ten westen van de huidige bedrijfslocatie. Op deze locatie wil Dusseldorp dezelfde bedrijfsactiviteiten uit gaan voeren als op de rest van de bedrijfslocatie. Daarbij wordt aan de westzijde van het plangebied een grondwal aangelegd ter bescherming van de nabijgelegen woning. De nieuwe situatie is weergegeven in figuur 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz014-vg01_0012.jpg"

Figuur 4.1 Nieuwe bedrijfssituatie

4.6 Ruimtelijke kwaliteit

Het industriële karakter van de locatie heeft een naar binnen gekeerde opbouw. Dit wordt mede veroorzaakt door de bosschages en de aardewallen, welke worden voorzien van beplanting. In figuur 4.2 is de inrichtingstekening van het terrein weergegeven. De geluidwal aan de noordwest zijde krijgt een hoogte van circa 3,2 meter. Aan de binnezijde van het terrein krijgt deze een harde afscheiding door het plaatsen van betonblokken. Hierdoor ontstaat een geluidwal. Om deze wal ruimtelijk goed in te passen in de omgeving, wordt aan de straatzijde een groene wal gecreëerd met bomen en struiken. Hierdoor blijft de beleving vanuit Borne een grotendeels groene, natuurlijke wand. De structuur van de bosstrook sluit aan op de landschappelijke structuur van het landschap ter plaatse, wat onderdeel is van landgoed Twickel. Deze bosstrook is uitgebreid in de tweede helft van de 20e eeuw als uitloop van deze landschappelijke structuur richting het noorden. Net als de A1 wordt het terrein van Dusseldorp 'gevangen' door het bosperceel. Het verdichten van het groen zal ten gunste komen aan de landschapsstructuur. In bijlage 1 zijn de inrichtingstekening en het daarbij behorende beplantingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz014-vg01_0013.png"

Figuur 4.2 Inrichtingsplan

4.7 Gemeentelijk fietspad

Grenzend aan de locatie van Dusseldorp is de gemeente voornemens om een bestaand fietspad enigszins te verleggen om zodoende de fietsverbinding richting de fiets- en voetgangerstunnel onder de A1/A35 (Graeswegtunnel) te verbeteren. Deze fiets- (en wandelroute) verbindt de Azelosestraat aan de oostzijde van de snelweg met de Graasweg aan de westzijde. Momenteel maakt het fietspad een scherpe bocht waardoor het zicht op de tunnel wordt ontnomen. In combinatie met de reeds geplande renovatie van de tunnel vormt de verlegging van de toegang een belangrijk aspect in relatie tot het verhogen van het veiligheidsgevoel. Er zal meer zicht komen op de ingang van de tunnel. Het te verleggen fietspad maakt onderdeel uit van dit bestemmingsplan. In figuur 4.3 is een schets van het aan te leggen fietspad opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz014-vg01_0014.png"

Figuur 4.3 Gemeentelijk fietspad. De locatie van Dusseldorp is gelegen aan de zuidoostzijde van het fietspad.

Hoofdstuk 5 Onderzoek/verantwoording

5.1 Besluit milieueffectrapportage

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden, zijn opgesomd in de bijlage van het Besluit MER. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen een m.e.r.-beoordeling (categorie D), waarbij het bevoegd gezag een beslissing kan nemen of een m.e.r.-procedure nodig is of een verplicht m.e.r. (categorie C).

Een belangrijke wijziging in het nieuwe Besluit m.e.r. per 1 april 2011 is het indicatief maken van de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst. Het gevolg hiervan is dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst maar beneden de drempelwaarden vallen, bepaald moet worden of een m.e.r.-(beoordelings)plicht aan de orde kan zijn. Deze toets wordt ' vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd (oftewel vergewisplicht). Het gevolg van deze wijziging is dat het bevoegd gezag voortaan ook bij kleine projecten van geval tot geval moet beoordelen (vergewisplicht) of een m.e.r.-(beoordeling) nodig is. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor een project van slechts 100 woningen, of enkele hectares uitbreiding van een landinrichting, of uitbreiding van een boerenbedrijf met enkele varkens.

Het plan/de activiteit waar dit bestemmingsplan (het uitbreiden van tijdelijke opslagvoorzieningen voor reststoffen) in voorziet, is niet opgenomen op de C-lijst of D-lijst van het Besluit m.e.r. Er is dan ook geen sprake van een vergewisplicht.

Op een deel van het plangebied worden naast de activiteiten van Dusseldorp overige activiteiten activiteiten mogelijk gemaakt vallend in categorie 1 en 2 uit de lijst met bedrijfsactiviteiten. Gezien de omvang van het gebied en de mogelijke activiteiten zijn de milieueffecten veroorzaakt door deze activiteiten beperkt. Het opstellen van een eventueel MER is dan ook niet aan de orde.

5.2 Geluid

5.2.1 Wettelijk kader

Op basis van de Wet geluidhinder zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden, namelijk:

  • wegverkeerslawaai
  • railverkeerslawaai
  • industrielawaai

Wegverkeerslawaai

In de wet is bepaald dat iedere weg een geluidzone heeft, met uitzondering van 30 km / uur wegen en woonerven. De breedte van de zone wordt bepaald door het aantal rijstroken en de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied. Wanneer binnen een geluidzone van de weg nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen plaatsvinden (zoals woningbouw), dient middels een akoestisch onderzoek de geluidbelasting te worden bepaald.

Railverkeerslawaai

Ook voor spoorlijnen gelden geluidzones, waarbinnen bij realisatie van nieuwe ontwikkelingen akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. De breedte van de geluidzones is per spoorlijn bepaald.

Industrielawaai

Bij industrielawaai worden de effecten van de bedrijfsvoering op omliggende geluidgevoelige bestemmingen bepaald.

5.2.2 Situatie plangebied

Weg- en railverkeerslawaai

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen of een wijziging aan een weg of een spoor mogelijk. Akoestisch onderzoek naar wegverkeers- danwel railverkeerslawaai kan achterwege blijven. Het bestemmingsplan is op het gebied van geluid uitvoerbaar.

Industrielawaai

In 2013 heeft adviesbureau Tauw een akoestisch onderzoek (R004-4779173HDI-rvb-V01-NL, 28 maart 2013, zie bijlage 1) uitgevoerd. Doel van het onderzoek is het bepalen van de geluidniveaus ter plaatse van de nabijgelegen woningen en het toetsen van deze geluidniveaus conform het beoordelingskader uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. Bij de berekeningen is rekening gehouden met de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Zo zijn extra activiteiten in het model opgenomen op de uitbreidingslocatie aan de noordwestzijde van het terrein.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt geconcludeerd dat met een scherm van 3,2 meter aan de noordwestzijde en een scherm van 2,4 meter aan de noord(oost)zijde bij verdeling van de activiteiten op het gehele terrein voldaan wordt aan de grenswaarden die kunnen worden verleend op basis van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. In de toekomst is een groei van 25% van de activiteiten mogelijk. In het bestemmingsplan zijn deze geluidwallen opgenomen. Hieraan is een voorwaardelijke verplichting gesteld. Uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten is slechts mogelijk na realisatie van de geluidwallen.

De genoemde groei van 25% geldt niet voor de breek- en zeefactiviteiten. Deze activiteiten mogen vanuit de omgevingsvergunning (milieu) een bepaalde periode worden uitgevoerd, waarbij de breker aan de zuidzijde van het terrein is gesitueerd. Wanneer aan deze randvoorwaarden wordt voldaan, zijn de breekactiviteiten inpasbaar. In het bestemmingsplan is hiermee rekening gehouden door aan de zuidzijde van het terrein een aanduiding voor de breker op te nemen.

Conclusie

Aangezien de berekende geluidniveaus lager zijn dan het referentieniveau, vindt geen verslechtering van het woon- en leefklimaat plaats ten gevolge van de geluidbelasting afkomstig van het bedrijf. De ontwikkeling is daarmee inpasbaar wat betreft geluid.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

5.3.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (2009) gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende milieucategorieën van bedrijven. Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Voor verschillende milieucategorieën zijn richtafstanden weergegeven. De milieucategorieën zijn ingedeeld in een range van 1 tot en met 6. Bedrijven met categorie 1 hebben een kleine hindercirkel. Categorie 6 bedrijven zijn in het algemeen zware industriële bedrijven met relatief grote hindercirkels. De hindercirkels zijn weergegeven in richtlijnen. Door het treffen van maatregelen kan het zijn dat de werkelijke hinderafstand kleiner is dan de afstanden uit de richtlijnen. Er kan dan ook gemotiveerd worden waarom wordt afgeweken van de richtlijnen.

Omgevingstype

Om over een gebied een milieuzonering te kunnen leggen, moet eerst de gevoeligheid van een gebied worden bepaald. De gevoeligheid van een gebied wordt bepaald door het omgevingstype. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in twee omgevingstypen, namelijk 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.

Rustige woonwijk / rustig buitengebied

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. De richtafstanden bij dit omgevingstypen zijn opgenomen in tabel 5.1.

Gemengd gebied

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Bij een gemengd gebied mogen de richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (zie tabel 5.1).

In tabel 5.1 zijn de richtafstanden voor beide omgevingstypen weergegeven.

Tabel 5.1 Richtafstanden per omgevingstype

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
5.3.2 Situatie plangebied

Het plangebied en haar omgeving bieden plaats aan verschillende functies (bedrijven, wonen, sportvelden, wegen). Het gebied mag daarom aangemerkt worden als een gemengd gebied.

De activiteiten binnen de inrichting van Dusseldorp vallen binnen verschillende milieucategorieën. De puinbreker heeft de hoogste categorie en is daarmee in principe bepalend voor de categorisering van het reststoffencentrum. De puinbreker valt onder milieucategorie 5.2. Aangezien de puinbreker echter maar binnen een beperkt deel van het plangebied ingezet mag worden, geldt milieucategorie 5.2 niet voor het gehele terrein van Dusseldorp. Voor de rest van het terrein is de activiteit 'vuiloverslagstation' bepalend. Deze activiteit valt onder milieucategorie 4.2. In tabel 5.2 zijn de richtafstanden opgenomen van de activiteiten op het terrein met de daarbij behorende richtafstanden. Het deel van het terrein nabij de ingang (nu in gebruik als bosje) heeft een categorie 2 bestemming gekregen. Dit deel is in de nabijheid van woningen gelegen. Mogelijk realiseert Dusseldorp hier in de toekomst een nieuw kantoor. Deze functie is mogelijk met categorie 2.

Tabel 5.2 Richtafstanden activiteiten Dusseldorp

Activiteit   Milieucategorie   Gebiedstypen   Geluid   Stof   Geur   Gevaar  
Puinbreker
> 100.000 t/j  
5.2   Rustig   700   200   30   10  
    Gemengd   500   100   10   -  
Vuiloverslag-
station  
4.2   Rustig   300   200   200   30  
    Gemengd   200   100   100   10  

Beoordeling plansituatie

De meest nabijgelegen woning ligt op circa 150 meter vanaf de begrenzing van categorie 5.2 en 160 meter vanaf categorie 4.2. Voor het thema 'geluid' zijn de richtafstanden groter dan de werkelijke afstand. Dit betekent dat niet voldaan wordt aan de richtafstanden. Echter, het geluidonderzoek (bijlage 2) zoals beschreven in paragraaf 5.2, toont aan dat de activiteiten ten aanzien van geluid inpasbaar zijn. Door het aanbrengen van een geluidswal wordt aan de geluidswaarden uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening voldaan. Dit betekent dat afgeweken kan worden van de richtafstanden. Voor de aspecten stof, geur en gevaar geldt dat de woningen zich op grotere afstand bevinden dan de richtafstand aangeeft. Dit betekent dat er geen overlast te verwachten is ten aanzien van deze thema's.

Conclusie

Voor het thema geluid wordt niet voldaan aan de richtafstand. Echter, op basis van het geluidonderzoek wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de woningen wordt voldaan aan de referentieniveaus en daarmee inpasbaar is. Voor de overige aspecten geldt dat voldaan wordt aan de richtafstanden. Het bedrijf is vanuit het onderdeel milieuzonering inpasbaar.

5.4 Bodem

5.4.1 Wettelijk kader

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

5.4.2 Situatie plangebied

Huidige locatie Dusseldorp

In 2000 is op de locatie waar Dusseldorp op dit moment gevestigd is een nulsituatie bodemonderzoek uitgevoerd door Tebodin (documentnummer 3315001, zie bijlage 2). Het onderzoek heeft als doel inzicht te verkrijgen in de milieuhygiënische toestand van de bodem ter plaatse van de Wm-vergunning plichtige activiteiten. Hierdoor kan een toetsingsgrondslag worden verkregen met het oog op een mogelijk toekomstige bodemverontreiniging voortvloeiend uit de Wm-plichtige bedrijfsactiviteiten. Het onderzoek is uitgevoerd op een drietal verdachte deellocaties.

Uit het onderzoek uit 2000 blijkt:

  • Verspreid over de onderzoekslocatie in de grond bijmengingen met puin en kolenresten zijn aangetroffen. Plaatselijk zijn in de grond zwakke tot matige olie-waterreacties waargenomen;
  • Ter plaatse van de werkplaats en de magazijnen is de grond licht verontreinigd met minerale olie. In het grondwater is geen verontreiniging aangetoond;
  • Ter plaatse van de bovengrondse tank is de grond licht verontreinigd met minerale olie, daarnaast is mogelijk sprake van een verontreiniging met PAK-verbindingen. In het grondwater ter plaatse zijn geen verontreinigingen aangetoond;
  • Ter plaatse van de ten westen en zuiden van de onderzoekslocatie gelegen sloten is in de grond geen verontreiniging aangetroffen. In het grondwater ter plaatse is sprake van een matige verontreiniging met minerale olie en een lichte verontreiniging met benzeen. De grondwaterverontreinigingen houden mogelijk verband met de voormalige lozing van bedrijfsafvalwater op de sloten

De locatie waar de opslag van menggranulaat plaats gaat vinden, is niet meegenomen in dit bodemonderzoek. In navolgende paragraaf wordt ingegaan op deze uitbreidingslocatie.

Westelijke uitbreidingslocatie Dusseldorp

Adviesbureau Tauw heeft een bodemonderzoek gevoerd ter plaatse van de uitbreidingslocatie (zie figuur 5.1) aan de westzijde van de huidige locatie van Dusseldorp (R001-1211596IHV-mfv-V01-NL, 7 december 2012, zie bijlage 3). In het onderzoek is ook de zuidelijke aftakking van de Azelosestraat onderzocht. Het doel van het bodemonderzoek is het vastleggen van de nulsituatie in het kader van de Wm-vergunning. Het verhardingsonderzoek heeft tot doel de milieuhygiënische kwaliteit van het vrijkomende asfalt vast te stellen. Daarnaast heeft het onderzoek tot doel om indicatief de milieuhygiënische kwaliteit van het fundatiemateriaal vast te stellen.

Door middel van het bodemonderzoek is de nulsituatie ter plaatse van de bodembedreigende activiteiten op de locatie vastgelegd. Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat op de locatie enkele stoffen zijn aangetroffen, waarvan de concentraties de achtergrondwaarden of streefwaarden overschrijden. Op basis van het verhardingsonderzoek wordt geconcludeerd dat het asfalt teerhoudend is en dat de puinfunderingslaag daaronder altijd toepasbaar is. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd dat er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de voorgenomen uitbreiding van de inrichting van het reststoffencentrum.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz014-vg01_0015.jpg"

Figuur 5.1 Locatie boringen in onderzoeksgebied

5.4.3 Conclusie

Huidige locatie Dusseldorp

Geconcludeerd wordt dat er op de huidige locatie van Dusseldorp geen bodemverontreinigingen bekend zijn die een belemmering vormen voor de actualisatie van het bestemmingsplan. Op het gebied van bodem is het bestemmingsplan uitvoerbaar.

Westelijke uitbreidingslocatie Dusseldorp

Op basis van de onderzoeksresultaten zijn er geen milieuhygiënische belemmeringen aanwezig voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.5 Archeologische en cultuurhistorische waarden

5.5.1 Wettelijk kader

Op 1 september 2007 is de wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer, voorafgaand aan bodemingrepen, archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

5.5.2 Cultuurhistorie
5.5.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

5.5.2.2 Situatie plangebied

Uit de Cultuurhistorische Atlas Overijssel blijkt dat er in het plangebied geen sprake is van elementen met een cultuurhistorische waarde.

5.5.3 Archeologie
5.5.3.1 Archeologische verwachtingswaarde

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid ten aanzien van de archeologische monumentenzorg heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Borne in 2007 en 2008 een archeologische verwachtings- en advieskaart vervaardigd.

In het plangebied komen verschillende archeologische waarden voor. In figuur 5.2 is een uitsnede te zien van de archeologische waardekaart van de gemeente Borne. De planlocatie heeft grotendeels de geomorfologische aanduiding 'dekzandwelvingen en –vlakten' (oranje/bruine kleur). Het meest westelijke deel van het plangebied heeft de geomorfologische aanduiding 'beekdalen en overige laagten'. Daarnaast is in in nagenoeg het hele plangebied sprake van grondmorene en/of grofzandige smeltwaterafzettingen op geringe diepte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz014-vg01_0016.jpg"

Figuur 5.2 Archeologische verwachtingskaart (RAAP)

5.5.3.2 Archeologisch onderzoek

De planlocatie heeft grotendeels de geomorfologische aanduiding 'dekzandwelvingen en –vlakten' (oranje/bruine kleur). Hier hoort een middelhoge archeologische verwachting bij. Hierbij is archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 5.000 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5.000 m² en voor gebieden in de bebouwde kom geldt vrijstelling van archeologisch onderzoek.

Het meest westelijke deel van het plangebied heeft de geomorfologische aanduiding 'beekdalen en overige laagten'. Voor dit deel geldt een lage archeologische verwachting voor archeologische resten uit alle perioden. Voor gebieden met uitsluitend een lage archeologische verwachting geldt een vrijstelling voor archeologisch onderzoek.

In de planregels van dit bestemmingsplan wordt dit door middel van een dubbelbestemming gewaarborgd.

5.5.4 Conclusie

In het plangebied geldt voor een groot deel een middelmatige archeologische verwachting. In het bestemmingsplan wordt een dubbelbestemming voor deze gebieden opgenomen. Dat betekent dat voorafgaand aan eventuele toekomstige werkzaamheden in deze delen van het plangebied een verkennend archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd door een hiertoe archeologisch gecertificeerd bureau.

5.6 Watertoets

5.6.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Waterschap Regge en Dinkel. Het waterschap is verantwoordelijk voor de waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Adviesbureau Tauw heeft de digitale Watertoets ingevuld. Hieruit is naar voren gekomen dat een normale watertoetsprocedure doorlopen moet worden. Onderstaand zijn de verschillende wateraspecten van de locatie toegelicht.

5.6.2 Situatie plangebied

Waterkwantiteit

Met het bestemmen van het terrein als 'Bedrijf-3' wordt mogelijk gemaakt dat het noordwestelijke perceel in gebruik genomen kan worden als bedrijventerrein. Deze ingebruikname leidt tot een toename van het verhard oppervlak door de aanleg van erfverharding.

Een toename van verharding leidt tot meer versnelde afvoer van regenwater naar het oppervlaktewater. Deze toename in piekbelasting op het oppervlaktewater is niet toegestaan. Om het effect te compenseren dient een retentievoorziening aangelegd te worden. De herinrichting vindt plaats op een perceel van 0,7 ha. Als uitgangspunt wordt uitgegaan van een verhardingspercentage van dit terrein van 60%. Dit resulteert in een uitbreiding van 0,42 ha. Op basis van de compensatie-eis van het waterschap van 400 m3/ha dient voor de uitbreiding 168 m3 berging gerealiseerd te worden. Uitgaande van een peilstijging van 0,3 m betekent dit 560 m2 aan retentievoorziening.

Waterkwaliteit

Het afstromend regenwater van het terrein wordt beschouwd als verontreinigd. Rechtstreekse lozing op het oppervlaktewater is daarom niet toegestaan. Er dient een voorzuivering plaats te vinden om verontreiniging van het oppervlaktewater te voorkomen. Als voorzuivering wordt een slib/zandvangput op het terrein gerealiseerd.

Afvalwater

Het afvalwater wordt geloosd op het gemeentelijk riool. Indien na de te realiseren uitbreiding de aanvoercapaciteit van het afvalwater niet toeneemt door een extra toilet, wastafel of overige vuilwaterlozingen, dan is het niet noodzakelijk om onderzoek te doen naar de capaciteit van de aanwezige drukriolering en het pompgemaal. Wanneer dit wel het geval is, dient onderzoek te worden verricht en eventuele maatregelen te worden genomen.

Beschermingszone watergangen

De watergangen rondom het te bestemmen terrein hebben een beschermingszone van 5 meter waarbinnen ontwikkelingen en werkzaamheden vergunningplichtig zijn. De geplande geluidswal, zoals weergegeven in de plankaart met een bouwaanduiding, ligt in deze beschermingszone. Ten behoeve van de realisatie van de geluidswal dient daarom een watervergunning te worden aangevraagd, waarbij het beheer van de watergangen een belangrijk uitgangspunt is.

5.6.3 Conclusie

Bij herinrichting van het perceel dient extra waterberging van in totaal 168 m3 te worden gerealiseerd. In dit bestemmingsplan is hiervoor in de regels opgenomen dat ontwikkeling van de uitbreidingslocatie (zoals aangeduid op de verbeelding) slechts mogelijk is indien deze waterberging wordt gerealiseerd. Op deze manier krijgt het waterschap de garantie dat aan de waterbergingsopgaaf wordt voldaan.

5.7 Ecologie

Op voorgenomen initiatief is wetgeving met betrekking tot de bescherming van de natuur van toepassing. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming) en de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming).

5.7.1 Soortenbescherming

Soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en faunawet. In deze wet is een aantal planten en dieren aangewezen als beschermd. Deze beschermde organismen mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. Belangrijk is het feit dat beschermde organismen ook buiten natuurgebieden voorkomen. De wet maakt een onderscheid tussen licht en zwaar beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, licht beschermde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet niet. Voor (zwaar) beschermde soorten dient een ontheffing volgens art. 75 van de flora- en faunawet te worden aangevraagd bij het ministerie van EL&I (Dienst Regelingen).

5.7.2 Gebiedsbescherming

De bescherming van natuurgebieden wordt geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische hoofdstructuur (EHS). Ruimtelijke projecten kunnen niet zonder meer worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden. Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben en of zij verstoring zullen veroorzaken (externe werking). Als sprake is van externe werking dan kan het noodzakelijk zijn dat bij de provincie (bevoegd gezag) een vergunning volgens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet aangevraagd moet worden.

5.7.3 Situatie plangebied

De voorgenomen ontwikkeling is niet gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Wel liggen ten zuiden van de snelweg A1/A35 op circa 175 meter afstand van het plangebied gronden die zijn aangewezen als EHS en op 1 kilometer beschermde natuurmonumenten (heideterreinen Twickel). De effecten van de verdere ontwikkeling van het reststoffencentrum valt in het niet bij de effecten die er reeds zijn door de aanwezige snelweg. Er bevinden zich daarnaast geen direct aan de onderzoekslocatie grenzende gebieden die kunnen worden aangemerkt als Natura2000-gebied of die onder de Vogel- en Habitatrichtlijn vallen. Doordat de voorgenomen ontwikkeling een bestaande situatie betreft, is niet te verwachten dat verstoring zal optreden van eventueel aanwezige beschermde soorten. Toetsing is zodoende alleen noodzakelijk aan de Flora- en faunawet. In verband met de voorgenomen ontwikkeling heeft Tauw een natuurtoets uitgevoerd (R001-1222232XDD-srb-V03-NL, 11 april 2014, bijlage 4).

De bescherming van inheemse dier- en plantensoorten is vastgelegd in de Flora- en faunawet. De wet maakt onderscheid in drie categorieën beschermde soorten namelijk:

  • Tabel 1-soorten: De meeste algemene, niet bedreigde soorten. Voor deze soorten geldt een vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen, bestendig gebruik of beheer en onderhoud
  • Tabel 2-soorten: Beschermde soorten. Hiervoor geldt een vrijstelling bij bestendig gebruik of beheer en onderhoud wanneer wordt gehandeld volgens een geaccordeerde en door initiatiefnemer onderschreven gedragscode
  • Tabel 3-soorten: Strikt beschermde soorten bestaande uit de Habitatrichtlijnsoorten en een selectie van bedreigde soorten

In tabel 5.2 zijn de beschermde tabel 2 en 3-soorten uit de Flora- en faunawet opgenomen die (mogelijk) aanwezig zijn in of nabij het plangebied.

Tabel 5.2 Aangetroffen of verwachte beschermde soorten (tabel 2 en 3)

Soortgroep   Soorten planlocatie  
Flora   -  
Zoogdieren   -  
Vleermuizen   -  
Broedvogels   Alleen algemeen voorkomende soorten (nesten en functionele leefgebied beschermd tijdens broedseizoen)  
Reptielen   -  
Amfibieën   -  
Vissen   -  
Dagvlinders   -  
Libellen   -  
Overige ongewervelden   -  

Geconcludeerd wordt dat er mogelijk sprake is van enkele negatieve effecten in het kader van de Flora- en faunawet. Indien kap van bomen plaatsvindt, kunnen algemene broedvogels tot broeden komen. Geadviseerd wordt om de kap van deze bomen uit te voeren buiten het broedseizoen of een deskundige te laten uitsluiten dat er broedvogels aanwezig zijn wanneer de kap plaatsvindt binnen het broedseizoen. Overige soorte worden niet verwacht in de directe omgeving van het plangebied.

5.7.4 Conclusie

In het bestemmingsplan worden geen grootschalige ingrepen mogelijk gemaakt en het plangebied is niet gelegen binnen een gebied met een beschermde natuurstatus. Het bestemmingsplan is op het gebied van flora en fauna uitvoerbaar.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Wettelijk kader

Volgens de Wet milieubeheer is het nodig een planontwikkeling te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden, met als doel om alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.

Niet in betekende mate

Alleen projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3% grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Dit criterium is een 'of-benadering', wanneer een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit.

De 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

Grenswaarden

De Wet luchtkwaliteit stelt grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In 2011 moet aan de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 worden voldaan. Het jaargemiddelde concentratie mag maximaal 40 µg/m3 zijn en maximaal 35 dagen overschrijding van de 24 uurs gemiddelde concentratie PM10.

Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden. Het jaargemiddelde concentratie mag maximaal 40 µg/m3 zijn en maximaal 35 dagen overschrijding van de 24 uurs gemiddelde concentratie NO2.

5.8.2 Situatie plangebied

In het kader van een aanvraag van een revisievergunning voor het Reststoffencentrum is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd (N001-4400116ENI-evp-V01-NL, 10 augustus 2007, zie bijlage 5). Dit onderzoek is in 2007 uitgevoerd. Inmiddels is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, de grenswaarden in deze wet zijn echter niet veranderd ten opzichte van de het destijds geldende Besluit luchtkwaliteit. In de Wet luchtkwaliteit is het begrip 'In Betekenende Mate' (IBM) geïntroduceerd. Dit houdt in dat normaal gesproken eerst getoetst wordt of de voorgenomen activiteit de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogt. Als dat het geval is, dient toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden. Omdat in 2007 al een grenswaardentoets is gedaan, worden deze conclusies gebruikt en is niet eerst een IBM-toetsing gedaan. In het algemeen kan gezegd worden dat de luchtkwaliteit over de jaren verbetert. Aangenomen mag worden dat wanneer in de toetsing van 2007 geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvond, dat nu ook niet het geval is.

Uit eerder genoemd luchtkwaliteitonderzoek wordt geconcludeerd dat de activiteiten van het Reststoffencentrum van Dusseldorp een mogelijk effect hebben op de luchtkwaliteit door stofemissies ten gevolge van een mobiele puinbreker en door de verkeersaantrekkende werking. Met behulp van berekeningen met het Nieuw Nationaal Model (de puinbreker) en CAR II, versie 6.1.1 (verkeer) is het effect hiervan op de luchtkwaliteit bepaald. Daarnaast is de lokale bijdrage van de nabijgelegen A1 meegenomen bij de beoordeling en is rekening gehouden met dubbeltelling.

5.8.3 Conclusie

De belangrijkste conclusies uit het luchtkwaliteitsonderzoek zijn:

  • Uit de berekeningen met het Nieuw Nationaal Model blijkt dat de lokale bijdrage van de puinbreker aan de jaargemiddelde concentratie fijn stof in 2007 buiten de inrichting nergens boven de 1 µg/m3 uitkomt. In de situatie met achtergrond plus puinbreker worden er geen grenswaarden uit het Besluit luchtkwaliteit 2005 overschreden
  • Bij de berekeningen met CAR II voor de Azelosestraat (ontsluitingsweg) volgt dat zowel in de situatie met als zonder planontwikkeling geen grenswaarden uit het Besluit luchtkwaliteit 2005 worden overschreden in 2007 en 2010

Indien de achtergrondconcentratie, lokale bijdrage van het verkeer, maximale lokale bijdrage van de puinbreker en de lokale bijdrage van de A1 worden opgeteld en rekening wordt gehouden met de dubbeltellingcorrectie, worden zowel direct naast de A1 als op de Azelosestraat (ter hoogte van de ontsluiting met de inrichting) in 2007 geen grenswaarden uit het Besluit luchtkwaliteit 2005 overschreden.

Op basis van de conclusie uit bovenstaand onderzoek uit 2007 en het feit dat de luchtkwaliteit sindsdien verder verbeterd is (door onder meer verbeterde technologiën), wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling inpasbaar is vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit.

5.9 Externe veiligheid (inrichtingen en vervoer gevaarlijke stoffen)

5.9.1 Beleidskader

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van een risico-opleverende activiteit met gevaarlijke stoffen. Het kan daarbij gaan om industriële activiteiten, distributieroutes of buisleidingen. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/ bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet milieubeheer en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Het BEVI heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Het doel wordt in het BEVI vertaald naar begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Naast de aanwezigheid van stationaire bronnen kan transport van gevaarlijke stoffen een rol van belang vormen bij externe veiligheid. De vigerende regels hiervoor vinden we in de circulaire RNVGS.

5.9.2 Situatie plangebied

De voorgenomen ontwikkeling betreft geen bedrijfsactiviteiten die risicovol zijn in het kader van externe veiligheid (er worden geen bevi-activiteiten verricht). Hierdoor hoeft er niet getoetst te worden aan de grenswaarden of richtwaarden voor het plaatsgebonden risico of aan het groepsrisico.

De voorgenomen ontwikkeling is gelegen in de directe nabijheid van de Rijksweg A1, waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Gezien de landelijke omgeving van de planlocatie en omgeving, het feit dat slechts een beperkt aantal personen op de planlocatie aanwezig zal zijn, en het feit dat de bestemmingsplanwijziging het niet mogelijk maakt dat extra (beperkt) kwetsbare objecten worden gerealiseerd, zal het groepsrisico niet veranderen.

Nabij het plangebied, op Azelosestraat 101 ligt een LPG tankstation. Het plangebied ligt net buiten het invloedsgebied van 300 meter van dit tankstation en is daarmee inpasbaar.

5.9.3 Conclusie

Bezien vanuit het aspect externe veiligheid is het bestemmingsplan uitvoerbaar.

5.10 Verkeer en parkeren

5.10.1 Verkeer

Het terrein van Dusseldorp te Borne wordt omringd door de A1/A35, de Kluft en de Azelosestraat (zie figuur 5.3). De inrit/uitrit van Dusseldorp komt uit op de Azelosestraat. Het verkeer dat vanaf het terrein op de Azelosestraat komt, wordt via de Kluft direct op de A1/A35 ontsloten. Zodra het verkeer afkomstig van Dusseldorp het kruispunt Azelosestraat, de Kluft, Hosbekkeweg oprijdt, gaat het op in de normale dagelijkse verkeersstroom.

Door de gemeente Borne zijn verkeerstellingen verricht. De tellingen hebben plaatsgevonden aan de Azelosestraat, de Kluft, Hosbekkeweg (zie figuur 5.3). Waarbij de telling aan de Azelosestraat niet nabij de uitrit van het terrein van Dusseldorp heeft plaatsgevonden. Uit deze verkeerstellingen van 2010 van de gemeente Borne blijkt dat:

  • Het meeste verkeer op alle drie de straten overdag (07.00 uur en 19.00 uur) aanwezig is
  • Er gemiddeld meer verkeer aanwezig is op werkdagen in plaats van weekdagen
  • Bij de telpunten kwam hoofdzakelijk licht verkeer langs, waarbij sprake is van circa
    10.000 tellingen op de Kluft en gemiddeld circa 6.000 tellingen op zowel de Azelosestraat en als op de Hosbekkeweg
  • Met betrekking tot het zware verkeer zijn op een werkdag ter plaatse van de Kluft circa
    300 tellingen gedaan, ter plaatse van de Azelosestraat circa 100 tellingen en ter plaatse van de Hosbekkeweg circa 200 tellingen

Het verkeer van en naar de locatie van Dusseldorp betreft grotendeels vrachtverkeer. Uit het geluidsonderzoek van 2007 blijkt dat er circa 200 vrachtwagens en 10 personenauto's tussen 7.00 uur en 19.00 uur van en naar het terrein rijden. De voorgenomen ontwikkeling, inclusief de aanpassingen naar aanleiding van de voorschriften van de gemeenteraad, hebben geen nadelige gevolgen ten aanzien van verkeer, omdat:

  • De locatie dusdanig dicht bij de afrit van de A35 gelegen is
  • Er uit de tellingen is gebleken dat het verkeer afkomstig vanaf het terrein van Dusseldorp opgaat in de normale dagelijkse verkeersstroom
  • De gemeente Borne voornemens is een zuidelijke randweg aan te leggen, waarbij op het kruispunt met een VRI installatie (verkeerslichten) gewerkt gaat worden. Daarmee wordt de verkeersstroom geheel gereguleerd
  • Door de aanleg van de Zuidelijke Randweg zal verkeer richting A1/Oldenzaal/Duitsland deze weg gaan gebruiken en niet meer door het dorp rijden (Azelosestraat - Europastraat)

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz014-vg01_0017.jpg"

Figuur 5.3 Verkeerssituatie Dusseldorp Borne

5.10.2 Parkeren

Binnen het plangebied wordt parkeren op eigen terrein opgelost. Er doen zich geen problemen voor binnen het plangebied of de directe omgeving hiervan.

5.10.3 Conclusie

Het plangebied is goed bereikbaar en de plannen leiden niet tot problemen op het gebied van parkeren. Vanuit de aspecten verkeer en parkeren is het bestemmingsplan dan ook uitvoerbaar.

5.11 Belemmeringen/leidingen

Over het terrein van Dusseldorp loopt een hoogspanningsverbinding. De ligging van deze verbinding is opgenomen op de verbeelding van het bestemmingsplan.

Ter plaatse van de Azelosestraat liggen nog enkele huisaansluitingen van electra e.d. Deze worden afgekoppeld in verband met de verdere uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding (plankaart) heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

6.2 Opbouw van de regels

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012. Het plan is tevens IMRO-gecodeerd.

Navolgend wordt de systematiek, opbouw en indeling van de regels kort toegelicht.

6.2.1 Inleidende regels

Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten:
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

6.2.2 Bestemmingsregels

In het tweede hoofdstuk komen bestemmingen aan de orde. Het onderhavige bestemmingsplan bevat een drietal bestemmingen, te weten 'Bedrijf-3', 'Verkeer-Verblijf', 'Leiding-Hoogspanningsverbinding' en 'Waarde-Archeologie'.

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
  • bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
  • specifieke gebruiksregels: in dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies.
6.2.3 Algemene regels
  • Anti-dubbeltelbepaling: deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
  • Algemene afwijkingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan genoemde, regels.
6.2.4 Overgangs- en slotregels
  • Overgangsrecht: bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid; Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro;
  • Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
  • Slotregel: deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

Het plan kent in totaal 3 bestemmingen. Deze worden hierna kort toegelicht.

De bestemming 'Bedrijf-3'

Gebruiksmogelijkheden

De gronden met de bestemming 'Bedrijf-3' zijn bestemd voor een vuiloverslagstation met daarbij verhardingen en parkeervoorzieningen, groen- en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

De noordoost hoek van het terrein kent een maximale milieucategorie van 2. Hiervoor is gekozen om voldoende afstand te creëren tot reeds aanwezige woningen. Op deze manier wordt een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van deze woningen gegarandeerd.

De situering van de puinbreker is begrensd tot het aangeduide vlak aan de zuidzijde van het perceel. Alleen op deze locatie kan de puinbreker aan de geluidnormen op de aanwezige woningen voldoen.

Rondom vrijwel de gehele de locatie is de situering van een geluidwal mogelijk gemaakt. Aan de zuidoost zijde van het terrein is deze al aanwezig. Direct grenzend aan de A35 is een geluidwal niet noodzakelijk, aangezien het talud van de A35 ruim boven het maaiveld van het terrein uitsteekt. Dit talud werkt zodoende al geluidwerend. Aan de noord(west) zijde van het terrein is op dit moment nog geen geluidwal aanwezig. Voor het uitvoeren van de huidige bedrijfsactiviteiten is de oprichting van een geluidwal niet noodzakelijk. Echter, wanneer de uitbreiding aan de noordwest zijde wordt gerealiseerd, is een geluidswal benodigd om bij de aanwezige woningen te kunnen voldoen aan de grenswaarden voor geluid. Het gebied waar de uitbreiding kan plaats vinden is op de verbeedling weergeven met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - uitbreiding'. Met de aan te leggen wal wordt ook de landschappelijke inpassing van het terrein gerealiseerd. Door de wal een robuust groen karakter te geven, ontstaat een natuurlijke overgang met de omgeving. In het bestemmingsplan is middels een voorwaardelijke bepaling geregeld dat de geluidwal aangelegd moet zijn, voordat de uitbreiding gerealiseerd kan worden. Ter plaatse van de hoogspanningsverbinding krijgt de geluidwal minder hoge beplanting zodat schade aan de hoogspanningsverbinding wordt voorkomen.

Ook is een dergelijke voorwaardelijke bepaling opgenomen ten aanzien van de waterberging. De toename in verhard oppervlak dient te worden gecompenseerd door extra waterberging te realiseren. In het bestemmingsplan is opgenomen dat de uitbreidingslocatie alleen gerealiseerd mag worden als de waterberging gerealiseerd is.

Op het gehele terrein is opslag toegestaan. Onderscheid is gemaakt in de maximale hoogte van de opgeslagen goederen. Aan de oostzijde, nabij de kern van Borne is een maximale opslaghoogte van 4 meter toegestaan. Op de rest van het terrein is de maximale opslaghoogte 8 meter.

Bouwregels
Gebouwen zijn toegestaan met een maximale hoogte van 10 m. Onder de hoogspanningsverbinding zijn deze gebouwen alleen met advies van de leidingbeheerder mogelijk.

De toegestane hoogtes van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn opgenomen in de planregels.

De bestemming Verkeer - Verblijf

Deze bestemming heeft betrekking op het nieuw aan te leggen fietspad.

De bestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'

Gebruiksmogelijkheden

De bestemming 'Leiding – Hoogspanningsverbinding' betreft een dubbelbestemming en heeft betrekking op de bestaande hoogspanningsverbinding.

Bouwregels

Hier zijn bouwwerken in verband met de hoogspanningsverbinding mogelijk tot 70 m hoogte. Deze

dubbelbestemming legt een beperking op aan de bouwmogelijkheden voor de onderliggende

bestemming. In principe is alleen bebouwing ten behoeve van de leiding toegestaan. Burgemeester en wethouders kunnen hier wel van afwijken ten behoeve van bouwwerken die binnen de onderliggende bestemming mogelijk is, indien het leidingbelang niet onevenredig wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende hoogspanningsverbinding.

De bestemming 'Waarde - Archeologie'

Gebruiksmogelijkheden

De bestemming 'Waarde - Archeologie' betreft eveneens een dubbelbestemming. Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt een omgevingsvergunningsplicht voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover ingeval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen geldt per archeologische dubbelbestemming een specifieke regeling. Deze regeling is van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing groter dan een bepaald oppervlak en dieper dan een bepaalde diepte. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming.

 

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Het uitgangspunt van de gemeente Borne is dat alle kosten verbonden aan onderhavig initiatief voor rekening van de initiatiefnemer, zijnde Dusseldorp, komen. Hiervoor wordt een anterieure overeenkomst en een planschade overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer Dusseldorp gesloten. Hiermee wordt de economische uitvoerbaarheid voldoende gewaarborgd.

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak

8.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties, waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak zal plaatsvinden volgens de in de inspraakverordening opgenomen procedure. Het resultaat van de inspraak zal verwoord worden in een inspraakverslag.

8.3 Vooroverleg

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op Bestemmingsplan Buitengebied, herziening Azelosestraat 115 in Borne.

Er zijn bij dit plan geen rijks- of provinciale belangen betrokken. In overeenstemming met het door de minister van Infrastructuur en Milieu en het college van Gedeputeerde Staten van Overijssel geformuleerde beleid terzake is het plan voor vooroverleg verzonden aan GS, Rijkswaterstaat, Brandweer Twente, TenneT en Waterschap Vechtstromen.

In bijlage 6 is de vooroverlegnota opgenomen.

8.4 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden volgens de artikelen 3.7 t/m 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Vervolgens is het plan op 11 november 2014 door de gemeenteraad vastgesteld (zie bijlage 7).