direct naar inhoud van 4.4 Flora en fauna
Plan: Buitengebied, herziening Erve Hemmelhorst
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpBGhz003-ow01

4.4 Flora en fauna

De Flora- en faunawet voorziet in de bescherming van een aantal planten- en diersoorten. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen 'voldoende zorg' in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. In de praktijk betekent dit dat bepaalde handelingen ten aanzien van dieren en planten slechts onder strikte voorwaarden mogelijk zijn. Ten behoeve van de planrealisatie kan het dan ook nodig zijn om ontheffing aan te vragen in verband met de (voorgenomen) overtreding van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet. Tijdens het plannen van de werkzaamheden dienen de volgende zaken in kaart gebracht te worden:

  • Welke beschermde planten- en diersoorten komen in en nabij het plangebied voor;
  • Leidt het realiseren van het plan of uitvoering van de geplande werkzaamheden tot handelingen die in strijd zijn met de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet;
  • Kunnen het plan of de voorgenomen werkzaamheden zodanig worden aangepast dat dergelijke handelingen niet of in mindere mate gepleegd worden;
  • Is om de plannen te kunnen uitvoeren of de werkzaamheden te kunnen verrichten een ontheffing (ex. artikel 75 van de Flora- en faunawet) vereist?
4.4.1 Quick Scan

Er is een quick scan flora en fauna uitgevoerd (rapport S.A.B., d.d. 27 oktober 2008, bijlage 2) op basis van eenmalig veldbezoek. Deze quick scan heeft aangetoond dat het plangebied in gebruik is als vaste rust- en verblijfplaats van de kerkuil en mogelijk zou het plangebied eveneens als vaste rust- en verblijfplaats worden gebruikt, of als belangrijk onderdeel van het leefgebied (in de vorm van foerageergebied), van de steenuil, vleermuizen, amfibieën en vissen. Negatieve effecten van de beoogde plannen op vaste rust- en verblijfplaatsen (of belangrijke onderdelen van het leefgebied) van strikt beschermde soorten zijn dus niet op voorhand uit te sluiten. Daarom is nader onderzoek uitgevoerd naar:

  • Uilen (kerkuil en steenuil), onderzoeksperiode: jaarrond.
  • Spechten (groene specht), onderzoeksperiode: jaarrond.
  • Vleermuizen (alle soorten), onderzoeksperiode: eind april tot begin augustus, waarvan minimaal éénmaal na half mei vanwege mogelijke aanwezigheid van myotissoorten.
  • Amfibieën (poelkikker), onderzoeksperiode: mei – augustus 2009.
  • Vissen (bermpje en kleine modderkruiper), onderzoeksperiode: jaarrond.

Het gebruik van het plangebied door deze soorten kan door middel van nader onderzoek in beeld worden gebracht zodat het werkelijke effect van de ingreep op (het leefgebied van) daadwerkelijk aanwezige soorten kan worden bepaald. Pas dan kan worden bepaald of het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk is. Bij een dergelijke ontheffing worden vaak mitigerende en/of compenserende maatregelen gevraagd.

4.4.2 Flora- en fauna onderzoek

Op basis van de in paragraaf 5.2.1 genoemde quick scan flora- en fauna is een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd (rapport S.A.B. d.d. 4 januari 2010, bijlage 2). Dit onderzoek bestaat uit een gebiedsanalyse (ruimtelijk ecologisch), beschikbare verspreidingsgegevens van beschermde planten en dieren en een biotoopinschatting op basis van een verkennend veldonderzoek, aangevuld met een gerichte veldinventarisatie naar ontheffingsplichtige soorten.

In het kader van de Flora- en faunawet dient te worden nagegaan of vaste rust- en verblijfplaatsen door de ingreep worden aangetast (verwijderd, ongeschikt gemaakt) of dieren opzettelijk worden verontrust. De beoogde ontwikkelingen kunnen biotoopverlies of verstoring (indirect biotoopverlies) tot gevolg hebben. Invloeden die leiden tot een verminderde geschiktheid van het plangebied als bijvoorbeeld foerageergebied zijn niet ontheffingsplichtig, tenzij het een zodanig belang betreft dat bij het wegvallen van deze functie ook de vaste rust- en verblijfplaatsen van soorten niet langer kunnen functioneren.

Algemeen voorkomende soorten

Door de grondbewerking en de nieuwbouw, zullen alle aanwezige soorten negatieve effecten ondervinden van de ingreep. Voor de meeste soorten is dit tijdelijk van aard. In de toekomst zal waarschijnlijk een deel van het plangebied weer geschikt zijn als leefgebied. Tijdens het gerichte veldonderzoek zijn bruine kikker, gewone pad, middelste groene kikker en kleine watersalamander aangetroffen. Deze soorten zijn beschermd en vallen onder het lichte beschermingsregime van de Flora- en faunawet. Hiervoor geldt dat aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen op basis van een vrijstelling mogelijk is, zonder dat er sprake is van procedurele consequenties.

Strikt beschermde soorten

Tijdens het gericht veldonderzoek door Adviesbureau Mertens zijn geen vaste rust- en verblijfplaatsen van strikt beschermde vleermuizen, spechten, amfibieën en vissen aangetroffen. Vleermuizen zijn alleen foeragerend aangetroffen. Aangezien in het gebied zeer weinig vleermuizen zijn vastgesteld, is het niet aannemelijk dat zich in de gebouwen balts- of paarplaatsen bevinden. Kraamkolonies zijn tevens niet aangetroffen.

Een vaste rust- en verblijfplaats van de jaarrond beschermde kerkuil is aangetroffen op de hooizolder van de boerderij.

4.4.3 Consequenties

Voor het aantasten van een vaste rust- en verblijfplaats van de kerkuil is het op dit moment niet mogelijk een ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet te krijgen. Voor de uitvoering van de plannen dienen mitigerende en compenserende maatregelen genomen te worden, zodat de functionaliteit van het plangebied voor de Kerkuil door de uitvoering van de plannen niet wordt aangetast. Deze maatregelen staan beschreven in paragraaf 4.4.4. Verder is een tweetal algemene voorwaarden vanuit de Flora- en faunawet altijd van toepassing:

  • 1. In het broedseizoen van vogels (half maart tot half juli) mogen de vegetatie, bosjes en opstallen in het plangebied niet worden verwijderd. Het starten van werkzaamheden tijdens deze periode zou leiden tot directe verstoring van broedvogels en het broedsucces. Alle vogels zijn beschermd. Er is geen vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Flora- en faunawet voor activiteiten die vogels in hun broedseizoen zou kunnen verstoren.
  • 2. Op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren. Zo dienen maatregelen te worden getroffen om bijvoorbeeld verstoring tot een minimum te beperken. Dieren moeten onder andere de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood. Dit kan door:
    • a. voortijdig maaien van het plangebied zodat dieren wegtrekken;
    • b. het beperken van verlichting tijdens de avonduren in zomer, voorjaar en herfst ten behoeve van vleermuizen en andere nachtdieren;
    • c. het slopen en rooien starten buiten het voortplantingsseizoen en het winter(slaap)seizoen, zodat het plangebied ongeschikt is voor dieren.
4.4.4 Mitigerende maatregelen

In het plangebied moeten maatregelen worden genomen om te voorkomen dat de ecologische functionaliteit van het plangebied voor kerkuilen afneemt. Deze maatregelen zijn:

  • Het plaatsen van een aantal nestkasten waarvan één zo dicht mogelijk bij de huidige verblijfplaats. Het aantal nestkasten is afhankelijk van de gekozen uitvoeringsvariant;
  • De landschappelijke inpassing van het project moet worden gecombineerd met geschikt foerageergebied voor uilen. Dit houdt in dat ruigtes, struikgewas en houtwallen moeten worden gecombineerd met open plekken en uitkijkposten. De landschappelijke inpassing moet voldoende leefgebied voor muizen opleveren om te voorzien in het voedselaanbod van de kerkuilen.
  • De sloop van de huidige verblijfplaats mag pas starten als de vervangende verblijfplaats is gerealiseerd. Ook mag de sloop niet plaatsvinden als er broedende Kerkuilen aanwezig zijn. In dat geval moet worden gewacht met de sloop totdat de jonge kerkuilen zijn uitgevlogen;
  • Landschappelijke inpassing kan gefaseerd worden uitgevoerd zodat meteen bij de bouwwerkzaamheden ook hier al aan gewerkt kan worden. Dit zorgt voor voldoende voedselaanbod voor aanwezige kerkuilen;
  • De nestkast(en) moeten worden opgenomen in een monitoringstraject waarbij de kasten worden gecontroleerd op eventuele broedgevallen. In dat geval kunnen aanwezige jongen worden geringd ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek. Het verdient aanbeveling om hierbij gebruik te maken van de expertise van de lokale werkgroep;
  • Het gebruik van rodenticides kan niet worden toegestaan in het plangebied. Deze gifstoffen tasten niet alleen het voedselaanbod sterk aan, maar kunnen zich ophopen in het vetweefsel van kerkuilen met alle gevolgen van dien.

De voorgestelde maatregelen kunnen gezien worden als richtlijn. Deze maatregelen zijn ter beoordeling voorgelegd aan de lokale werkgroep. Deze werkgroep heeft aangegeven akkoord te gaan met de maatregelen als richtlijn.

4.4.5 Gebiedsbescherming

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich géén Natura 2000-gebieden. Derhalve kan met zekerheid worden vastgesteld dat het bestemmingsplan 'Erve Hemmelhorst' geen significant negatief effect heeft op een dergelijk gebied.