direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Borne, herziening Zwanenhof
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpBGhz0017-vg02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Zwanenhof is een centrum voor training en verdieping, dat is gevestigd in het voormalige Retraitehuis van de paters Redemptoristen. Het centrum is gevestigd aan de Retraitehuisweg 6 in Zenderen. De directie van De Zwanenhof heeft een plan ontwikkeld waarbij ten westen van het voormalige Retraitehuis een nieuw zorghotel wordt gerealiseerd. Met een positief principebesluit heeft het college van burgemeester en wethouders van Borne op 29 mei 2012 aangegeven dat de gemeente bereid is mee te werken aan een bestemmingsplan herziening voor de realisatie van nieuwbouw ten behoeve van een zorghotel bij De Zwanenhof. Het reeds bestaande gebruik van De Zwanenhof wordt daarbij ook vastgelegd in een bestemmingsplan. Met dit bestemmingsplan wordt deze ontwikkeling mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied bestaat uit het terrein van De Zwanenhof. Het betreft het perceel aan de Retraitehuisweg 6 in Zenderen. Deze locatie ligt op circa 1,2 km ten zuiden van Zenderen en op circa 1,3 km ten westen van Borne. Zie figuur 1.1 voor de globale ligging van het plangebied ten opzichte van de kernen Borne en Zenderen. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Borne, sectie E, perceelsnummers 5586, 5604, 5605 en 5611.

Voor de begrenzing van de locaties binnen het plangebied is aansluiting gezocht bij de begrenzing van de vigerende bestemmingen uit bestemmingsplan 'Buitengebied' (2004). Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz0017-vg02_0001.jpg"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (Bron: Atlas Overijssel)

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor de gronden aan de Retraitehuisweg 6 in Zenderen zijn de bestemmingsplannen 'Buitengebied' (2004) en 'Buitengebied Borne, actualisatie en reparatie' (2010) van kracht. Het eerste bestemmingsplan is vastgesteld op 16 september 2004 door de gemeenteraad van Borne. Op 26 april 2005 is het bestemmingsplan (gedeeltelijk) goedgekeurd door gedeputeerde staten van Overijssel. Het actualisatieplan is op 25 december 2010 in werking getreden.

In de bovengenoemde plannen is aan het perceel van de Zwanenhof zelf de bestemming 'bijzondere bebouwing' met de aanduidingen 'klooster' en 'retraitehuis' met bijbehorende bouwvlakken toegekend. Daarnaast ligt in het noordoosten van deze bestemming de aanduiding 'gastransportleiding' en aan de oostgrens de aanduiding 'riool(pers)leiding'. Met het actualisatieplan zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en 'gebied van boomteelt uit te sluiten' aan het perceel toegekend. Zie figuur 1.2 voor de geldende bestemmingen.

In de bijbehorende regels is bepaald dat de gronden daarmee gebruikt mogen worden voor een klooster, een retraitehuis, en de bescherming en ontwikkeling van landschapswaarden. Binnen de bouwvlakken zijn gebouwen ten behoeve van deze bestemmingen toegelaten, inclusief dienstwoningen.

Aan de gronden ter plaatse van de geplande westelijke inrit aan de Bornerbroeksestraat is de bestemming 'agrarisch gebied met landschapswaarden - b, h' toegekend. De betreffende gronden zijn daarmee bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Daarnaast zijn de gronden mede bestemd voor het behoud en versterking van de landschapswaarden, in de vorm van beplantingselementen en hoogteverschillen.

De gronden ter plaatse van het gewenste zorghotel liggen weliswaar binnen de bestemming 'bijzondere bebouwing', maar zijn niet voorzien van een bouwvlak. Het plan past daarmee niet bij recht binnen de bouwregels van het vigerende bestemmingsplan. Om het plan te kunnen realiseren is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan is daartoe opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz0017-vg02_0002.jpg"

Figuur 1.2: Vigerende bestemming (Bron: bestemmingsplan Buitengebied 2004)

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie betreft een beschrijving en analyse van de bestaande situatie. In hoofdstuk 4 Beleidskader wordt het relevante beleid dat als basis dient voor dit bestemmingsplan besproken. Hoofdstuk 3 Planbeschrijving betreft een planbeschrijving. De verschillende milieuaspecten die van belang zijn voor elk bestemmingsplan worden besproken in hoofdstuk 5 Onderzoek/verantwoording. In hoofdstuk 6 Juridische planopzet wordt aandacht besteed aan de juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 Financieel / economische uitvoerbaarheid en Overleg en inspraak de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ruimtelijke structuur

2.1.1 Landschappelijke karakteristiek

Het landschap rondom Borne behoort tot het voor Twente karakteristieke coulissenachtig samengestelde landschap van het oude kleinschalige essen- en oude hoevenlandschap en het jongere ontginningslandschap. Het oorspronkelijke onderscheid in het landschapsbeeld van de verschillende landschapstypen is ten gevolge van de ruilverkaveling, de ontwikkeling van de grootschalige infrastructuur en de uitbreiding van dorps- en bedrijfsgebieden weliswaar grootschaliger geworden, en in zekere zin ook genivelleerd, maar de oorspronkelijke karakteristieke structuur en het coulissenachtige beeld zijn herkenbaar gebleven.

Deze diversiteit in landschapstypen is ook in de directe omgeving van het plangebied duidelijk terug te vinden. De Zwanenhof ligt in het jonge heide- en broekontginningslandschap, maar in de nabije omgeving zijn ook de typen oude hoevenlandschap, maten en flierenlandschap en essenlandschap aanwezig, zie onderstaande figuur. Het ontginningslandschap is met name gevormd door het in cultuur brengen van de heidegebieden. Dit landschapstype kenmerkt zich door het duidelijk meer open landschapsbeeld van de velden, de meer besloten complexen met bosgebieden, het meer rechte wegenpatroon en de meer grootschalig opgezette boerderijen. De beplantingen bestaan vaak uit wegbeplantingen en bospercelen. Het ontginningslandschap heeft een overwegend agrarisch karakter en is grootschaliger dan het oude hoevenlandschap. Ook voor De Zwanenhof geldt dat er sprake is van een duidelijke planmatige opzet met een symetrische oprit, de centraal gepositioneerde gebouwen, gestructureerde tuinen en bospercelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz0017-vg02_0003.jpg"

Figuur 2.1: Landschapstypen (Bron: Atlas Overijssel)

2.1.2 Ontstaansgeschiedenis

Uit de vorige paragraaf blijkt dat het plangebied grotendeels is gelegen in het jonge heide- en broekontginnings- landschap. Dat de gronden in het plangebied pas vrij recent zijn ontgonnen blijk wel uit de historische kaart van het jaar 1900. Op deze kaart bestaat het gehele plangebied nog uit heidegronden met daarbinnen verstrooid een paar nattere gebieden, verspreid staande beplanting en een enkele houtwal. Zie figuur 2.2 voor de ligging van het plangebied op de historische kaart van het jaar 1900.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz0017-vg02_0004.jpg"

Figuur 2.2: Historische kaart 1900 (Bron: Atlas Overijssel)

Rond 1900 bestonden het plangebied dus nog uit onontgonnen drassige gronden. Voor de Zwanenhof kwam hier in de jaren '20 van de 20ste eeuw een einde aan met de bouw van het retraitehuis voor de paters Redemptoristen. Het huis vormt een indrukwekkend gebouw in deze landelijke omgeving. Het huis is al vrij snel voorzien van een kloostertuin die is ontworpen door landschapsarchitect Pieter Wattez. De achterliggende gronden zijn eveneens ontgonnen tot graslanden. Op de historische kaart uit 1950 zijn opvallende elementen in het plangebied zoals het retraitehuis, de lange oprit en de tuinen duidelijk herkenbaar, zie figuur 2.3. Deze structuur is vandaag de dag nog altijd aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz0017-vg02_0005.jpg"

Figuur 2.3: Historische kaart 1950 (Bron: Atlas Overijssel)

2.2 Functionele structuur

Het terrein ter plaatse van de Zwanenhof was geruime tijd in gebruik ten dienste van het retraitehuis. Het huis was in bezit van de redemptoristen en kent daarmee een religieuze onstaansgeschiedenis. De redemptoristen boden mensen de mogelijkheid om naar het huis te komen om in retraite te gaan. Een retraite is een vorm van spiritueel zelfonderzoek en geestelijke oefening. In de loop van de 20ste eeuw is de kerk als instituut veranderd. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat de Zwanenhof is verkocht.

Vandaag de dag is De Zwanenhof een centrum voor training en verdieping. Daarmee blijft de oorsprong van het huis behouden, maar was er wel sprake van een verbreding van functies. Er komen nog altijd mensen voor bezinning, zelfreflectie en de persoonlijke en intuïtieve ontwikkeling. De nieuwe eigenaren bieden hiervoor verschillende programma's en arrangementen aan. Daarnaast biedt het bedrijf tegenwoordig ook zorgarrangementen aan. Dit kan variëren van een weekend op adem komen tot overbruggingsverblijven voor zorgbehoefenden die niet langer thuis kunnen wonen, maar waarvoor nog niet direct een plaats in een verzorgingstehuis beschikbaar is. Tot slot is er de mogelijkheid om deze unieke plek te gebruiken als trouwlocatie, vergader- of congreslocatie, en vergelijkbare activiteiten. De kloostertuin van de Zwanenhof is openbaar en biedt recreanten de mogelijkheid een ommetje te maken en de sfeer van deze plek te beleven. In 2010 is hiervoor een tuinplan ontwikkeld in een samenwerkingsverband tussen de eigenaren, de gemeente Borne en de provincie Overijssel. Met het plan is de tuin weer in haar oude glorie hersteld en toegankelijk gemaakt voor een breed publiek.

Omdat er sprake is van een toenemende vraag naar zorgarrangementen en een groei van het aantal trainingen is er behoefte aan extra ruimte. Dit om zowel de overnachtings- als de revalidatie en wellnessfuncties te kunnen huisvesten. Daartoe is het initiatief tot realisatie van een nieuw zorghotel ten westen van het retraitehuis opgevat. Zie hoofdstuk 3 voor een beschrijving van het plan.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Het zorghotel

Sinds circa 3,5 jaar is het retraitehuis De Zwanenhof in gebruik als Centrum voor Training en Verdieping. De voormalig religieuze gebouwen zijn met respect voor het verleden ingericht om deze rol op passende wijze te kunnen vervullen. De ruimten en de sfeer van het huis worden door de eigenaren ter beschikking gesteld aan particulieren, bedrijven en organisaties. De activiteiten die worden aangeboden bestaan onder meer uit een breed spectrum aan trainingen, opleidingen en retraites. De bijzondere ruimten kunnen daarnaast ook gebruikt worden voor vergaderingen, workshops, als trouwlocatie, of ter meditatie. Ter ondersteuning van deze functies is er ook sprake van ondergeschikte detailhandel (thematisch winkeltje) en ondergeschikte horeca, waarbij ook catering tot de mogelijkheden behoort. Tot slot biedt Het Retraitehuis als zorghotel de mogelijkheid tot verblijf voor individuele gasten in de vorm van mantelzorgers, herstellende patiënten of gasten die ter preventie van (mentale) klachten even tot rust willen komen. Daarnaast wordt ter overbrugging tijdelijke verblijfsruimte aan groepen van zorginstellingen aangeboden, waarbij het streven is de groep zodra mogelijk weer naar de eigen wooninstelling te laten terugkeren.

Om in te spelen op de groeiende vraag naar herstel-zorg is De Zwanenhof voornemens om een zorghotel te ontwikkelen waarbinnen recreatief verblijf gecombineerd met kuur- zorg- en wellness activiteiten wordt aangeboden. Dit zorghotel zal voorzien in een passend verblijfsrecreatief- en zorgaanbod. De accommodatie van De Zwanenhof kan dan weer voornamelijk gebruikt worden waarvoor hij ooit gebouwd en geschikt is: Centrum voor Training en Verdieping en Retraites. Daarbij wordt wel opgemerkt dat voor een flexibele bedrijfsvoering een onderlinge uitwisseling tussen functies mogelijk is. Het zorghotel gaat zich qua activiteiten specifiek richten op de volgende doelgroepen:

  • Individuele zorghotelgasten;

"Waar het gaat over de individuele gasten gaat het om kortdurend en tijdelijk verblijf in het zorghotel. Er wordt, zonodig, lichte fysieke en/of mentale thuisvervangende zorg verleend in combinatie met een activiteitenprogramma dat afgestemd is op de situatie en de behoefte van de gast. De zorgcoördinator coördineert voor elke individuele gast de juiste, op maat aangeboden fysieke en/of mentale zorg en activiteiten. Het zorghotel biedt het tijdelijk verblijf, de persoonlijke aandacht, activiteiten en dienstverlening in een hotelachtige, comfortabele setting waarin de gast met zijn/haar (zorg)vraag centraal staat. De gasten zijn op herstelvakantie of op vakantie om onder begeleiding te voorkomen dat beginnende klachten verergeren en leiden tot maatschappelijke uitval."

  • Tijdelijke verblijfsgroepen van zorginstellingen;

"Op dit moment wordt in Het Retraitehuis (De Zwanenhof) een deel van de ruimte bezet door wisselende groepen van zorginstellingen. Dit zijn groepen die intramuraal in een andere zorginstelling wonen, maar waarvoor tijdelijk ter overbrugging een andere verblijfsplek nodig is. Dit kan zijn door verbouwing of sloop van de eigen woonplek en nieuwbouw van een nieuwe woonplek die nog niet direct beschikbaar is. Zorg wordt geleverd door hun eigen zorginstelling. Het Retraitehuis biedt ter overbrugging tijdelijke verblijfsruimte, waarbij het streven is de groep zodra mogelijk weer naar de eigen wooninstelling te laten terugkeren. Zodra zorghotel De Zwanenhof geopend wordt, zal deze functie overgeheveld worden."

Ten behoeve van de gasten zullen bij het zorghotel de volgende faciliteiten gerealiseerd worden:

  • Wellness, revalidatiefaciliteiten, sportfaciliteiten;
  • Interne catering;
  • Winkeltje voor de eigen gasten.

3.2 Bebouwing

Ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing en de kwaliteitsimpuls groene omgeving (KGO) is door ing. J.Collou (Buro Collou) een plan opgesteld. Deze is als bijlage 1 opgenomen bij de regels. In dat plan wordt ook ingegaan op de gewenste bebouwing. Daarin staat het volgende over de bebouwing verwoord:

"Het zorghotel zal ten westen van het bestaande retraitehuis worden gebouwd. Voor het ontwerp van het gebouw wordt gezocht naar een vorm waarbij er geen concurrentie ontstaat met het bestaande gebouw van de Zwanenhof, maar waarbij er wel kwaliteit wordt toegevoegd aan de omgeving.Voor de situering van het gebouw is aansluiting gezocht bij de vorm van het perceel. Door het gebouw in de noordwesthoek te leggen, heeft het gebouw optimaal bezonning en kunnen functies op het terrein zoals het parkeren goed ingepast worden zonder dat deze functies het terrein te veel aantasten.

Het gebouw zal in het nieuwe grasland komen te liggen en er deel van uit maken. Door het grasland door te laten lopen in een helling die het dak van het gebouw vormt, wordt het gebouw onderdeel van de omgeving. Het streven is een natuurlijke omgeving waar het gebouw onderdeel van uit maakt in plaats van een terrein dat wordt aangepast aan het gebouw. Het grasdak moet dan ook bestaan uit ‘natuurlijk’ grasland in combinatie met bloeiende akkersoorten. Voor de vormgeving van het gebouw wordt gezocht naar een meer vloeiende vorm waarbij er geen duidelijke grens bestaat tussen landschap en gebouw".

Om te komen tot een goede architectonische uitwerking van het gebouw, worden 4 architecten
gevraagd een uitwerking maken van het gebouw op basis van de volgende uitgangspunten:

  • a. Het gebouw gaat de dialoog aan met omgeving qua materialisatie en vormgeving (hierbij moet worden gedacht aan natuurlijke materialen, gras en glas);
  • b. Het gebouw kent een maximale hoogte zodat backdrop van bomen zichtbaar blijft;
  • c. Gebouw blijft in hoogte ondergeschikt aan Zwanenhof;
  • d. Gebouw vraagt om andere vormgeving dan Zwanenhof, waarbij het inspelen op het ontginningslandschap een rol speelt.
  • e. Landschap/natuur tot in kern gebouw.

Qua maatvoering wordt daarbij uitgegaan van een gebouw van een maximale oppervlakte (footprint) van 3.250 m² om de vereiste functies ten behoeve van het zorghotel te kunnen realiseren. Het maximum brutovloeroppervlak (b.v.o.) bedraagt 5.200 m². Qua bouwhoogte wordt uitgegaan van een bouwhoogte van maximaal 9 meter.

3.3 Landschappelijke inpassing & Kwaliteitsimpuls groene omgeving

Zoals hierboven reeds gesteld is, is ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing en de kwaliteitsimpuls groene omgeving een plan opgesteld, welke is opgenomen als bijlage 1 bij de regels. Het plan is afgestemd met de stadsbouwmeester en landschapsarchitect van de gemeente Borne en op 30 juni 2015 positief beoordeeld.

In figuur 3.1. is een uitsnede van de inrichtingsschets opgenomen. De investering bestaat uit de volgende onderdelen:

  • A. Herstel houtwal noordzijde over 350 meter;
  • B. Struweelsingel nieuwe toegangsweg 140 meter;
  • C. Bos 10.000 m²;
  • D. Boomgaard (20 fruitbomen);
  • E. Botanisch waardevol grasland 13.000 m²;
  • F. Poel 1.500 m²;
  • G. Struweelsingel Retraitehuisweg 180 meter.

De investering leidt daarmee tot zowel een verbetering van de landschappelijke kwaliteit rondom De Zwanenhof als van de ecologische waarde van het gebied. Tegelijkertijd is er sprake van een goede inpassing van het zorghotel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz0017-vg02_0006.jpg"

Figuur 3.1: Landschappelijke inpassing & KGO (Bron: Buro Collou)

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Voorliggend plan heeft geen negatieve gevolgen voor de in de de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte benoemde rijksdoelen en nationale belangen.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

In de SVIR wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

De Barro bevat geen regels die een directe doorwerking vereisen in voorliggend bestemmingsplan. Geconcludeerd wordt dat het plan niet in strijd is met de Barro.

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldaan moet worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Voorliggend bestemmingsplan maakt binnen het plangebied de uitbreiding van De Zwanenhof met een zorghotel mogelijk. Deze ontwikkeling wordt conform de begripsbepaling uit het Bro gezien als een stedelijke ontwikkeling. Derhalve is de ladder voor duurzame verstedelijking op dit plan van toepassing.

De ladder kent drie stappen, waarbij een plan moet voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Ten behoeve van de ladder voor duurzame verstedelijking is advies opgevraagd bij de STEC groep. Dit advies is opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels. Daaruit blijkt dat voorliggend initiatief kan leiden tot een duurzame stedelijke ontwikkeling. Hiermee wordt voldaan aan de het bepaalde in artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro.

4.1.4 Conclusie

De nationale belangen, benoemd in de SVIR, zijn niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling. Dit geldt ook voor de regels uit het Barro. Het plan voldoet bovendien aan de voorwaarden van de ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling. Er is sprake van een actuele regionale behoefte waarin wordt voorzien. Dit is niet mogelijk binnen bestaand bebouwd gebied, waardoor nieuwbouw ten behoeve van het zorghotel mogelijk is. De conclusie luidt dat het plan voldoet aan het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.

Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk.

In 2013 is de Omgevingsvisie op een aantal onderwerpen aangepast. Reden voor deze actualisatie is de evaluatie van de Omgevingsvisie en het Hoofdlijnenakkoord uit 2011. De actualisatie richt zich alleen op de volgende onderwerpen: de ecologische hoofdstructuur (EHS), het streefbeeld Wegencategorisering, windenergie (rol provincie), nieuwvestiging van intensieve veehouderijen in landbouwontwikkelings gebieden (LOG's), kantorenbeleid, definitie van lokaal gewortelde bedrijvigheid, ruimtelijke reservering gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. en tot slot de aanpassing van de verordening op basis van eerder uitgevoerde evaluatie.

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

4.2.3 Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsverordening

In deze paragraaf worden de van toepassing zijnde regels uit de omgevingsverordening getoetst.

Artikel 2.1.3. (SER-ladder voor de Stedelijke omgeving)

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

De provincie verstaat daarbij onder stedelijke ontwikkeling "het realiseren van stedelijke functies zoals woningbouw, bedrijventerreinen, detailhandel, horeca, maatschappelijke, educatieve en religieuze voorzieningen met de daarbij behorende infrastructuur met bijbehorende groen en water en het hiertoe bouwrijp maken van gronden". Met voorliggend plan wordt een zorghotel mogelijk gemaakt als aanvullende functie bij De Zwanenhof. Het gaat bij het zorghotel om een maatschappelijke functie, waardoor er conform bovenstaande definitie sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Het plan moet daarom worden getoetst aan de SER-ladder voor de Stedelijke omgeving.

Binnen het cultuurhistorisch waardevolle gebouw van De Zwanenhof is onvoldoende ruimte aanwezig om de gewenste functies ten behoeve van het zorghotel te ontwikkelen. In verband met een onderlinge uitwisselbaarheid en meervouwig ruimtegebruik van het retraitehuis en het zorghotel is het wenselijk dat beide op loopafstand van elkaar gelegen zijn. Daartoe is bij de planvorming in eerste instantie bezien of er in de directe omgeving van De Zwanenhof ruimte beschikbaar was in bestaande bebouwing. Uiteindelijk is men, na het afketsen van de herontwikkeling van het nabijgelegen asielzoekerscentrum, tot de conclusie gekomen dat er voor deze aanvraag in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen bestaande bebouwing en deze ook niet geschikt te maken is door herstructurering. Daarom is besloten een nieuw zorghotel te bouwen op het terrein ten westen van De Zwanenhof.

Artikel 2.1.5. (Ruimtelijke kwaliteit)

In de toelichting op bestemmingsplannen moet worden onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. In het kader van die onderbouwing moet ook inzichtelijk worden gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagen-benadering die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing. Daarnaast wordt in het kader van de onderbouwing ook gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

In paragraaf 4.2.4 is voorliggend initiatief getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. Zowel de gebiedskenmerken als het ontwikkelingsperspectief maken deel uit van deze toetst. Hier wordt geconcludeerd dat voorliggend bestemmingsplan bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken en past binnen het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief. Voor een nadere motivering wordt naar de betreffende paragraaf verwezen.

Artikel 2.1.6. (Kwaliteitsimpuls Groene omgeving)

Bestemmingsplannen voor de groene omgeving kunnen, met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.5, voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

In paragraaf 4.2.6 en 4.2.7 is het beleid inzake de Kwaliteitsimpuls Groene omgeving beschreven en vooorliggend initiatief getoetst. Daaruit volgt de conclusie dat er sprake is van sociaal-economische motieven. Deze bestaan enerzijds aan het rendabel en in gebruik houden van het cultuurhistorisch waardevolle gebouw De Zwanenhof, in lijn met het oorspronkelijke gebruik. Door een uitbreiding van De Zwanenhof met een zorghotel vindt er een verbreding van functies en aanbod plaats, waardoor het bedrijf beter kan inspelen op de toekomstige vraag. Anderzijds wordt met voorliggend initiatief ingespeeld op de maatschappelijke vraag naar tijdelijke thuisvervangende zorg. Tot slot blijkt uit het hiertoe opgestelde landschappelijke inpassing en KGO-plan dat het verlies aan ecologische en/of landschappeljike waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Artikel 2.11.2. (Cultuurhistorie)

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt aangegeven op welke wijze bij de planontwikkeling rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. Dit is een procesvereiste welke inmiddels ook is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Zie voor deze motivering paragraaf 5.10.2.

Artikel 2.12.3 (Verblijfsrecreatie)

De regels van bestemmingsplannen sluiten permanente bewoning van recreatiewoningen en recreatieverblijven uit. Bij voorliggend plan is geen sprake van permanente bewoning en wordt dit in de regels ook uitgesloten.

4.2.4 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

4.2.4.1 Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

4.2.4.2 Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

4.2.4.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Figuur 4.1 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz0017-vg02_0007.png"

Figuur 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009 (Bron: Provincie Overijssel)

4.2.5 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien dit bestemmingsplan wordt getoetst aan het uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.5.1 Generieke beleidskeuzes

Het plangebied ligt niet in één van de genoemde reserveringsgebieden. Dit bestemmingsplan maakt een stedelijke ontwikkeling mogelijk in de groene omgeving. Bij de afwegingen in de eerste fase "generieke beleidskeuzes" is met name het aspect "SER-ladder voor de Stedelijke omgeving" relevant. In de omgevingsverordening is voor dat aspect bepaald dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Binnen onderhavig plangebied is de bestaande bebouwing al volledig in gebruik voor de diverse programma's, trainingen en overige functies. Op het perceel bevinden zich geen leegstaande gebouwen. Eventuele herbenutting van bestaande bebouwing binnen het plangebied is daarmee niet mogelijk. De mogelijkheid tot ontwikkeling van het zorghotel in de directe omgeving is uitgebreid onderzocht. Lange tijd was er de intentie het nabijgelegen voormalig asielzoekerscentrum te herontwikkelen ten behoeve van het zorghotel. Dit bleek echter niet mogelijk. In de directe omgeving van De Zwanenhof zijn verder geen geschikte gebouwen die gebruikt kunnen worden ten behoeve van het gewenste zorghotel. realisatie van het zorghotel kan daarom enkel worden bereikt door de ontwikkeling van een nieuw gebouw.

Met de realisatie van het zorghotel wordt het mogelijk ook in de toekomst een breed aanbod aan trainings, verdiepings- en zorgarrangementen aan te bieden. De grotere voorzieningen (receptie, restaurant, sport- en wellness, vergaderruimten, tuinen, etc.) zullen meervoudig gebruikt worden door verschillende groepen bezoekers, waarbij er ook sprake is van een onderlinge uitwisselbaarheid en aanvulling qua aanbod tussen het zorghotel en het centrum voor training en verdieping.

Hierdoor kan De Zwanenhof als unieke plek met een rijk verleden voor de toekomst behouden blijven. Zonder uitbreiding van functies zal dit een lastig haalbare zaak zijn. Bij zowel de vormgeving als de locatiekeuze van de nieuwbouw zijn de bestaande kwaliteiten van deze locatie het uitgangspunt geweest. Daarmee wordt voldaan aan de "SER-ladder voor de Stedelijke omgeving". Omdat er ook geen strijdigheid is met de genoemde reserveringsgebieden luidt de conclusie dat dit plan past binnen de generieke beleidskeuzes.

4.2.5.2 Ontwikkelingsperspectieven

Voor het plangebied is bezien welke ontwikkelingsperspectieven van toepassing zijn, zie figuur 4.2. Het plangebied kent op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart van de provincie Overijssel de ontwikkelingsperspectieven:

  • stadsrandgebied: sterke stad-land relaties
  • buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte: mixlandschap

Onderstaande figuur bevat een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart, waarbij het plangebied met een rode cirkel is aangeduid. Met voorliggend bestemmingsplan wordt de locatie van De Zwanenhof positief bestemd en wordt de gewenste uitbreiding ten behoeve van het zorghotel mogelijk gemaakt. Zowel de huidige activiteiten van De Zwanenhof als de uitbreiding ten behoeve van het zorghotel vormt een aanvulling op de verwevenheid aan functies binnen het perspectief 'mixlandschap'. Binnen het plangebied komen landschappelijke, sociaal-economische, natuurlijke, cultuurhistorische en recreatieve functies samen. Door de verbreding van functies met het zorghotel ontstaan er meer mogelijkheden om het cultuurhistorisch erfgoed van De Zwanenhof naar de toekomst toe op een respectvolle wijze in stand te houden. Het gewenste gebruik en de cultuurhistorische waarde versterken elkaar daarbij. Gezien de historische context leveren de gewenste functies ook een positieve bijdrage aan de identiteit en beleefbaarheid van de locatie en het buitengebied rondom Borne en Zenderen.

De aanduiding als stadsrandgebied duidt erop dat het gebied binding heeft met de omliggende stedelijke gebieden. Het plangebied heeft dan ook een centrale ligging binnen de netwerkstad Twente, waardoor de verschillende functies goed bereikbaar zijn voor de inwoners van de diverse steden en de diverse ziekenhuizen in Twente. Derhalve kan worden gesteld dat voorliggend bestemmingsplan een positieve bijdrage levert aan het landelijk gebied in Overijssel en in overeenstemming is met de ter plaatse geldende perspectieven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz0017-vg02_0008.jpg"

Figuur 4.2: Uitsnede Perspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Atlas Overijssel)

4.2.5.3 Gebiedskenmerken

Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) wordt het volgende opgemerkt. Het plangebied ligt qua natuurlijke laag op een dekzandvlakte. Het betreffende agrarische cultuurlandschap is het jonge heide- en broekontginningslandschap. In hoofdstuk 2 is al geconstateerd dat het plangebied pas vrij recent, in de 20ste eeuw, in ontwikkeling is gebracht. De stedelijke laag is niet van toepassing. De lust- en leisurelaag wijst er op dat het gebied ligt binnen stads- en dorpsranden.

Dekzandvlakte- en ruggen

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd. De ambitie van de provincie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld
door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met ‘natuurlijke’ soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

Jonge heide- en broekontginningslandschap

De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het ‘inbreidings’­ landschappen met en rommelige driehoekstructuren als resultaat. Ook sommige recente heringerichte agrarische landschappen worden tot deze caegorie gerekend, omdat van het oorspronkelijke landschap niets meer terug te vinden is. De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen.

Stadsrandgebied

De stads- en dorpsrand is een overgangsgebied. Hier is sprake van elkaar twee overlappende invloedssferen. De randen zijn bepalend voor de identiteit van zowel de steden- en dorpen als het landschap eromheen. De (potentiële) kwaliteit is die van de ‘best of both worlds’; stedelijke voorzieningen, verspreid liggende (gewilde) woon- en werkfuncties, padennetwerk in een landschappelijk raamwerk. Dichtbij stad en dorp en toch buiten. Randen gaan niet alleen over de ‘functionele mix’, maar vooral ook over herkenbaarheid, duidelijkheid, silhouetten (kerktorens, markante gebouwen, bruggen, ed) het je thuis voelen. Markante zichtlijnen op dorpen versterken de randkwaliteit. In de stads- en dorpsranden sluiten recreatieve en utilitaire routes van buiten de stad/het dorp aan op de binnenstedelijke/dorpsstructuur. In deze gebieden komen veel opgaven en belangen samen zoals dorps- en stadsuitbreidingen, infrastructuur, landbouw, landschapsontwikkeling, water en natuur. De provincie heeft de ambitie ontwikkelingen van woon-, werken recreatiemilieus in de stads- en dorpsranden te verbinden aan hun omgeving met landschappelijke structuren en routes. Integrale projecten waarin stedelijke programma’s en landschappelijk raamwerk gelijktijdig worden ontwikkeld en gerealiseerd. Tegengaan van verrommeling in de randzones. Bijdragen aan aantrekkelijke mix woon-, werk en recreatiemilieus.

Conclusie gebiedskenmerken

Ten behoeve van het initiatief van De Zwanenhof is door ing. J.Collou een plan opgesteld voor de landschappelijke inpassing en kwaliteitsimpuls groene omgeving. Dit plan is als bijlage 1 opgenomen bij de regels. Daarbij zijn de ter plaatse geldende gebiedskenmerken geanalyseerd om te komen tot een goede landschappelijke inpassing. Uit het plan blijkt dat de ontwikkeling nadrukkelijk aansluiting zoekt bij het jonge heide- en broekontginninslandschap waarin de locatie ligt. Daarbij wordt opgemerkt dat ook de karakteristieke bebouwing ter plaatse van het bestaande retraitehuis volledig in zijn waarde wordt gelaten. De ligging in het stadsrandgebied komt niet zozeer terug in het landschappelijke ontwerp, want er zijn geen directe zichtlijnen met stedelijk gebied. Het blijkt wel uit de functionele relatie die het zorghotel heeft met de stedelijke doelgroep. Het zorghotel ligt in een rustige, landelijke omgeving, maar tegelijkertijd ook binnen de Netwerkstad Twente. Daarnaast vindt door de uitvoering van de landschappelijke inpassing (inclusief KGO) een versterking van de ruimtelijke kwaliteit plaats. geconcludeerd wordt dat met voorliggend plan de ter plaatse geldende gebiedskenmerken op positieve wijze worden versterkt.

4.2.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Met de vaststelling van de Omgevingsvisie heeft de provincie ook gekozen voor de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Bekende onderwerpen als Rood-voor-rood, Rood-voor-groen en Nieuwe landgoederen vallen tegenwoordig onder dit beleid. Het KGO-beleid biedt echter ook mogelijkheden tot nieuwvestiging of grootschalige uitbreiding van bestaande functies in het buitengebied.

"Kort gezegd betekent dit dat er in het buitengebied ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en
nieuwe ontwikkelingen, meer dan in het Streekplan het geval was, mits die gelijk opgaan met verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. Ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestaties moeten in
evenwicht zijn" (Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, provincie Overijssel 2010).

In de omgevingsverordening is daartoe opgenomen dat bestemmingsplannen voor de groene omgeving kunnen voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Voor het bepalen van evenwicht tussen de geboden ontwikkelingsruimte en de kwaliteitsprestaties is er geen standaard methode. De provincie laat het aan de betreffende gemeenten om hiervoor een beleidskader te ontwikkelen, of maatwerk te verrichten. Het is aan de gemeente om aan te geven welke sociaaleconomische en maatschappelijke belangen er aan een plan ten grondslag liggen. Wel zijn er al drie variabelen benoemd die hierbij gehanteerd kunnen worden:

  • 1. is de ontwikkeling gebiedseigen of gebiedsvreemd?
  • 2. wat is de schaal van de ontwikkeling en de impact op de omgeving?
  • 3. dient het initiatief een eigen belang of ook maatschappelijke belangen?

In onderstaande figuur zijn de drie variabelen opgenomen in een weegschaal-model.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz0017-vg02_0009.jpg"

Figuur 4.3: De balans bij KGO (Bron: provincie Overijssel)

4.2.7 Toetsing van het initiatief aan KGO

Het plan voor de realisatie van een zorghotel bij De Zwanenhof betreft een sociaal-ecnomische initiatief gericht op een efficiënte bedrijfsvoering en verbreding van activiteiten van een bestaand bedrijf. Daarmee komt het bedrijf, onder de genoemde voorwaarden, in aanmerking voor een uitbreiding. Daarvoor moet wel worden aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. Hiertoe is door door ing. J.Collou een plan opgesteld voor de landschappelijke inpassing en kwaliteitsimpuls groene omgeving (zie bijlage 1 bij de regels). Daarin is nader gemotiveerd dat én op welke wijze met voorliggend plan wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. Het plan is in goed overleg met zowel de provincie als de gemeente tot stand gekomen. Geconcludeerd wordt dat in het plan het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd.

4.2.8 Conclusie

Dit bestemmingsplan geeft door de ontwikkeling van nieuwe economische dragers in het buitengebied en het behoud en de beleefbaarheid van een cultuurhistorisch waardevolle locatie op positieve wijze uitvoering aan het provinciale beleid, waarbij de ter plaatse aanwezige gebiedskenmerken in acht zijn genomen. Bovendien wordt het extra ruimtebeslag ter plaatse van het zorghotel in voldoende mate gecompenseerd door de realisatie van landschappelijke en ecologische waarden. Het plan voldoet daarmee aan het provinciale beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Borne

In het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, die per 1 juli 2008 in werking is getreden, is elke gemeente verplicht één of meerdere structuurvisies op te stellen voor het gehele grondgebied. Naast deze wettelijke verplichting maken nieuwe inzichten, diverse grootschalige plannen en ontwikkelingen in en rond Borne een actueel ruimtelijk sturingsmiddel noodzakelijk. De gemeente Borne heeft begin 2008 besloten om voor het totale grondgebied van de gemeente een structuurvisie op te stellen. De Structuurvisie Borne is vastgesteld op 23 juni 2015 en heeft betrekking op de periode 2010-2030. In de Structuurvisie Borne zijn ondermeer keuzes gemaakt over de wijze waarop Borne zich binnen de Netwerkstad wil profileren én via welke strategie zij deze keuze concreet wil verwerkelijken. Hiertoe is ingegaan op het imago dat de gemeente Borne wil uitstralen, het profiel dat de gemeente nastreeft en de vraag hoe aan het stedelijk gebied, de bedrijventerreinen en het landelijk gebied ontwikkelen en een ‘Borns’ karakter kan worden gegeven.

In figuur 4.4 is een uitsnede van de structuurvisiekaart weergegeven, waar ter verduidelijking de locatie van De Zwanenhof rood omlijnd is. Voor het buitengebied wordt aangegeven dat er onder de naam 'De Groene Poort' een visie is ontwikkeld voor het buitengebied van Borne. De Groene Poort vormt een kruispunt tussen de stedelijke en landschappelijke assen in Twente. Het behoud van het authentieke Twentse coulissenlandsschap staat daarbij centraal. Economische activiteiten, waaronder landbouw, zijn belangrijk om dergelijke doelen te bereiken. In paragraaf 4.3.4 wordt specifieker ingegaan op 'De Groene Poort'. Daarnaast wordt aangegeven dat ten behoeve van ontwikkelingen per landschapstype verschillende uitgangspunten centraal staan. Zoals hiervoor reeds aangegeven ligt het plangebied in het jonge heide- en broekontginningslandschap. Voor dit landschapstype geldt de volgende ontwikkelingsrichting:

"Als er ontwikkelingen plaatsvinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken, waterlopen, ontginningslinten met erven en aan de kenmerkende ruimtematen".

Met dit plan wordt ten westen van De Zwanenhof een nieuw gebouw gerealiseerd ten behoeve van een zorghotel. Daarmee blijven de bestaande karakteristieke panden behouden. Het geheel wordt zorgvuldig landschappelijk ingepast, zoals ook blijkt uit het landschappelijke inpassingsplan. Deze ontwikkeling betekent een verbreding van functies in het buitengebied met een aanvullend zorg- kuur- en recreatief aanbod. Het plan doet geen afbreuk aan de landschappelijke kwaliteit ter plaatse. Dit plan is in lijn met de Structuurvisie Borne.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz0017-vg02_0010.jpg"

Figuur 4.4: Uitsnede structuurvisie gemeente Borne

4.3.2 Economische beleidsnotitie 'Borne Werkt'

Op 3 juli 2012 is de economische beleidsnotitie 'Borne Werkt' vastgesteld. De beleidsnotitie is opgesteld met als doel een visie op de economie te creëren. Uit de 'rode draad' van het economische beleid in Borne komen de volgende speerpunten naar voren:

  • 1. Behoud en versterk de (woon)kwaliteit van de gemeente.
  • 2. Versterk het verblijfsklimaat in het centrum van Borne.
  • 3. Faciliteer en promoot de ontwikkeling van de "nieuwe" economische dragers: zorg, wellness, toerisme en recreatie.
  • 4. Stimuleer een diversiteit aan vestigingsmogelijkheden voor bedrijven en ZZPers.

Het mag duidelijk zijn dat voorliggend plan een bijdrage levert aan het derde speerpunt. Hier worden in het bijzonder de volgende punten uit het 'gemeentelijk takenpakket' voor dit speerpunt aangehaald:

  • Regelmatig contact houden met ondernemers in de recreatieve sector en hen vanuit de gemeente ondersteunen, bijvoorbeeld door het faciliteren van initiatieven of het bieden van mogelijkheden in het bestemmingsplan;
  • Kwaliteit van recreatieve routenetwerken behouden en versterken;
  • Faciliteren van marktpartijen die (vernieuwende) initiatieven op het gebied van zorg in Borne willen introduceren. Bijvoorbeeld qua locatiekeuze. In eerste instantie voor de eigen ouderen, maar eventueel ook als 'zorgtoerisme';
  • Initiatieven op het vlak van wellness kunnen een interessant ontwikkelpunt zijn, omdat deze aansluiten bij het rustige en landelijke imago van Borne;
  • Ontwikkelen visie op benutting van (mogelijk) vrijkomende religieuze centra in het buitengebied. Faciliteren van gewenste ontwikkeling.

Uit de economische beleidsnotitie blijkt dat het buitengebied van Borne kansen biedt voor de ontwikkeling van nieuwe economische dragers. Daarbij is specifiek gewezen op zowel de zorgeconomie, als op wellness, toerisme en recreatie. Het voorliggende plan sluit hier uitstekend bij aan met de ontwikkeling van een zorghotel ter plaatse van De Zwanenhof. Bij de ontwikkeling van deze economische dragers wordt bovendien tegelijkertijd het toeristische profiel van Borne versterkt door gebruik te maken van de aanwezige cultuurhistorie en streekproducten, iets dat in de beleidsnotitie wordt aangeraden. Tot slot zal het voorgenomen plan zorgen voor een economische impuls door het creëren van nieuwe werkgelegenheid en het versterken van de plaatselijke middenstand. De inkoop zal voor beide locaties zoveel mogelijk gericht zijn op streekproducten, afkomstig van plaatselijke leveranciers.

Voorliggend plan past binnen het beleid zoals verwoord in de economische beleidsnotitie 'Borne Werkt'.

4.3.3 Toetsingskader commerciële voorzieningen gemeente Borne

Het ‘Toetsingskader commerciële voorzieningen gemeente Borne’ is door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld op 26 april 2011. Ook buiten het centrum van Borne speelt een aantal ontwikkelingen en vragen op het gebied van voorzieningen (onder meer in nieuwbouwwijk Bornsche Maten en in de kleine kerkdorpen). De gemeente Borne heeft daarom behoefte aan een integraal en actueel ruimtelijk toetsingskader voor commerciële voorzieningen voor de hele gemeente. Daarom is het 'Toetsingskader commerciële voorzieningen gemeente Borne' opgesteld.

Samenvattend zijn de volgende ruimtelijke keuzes met betrekking tot de voorzieningen-structuur in Borne gewenst:

  • Het centrum van Borne is het belangrijkste voorzieningencluster van de gemeente. Hier mogen alle typen voorzieningen vestigen en uitbreiden. Nieuwe ontwikkelingen worden zoveel mogelijk geconcentreerd in het centrum.
  • Buiten het centrum wordt terughoudend omgaan met ontwikkelingen. Er worden geen nieuwe voorzieningenclusters ontwikkeld.
  • Letterveldweg en De Dorsmolen behouden hun wijkverzorgende functie met voorzieningen passend bij de dagelijkse boodschappenfunctie (zoals supermarkt, verswinkels, kapper, snackbar). Verdere uitbreiding van het aanbod is hier ongewenst.
  • In Zenderen en Hertme is het draagvlak voor voorzieningen beperkt. Kernverzorgende voorzieningen zijn toegestaan, maar naar verwachting niet haalbaar te exploiteren. Bestaande voorzieningen kunnen blijven bestaan.
  • Uitbreiding van de woninginrichtings- branche is niet haalbaar en niet gewenst.
  • Enige schaalvergroting van bestaande bouwmarkt(en) is mogelijk. Voor nieuwe vestigingen ontbreekt de marktruimte.
  • Modernisering van het tuincentrum is indien gewenst mogelijk (groter bebouwd en overdekt gedeelte, maar geen uitbreiding winkeloppervlak en beperkt nevenassortiment).

Bij voorliggend plan is sprake van de uitbreiding van De Zwanenhof met een zorghotel. Een dergelijke functie vormt een logische aanvulling op de reeds bestaande activiteiten bij De Zwanenhof en dient in de directe nabijheid van De Zwanenhof te worden gerealiseerd. Er is geen sprake van een nieuw voorzieningencluster ten behoeve van dagelijkse boodschappen, kernverzorgende voorzieningen, woninginrichting, bouwmarkten en/of tuincentrum. Daarmee is voorliggend plan in lijn met het toetsingskader.

4.3.4 De Groene Poort

De Groene Poort was een integraal project van de provincie Overijssel en gemeente Borne en had tot doel om het buitengebied van Borne te ontwikkelen als een groene long in het stedelijk netwerk van Netwerkstad Twente en als groene verbinding tussen Noordoost en Zuidwest Twente. Gezien het feit dat ten tijde van de planvorming van voorliggend plan het beleid voor De Groene Poort leidend was, is dit beleidsstuk hier alsnog opgenomen. Een belangrijk doel van de Groene Poort was het behoud en de ontwikkeling van het authentieke Twentse landschap gecombineerd met de versterking van de economie. Dat betekent dat er ruimte was om te ondernemen onder gelijktijdige versterking van de ruimtelijke kwaliteit. De Groene Poort was een uitvoeringsgericht programma, waarbij samenwerking werd gezocht met bewoners van het gebied. Onder vijf thema’s konden verschillende projecten en activiteiten worden benoemd, die vorm en inhoud gaven aan de verdere uitwerking en uitvoering van De Groene Poort. Daarnaast konden ook ondernemers en bewoners uit het gebied met hun initiatieven hierop aanhaken.

Landschap & economie

Hoofddoel bij dit thema was om evenwicht te creëren tussen het behoud en versterking van het authentieke Twentse landschap en versterking van de Bornse economie. Hierdoor ontstaat ruimte om te ondernemen op het platteland en wordt de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied versterkt. Duurzame economische activiteiten geven immers een basis om te investeren in het landschap.

Kunst, cultuur & voorzieningen

Dit thema kon een brugfunctie vervullen tussen stad en platteland. Hoofddoel was om de mogelijkheden en potenties van kunst en cultuurwaarden in te zetten voor het versterken van de beleving van het gebied voor bezoekers. Het was de basis voor een gezonde sociale infrastructuur. Het thema ondersteunde een gezonde economische ontwikkeling van het platteland, bijvoorbeeld voor recreatie, toerisme en het winkelbestand.

Ontsnipperen & verbinden

Het is belangrijk om versnippering van het buitengebied tegen te gaan. Dit was dan ook het hoofddoel van het thema Ontsnippering en verbinding. Belangrijke pijler was het verbeteren van de infrastructuur voor mens en ecologie, zodat er een groene verbinding ontstaat van Noordoost naar Zuidwest Twente. Om dit thema kracht bij te zetten, beschikte De Groene Poort over een gebiedsmanager die onder andere de grondmobiliteit in kaart brengt.

Kennis, ontwikkeling & innovatie

Het blijven ontwikkelen van kennis en innovatie was belangrijk binnen De Groene Poort. In dit thema werden er volop mogelijkheden geboden om zowel bewoners van het gebied als medewerkers van De Groene Poort kennis op te doen en daarmee mogelijk innovaties te ontwikkelen. Voorbeelden van projecten binnen het thema zijn bijvoorbeeld het onderzoek van Wageningen Universiteit naar de stadsrand - buitengebied (uitgevoerd in de Stroom Esch) en de oprichting van de Werkplaats, waar verschillende onderwijsinstellingen als ROC, Saxion Hogescholen en Wageningen Universiteit zitting nemen.

Het plangebied ligt middenin de Groene Poort. Het zorghotel is uniek in zijn soort in Twente en een mooie toevoeging aan het aanbod van (zorg-) verblijfsrecreatie. Met de vormgeving van het landschappelijke inrichtingsplan is specifiek rekening gehouden met de cultuurhistorische waarde van het klooster en retraitehuis. Het behoud van het karakter van deze gebouwen wordt van groot belang genoemd voor de Groene Poort en de aantrekkelijkheid van het gebied voor fietsers, wandelaars en andere bezoekers. Dit wordt nog verder versterkt door de aanleg van de diverse landschappelijke elementen, zie paragraaf 3.3. Eerder is in het kader van de Groene Poort uitvoering gegeven aan het herstel van de kloostertuin bij De Zwanenhof. De uitvoering van het project Kloosterpark Zwanenhof wordt voor een belangrijk deel door vrijwilligers gedaan.De locatie maakt deel uit van de kloosterpadwandeling en in de directe omgeving liggen eveneens knooppuntenroutes van het bekende fietsnetwerk in Twente. Deze routes en wandelmogelijkheden worden met voorliggend plan uitgebreid. In de beleidsnota wordt ook aangegeven dat er binnen de Groene Poort behoefte is aan verblijfsaccommodaties. Het nieuwe zorghotel geeft hier een concrete invulling aan en biedt tegelijkertijd faciliteiten voor passerende recreanten die gebruik maken van de bestaande route netwerken.

De conclusie luidt dat voorliggend plan in ljin was met de beleidsnota van De Groene Poort en op positieve wijze bijdraagt aan eerdere doelstellingen.

4.3.5 Beleid Zorg- en Woonvoorzieningen voor bijzondere doelgroepen

In deze beleidsregels staat het thema (zorg)voorzieningen voor bijzondere doelgroepen binnen de gemeente Borne centraal. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat de gemeente Borne de afgelopen jaren geconfronteerd is met diverse verzoeken voor nieuwe ontwikkelingen op dit gebied en er behoefte aan beleid bestaat voor dit thema. In de Woonvisie Borne 2010 – 2014 (vastgesteld door de gemeenteraad op 9 november 2010) is daarom reeds aandacht geschonken aan zorg- en woonvoorzieningen voor bijzondere doelgroepen binnen de gemeente Borne. Ten aanzien hiervan is in de Woonvisie opgenomen dat ‘het niet verstandig wordt geacht om zonder meer nieuwe ontwikkelingen in dit verband toe te staan’.

Uitgangspunten voor het beleid is dat het van algemeen belang is en blijft dat de leefbaarheid en het woonklimaat op een goede manier worden gewaarborgd voor de inwoners van de gemeente. Hiertoe moet er een balans zijn tussen verschillende zorgvoorzieningen (ter voorkoming dat er een overcapaciteit aan bepaalde (zorg)voorzieningen zal ontstaan in één gebied) en moet er sprake zijn van voldoende spreiding tussen de verschillende voorzieningen. In het beleid zijn de hiervoor genoemde uitgangspunten nader uitgewerkt en is een visie ontwikkeld ten aanzien van de beleidsruimte die geboden wordt voor nieuwe ontwikkelingen gericht op het aanbieden van zorg aan bijzondere doelgroepen.

Met voorliggend plan wordt ten eerste een zorghotel mogelijk gemaakt, waar individuele gasten kunnen verblijven en herstellen. Daarbij gaat het om gasten die om uiteenlopende redenen tijdelijk verblijven op één van de twee locaties. Er wordt, zo nodig, lichte fysieke en/of mentale zorg verleend in combinatie met een activiteitenprogramma dat afgestemd is op de situatie en de behoefte van de gast. De gasten zijn op herstel vakantie of op vakantie om preventief uitval te voorkomen. Bij deze activiteiten is echter geen sprake van een woonvoorziening voor een bijzondere doelgroep, zoals in het beleid wordt bedoeld.

Ten tweede is er sprake van het verblijf van wisselende groepen van zorginstellingen. Dit zijn groepen die intramuraal in een andere zorginstelling wonen, maar waarvoor tijdelijk ter overbrugging een andere verblijfsplek nodig is. Zorg wordt geleverd door hun eigen zorginstelling. Binnen het zorghotel en retraitehuis wordt ter overbrugging tijdelijke verblijfsruimte geboden, waarbij het streven is de groep zodra mogelijk weer naar de eigen wooninstelling te laten terugkeren. In dat kader is er sprake van een woonvoorziening voor bijzondere doelgroepen. Dat is een gebouw, dat dient om te voorzien in de aangepaste woonbehoefte, ten behoeve van personen voor wie de normale woonvoorzieningen niet passend of toereikend zijn. De woonvoorziening heeft 24-uurs nabije zorg en bescherming, inclusief toezicht. Wel wordt opgemerkt dat er bij voorliggend plan sprake is van een tijdelijk verblijf van de groepen van zorginstellingen. Het gaat daarbij om zorgbehoevende ouderen en andere zorgbehoevende personen, mensen met een lichamelijke en of verstandelijke beperking.

Conform beleid hebben initiatiefnemers voor dit plan een principeverzoek ingediend, waarop de gemeente positief heeft geantwoord. Daarop is door de initiatiefnemers een compleet projectplan (bedrijfsplan) ingediend bij de gemeente. Uit het bedrijfsplan blijkt dat er behoefte bestaat aan de ontwikkeling én dat het aanwezige aanbod van bestaande zorgaanbieders/ -instellingen hiertoe niet toereikend is. Uit voorliggende toelichting blijkt dat deze ontwikkeling past bij de omgeving en de gebiedskenmerken en op welke wijze een bijdrage wordt geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit van het landschap. Het bedrijfsplan is positief beoordeeld door de productgroep Welzijn en Educatie (d.d. 1 mei 2014) en de productgroep Bestuur en Strategie van de gemeente Borne (d.d. 10 juni 2014). Binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan kan geen gebruik worden gemaakt van leegstaande gebouwen. Om het zorghotel te kunnen realiseren is nieuwbouw ten westen van De Zwanenhof een vereiste. Het plan, wat dus gedeeltelijk een tijdelijke woonvoorziening voor bijzondere doelgroeppen (zorgbehoevende ouderen en andere zorgbehoevende personen, mensen met een lichamelijke en of verstandelijke beperking) omvat, past binnen de randvoorwaarden uit de beleidsnotitie.

4.3.6 Kadernota Cultuur, recreatie en toerisme 2009-2012

In deze kadernota staat beschreven dat er nog te weinig verblijfsrecreatie is in Borne. Er zouden meer verblijfsrecreatieve voorzieningen bij mogen komen. Het streven is daarbij naar een gedifferentieerd aanbod aan extensieve voorzieningen. De focus moet vooral liggen op kleinschaligheid zoals kamperen, boerderijkamers en Bed & Breakfasts. Speerpunten voor ontwikkeling zijn:

  • gebruik maken van de Groene Poort;
  • behoud van culturele waarden binnen het landschap en de bebouwde kern;
  • stimulering van horeca en verblijfsrecreatie.

Er wordt zoals gezegd gestreefd naar een gedifferentieerd aanbod van extensieve voorzieningen, waarbij spreiding aandacht verdient. De ontwikkeling moet zich met name richten op een verblijf van enkele dagen wat aansluit bij de trend in Twente. De gedachten gaan hierbij uit naar het realiseren van een hoogwaardige hotelvoorziening die aansluit op de gedachtengang van het kloosterpad (onthaasten, wellness en luxe). De gemeente is hierbij sterk afhankelijk van een particulier initiatief. De voorkeur gaat uit naar een hotel c.q. pensionvestiging in de kern van Borne, om gasten op loopafstand van het grootste deel van de Bornse voorzieningen te hebben.

Initiatieven voor nieuwe horeca die het centrum bijten worden in principe niet toegestaan. Omdat horeca sterk afhankelijk is van het concept van de ondernemer kan incidenteel een uitzondering worden gemaakt op een bijzonder horecabedrijf in een bijzonder gebouw. Dit type horeca richt zich voor een belangrijk deel op een specifieke doelgroep of een specifiek marktsegment. Dergelijke horecabedrijven dienen iets toe te voegen aan het horeca-aanbod in Borne en mogen geen bedreiging vormen voor het functioneren van het centrum.

Met voorliggend plan voor het nieuwe zorghotel op het terrein van De Zwanenhof wordt het zorgrecreatieve aanbod uitgebreid. Het plan richt zich o.a. specifiek op het zorgsegment binnen het toeristische verblijfsrecreatieve aanbod. Door de locatie en dit aanbod sluit het plan naadloos aan op de gedachtegang van het kloosterpad en de uitgangspunten voor de Groene Poort. Voorliggend plan past daarmee binnen het beleid uit de kadernota.

4.3.7 Nota Verblijfsrecreatie in Borne

Borne heeft een aantrekkelijke omgeving met veel afwisseling. De essen, bossen en beken bieden veel belevingsmogelijkheden voor uiteenlopende recreanten. Deze mogelijkheden moeten in de komende jaren verder versterkt, uitgebreid en gedifferentieerd worden. De kenmerkende 'groene vingers' van Borne zorgen reeds voor aantrekkelijke recreatiemogelijkheden in het buitengebied.

In juli 2002 is de beleidsnota recreatie en toerisme “Borne, knooppunt van kunst, cultuur en natuur” vastgesteld door de gemeenteraad. Hierin zijn de ambities weergegeven ten aanzien van recreatie en toerisme in de gemeente Borne. In september 2006 is vervolgens de beleidsnota “Verblijfsrecreatie in Borne” vastgesteld door de gemeenteraad. Deze beleidsnota is opgesteld om de stroom van bezoekers van buitenaf te vergroten door versterking en uitbreiding van het toeristisch-recreatief aanbod met als doel het optimaliseren van de leefbaarheid in de gemeente Borne, waarbij de economische betekenis van toerisme en recreatie een belangrijke factor is. Hiertoe worden de groene waarden, alsmede het profiel van kleinschaligheid behouden, de samenhang van het aanbod wordt versterkt en authenticiteit wordt nagestreefd. Een kader voor verblijfsrecreatie in Borne is temeer nodig omdat het landelijk gebied in de komende jaren een enorme verandering door zal maken. De veranderingen in de landbouwsector – waaronder schaalvergroting maar ook opheffing van agrarische bedrijven – leidt tot veranderingen in het landschap en de zoektocht naar andere economische dragers in het landelijk gebied. Toerisme en recreatie kan één van deze nieuwe economische dragers zijn. Eén van de actiepunten binnen het beleids- en actieplan is het vergroten van het aantal overnachtingen en het aantal overnachtingsmogelijkheden binnen de gemeente Borne.

Bovenstaande nota bevat geen concrete kaders voor zorghotel of andere verblijfsaccommodaties op het kruisvlak tussen zorg en verblijfsrecreatie. Wel wordt aangegeven dat ter versterking van het recreatief-toeristisch product nieuwe / vernieuwende initiatieven op het gebied van verblijfsrecreatie worden gestimuleerd, dit mede om nieuwe doelgroepen te bereiken. Eventuele initiatieven worden daartoe individueel afgewogen. Voor dit plan geldt dat er sprake is van een bijdrage aan het aanbod van tijdelijke zorg- en kuurvoorzieningen als het aanbod aan verblijfsrecreatieve voorzieningen. Het betreft een vorm van zorgtoerisme gericht op herstel, preventie en herstelvakantie. Dit leidt tot een kwalitatieve en economische meerwaarde binnen de gemeente. Hiermee wordt een specifieke doelgroep bediend. Dit geeft op positieve wijze uitvoering aan het beleid voor verblijfsrecreatie in Borne.

4.3.8 Welstandsnota

De welstandsnota van Borne bevat de basisvoorwaarden, waaraan bouwaanvragen op welstandsaspecten getoetst zullen worden. Er worden criteria benoemd die ertoe moeten bijdragen dat de toekomstige bebouwing past in de omgeving. De gemeentelijke welstandsnota richt zich op de lokale karakteristieken in bestaande stedelijke gebieden en het buitengebied.

De welstandsnota, als onderdeel van het welstandsbeleid van de gemeente Borne richt zich op de relatief kleine bouwopgaven van één of enkele gebouwen, uitbreidingen van bestaande bebouwing en veel voorkomende kleine bouwwerken in bestaand stedelijk- en buitengebied (beheergebieden). Voor grootschalige ontwikkelingen of voor herontwikkelingen in bijvoorbeeld dorpscentra, vormen andere documenten, zoals beeldkwaliteitsplannen, het toetsingskader voor welstand.

Tijdens de planvorming is het ontwerp voor het nieuwe zorghotel besproken met de stadsbouwmeester. Daaruit is gebleken dat de vormgeving van het gewenste zorghotel naar verwachting niet zal voldoen aan de criteria uit de welstandsnota. Derhalve wordt een paragraaf opgesteld die na vaststelling door de gemeenteraad onderdeel zal uitmaken van de Welstandsnota en daarmee toetsingskader vormt voor welstand. Deze welstandsparagraaf zal gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd.

4.3.9 Conclusie

Het plan tot ontwikkeling van een zorghotel bij De Zwanenhof versterkt de sociaal-economische structuur van het buitengebied van Borne en dragen bij aan het behoud en de ontwikkeling van de cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten in het plangebied. Dit plan draagt op positieve wijze bij aan de uitvoering van het gemeentelijke beleid.

 

Hoofdstuk 5 Onderzoek/verantwoording

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven.

5.1 Vormvrije mer-beoordeling

5.1.1 Toetsingskader

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden is opgenomen in de bijlage van het Besluit MER. Overigens wordt onderscheid gemaakt tussen een MER-beoordeling (categorie D), waarbij het bevoegd gezag een beslissing kan nemen of een MER nodig is of een verplicht MER (categorie C).

Een belangrijke wijziging in het nieuwe Besluit-m.e.r. per 1 april 2011 is het indicatief maken van de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst. Het gevolg hiervan is dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst maar beneden de drempelwaarden vallen, bepaald moet worden of een m.e.r.-(beoordelings)plicht aan de orde kan zijn. Deze toets wordt vormvrije m.e.r.-beoordeling genoemd (oftewel vergewisplicht). Het gevolg van deze wijziging is dat het bevoegd gezag voortaan ook bij kleine projecten van geval tot geval moet beoordelen (vergewisplicht) of een m.e.r.-(beoordeling) nodig is. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor een project van slechts 100 woningen.

5.1.2 Beoordeling

De D-lijst van het Besluit m.e.r. bevat onder D10 de volgende activiteiten: De aanleg, wijziging of uitbreiding van:

  • a. skihellingen, skiliften, kabelspoorwegen en bijbehorende voorzieningen;
  • b. jachthavens;
  • c. vakantiedorpen en hotelcomplexen buiten stedelijke zones met bijbehorende voorzieningen;
  • d. permanente kampeer- en caravanterreinen, of
  • e. themaparken.

Voor deze activiteiten is de drempel voor de m.e.r.-plicht gelegd bij de volgende gevallen:

In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

1°. 250.000 bezoekers of meer per jaar;

2°. een oppervlakte van 25 hectare of meer;

3°. 100 ligplaatsen of meer of;

4°. een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied.

Voor de beoordeling van dit plan is bezien van welke uitbreiding sprake is. Daarbij worden de bestaande activiteiten van de Zwanenhof uitgebreid met het zorghotel. Het volledige terrein waarop de ontwikkeling plaatsvindt heeft een oppervlakte kleiner dan 5 hectare. Het gebouw (zorghotel) zelf heeft een oppervlakte kleiner dan 0,5 hectare.Het aantal bezoekers zal bij volledige bezetting van het zorghotel ruimschoots beneden de 250.000 bezoekers per jaar blijven. Gevoelige gebieden liggen op ruime afstand van het plangebied. Zoals blijkt uit de quickscan flora- en fauna (zie bijlage 7) heeft voorliggend plan geen gevolgen voor beschermde gebieden, zoals Natura-2000, Beschermde Natuurmonument en/of de Ecologische hoofdstructuur.

5.1.3 Conclusie

Met deze toelichting op het bestemmingsplan zijn de gevolgen van het plan op de omgeving in beeld gebracht. Geconcludeerd wordt dat voorliggend plan geen belangrijke nadelige milieugevolgen heeft voor de omgeving. Derhalve wordt geconstateerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.

5.2 Bedrijven en milieuzonering

5.2.1 Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (2009) en de Wet geurhinder en veehouderijen (Wgv) gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en (fijn)stof. Voor de beoordeling van dit aspect zijn op basis van een luchtfoto en de ter plaatse geldende bestemmingen (www.ruimtelijkeplannen.nl) de ter plaatse aanwezige typen bedrijven en woningen geïnventariseerd (zie figuur 5.1). Voor deze beoordeling is de globale afstand tussen het bouwvlak van het zorghotel en de bouwvlakken van omliggende bedrijven en woningen aangehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz0017-vg02_0011.jpg"

Figuur 5.1: Inventarisatie milieuhinderlijke (zwart) & gevoelige (geel) functies rondom plangebied

5.2.2 Beoordeling

Op de locatie van De Zwanenhof is al vele jaren het retraitehuis gevestigd. Dit is een maatschappelijke functie, waar qua gebruik het zorghotel bij aansluit. Bij het zorghotel is sprake van een zorgfunctie wat kan worden beschouwd als een gevoelige functie. In de omgeving van het plangebied zijn meerdere (agrarische) bedrijven en burgerwoningen gevestigd.

Ten eerste is bezien of er voor de functies in het plangebied (het zorghotel) hinder te verwachten is van bedrijven in de omgeving van het plangebied. Naar aanleiding van de inventarisatie is in een tabel per adres uitgewerkt welke bedrijven aanwezig zijn (zie tabel 5.1). Naast het adres staan daar ook het type bedrijf, de grootste richtafstand en de (globale) afstand tot het zorghotel staan aangegeven.

Uit de inventarisatie blijkt dat de gewenste richtafstanden uit de VNG-handreiking "Bedrijven en milieuzonering" en de vaste afstanden uit de Wet geurhinder en veehouderijen (Wgv) alleen voor de pluimveehouderij aan de Braamhaarsstraat 8 in potentie kan worden overschreden. Omdat voor een dergelijk bedrijven geen vaste afstanden (Wgv) gelden, is in de tabel de afstand uit de VNG-handreiking opgenomen. Volledigheidshalve zijn in tabel 5.3 de richtafstanden voor pluimveehouderijen weergegeven. Uit deze tabel blijkt dat alleen de richtafstand voor het aspect 'geur' wordt overschreden en er voor de overige aspecten als (fijn)stof, geluid en gevaar sprake is van voldoende afstand ten opzichte van het zorghotel. Voor het aspect geur is aanvullend onderzoek verricht, zie paragraaf 5.5, waaruit blijkt dat er ook voor het aspect geur sprake is van voldoende afstand.

Geconcludeerd wordt dat er sprake is van voldoende afstand tussen de bestaande bedrijven en gevoelige functies in het plangebied. De bedrijven in de omgeving van het plangebied leiden niet tot onaanvaardbare milieuproblemen. In het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd leidt het nieuwe zorghotel door de afstand en de reeds aanwezige burgerwoningen in de omgeving niet tot belemmeringen voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz0017-vg02_0012.jpg"

Tabel 5.1: Inventarisatie milieuhinderlijke bedrijven

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz0017-vg02_0013.jpg"

Tabel 5.2: Richtafstanden t.o.v. Braamhaarsstraat 8

Ten tweede is bezien of de functies in het plangebied (het retraitehuis en zorghotel) hinder kunnen veroorzaken voor milieugevoelige functies (o.a. woningen) in de omgeving. De Zwanenhof is een centrum voor training- en verdieping. Omdat er bij voorliggend plan echter sprake is van een brede bestemming, is ook een gebruik voor recreatief verblijf mogelijk. De VNG-handreiking gaat voor 'Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra' uit van een grootste richtafstand van 10 meter voor de aspecten geur en geluid. Voor de lichtere zorgfuncties bestaat geen specifieke richtafstand. Wanneer vanuit een worst-case scenario wordt gekeken naar de zwaardere zorgfuncties (waar hier overigens geen sprake van is!) dan valt op dat voor zowel ziekenhuizen als verpleeghuizen een grootste richtafstand geldt van 30 meter voor geluid. Hiertoe zijn op basis van een luchtfoto en de ter plaatse geldende bestemmingen (www.ruimtelijkeplannen.nl) de ter plaatse aanwezige woningen geïnventariseerd. Deze inventarisatie is in een tabel per adres uitgewerkt (zie tabel 5.3). Naast het adres staan daar ook de grootste richtafstand en de (globale) afstand tot het zorghotel staan aangegeven. Hieruit volgt dat met voorliggend plan ruim voldoende afstand is aangehouden ten opzichte van de meest nabijgelegen gevoelige functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz0017-vg02_0014.jpg"

Tabel 5.3: Inventarisatie milieugevoelige functies (woningen)

5.2.3 Conclusie

Er is met voorliggend plan sprake van een goede scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

5.3 Bodem

5.3.1 Toetsingskader

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Daarbij moet bekeken worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

5.3.2 Verkennend bodemonderzoek

Ten behoeve van het plan tot realisatie van het nieuwe zorghotel is in april 2015 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Kruse Milieu BV, april 2015, Bijlage 2). Op basis van de beschikbare informatie omtrent het historisch en huidig gebruik van de locatie, konden geen specifieke verdachte deellocaties worden aangewezen. De hypothese "onverdachte locatie" uit NEN 5740 is voor de locatie gebruikt. Deze hypothese gaat ervan uit dat op een locatie geen of slechts licht verhoogde gehalten worden gemeten. In totaal zijn er 15 boringen verricht, waarvan 11 tot 0.50 meter en 4 tot 2.0 meter diepte of tot de grondwaterspiegel. Voor het meten van het grondwaterpeil en het nemen van grondwatermonsters is één diepe boring (boring 11) doorgezet in de ondergrond tot circa 2.4 m-mv en afgewerkt tot peilbuis. Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • de bovengrond is niet verontreinigd;
  • de ondergrond is niet verontreinigd;
  • het grondwater is (zeer) licht verontreinigd met barium, cadmium, kwik en zink.

De hypothese "onverdachte locatie" dient te worden verworpen, aangezien er enkele (zeer)
lichte overschrijdingen van de streefwaarden zijn aangetoond. Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en de aanvraag van een omgevingsvergunning, aangezien de vastgestelde (zeer) lichte verontreinigingen in het grondwater geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik.

5.3.3 Aanvullend grondwateronderzoek

In een binnengekomen zienswijze is aangegeven dat er in het verleden op ruime afstand (> 300 meter) ten noord(oost)en van het plangebied HCH-houdend materiaal (grond) gestort. Dit heeft plaatsgevonden nabij de grens van de kadastrale percelen 5674 en 6169 (gemeente: Borne, sectie E). Omdat in het verkennend bodemonderzoek het grondwater onder andere licht verontreinigd was met kwik (kwik kan een indicatie zijn voor een HCH-verontreiniging) is inzicht in de grondwaterkwaliteit met betrekking tot HCH gewenst. Deze aanvullende analyse van het grondwater (Kruse Milieu BV, 16 februari 2016) is als Bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen. Uit de resultaten van het aanvullende grondwateronderzoek blijkt dat er in het grondwater geen verontreinigingen met de onderzochte OCB (waaronder HCH) zijn aangetoond.

5.3.4 Conclusie

De bodemkwaliteit wordt geschikt geacht voor het beoogde gebruik. Voor het aspect bodem is er daarmee sprake van een goede ruimtelijke ordening.

5.4 Geluid

5.4.1 Toetsingskader

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder (Bgh). Hierin zijn opgenomen de normen voor industrielawaai, wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai. Binnen de zones van industrieterreinen, wegen en spoorwegen dient bij het realiseren van geluidsgevoelige bestemmingen een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.

De Wet geluidhinder kent de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde. In beginsel moet aan de voorkeursgrenswaarde worden voldaan. Onder voorwaarden kan het bevoegde gezag een hogere grenswaarde vaststellen. Een hogere waarde dan de maximale ontheffingswaarde is wettelijk niet mogelijk. De restricties en voorwaarden waaronder een hogere grenswaarde kan worden vastgesteld, zijn vastgelegd in de Nota hogere grenswaarden van de van de gemeente Borne. Borne hanteert een gebiedsgericht geluidsbeleid. Binnen de gemeentegrenzen zijn vijf gebiedstypen onderscheiden. Per gebied is voor geluid een ambitie vastgesteld. Voor wat betreft wegverkeersgeluid komt deze ambitie overeen met de wettelijke voorkeurswaarde. In de nota is per gebied aangegeven in hoeverre afwijking van deze gestelde ambitie geaccepteerd wordt en onder welke voorwaarden afwijking mogelijk is.

5.4.2 Akoestisch onderzoek

Het plangebied ligt deels binnen de geluidszones van de wegen Retraitehuisweg (250 meter), de Bornerbroeksestraat (250 meter) en de Rijksweg A35 (600 meter). Het plangebied ligt niet binnen de zone van een gezoneerd bedrijventerrein en/of spoorweg, zodat nadere toetsing voor deze onderdelen achterwege kan blijven. De volgende objecten worden in Wet geluidhinder beschermd:

  • woningen
  • andere geluidsgevoelige gebouwen
  • geluidsgevoelige terreinen

Gewone hotelfuncties, een retraitehuis, trainings-, conferentie- en kantoorfuncties zijn niet geluidgevoelig in de zin van de Wet geluidhinder. Verblijfsruimten met een zorgfunctie (de woon/zorggroepen) die in het zorghotel worden opgenomen, worden echter wel gerekend tot de categorie "ander geluidsgevoelig gebouw".

Gerelateerd aan de Nota hogere grenswaarden van de gemeente Borne, ligt het onderhavige bouwplan in het gebiedstype “buitengebied” met een ambitieklasse van “redelijk rustig” en bovengrens voor de geluidsklasse van “onrustig”. De ambitiewaarde bedraagt 48 dB en de bovengrens is 53 dB. De bovengrens is ook de maximaal toegestane geluidbelasting op grond van de Wet geluidhinder voor een nieuwe geluidgevoelige bestemming in buitenstedelijk gebied.

Ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd welke is opgenomen als bijlage 4 bij deze toelichting.

5.4.3 Conclusie

De geluidbelasting op gevels van het hoofdgebouw van De Zwanenhof is lager dan de voorkeursgrenswaarde, voor deze locatie is voor het aspect verkeerslawaai sprake van een goede ruimtelijk ordening. De ambitiewaarde (voorkeursgrenswaarde) van 48 dB wordt t.g.v. de A-35 op gevels van het zorghotel overschreden. De ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 53 dB in buitenstedelijk gebied wordt niet overschreden. Voor de zorgfunctie in het zorghotel wordt een hogere grenswaarde aangevraagd van 51 dB m.b.t. de A-35. Aan de ontheffingscriteria hogere grenswaarden en de locatie specifieke criteria wordt voldaan. Daarmee is voor het aspect 'geluid' sprake van een goede ruimtelijke ordening.

5.5 Geurhinder

5.5.1 Verordening lokaal geurbeleid

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt primair het toetsingskader bij vergunningverlening voor geur veroorzaakt door dierenverblijven van veehouderijen. Tevens moet bij de realisatie van nieuwe geurgevoelige objecten (zoals woningen) worden getoetst aan de normen zoals die gelden in de Wgv. De Wgv beschermt de burger tegen geurhinder afkomstig van veehouderijen.

De Wgv biedt de mogelijkheid aan gemeenten om andere dan de wettelijke normen te stellen, mits dit gewenst is vanwege de geursituatie. Wanneer er afwijkende normen worden vastgesteld moet dit gebeuren in een gemeentelijke geurverordening. Bij het opstellen van deze geurverordening worden de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderijen en de mogelijkheid om op relatief korte afstand van deze bedrijven woningen en andere geurgevoelige objecten te kunnen realiseren, afgewogen tegen de geurhinder voor geurgevoelige objecten.

De gemeente Borne heeft er voor gekozen uitsluitend voor melkveehouderijen een geurverordening vast te stellen. Het doel van deze gemeentelijke geurverordening is om op een verantwoorde wijze zowel ruimte voor groei te bieden voor melkrundveebedrijven en voor de inpassing van nieuwe gevoelige functies, als voldoende bescherming te garanderen tegen geurhinder voor de huidige en toekomstige geurgevoelige objecten.

5.5.2 Afstandsnormen

Naast geurbelastingsnormen kent de wet voor bepaalde diercategorieën vaste afstandsnormen. Dit betreft diercategorieën waarvoor geen geuremmissiefactor is bepaald, zoals melkrundvee en paarden. De Wgv maakt daarbij onderscheid tussen de situatie binnen en buiten de bebouwde kom. De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object bedraagt:

  • a. ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • b. ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Als voor een veehouderij met 'dieren zonder geuremissiefactor' de bestaande afstand tot een geurgevoelig object, zoals een woning kleiner is dan de wettelijk vereiste vaste afstand, dan is er geen uitbreiding van het aantal dieren mogelijk. Een aantal melkrundveebedrijven in de gemeente Borne kan daardoor niet uitbreiden.

Volgens de Wgv kan de gemeente door middel van een geurverordening lokaal geurbeleid vaststellen. In dit beleid kunnen afwijkende geurbelastingen en/of afstandsnormen ten opzichte van de normen uit de Wgv worden vastgelegd. De gemeente Borne heeft er voor gekozen om alleen de afstandsnormen voor melkrundveebedrijven te wijzigen. De gemeente Borne hanteert tussen een veehouderij waar vaste afstandsdieren worden gehouden en een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom een afstand van ten minste 25 meter. Deze verminderde afstand is overigens alleen van toepassing op veehouderijen waarin rechtens minder dan 200 stuks melkrundvee (excl. jongvee) worden gehouden.

5.5.3 Situatie plangebied

Ten behoeve van voorliggend plan is een geuronderzoek uitgevoerd (Avenue Adviseurs, 3 februari 2016). Deze is opgenomen als bijlage 5 bij deze toelichting. Uit dit onderzoek volgt dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat als gevolg van de geurbelasting van de omliggende veehouderijen. Omgekeerd worden agrarische bedrijven in de omgeving niet beperkt in de bestaande (uitbreidings-) mogelijkheden.

5.5.4 Conclusie

Vanuit het aspect van geurhinder van veehouderijen zijn er geen belemmeringen voor het uitvoeren van het voorgenomen initiatief.

5.6 Luchtkwaliteit

5.6.1 Toetsingskader

Volgens de Wet milieubeheer is het nodig een planontwikkeling te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden, met als doel om alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.

Niet in betekende mate

Alleen projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3% grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Dit criterium is een 'of-benadering', wanneer een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit.

De 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

Grenswaarden

De Wet luchtkwaliteit stelt grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In 2011 moet aan de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 worden voldaan. Het jaargemiddelde concentratie mag maximaal 40 µg/m3 zijn en maximaal 35 dagen overschrijding van de 24 uurs gemiddelde concentratie PM10.

Voor stikstofdioxide (NO2) geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden. Het jaargemiddelde concentratie mag maximaal 40 µg/m3 zijn en maximaal 35 dagen overschrijding van de 24 uurs gemiddelde concentratie NO2.

5.6.2 Situatie plangebied

Voor kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Voor voorliggend plan is deze rekentool ingevuld. Het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van een zorghotel mogelijk. Daarbij blijft het extra aantal voertuigbewegingen (weekdaggemiddelde) ruimschoots beneden de 500. Wanneer echter wordt uitgegaan van 500 voertuigbewegingen dan is de maximale bijdrage van het extra verkeer 0,43 NO2 in microgram/m3 en 0,11 PM10 in microgram/m3. De uitstoot ten gevolge van voorliggend initiatief blijft daarmee ruimschoot onder de 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 als NO2.  Hieruit kan worden geconcludeerd dat de 3% grens niet wordt overschreden. Het bestemmingsplan draagt 'niet in betekende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

5.6.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Ter plaats wordt voldaan aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Voor het aspect luchtkwaliteit is daarmee sprake van een goede ruimtelijke ordening.

5.7 Externe veiligheid (inrichtingen en vervoer gevaarlijke stoffen)

5.7.1 Beleidskader

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van een risico-opleverende activiteit met gevaarlijke stoffen. Het kan daarbij gaan om industriële activiteiten, distributieroutes of buisleidingen. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/ bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet milieubeheer en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Het BEVI heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Het doel wordt in het BEVI vertaald naar begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Naast de aanwezigheid van stationaire bronnen kan transport van gevaarlijke stoffen een rol van belang vormen bij externe veiligheid. De vigerende regels hiervoor vinden we in de circulaire RNVGS.

Op 26 maart 2013 is de Beleidsvisie Externe Veiligheid door het college van Burgemeester en Wethouders vastgesteld. De ambitie ten aanzien van externe veiligheid bij ruimtelijke planvorming in de gemeente Borne bestaat uit de volgende drie punten:

  • Geen toename van het groepsrisico als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Borne. Afwijken is slechts mogelijk als dit goed gemotiveerd wordt;
  • Geen nieuwe inrichtingen in de gemeente Borne die externe veiligheidsrisico's opleveren, met uitzondering van vuurwerkopslag;
  • Geen andere/extra routering dan de al vastgestelde routering voor gevaarlijke stoffen in Borne over de A1/A35 (ook geen routering in geval van calamiteiten op de A1/A35).

Externe veiligheid dient te worden geborgd in de bestemmingsplannen. Elke plantoelichting bevat een paragraaf over externe veiligheid, ook als er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.

5.7.2 Situatie plangebied

Uit de informatie uit de Risicokaart (http://nederland.risicokaart.nl/risicokaart.html?prv=overijssel) blijkt dat De Zwanenhof is aangemerkt als 'kwetsbaar object: hotel/pension > 50 personen'. In het noordoosten van het plangebied loopt een aardgasleiding van de Gasunie. Uit overleg met de Gasunie blijkt dat het hier een regionale aardgastransportleiding betreft (N-528-70, zogenaamde RTL N-leiding). Deze heeft een druk van 40 bar en 6". Voor dergelijke leidingen wordt geadviseerd dat een belemmeringenstrook van 4 meter ter weerszijden van de leiding voldoende is. Dit zal ook in dit bestemmingsplan worden gewaarborgd door het opnemen van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. De 1% letaliteitsgrens is 70 meter en de 100% letaliteitsgrens is 40 meter. Het nieuwe zorghotel wordt op ca. 100 meter afstand van deze leiding gerealiseerd en ligt daarmee ruim buiten de plaatsgebonden risicocontour (PR).

Ook buiten deze PR contouren bestaat nog een invloedsgebied waarbinnen groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit. Daarom moet het groepsrisico (GR) worden onderzocht. Het invloedsgebied wordt begrensd door 1% letaliteitgrens. Omdat het nieuwe zorghotel buiten dit invloedsgebied ligt leidt voorliggend plan niet tot een toename van het groepsrisico ten opzichte van de bestaande situatie.

Ten zuidwesten van het plangebied ligt de snelweg A1/A35: Knp. Azelo - Knp. Buren. Conform het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) geldt voor dit wegvak een risicoplafond voor het plaatsgebonden risico van 1 meter van de snelweg en een risicoplafond voor het groepsrisico van 82 meter. Aangezien het plangebied ruim buiten deze contouren valt leidt voorliggend plan niet tot een wezenlijke toename van het groepsrisico ten opzichte van de bestaande situatie.

Ten noordoosten van het plangebied ligt een spoorlijn Almelo - Hengelo-West. Conform het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) geldt voor deze spoorlijn een risicoplafond voor het plaatsgebonden risico van 0 meter van de spoorlijn en een risicoplafond voor het groepsrisico van 10 respectievelijk 47 meter. Aangezien het plangebied ruim buiten deze contouren valt leidt voorliggend plan niet tot een wezenlijke toename van het groepsrisico ten opzichte van de bestaande situatie.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz0017-vg02_0015.jpg"

Figuur 14: Uitsnede Risicokaart (http://nederland.risicokaart.nl/risicokaart.html?prv=overijssel)

5.7.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling ligt niet binnen de plaatsgebonden risicocontour van bovengenoemde leiding. Ook is er geen sprake van een toename in het groepsrisico. Het voorontwerpbestemmingsplan is ter beoordeling aan de Brandweer Twente toegezonden, het advies is opgenomen in Bijlage 6 bij deze toelichting. In planologisch opzicht worden geen nadere maatregelen noodzakelijk geacht. Met betrekking tot de aspecten 'bestrijdbaarheid' en 'zelfredzaamheid' worden wel maatregelen aanbevolen. De aanbevelingen uit het advies worden t.z.t. meegenomen bij de verdere uitwerking van de plannen en in de bedrijfsvoering.

5.8 Watertoets

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Waterschap Vechtstromen. Het waterschap is verantwoordelijk voor de waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. In het kader van de watertoets is overleg gevoerd met het waterschap. Op 18 mei 2015 is daartoe de digitale watertoets ingevuld via www.dewatertoets.nl. Hieruit volgt de normale procedure, waarin beschreven moet worden wat de invloed van deze ontwikkeling is op de waterhuishouding. Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels.

Algemeen

  • Bij de keuze voor de locatie van het plangebied wordt rekening gehouden met de wateropgave en de eigenschappen van het watersysteem.
  • Bij het stedenbouwkundig plan moet notie worden genomen van het feit dat water van hoog naar laag stroomt. Water is daarmee ordenend voor het plan.
  • Per project moet in het overleg tussen gemeente en waterschap worden bezien of maatwerkoplossingen nodig en/of wenselijk zijn.

Afvalwater

  • Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en
    douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI door middel van riolering.

Hemelwater

  • De afvoerpiek uit het plangebied door de toename van verhard oppervlak wordt afgevlakt door berging van hemelwater in wadi's of retentievijvers met een gedoseerde afvoer.
  • De norm voor de maximale hoeveelheid te lozen water bedraagt 2,4 l/sec.ha bij een maatgevende neerslaghoeveelheid van 40 mm in 75 minuten.
  • Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem.
  • Zichtbare oppervlakkige afvoer van hemelwater heeft de voorkeur boven afvoer van hemelwater door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen.
  • Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd.
  • Op kleine schaal kan dit goed door middel van individuele voorzieningen, op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's de voorkeur.
  • Afvoer van hemelwater vindt bij voorkeur plaats via de reeks regenpijp - perceelsgootje - straatgoot -wadi.
  • Bij het ontwerp van het bouwwerk wordt een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten gekozen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft.
  • Goede alternatieven in geval van nauwelijks verontreinigd hemelwater zijn regenwaterhergebruik op
    individuele schaal of directe oppervlakkige afvoer naar sloten of vijvers met retentievoorzieningen op grotere schaal.
  • In het geval van bedrijventerreinen met risico op vervuiling verdient hemelwaterafvoer via een verbeterd gescheiden rioolstelsel met retentievijvers de voorkeur.
  • Het ontwerp van een verbeterd gescheiden stelsel wordt afgestemd op het risico op verontreiniging van het verhard oppervlak en het uitgangspunt dat de afvoer van relatief schoon hemelwater naar de rwzi wordt geminimaliseerd.

Grondwater

  • Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water.
  • Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden mogen worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf, mits dit niet leidt tot een permanente
    grondwaterstandsverlaging in of buiten het plangebied.
  • De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI.
  • Vochtoverlast door hoge grondwaterstanden wordt geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door kelders waterdicht te maken.

Oppervlaktewater

  • Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteitsdoelstellingen van het waterschap Regge en Dinkel leidend.
  • Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren.
5.8.1 Situatie plangebied

Voor de locatie van het zorghotel is gekozen voor een open grasveld op de agrarische gronden ten westen van de bestaande bebouwing. Deze locatie ligt op circa 12-14 meter NAP. Volgens het vigerende waterbeheerplan 2010-2015 doen zich in het ontwikkelingsgebied geen water-op-maaiveld situaties voor. Er is dus geen sprake van compensatie bij verlies aan retentievolume. Hemelwater zal ter plaatse worden geïnfiltreerd. Uitgaande van een toevoeging van een gebouw met een oppervlakte van maximaal 2.500 m² en ca. 2.500 m² aan bestrating en dergelijke bedraagt de totale verharding maximaal 5.000 m². Conform de richtlijnen van het waterschap dient ,bij voorkeur op eigen terrein, extra waterberging te worden gerealiseerd. Het waterschap hanteert daarbij een richtlijn van 40 mm waterberging per m² aan verharding. Dit betekent voor voorliggend plan dat er bij minimaal 200 m³ aan hemelwater op eigen terrein opgevangen kan worden. Met de realisatie van een poel wordt hier ruimschoots aan voldaan. Afvoer van hemelwater naar de poel zal aan de oppervlakte plaatsvinden. De waterkwaliteit wordt daarbij niet nadelig beïnvloed, omdat er geen sprake is van verontreinigende activiteiten en/of materialen. Bovendien wordt bij het ontwerp van het zorghotel uitgegaan van een natuurlijk 'groen' dak, waardoor neerslag langer wordt vastgehouden en pieken in de hoeveelheid hemelwater worden verminderd. Eventuele extra infiltratievoorzieningen lijken gezien het voorgaande overbodig. Afvalwater wordt door middel van een aansluiting op de bestaande riolering afgevoerd naar de RWZI. Het uitgangspunt dat het verlagen van grondwaterstanden niet de voorkeur heeft wordt meegenomen bij de verdere uitwerking van bouwplannen voor het zorghotel.

5.8.2 Conclusie

Het waterbelang is bij dit plan voldoende gewaarborgd.

5.9 Ecologie

5.9.1 Soortenbescherming

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen, artikelen 8 t/m 12). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren (zorgplicht, artikel 2). Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.

Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen. Onder bepaalde voorwaarden geldt een vrijstelling of is het mogelijk van de minister van LNV ontheffing van de algemene verbodsbepalingen te krijgen voor activiteiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, kunnen drie groepen soorten worden onderscheiden. Deze groepen sluiten aan bij de indeling in tabellen van de AMvB Flora- en faunawet.

Groep 1: Algemene soorten waarvoor een vrijstelling geldt (Tabel 1 AMvB):

Voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling van de verboden 8 tot en met 12. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Wel blijft ook voor deze soorten de zorgplicht van kracht.

Groep 2: Overige soorten waarvoor een vrijstelling geldt wanneer volgens een gedragscode gewerkt wordt (Tabel 2 AMvB; vogels):

Voor een aantal soorten geldt een vrijstelling mits volgens een door het ministerie goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Wanneer een dergelijke gedragscode (nog) niet beschikbaar is, kan een ontheffing worden aangevraagd. Deze kan worden verleend indien de beoogde ruimtelijke ingreep geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort(en). Eventueel moeten hiertoe mitigerende en compenserende maatregelen genomen worden. Voor vogels geldt echter een uitgebreide toets voor een ontheffing (zie onder groep 3).

Groep 3: Habitatrichtlijn bijlage IV-soorten en in AMvB aanvullend aangewezen soorten (streng beschermde soorten) (Tabel 3 AMvB):

Voor soorten genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en voor de door het ministerie van LNV per algemene maatregel van bestuur nog aanvullend aangewezen soorten geldt een zwaar beschermingsregime. Voor deze soorten geldt geen vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Een ontheffing kan alleen worden verleend wanneer:

  • geen andere bevredigende oplossing bestaat;
  • sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu gunstige effecten;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Omdat dit bestemmingsplan de ontwikkeling van een nieuw zorghotel in een groene omgeving (weiland) mogelijk maakt is een quickscan flora- en fauna uitgevoerd (Natuurbank Overijssel, 21 april 2015, zie Bijlage 7). Deze quickscan is ook als bijlage bij deze toelichting opgenomen. De conclusie uit de quickscan is dat de bouw van het zorghotel geen negatief effect heeft op het duurzaam behoud van het functionele leefgebied van beschermde soorten in de omgeving.

5.9.2 Gebiedsbescherming

De gebiedsbescherming is geregeld in de Natuurbeschermingswet (1998). De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn beschermd moeten worden. Alleen binnen die gebieden is de wet van toepassing.

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. In een straal van 3 kilometer rondom het plangebied bevinden zich ook geen Natura 2000-gebieden. Gezien de afstanden van het plangebied tot Natura-2000 gebieden en de beperkte omvang van voorliggend plan worden door dit plan geen negatieve gevolgen verwacht voor dergelijke gebieden. Binnen een straal van vijf kilometer liggen wel gronden welke als Beschermd Natuurmonument-gebied zijn aangewezen. Dit is het Beschermd Natuurmonumentgebied ‘Heidevelden Twickel’. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. De voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op de instandhoudingsdoelen het Beschermd Natuurmonument-gebied. De Natuurbeschermingswet staat de uitvoering van het plan daarmee niet in de weg.

Het plangebied maakt ook geen deel uit van de provinciale Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Wel ligt circa 300 meter ten oosten van het plangebied de Ecologische Hoofdstructuur. Gezien de ligging en de beperkte omvang van de voorgenomen ontwikkeling is er geen sprake van signifcante negatieve effecten op de EHS. Het provinciale beleid voor de EHS staat de uitvoering van het plan daarmee niet in de weg.

5.9.3 Conclusie

De realisatie van het zorghotel bij De Zwanenhof heeft geen negatief effect op het duurzaam behoud van het functionele leefgebied van beschermde soorten in de omgeving. Voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op beschermde natuurgebieden, nationale landschappen en/of de EHS. De voorgenomen activiteit voldoet daarmee aan de flora- en faunawet. Nader onderzoek wordt niet nodig geacht.

5.10 Archeologische en cultuurhistorische waarden

5.10.1 Wettelijk kader

Op 1 september 2007 is de wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer, voorafgaand aan bodemingrepen, archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

5.10.2 Cultuurhistorie
5.10.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

5.10.2.2 Situatie plangebied

Voor het aspect 'cultuurhistorie' heeft een toetsing plaatsgevonden aan de hand van de historische waardenkaart van de provincie Overijssel. Zoals blijkt uit paragraaf 2.1.2 is het plangebied in de eerste helft van de 20ste eeuw ontgonnen ten behoeve van het retraitehuis. Het retraitehuis en de kloostertuin vormen cultuurhistorisch waardevolle elementen in het buitengebied tussen Borne en Zenderen. De gebouwen en tuin zijn echter niet aangewezen als monument. Dit betekent dat deze niet zijn beschermd op grond van de Monumentenwet 1988 (rijksmonumenten) of provinciale en gemeentelijke verordeningen (provinciale en gemeentelijke monumenten).

Voorliggende bestemmingsplan maakt het gebruik van de cultuurhistorische gebouwen en gronden voor diverse functies mogelijk. Bovenal is De Zwanenhof echter nog steeds een bezinningscentrum, waar mensen voor inspiratie en rust welkom zijn. Gezien de cultuurhistorische waarde in het plangebied is het behoud van deze gebouwen, tuin en de unieke sfeer op deze locatie voor initiatiefnemers van meet af aan het uitgangspunt geweest. Bij de plannen voor de realisatie van het zorghotel is daarom gekozen voor een locatie op de agrarische gronden ten westen van De Zwanenhof. Daarmee blijft de cultuurhistorische waarde en authentieke sfeer van deze gebouwen en tuin behouden. Bovendien wordt met de uitvoering van de kwaliteitsimpuls de ligging van De Zwanenhof in het bos nog verder versterkt. Aan de noordzijde van De Zwanenhof wordt een recent aangelegde boomgaard verder uitgebreid met hoogstam fruitbomen. Om de cultuurhistorische waarde van De Zwanenhof en de omliggende tuin en bos te benadrukken is aan de westzijde van het bos ter plaatse van het zorghotel juist gekozen voor een 'open' landschap. De betreffende gronden aldaar worden ingericht als botanisch waardevol grasland met een grote poel. Geconcludeerd wordt dat met voorliggend plan geen nadelige effecten optreden voor de aanwezige cultuurhistorische waarden, maar juist wordt ingezet op het verder versterken van de aanwezige kwaliteiten.

5.10.3 Archeologie
5.10.3.1 Archeologische verwachtingswaarde

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid ten aanzien van de archeologische monumentenzorg heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Borne in 2007 en 2008 een archeologische verwachtings- en advieskaart vervaardigd. De gemeenteraad heeft op 30 juni 2009 de door RAAP opgestelde gemeentelijke archeologische verwachtingskaart, inclusief het bijbehorende beleidsdocument met vrijstellingsadviezen, vastgesteld als beleidskader voor het aspect archeologie in ruimtelijke procedures.

In het plangebied komen middelmatige en lage archeologische verwachtingswaarden. Zie onderstaande figuur voor een uitsnede uit de archeologische verwachtings- en advies kaart van de gemeente Borne. Het plangebied is daarbij indicatief blauw omlijnd weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz0017-vg02_0016.jpg"

Figuur 12: Uitsnede Archeologische verwachtings- en advieskaart Borne (zwart omlijnd plangebied)

5.10.3.2 Archeologisch onderzoek

Bij een middelmatige archeologische verwachting is, conform het door de raad vastgestelde archeologische beleid, archeologisch onderzoek noodzakelijk in geval van bodemingrepen dieper dan 40 cm en over een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 5000 m². In dat geval is een omgevingsvergunning nodig, waarbij een archeologisch onderzoeksrapport aangeverd moet worden. Voor gebieden kleiner dan 5000 m² geldt hier een vrijstelling van archeologisch onderzoek.

Bij voorliggend plan wordt een nieuw gebouw gerealiseerd dat maximaal 2.500 m² groot is. De oppervlakte aan bodemingrepen dieper dan 40 cm blijft daarmee ruimschoots onder de drempel van 5.000 m². Hierdoor kan in overeenstemming met het beleid een archeologisch onderzoeksrapport achterwege blijven. In de planregels van dit bestemmingsplan worden de archeologische waarden overigens door middel van een dubbelbestemming gewaarborgd.

Hierbij wordt opgemerkt dat, indien tijdens de bouwwerkzaamheden een vondst wordt gedaan de meldplicht van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 geldt.

5.10.4 Conclusie

Met voorliggend plan vinden geen activiteiten plaats waarbij de grond over een oppervlakte groter dan 5.000 m² wordt geroerd. Hierdoor kan verder archeologisch onderzoek achterwege blijven. In het bestemmingsplan wordt een dubbelbestemming voor de middelmatige archeologische verwachtings waarde opgenomen. Dat betekent dat voorafgaand aan eventuele toekomstige werkzaamheden in deze delen van het plangebied die wel een oppervlakte van meer dan 5000 m² beslaan een verkennend archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd door een hiertoe archeologisch gecertificeerd bureau.

5.11 Verkeer en parkeren

5.11.1 Autoverkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de bestaande inritten an de Retraitehuisweg en middels een nieuw te realiseren inrit aan de Bornerbroeksestraat. De ontwikkeling van het zorghotel zal leiden tot een geringe toename aan verkeersbewegingen op de Bornerbroeksestraat, aangezien daarop een nieuwe inrit zal worden gerealiseerd. De nieuwe inrit is voorbesproken met de gemeente en de politie. Uit het advies volgt de conclusie dat de nieuwe inrit vanuit het oogpunt van verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid mogelijk is. Wel dient bij de aanleg te worden bezien of het zicht op de Bornebroeksestraat niet wordt belemmerd door beplanting. Bij de uitvoering wordt daarmee rekening gehouden. Aangezien het bij de Bornerbroeksestraat gaat om een gebiedsontsluitingsweg is deze ruimschoots berekend op een eventuele toename ten behoeve van het zorghotel. Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.11.2 Parkeren

Binnen het plangebied wordt voor zowel De Zwanenhof als voor het zorghotel parkeren op eigen terrein opgelost. Om de openbare toegankelijkheid van de kloostertuin bij De Zwanenhof mogelijk te maken zijn reeds extra parkeerplaatsen langs de oprijlaan aangelegd en landschappelijk ingepast. Uit de praktijk blijkt dat er zich geen parkeerproblemen voordoen rondom De Zwanenhof. Omdat de activiteiten daar ook niet wijzigen ten opzichte van de bestaande activiteiten wordt hier niet verder op het parkeren bij De Zwanenhof ingegaan.

Voor de ontwikkeling van het zorghotel is specifiek gekeken naar de benodigde hoeveelheid parkeerplaatsen. Een zorghotel staat niet beschreven in de CROW. Daarom is in afstemming met de verkeersdeskundige van de gemeente voor het bepalen van de parkeernorm voor een zorghotel aansluiting gezocht bij de normen voor een hotel 4* en congresgebouw. In deze norm is ook de parkeerbehoefte vanuit het personeel verdisconteerd. Wellness/horeca zijn bestemd voor eigen gasten en leveren geen extra parkeerdruk. De ontwikkeling van het zorghotel ziet primair toe op de realisatie van 60 kamers (incl. woon-zorgkamers). Bij een volledige bezetting (100%) is er een parkeerbehoefte van tussen de 51 en maximaal 57 parkeerplaatsen. De parkeernorm hierbij wordt dan 54 parkeerplaatsen. Omdat de 80 m² vergaderruimte mogelijk ook gebruikt gaat worden voor niet-gasten als ondersteunend personeel (verpleegkundigen/fysiotherapeut/etc.) komt hier nog een behoefte aan parkeren bij van minimaal 5 parkeerplaatsen en maximaal 9 parkeerplaatsen (CROW 317, congresgebouw). De parkeernorm daarvoor is dan 7 parkeerplaatsen. In totaal zijn daarmee 54 + 7 = 61 parkeerplaatsen op eigen terrein vereist voor deze ontwikkeling.

Bij het zorghotel worden 61 parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarmee wordt er op eigen terrein ruimschoots voorzien in de parkeerbehoefte en zal er geen extra parkeerdruk op de omgeving ontstaan. Mocht echter blijken dat er op piekmomenten te weinig parkeerplaatsen voor handen zijn, dan kan er als 'overloop' worden geparkeerd bij De Zwanenhof. Het aspect 'parkeren' vormt zodoende geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.11.3 Conclusie

De bereikbaarheid van het plangebied is op alle gebieden goed te noemen. In het plangebied doen zich geen problemen op het gebied van parkeren voor, er is voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding (plankaart) heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

6.2 Opbouw van de regels

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht vanaf 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de systematiek, opbouw en indeling van de regels kort toegelicht.

6.2.1 Inleidende regels

Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten:
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

6.2.2 Bestemmingsregels

In het tweede hoofdstuk komen bestemmingen aan de orde. Het onderhavige bestemmingsplan bevat 1 bestemming, te weten Maatschappelijk.

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
  • bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
  • nadere eisen: in deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de regels waaraan burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen. Alleen daar waar het wenselijk is om bij de vergunningverlening sturend te kunnen optreden, heeft de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen toegevoegde waarde. De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen dient objectief begrensd te zijn en duidelijke criteria te bevatten;
  • specifieke gebruiksregels: in dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
6.2.3 Algemene regels
  • Anti-dubbeltelbepaling: deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
  • Algemene bouwregels: deze bepaling bevat een algemene regel omtrent ondergronds bouwen;
  • Algemene ontheffingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om ontheffing te verlenen van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Algemene wijzigingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Algemene procedureregels: in deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen en het toepassen van een ontheffings- en een wijzigingsbevoegdheid.
6.2.4 Overgangs- en slotregels
  • Overgangsrecht: bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid; Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro;
  • Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
  • Slotregel: deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

Hoofdstuk 2 'BESTEMMINGSREGELS' van de regels omvat alle binnen het plangebied voorkomende bestemmingen. Bij de vormgeving van de bestemmingen is aansluiting gezocht bij het overkoepelende bestemmingsplan voor het buitengebied van Borne. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren. Voor de bestemminglegging is zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige (planologische) situatie. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Artikel 3 Groen

Aan de gronden waarop bestaande groenvoorzieningen aanwezig zijn en/of waarop aanplant in het kader van de landschappelijke inpassing plaatsvindt is de bestemming 'Bos - natuur' toegekend. De gronden in de bestemming 'Bos - natuur' zijn primair bestemd voor bos/bebossing, houtwallen en -singels en groenvoorzieningen.

Artikel 4 Maatschappelijk

Om een uitwisseling van activiteiten en functies binnen De Zwanenhof en het zorghotel mogelijk te maken is aan beide locaties eenzelfde bestemming 'Maatschappelijk' toegekend. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zijn primair een hotel, vergader-, training- en congresfaciliteiten toegestaan. Daaraan ondergeschikt zijn toegestaan: zorg-, kuur- en wellnessfaciliteiten, het verblijf van woon/zorggroepen, horeca, detailhandel en kleinschalige bedrijvigheid. Onder 'specifieke gebruiksregels' is bepaald welk gebruik in ieder geval tot een strijdig gebruik met de bestemming wordt geregeld.

Onder 'bouwregels' staan de mogelijkheden tot realisatie van bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen en overige bouwwerken weergegeven. Gebouwen kunnen enkel binnen een bouwvlak worden gerealiseerd.

Teneinde de nieuwe bebouwing goed in te passen is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Tot slot is binnen deze bestemming een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee burgemeester en wethouders het plan kunnen wijzigen ten behoeve van het verwijderen van het bouwvlak én de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - zorghotel' indien na een periode van vijf jaar na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan geconstateerd kan worden dat geen zorghotel is opgericht, noch in opriching is.

Artikel 5 Leiding - Gas

Aan de noordoost zijde van het plangebied loopt een gasleiding van de Nederlandse Gasunie N.V. Aan de noordzijde van het perceel komt deze gasleiding ondergronds het plangebied binnen om deze ter hoogte van de Retraitehuisweg in het oosten weer te verlaten. Het tracé van deze gasleiding is vastgelegd op de verbeelding waarbij de belemmerende strook is bestemd met de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. De strook is daarmee bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoge druk gastransportleiding met een belemmeringenstrook van 4 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding. Om dit te waarborgen zijn voor de andere ter plaatse geldende bestemmingen beperkende en/of nadere voorwaarden opgenomen met betrekking tot het gebruik en de bebouwing van deze gronden.

Waarde - Archeologie Middel

Binnen het plangebied zijn op basis van de gemeentelijke archeologische waardenkaart twee verschillende archeologische verwachtingswaarden te onderscheiden, een lage en een middelhoge verwachtingswaarde. Ter bescherming van de middelhoge archeologische verwachtinswaarde is voor deze gebieden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie Middel' opgenomen. Voor elke ingreep groter dan 5.000 m2 of dieper dan 40 cm is een vergunning noodzakelijk.

Hoofdstuk 7 Financieel / economische uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Financiële paragraaf

De samenhang tussen de diensten en beide accommodaties (Zwanenhof & zorghotel ) is evident. De accommodaties zijn er door hun multifunctionele opzet specifiek op gericht om een diversiteit aan gasten optimaal te bedienen. De diversiteit verkleint de kwetsbaarheid door een verschillende conjunctuurgevoeligheid van de verschillende gastengroepen. De locaties hebben een overloopfunctie ten opzichte van elkaar. Omzetgroei in de dienstverlening betekent eveneens groei in de accommodatieverhuur. Anderzijds kan omzetdaling in de zorg- en dienstverlening in de accommodatie opgevangen worden. De verhuur van tijdelijke verblijfsruimten is momenteel door De Zwanenhof als Het Retraitehuis in het Patershuis reeds gestart. Het zorghotel heeft dan ook na start geen last van het gebrek aan bezetting en de accommodatie en organisatie staat op geen enkele wijze op korte termijn onder druk. Er zijn reeds intenties met zorgverleners ten aanzien van de afname van diensten. De verwachting is dat binnen het zorghotel vanaf de oplevering de omzet en resultaten zullen toenemen door het op niveau brengen en behouden van de gewenste bezetting. De gegenereerde positieve kasstromen bieden in de loop van de jaren voldoende ruimte voor investeringen en mogelijke nieuwe ontwikkelingen. De verwachting is dat de omzet aan trainingen en accommodatieverhuur binnen De Zwanenhof toeneemt door de duidelijkere profilering en toename aan ruimte en de samenwerking met internationaal vermaarde trainers.

Investeringen

Het zorghotel zal turn-key worden opgeleverd. De investeringen betreffen, naast het gebouw en inrichting tevens de investeringen die gemoeid zijn met bv ICT, domotica en aanverwante zaken.

Bezetting accommodatie

Wanneer het zorghotel geopend wordt, heeft Het Retraitehuis in het Patershuis van De Zwanenhof al een bezetting opgebouwd van 10 gasten gemiddelde bezetting. Zij zullen verhuizen naar de nieuwe locatie en daar de nodige zorg ontvangen. In het omzetschema voor accommodatie verhuur is uitgegaan van een gemiddelde bezetting van 10 gasten in 2015, 13 gasten in 2016, 16 gasten in 2017 en 20 gasten vanaf 2018. Naast deze gasten biedt Het Retraitehuis binnen het Patershuis in De Zwanenhof momenteel ook plaats aan 8 externe gasten (een groep patiënten van een andere zorgaanbieder die een tijdelijke opvang nodig hebben). Er lopen nog meer aanvragen van zorgaanbieders. De inschatting binnen de begroting is dus zeer reëel dat vanaf 2015 10 kamers bezet zullen zijn door externe zorg gasten. In de begroting is in de kamerverhuur uitgegaan van een groeimodel van 15% naar 30%. Dit betekent een groei van structureel verblijf van 10 naar 20 gasten in totaal in 2018. De begroting van De Zwanenhof borduurt voort op het reeds ingezette en beschreven beleid en omzetgroei die zich in de afgelopen twee jaar aftekent. De kostenstructuur is door de jaren bekend.

Organisatie en bedrijfskosten

De totale bedrijfskosten voor beide locaties zijn redelijk stabiel te noemen. Deze bedrijfskosten bestaan voornamelijk uit de loonkosten personeel en de huisvestingskosten. In de bedrijfskosten zijn verder opgenomen de kosten voor ingehuurd personeel, algemene kosten en de afschrijvingen op materiële vaste activa.
Conclusie

Initiatiefnemer is transparant ten aanzien van de bedrijfsvoering en heeft daarbij laten zien dat de begrotingen voor beide organisaties de komende jaren een positief resultaat opleveren. De liquiditeiten nemen bij beide organisaties jaarlijks toe, met name veroorzaakt door operationele activiteiten. De beschikbare liquide middelen bieden voldoende ruimte voor vervangingsinvesteringen of uitbreidingsinvesteringen, dan wel onvoorziene uitgaven en tegenvallers.

7.2 Financiële uitvoerbaarheid

Sinds 1 juli 2008 heeft de Grondexploitatiewet als onderdeel van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening rechtskracht gekregen. Doel van de wet is te komen tot een verbetering van het stelsel van kostenverhaal bij particuliere grondexploitatie. In de wet is opgenomen dat een gemeente de gemaakte kosten op een particuliere grondeigenaar moet verhalen in het geval deze eigenaar tot ontwikkeling van een bouwplan overgaat. Dit betekent dat een bestemmingsplan dat een bouwplan mogelijk maakt pas vastgesteld kan worden, nadat er duidelijkheid is over het verhalen van kosten op de grondeigenaar. Daarnaast kan de gemeente eisen stellen met betrekking tot de te ontwikkelen locatie, zoals kwaliteitseisen van het openbaar gebied.

In artikel 6.12, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (artikel 6.2.1. Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1. Bro staan de (bouw)plannen genoemd waarvoor een exploitatieplan/-overeenkomst nodig is.

Een exploitatieplan kan achterwege blijven wanneer de kosten door middel van een anterieure overeenkomst worden verhaald. Met initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten waarin eventuele werkzaamheden in de openbare ruimte en een regeling ten aanzien van de afwenteling van planschade zijn opgenomen.

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak

8.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties, waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Het resultaat van de inspraak staat verwoord worden in een inspraakverslag, welke is opgenomen in Bijlage 8 bij deze toelichting.

8.3 Vooroverleg

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de ontwikkeling van een zorghotel bij De Zwanenhof. Er zijn bij dit plan geen rijksbelangen. Conform het door de provincie Overijssel gehanteerde beleid is het plan voor vooroverleg verzonden aan de provincie Overijssel. De provincie heeft in haar reactie aangegeven geen reden te zien om een zienswijze op dit plan in te dienen. Het Waterschap Vechtstromen is door het invullen van de digitale watertoets al in een vroeg stadium bij de ontwikkeling van het plan betrokken en kan daarmee wel instemmen.

8.4 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 t/m 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Het plan zal daarna, al dan niet gewijzigd, ter vaststelling worden aangeboden aan de gemeenteraad.

Het ontwerpbestemmingsplan en de bijbehorende stukken hebben van 17 december 2015 tot en met 28 januari 2016 bij de publieksbalie van het gemeentehuis ter inzage gelegen. De digitale versie van het bestemmingsplan is ontsloten via de website www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende deze periode van zes weken zijn twee zienwijzen op het ontwerpbestemmingsplan ingediend. Deze zienswijzen zijn voorzien van een gemeentelijke reactie in de zienswijzennota, welke als Bijlage 9 bij deze toelichting is opgenomen.