direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Borne, Oude Bornseweg 3
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpBG2014hz003-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het buitengebied van de gemeente Borne, aan de Oude Bornseweg 3 te Zenderen, bevindt zich een voormalig agrarisch erf. De agrarische bedrijfsactiviteiten op deze locatie zijn enkele jaren geleden beëindigd. De voormalige agrarische bedrijfsgebouwen hebben geen vervolgfunctie waardoor niet langer in het onderhoud van deze bebouwing is geïnvesteerd. Op het erf is tevens een gedateerde woning aanwezig, welke niet meer voldoet aan de hedendaagse eisen en wensen. Initiatiefnemer is voornemens alle bebouwing op het erf te slopen en een vervangende woning te realiseren en het erf volledig opnieuw in te richten.

Het perceel heeft op basis van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Borne" een agrarische bestemming. Voorliggend initiatief voorziet in een reguliere burgerwoning en is dan ook niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan.

In het kader van het Rood voor Rood beleid bestaat de mogelijkheid om na sloop van tenminste 850 m2 (landschapsontsierende) voormalig agrarische bedrijfsbebouwing een extra woning te bouwen van 750 m3 met daarbij 75 m2 (circa 300-350 m3) aan bijgebouwen. Op deze locatie wordt circa 990 m2 aan voormalig agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt waarmee een volledig bouwrecht kan worden verkregen voor een compensatiewoning van 750 m3 met bijgebouwen van circa 300-350 m3, in totaal circa 1050-1100 m3. In voorliggende ontwikkeling is een extra woning op het erf echter niet gewenst. In het Rood voor Rood beleid bestaat ook de mogelijkheid om bouwmogelijkheden samen te voegen. In voorliggend geval is het gewenst de bestaande woning met een inhoudsmaat van circa 1290 m3 te vergroten met 460 m3 om een grotere woning van maximaal 1750 m3 mogelijk te maken. Hiermee wordt minder dan 50% van de bouwmogelijkheden bij een Rood voor Rood ontwikkeling benut en een aanzienlijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit gerealiseerd. Dit past binnen het Rood voor Rood beleid.

Om voorliggend initiatief mogelijk te maken is een bestemmingsplanherziening vereist. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. In dit plan wordt aangetoond dat er sprake is van 'een goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Oude Bornseweg 3 te Zenderen in het buitengebied van de gemeente Borne. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied globaal weergegeven ten opzichte van de kern Zenderen en de directe omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz003-vg01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: ArcGIS)  

1.3 Vigerend bestemmingsplan

1.3.1 Algemeen

Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Buitengebied Borne" van gemeente Borne. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Borne gewijzigd vastgesteld op 24 mei 2016. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van het bestemmingsplan weergegeven en daarop met de rode onderbroken lijn de begrenzing van voorliggend bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz003-vg01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied Borne" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  
1.3.2 Beschrijving bestemmingen

De in het plangebied begrepen gronden hebben de bestemming 'Agrarisch met waarden' met bouwvlak en de functieaanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - openheid' en 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogteverschillen'. Tevens zijn ter plaatse de gebiedsaanduidingen 'overige zone - bomenteelt uitgesloten', 'vrijwaringszone - radar' en 'luchtvaartverkeerzone' (gedeeltelijk) aanwezig.

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn, met inachtneming van de functieaanduidingen, hoofdzakelijk bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf in de vorm van een grondgebonden agrarisch bedrijf, openheid en hoogteverschillen.

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - bomenteelt uitgesloten' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de openheid ter plaatse.

Gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - radar' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van een radarzone. Gronden ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartzone' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van een invliegfunnel voor vliegtuigen.

1.3.3 Strijdigheid

Het perceel Oude Bornseweg 3 heeft op basis van het geldende bestemmingsplan een agrarische bestemming. Het agrarisch bedrijf is reeds beëindigd en de te realiseren vervangende woning staat niet ten dienste van het agrarische bedrijf. Het realiseren van een woning welke regulier zal worden bewoond is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 betreft een beschrijving en analyse van de bestaande situatie. In Hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid dat als basis dient voor dit plan besproken. Hoofdstuk 4 betreft een planbeschrijving. De verschillende milieuaspecten die van belang zijn voor het plan worden besproken in Hoofdstuk 5. In Hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan de juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in Hoofdstuk 7 en Hoofdstuk 8 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis en landschap

Het plangebied is gelegen op korte afstand van de kern Zenderen. De marke Zenderen was het knooppunt van diversie postroutes, onder andere van Oldenzaal naar Zwolle en lag op de handelsroute Deventer-Hannover. Zenderen wordt doorsneden door de Bornsebeek en de Azelerbeek, waarover turf werd vervoerd. In de bestaande situatie kent Zenderen ongeveer 1.400 inwoners.

Wat landschapskarakteristiek betreft is het plangebied gelegen in het oude hoevenlandschap. Dit landschap kenmerkt zich veelal door de verspreid liggende erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. De ambitie is het kleinschalige, afwisselende Oude Hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen.

2.2 Het plangebied

Het plangebied bevindt zich aan de Oude Bornseweg 3 te Zenderen, in het buitengebied van de gemeente Borne. Het plangebied is gelegen op korte afstand van de bebouwde kom van Zenderen, waar aan deze zijde van de kern voornamelijk enkele horecavoorzieningen, een kantoorpand, woningen en maatschappelijke voorzieningen (kerk) aanwezig zijn. Daarnaast bestaat de directe omgeving voornamelijk uit verspreid liggende woonerven, een zorgorganisatie en agrarische gronden. De N743 (Zenderensestraat) vormt een belangrijke structuurdrager in de omgeving.

Het plangebied wordt aan de noordoostzijde gedeeltelijk begrensd door de Oude Bornseweg 3 en voor de overige zijden door agrarische cultuurgronden. Afbeelding 2.1 geeft een luchtfoto weer van het plangebied en de directe omgeving. Met de rode onderbroken lijn is globaal de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz003-vg01_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie plangebied en directe omgeving (Bron: ArcGIS)  

De bebouwing in het plangebied bestaat uit een woning met aanbouwen (in afbeelding 2.1 met de blauwe contour aangegeven) en voormalig agrarische bedrijfsgebouwen zoals schuren en een karloods. Daarnaast is er erfverharding, erfbeplanting en een siertuin aanwezig. De woning met aanbouwen heeft een inhoud van circa 1290 m3. In afbeelding 2.2 is een foto van de woning in het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz003-vg01_0004.png"  
Afbeelding 2.2: Foto huidige woning in het plangebied (Bron: Natuurbank Overijssel)  


Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen. Hier wordt in paragraaf 3.2.2 nader op ingegaan.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigt en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

Toetsing van het initiatief aan de Ladder voor duurzame verstedelijking

Wat betreft de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (3.1.6 Bro). Het begrip ‘stedelijke ontwikkeling’ wordt in Bro 1.1.1 als volgt gedefinieerd: stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.

Met betrekking tot het realiseren van woningen zijn onder meer de uitspraken ABRvS 27 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3223 en ABRvS 11 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2077 van toepassing. Uit deze uitspraken blijkt dat het realiseren van respectievelijk 4 en 7 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing, aangezien sprake is van een vervangende woning en er dus geen woningen worden toegevoegd. Geconcludeerd wordt dat de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is.

3.1.3 Conclusie toetsing aan rijksbeleid

Het betreft hier een bestemmingsplan voor de herontwikkeling van het voormalig agrarisch perceel Oude Bornseweg 3 te Zenderen. Er worden geen ontwikkelingen in dit plan mogelijk gemaakt die in strijd zijn met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden.

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.

Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:

  • Duurzaamheid;
  • Ruimtelijke kwaliteit.

Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaak van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

3.2.3.1 Generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen van de provincie. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidkeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

3.2.3.2 Ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging t.a.v. functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

3.2.3.3 Gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in onze omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

Afbeelding 3.2 geeft het uitvoeringsmodel schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz003-vg01_0005.png"  
Afbeelding 3.2: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

3.2.4 Toetsing Uitvoeringsmodel

Indien dit concrete initiatief wordt getoetst aan het uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.4.1 Generieke beleidskeuzes

In het voorliggende geval is bij de afweging in de eerste fase, de 'generieke beleidskeuzes', voornamelijk artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Dit artikel luidt als volgt:

Artikel 2.1.3 Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in andere dan stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande bebouwing in de groene omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

De principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn een variant op de SER-ladder ten behoeve van de toepassing binnen de groene omgeving. In voorliggende situatie wordt een maatwerkoplossing geleverd in lijn met de Rood voor Rood regeling. In ruil voor de sloop van circa 990 m2 aan voormalig agrarische bedrijfsbebouwing op het erf wordt de toegestane inhoud van het bestaande bouwrecht vergroot met 460 m3. Als gevolg van voorliggende ontwikkeling is er sprake van een aanzienlijke afname van landschapsontsierende voormalig agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied van de gemeente Borne. Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een sterke afname van bebouwingsoppervlak en wordt voldaan aan de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

3.2.4.2 Ontwikkelingsperspectieven

In dit geval zijn vooral de ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving van belang. In de groene ruimte gaat het - kort door de bocht - om het behoud en de versterking van het landschap en het realiseren van de groen-blauwe hoofdstructuur alsmede om de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw en andere economische dragers.

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte - Mixlandschap'. In afbeelding 3.3 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz003-vg01_0006.png"  
Afbeelding 3.3: Uitsnede Perspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

'Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte - Mixlandschap'

Gebieden met dit ontwikkelingsperspectief zijn bedoeld voor gespecialiseerde landbouw, mengvormen van landbouw-recreatie-zorg, landbouw-natuur en landbouwwater, bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus, die de karakteristieke gevarieerde opbouw van het cultuurlandschappen in deze gebieden versterken. Naast de bescherming van kwaliteiten wil de provincie vooral ontwikkeling en dynamiek benutten voor duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

Toetsing van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief'

De toekomstige functie sluit goed aan bij het mixlandschap: in dit gebied is ruimte voor landbouw en mengvormen van landbouw met andere functies (recreatie, zorg, natuur en water) en andere functies, zoals woon-, werk- en recreatiefuncties. In dit ontwikkelingsperspectief is het van belang dat een ontwikkeling geen extra belemmeringen met zich meebrengt voor omliggende functies en dat het cultuurlandschap ter plaatse wordt versterkt. De nieuwe woonfunctie brengt geen beperkingen met zich mee ten aanzien van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven. Hiervoor wordt derhalve verwezen naar Hoofdstuk 5 waar nader in wordt gegaan op de milieu- en omgevingsaspecten. Geconcludeerd wordt dat het ontwikkelingsperspectief zich niet verzet tegen voorliggende ontwikkeling.

3.2.4.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' en 'Lust- en leisurelaag' wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat er in of aangrenzend aan het plangebied geen relevante specifieke eigenschappen voor deze lagen gelden.

1. De 'Natuurlijke laag'

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de 'Natuurlijke laag' kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Stuwwallen'. In afbeelding 3.4 is dat weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz003-vg01_0007.png"  
Afbeelding 3.4: Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel)  

Stuwwallen

De stuwwallen zijn tijdens de ijstijd opgestuwde aardlagen. Door de vaak grote hoogteverschillen zijn ze nu nog steeds goed zichtbaar. De ambitie is het eigen karaker van de afzonderlijke stuwwalen te behouden en versterken. De inzet is het reliëf daarbij ruimtelijk beeldbepalend te laten zijn. Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en van de overgang tussen stuwwal en omgeving.

Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'

Ter plaatse van het plangebied is niet of nauwelijks nog iets waarneembaar van de oorspronkelijke gebiedskenmerken van de 'Natuurlijke laag'. Het plangebied en omliggende gronden betreffen veelal in cultuur gebrachte landbouwgronden. Wel wordt opgemerkt dat door de sloop van landschapsontsierende voormalig agrarische bedrijfsbebouwing en de inrichtingsmaatregelen wordt bijgedragen aan de beleefbaarheid en aantrekkelijkheid van het ter plaatse aanwezige landschap.

2. De 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'

In de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' gelegen in het landschapstype 'Oude Hoevenlandschap'. In afbeelding 3.5 is dat weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz003-vg01_0008.png"  
Afbeelding 3.5: De Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)  

Oude Hoevenlandschap

Het Oude Hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het landschap is contrastrijk met veel variatie op de korte afstand. Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.

Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'

Voorliggende ontwikkeling voorziet in de sloop van de bebouwing op het voormalig agrarisch erf en realisatie van een vervangende (reguliere) woning. Het nieuwe erf wordt landschappelijk en passend ingericht waarbij de woning op dezelfde locatie wordt gerealiseerd als de bestaande woning. Voor de inrichtingsschets met de landschappelijke inpassing van de nieuwe situatie wordt verwezen naar Bijlage 1 van de regels van dit bestemmingsplan. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het gebiedskenmerk van de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'.

3.2.5 Conclusie toetsing provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de in voorliggend bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Borne 2030
3.3.1.1 Algemeen

De gemeenteraad van Borne heeft in zijn vergadering van 23 juni 2015 de Structuurvisie Borne 2030 gewijzigd vastgesteld. In het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, die per 1 juli 2008 in werking is getreden, is elke gemeente verplicht één of meerdere structuurvisies op te stellen voor het gehele grondgebied. Naast deze wettelijke verplichting maken nieuwe inzichten, diverse grootschalige plannen en ontwikkelingen in en rond Borne een actueel ruimtelijk sturingsmiddel noodzakelijk. Vandaar dat is besloten om voor het grondgebied van de gemeente Borne een structuurvisie op te stellen. De voorliggende structuurvisie heeft betrekking op de periode tot 2030.

3.3.1.2 Buitengebied

Het buitengebied van Borne is van grote betekenis voor de leef- en woonkwaliteit in de gemeente. Vanuit de dorpen zijn er veel relaties met het buitengebied. Het landelijk gebied is in ontwikkeling. Het aantal agrarische bedrijven neemt af, het agrarisch gebruik blijft van belang in het kleinschalige landschap en de druk op landelijk wonen neemt toe. In de Structuurvisie wordt ruimte geboden voor erftransformaties en ontplooien van initiatieven op en rond de erven. Juist de combinatie van sloop van ontsierende gebouwen, herstel van waardevolle gebouwen en de aanleg van kleinschalige landschapselementen en routestructuren versterkt het landschapsbeeld.

3.3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de 'Structuurvisie Borne 2030'

Voorliggende ontwikkeling voorziet in de sloop van landschapsontsierende bebouwing op een voormalig agrarisch erf en erftransformatie naar een woonerf. De nieuwe woning wordt passend en landschappelijk ingepast als weergegeven in de inrichtingsschets (Bijlage 1 van de regels) en versterkt daarmee het landschapsbeeld. De ontwikkeling sluit vanuit ruimtelijk en functioneel opzicht goed aan op de beleidsuitgangspunten genoemd in de structuurvisie.

3.3.2 Beleidsnotitie Rood voor Rood met gesloten beurs
3.3.2.1 Algemeen

In oktober 2008 heeft de gemeente Borne de 'Beleidsnotitie Rood voor Rood met gesloten beurs' vastgesteld. Het hoofddoel van de kaders van Rood voor Rood (RvR) met gesloten beurs in de gemeente Borne is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijke gebied. De realisatie van dit doel vindt plaats door de sloop van landschapsontsierende agrarische bedrijfsgebouwen en door overige verbeteringen in de ruimtelijke kwaliteit.

3.3.2.2 Rood voor Rood

Bij sloop van minimaal 850 m2 aan voormalig agrarische bedrijfsbebouwing, niet monumentaal of karakteristiek, of 4.500 m2 aan kassen, kan ter plaatse één bouwkavel voor een woning ter compensatie worden toegekend. Bij een veelvoud van deze oppervlaktes kan een extra bouwkavel worden toegekend. Bij de RvR regeling wordt uitgegaan van sloop van het gehele erf, waaronder bebouwing, verharding, mestplaten en dergelijke.

3.3.2.3 Toetsing van het initiatief aan de 'Beleidsnotitie Rood voor Rood met gesloten beurs'

In het kader van het Rood voor Rood beleid bestaat de mogelijkheid om na sloop van tenminste 850 m2 (landschapsontsierende) voormalig agrarische bedrijfsbebouwing een extra woning te bouwen van 750 m3 met daarbij 75 m2 (circa 300-350 m3) aan bijgebouwen. In het plangebied wordt circa 990 m2 aan voormalig agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt waarmee een volledig bouwrecht kan worden verkregen voor een compensatiewoning van 750 m3 met bijgebouwen van circa 300-350 m3, in totaal circa 1000-1100 m3. In voorliggende ontwikkeling is een extra woning op het erf niet echter gewenst. In het Rood voor Rood beleid bestaat ook de mogelijkheid om bouwmogelijkheden samen te voegen. In voorliggend geval is het gewenst de bestaande woning met een inhoudsmaat van circa 1290 m3 te vergroten met 460 m3 om een grotere woning van maximaal 1750 m3 mogelijk te maken. Hiermee wordt minder dan 50% van de bouwmogelijkheden bij een Rood voor Rood ontwikkeling benut en een aanzienlijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit gerealiseerd. Dit past binnen het Rood voor Rood beleid. De investering is in balans met de geboden ontwikkelingruimte.

3.3.3 Welstandsnota
3.3.3.1 Algemeen

De welstandsnota van Borne bevat de basisvoorwaarden, waaraan bouwaanvragen op welstandsaspecten getoetst zullen worden. Er worden criteria benoemd die ertoe moeten bijdragen dat de toekomstige bebouwing past in de omgeving. De gemeentelijke welstandsnota richt zich op de lokale karakteristieken in bestaande stedelijke gebieden en het buitengebied.

De welstandsnota, als onderdeel van het welstandsbeleid van de gemeente Borne richt zich op de relatief kleine bouwopgaven van één of enkele gebouwen, uitbreidingen van bestaande bebouwing en veel voorkomende kleine bouwwerken in bestaand stedelijk- en buitengebied (beheergebieden). Voor grootschalige ontwikkelingen of voor herontwikkelingen in bijvoorbeeld dorpscentra, vormen andere documenten, zoals beeldkwaliteitsplannen, het toetsingskader voor welstand.

3.3.3.2 Toetsing van het initiatief aan de Welstandsnota

Tijdens de planvorming is het ontwerp voor de nieuwe woning in het kader van vooroverleg besproken met de stadsbouwmeester. Daaruit is gebleken dat het ontwerp in hoofdlijnen goed past in de omgeving door toepassing van eenvoudige en heldere hoofdvormen en materialen in aardetinten. Strikt formeel is toepassing van een rieten dakbedekking niet in de lijn met het welstandsbeleid, maar met inachtneming van de flankerende bestaande bebouwing wordt dit niet bezwaarlijk bevonden. Geconcludeerd is dat het ontwerpbouwplan in dit stadium van de planontwikkeling niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand.

3.3.4 Gemeentelijk rioleringsplan 2017-2021
3.3.4.1 Algemeen

Om afvalwater uit de woonomgeving te verwijderen is de riolering een onmisbare voorziening. Het zorgt voor de bescherming van de volksgezondheid en het milieu. De inzameling en transport van afvalwater zijn gemeentelijk taken, die vanaf 2008 aangevuld zijn met doelmatige inzameling en verwerking van hemelwater en het voorkomen van structurele grondwateroverlast. De wettelijke basis hiervoor is opgenomen in de Waterwet. Volgens de Wet milieubeheer dient elke gemeente te beschikken over een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). Hierin moet staan hoe invulling is gegeven aan de drie zorgplichten (afvalwater, hemelwater en grondwater). De invulling is afgestemd op de overige beleidsterreinen van de gemeente en het beleid van waterschap en provincie. De gemeente Borne heeft daarom het 'Gemeentelijk Rioleringsplan 2017-2021' opgesteld. Hierin worden een drietal speerpunten in de periode 2017-2021 aangegeven namelijk de aanpak van klimaatverandering, reguliere werkzaamheden en regionale samenwerking.

Aanpak Klimaatverandering

Waar mogelijk wordt meegelift met herinrichtings- en nieuwbouwplannen voor duurzaam waterbeheer. Het accent voor de komende jaren ligt daarbij bij de inzameling en transport van het hemelwater in de wijk Wensink-Zuid. In de bestaande situatie loopt het ingezamelde hemelwater van de zuidkant van kern Borne richting de noordkant om vervolgens via de transportleiding langs de rondweg afgevoerd te worden naar de zuivering.

Bedoeling is dat het grootste deel van het hemelwater niet meer afgevoerd wordt naar de zuivering, maar op wijkniveau wordt ‘beheerd’. Door het hemelwater anders te gaan beheren wordt het bestaande gemengde rioolstelsel ontlast waardoor de kans op wateroverlast afneemt. Met wijkcomité Wensink-Zuid wordt het project opgepakt.

Reguliere werkzaamheden

  • Continueren (c.q. verbeteren) van beheeractiviteiten in samenwerking met Twente Milieu;
  • Aanpak in slechte staat verkeerde riolering;
  • Voorlichting en advies richting burgers, met betrekking tot goed rioolgebruik.

Regionale samenwerking

De 14 Twentse gemeenten en waterschap Vechtstromen werken al lang samen. Met Waterwinst, TAAK 2.0 (2012) hebben de Twentse gemeenten en het waterschap ervoor gekozen de samenwerking verder te intensiveren. Binnen het Twents waternet zijn diverse werkplaatsen actief en bestaan er verschillende samenwerkingsvormen. De onderzoeks- en samenwerkingsactiviteiten worden in Twente uitgevoerd onder de vlag van het “Twents waternet”. Het bestuurlijk kernteam geeft waar nodig sturing en bewaakt de voortgang in het proces.

3.3.4.2 Toetsing initiatief aan gemeentelijk rioleringsplan 2017-2021

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Voor de behandeling van het watertoetsproces wordt verwezen naar paragraaf 5.5.

3.3.5 Conclusie toetsing aan gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid zoals in de voorgaande paragrafen verwoord.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Aanleiding

Het plangebied betreft een voormalig agrarisch erf. De agrarische bedrijfsactiviteiten op deze locatie zijn enkele jaren geleden beëindigd. De voormalige agrarische bedrijfsgebouwen hebben geen vervolgfunctie waardoor niet langer in het onderhoud van deze bebouwing is geïnvesteerd. Op het erf is tevens een gedateerde woning aanwezig, welke niet meer voldoet aan de hedendaagse eisen en wensen. Initiatiefnemer is voornemens alle bebouwing op het erf te slopen en een vervangende woning te realiseren en het erf volledig opnieuw in te richten.

4.2 Voorgenomen ontwikkeling

4.2.1 Sloop

Initiatiefnemer is voornemens op het voormalig agrarisch erf aan de Oude Bornseweg 3 alle bebouwing te slopen. Op deze locatie is toepassing van de Rood voor Rood regeling mogelijk, echter wordt in voorliggende ontwikkeling niet voorzien in toevoeging van een woning, maar worden de sloopmeters ingezet om de inhoudsmaat van het bestaande woonrecht te vergroten.

Op basis van de gemeentelijke Rood voor Rood regeling genereert de sloop van 850 m2 aan landschapsontsierende voormalige bedrijfsbebouwing één bouwrecht voor een compensatiewoning. Op de locatie Oude Bornseweg 3 wordt circa 990 m2 aan voormalig agrarische bedrijfsbebouwing en de woning met aanbouwen (circa 1290 m3) gesloopt. Hiermee wordt voldaan aan de sloopeis en kan een volledig bouwrecht worden verkregen. In voorliggende situatie wordt er echter geen extra woning toegevoegd, maar is er voor gekozen een substantieel deel van de inhoud in te zetten ten behoeve van de vervangende woning (bestaand woonrecht), waardoor de mogelijkheid ontstaat voor een woning met een inhoud van maximaal 1750 m3.

In afbeelding 4.1 is de te slopen bebouwing op het perceel weergegeven. Met A is in geel de bestaande woning weergegeven en B tot en met E geven de voormalig agrarische bedrijfsbebouwing met bijbehorende oppervlakte weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz003-vg01_0009.png"  
Afbeelding 4.1: Te slopen bebouwing (Bron: Buro Fons Nijland)  

4.2.2 Vervangende nieuwbouw

Na sloop van alle bebouwing op het erf zal een vervangende woning worden gerealiseerd ter plaatse van de locatie van de bestaande woning. De nieuwbouw bestaat uit de realisatie van een woning waarbij de inhoud maximaal 1750 m3 mag bedragen, conform de bestaande inhoudsmaat (1260 m3) vermeerderd met 460 m3 in het kader van de Rood voor Rood maatwerkoplossing als besproken in paragraaf 3.3.2. De oppervlakte aan bijgebouwen bij de woning mag maximaal 150 m2 bedragen.

4.2.3 Landschappelijke inpassing

Belangrijk uitgangspunt voor ontwikkelingen in het buitengebied is een goede landschappelijke inpassing en een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Allereerst is er sprake van een kwaliteitsverbetering door de sloop van de voormalig agrarische bedrijfsbebouwing. Daarnaast worden er investeringen gedaan ten behoeve van landschappelijke inpassing die ervoor zorgen dat het plangebied opgaat in het landschap. In het kader daarvan heeft De Erfontwikkelaar een erfinrichtingsplan opgesteld.

De investeringen bestaan uit verbeteringen op het erf en met betrekking tot de overgang naar het landschap. Hieronder is een uitsnede van het inrichtingsplan opgenomen en daarna verder toegelicht. Het complete erfinrichtingsplan is opgenomen als in Bijlage 1 van de regels van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz003-vg01_0010.png"  
Afbeelding 4.2: Uitsnede erfinrichtingsplan (Bron: De Erfontwikkelaar)  

Het plangebied is gelegen in het essen- en hoevenlandschap. Kenmerkend voor dit landschap is dat het een kleinschalig agrarisch landschap betreft bestaande uit een half open landschap, onregelmatige verkaveling, verspreide bebouwing, wegbeplantingen, boomgroepen, houtwallen en singels. Voor de erfopbouw in dit landschapstype is kenmerkend dat de bebouwing verspreid op de kavel staat. De voorkeur gaat uit naar meerdere volumes al dan niet aan elkaar verbonden. Op de erven komt enige beplanting voor, maar ook de bebouwing is zichtbaar. Er is een traditionele indeling in voor-, zij- en achtererf en een heldere scheiding in gebouwen en gebruik voorerf (tuin) en achtererf (functionaliteit).

De voorgenoemde kenmerken vormen de uitgangspunten bij de herinrichting van het erf. Er wordt groen toegevoegd in een streekeigen houtwal, een meidoornhaag (minder massief) en enkele fruitbomen op het erf. Het erf zal geen harde grens krijgen, maar opgaan in het landschap.

Hoofdstuk 5 Onderzoek/verantwoording

5.1 Geluid

5.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

In het voorliggende geval is sprake van de realisatie van een vervangende woning op het erf. Een woning wordt aangemerkt als een geluidsgevoelig object. Hierna zal nader op de aspecten weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai worden ingegaan.

Industrielawaai en railverkeerslawaai

In de nabijheid van het plangebied zijn geen industriële of gezoneerde industrieterreinen aanwezig. Derhalve is het aspect industrielawaai buiten beschouwing gelaten. In paragraaf 5.2 wordt nader ingegaan op (individuele) milieubelastende functies in de omgeving van het plangebied.

Railverkeerslawaai kan in dit geval tevens buiten beschouwing worden gelaten, aangezien de dichtstbijzijnde spoorweg op zeer ruime afstand is gelegen.


Wegverkeerslawaai

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte afhankelijk is van het aantal rijstroken en van de ligging van het plangebied (binnenstedelijk gebied of buitenstedelijk gebied).

Het plangebied is gelegen in het buitenstedelijk gebied binnen de wettelijk vastgestelde geluidszone, als bedoeld in art. 74 van de Wgh, van de Oude Bornseweg. Het plangebied is gelegen op een afstand circa 18 meter van de Oude Bornseweg. De Oude Bornseweg wordt uitsluitend gebruikt voor bestemmingsverkeer en er is dan ook sprake van een lage verkeersintensiteit. Gelet op de afstand tussen de woning en de weg en de lage verkeersintensiteit is derhalve te verwachten dat de voorkeursgrenswaarde (48 dB) niet wordt overschreden en dat ter plaatse van de nieuwe woning geen sprake is van aantasting van het woon- en leefklimaat. Verder wordt opgemerkt dat in voorliggend geval geen nieuwe geluidsgevoelige bestemming wordt gerealiseerd. In de huidige situatie is op dezelfde locatie reeds een voormalige agrarische bedrijfswoning aanwezig, welke wordt vervangen voor een reguliere woning.

5.1.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.

5.2 Bedrijven en milieuzonering

5.2.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.2.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied is gelegen in het buitengebied, waar geen sprake is van sterke menging van functies. Derhalve wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz003-vg01_0011.png"  

5.2.3 Situatie plangebied

Bij het realiseren van nieuwe functies wordt gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.

De functie 'wonen' is niet milieubelastend voor de omgeving. Als gevolg daarvan is er geen sprake van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. In het plangebied wordt een milieugevoelig object (woning) gesitueerd.

In de directe omgeving van het plangebied zijn op een afstand van ruim 150 meter ten noordwesten van het plangebied twee horecabestemmingen gelegen op de locaties Hertmerweg 42 en 46. Het gaat hier in beide gevallen om een restaurant. Op basis van de VNG-uitgave wordt een restaurant ondergebracht in milieucategorie 1, waarvoor een grootste richtafstand geldt van 10 meter. Gelet op de onderlinge afstand wordt gesteld dat ruimschoots aan deze afstand wordt voldaan en ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.2.4 Conclusie

Milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3 Bodem

5.3.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

5.3.2 Situatie plangebied

In het kader van voorliggende ontwikkeling is door Grondvitaal BV een 'Verkennend bodemonderzoek en asbest in bodemonderzoek' uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek worden hierna beschreven. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 1 van deze toelichting.

Bodem

De onderzoekshypothese (gehele terrein) 'niet verdacht' kan op grond van de analyseresultaten van de grond- en grondwatermonsters niet worden gehandhaafd. Formeel gesproken is de kwalificatie verdacht van toepassing. De aangetroffen concentraties zijn echter van lichte aard en geven geen aanleiding tot aanvullend onderzoek. De invloed hiervan op de volksgezondheid en het milieu is nihil.

De onderzoekshyptohese 'verdachte locatie' met betrekking tot de bovengrondse tank wordt op grond van de analyseresultaten van het grondwatermonster bevestigd. De aangetroffen concentratie is echter van lichte aard en geeft geen aanleiding tot aanvullend onderzoek. De invloed hiervan op de volksgezondheid en het milieu is nihil. In de bovengrond is geen verontreiniging aangetroffen.

Asbest in de bodem

Het uitgevoerde onderzoek naar asbest in de bodem heeft als doelstelling het vaststellen of ter plaatse mogelijk een onaanvaardbare verontreiniging van de bodem aanwezig is met asbest. Tijdens de terreininspectie en visuele waarneming tijdens de uitvoering van het onderzoek is in gat 10 visueel asbestverdacht materiaal aangetroffen. Op het maaiveld en in de overige inspectiegaten is visueel geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Het berekende gewogen gehalte asbest in grond in inspectiegat 10 is groter dan de maximaal toegestane waarde van 100 mg/kg d.s. In de overige inspectiegaten is geen asbest aangetroffen. Met betrekking tot de aangetroffen asbest zullen de benodigde saneringsmaatregelen worden getroffen.

Aanvullend asbest-bodemonderzoek druppelzones

In aanvulling op het reeds uitgevoerde onderzoek naar asbest in de bodem wordt nog een aanvullend asbest-bodemonderzoek verricht naar de druppelzones. Dit betreffen de locaties waar hemelwater over asbestdaken op onverharde bodems is gevallen en waar het asbestmateriaal zich kan ophopen.

Na uitvoering van het aanvullend asbest-bodemonderzoek en benodigde saneringsmaatregelen zijn er vanuit milieukundig oogpunt geen bezwaren tegen de voorgenomen nieuwbouw en wordt de bodem geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

5.3.3 Conclusie

Met inachtneming van het nog uit te voeren aanvullende asbest-bodemonderzoek en de uit te voeren saneringsmaatregelen vormt de bodemkwaliteit geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

5.4 Archeologische en cultuurhistorische waarden

5.4.1 Archeologie
5.4.1.1 Algemeen

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging brengt met zich mee dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben gekregen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.4.1.2 Situatie plangebied

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid ten aanzien van de archeologische monumentenzorg heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Borne in 2007 en 2008 een archeologische verwachtings- en advieskaart vervaardigd. Een uitsnede van deze kaart wordt hierna weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz003-vg01_0012.png"  
Afbeelding 5.1: Uitsnede archeologische verwachtings- en advieskaart (Bron: gemeente Borne)  

Het plangebied is gelegen in een gebied aangemerkt als 'beekdalen en overige laagten' en 'grondmorene en/of grofzandige smeltwaterafzettingen op geringe diepte -Mv'. De archeologische verwachting voor laatstgenoemde is afhankelijk van onderliggende verwachtingszone. Voor gebieden aangemerkt als 'beekdalen en overige laagten' is sprake van een lage archeologische verwachting, waarvoor een vrijstelling geldt voor archeologisch onderzoek.

5.4.2 Cultuurhistorie
5.4.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden" dient te bevatten.

5.4.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart Overijssel, in het plangebied zelf geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt met betrekking tot voorliggend plan.

5.4.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en dat er geen cultuurhistorische waarden in of nabij het plangebied aanwezig zijn.

5.5 Watertoets

5.5.1 Algemeen

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.5.2 Situatie plangebied

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenaamde 'korte procedure' van de watertoets wordt toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. Het watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

5.5.3 Conclusie

De wateraspecten vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.6 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Nederlands Natuurnetwerk (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

In voorliggend geval heeft Natuurbank Overijssel onderzoek gedaan naar de natuurwaarden en natuurbeschermingswet. Hierna worden de resultaten van dit onderzoek beschreven en voor de complete rapportage wordt verwezen naar Bijlage 3 van deze toelichting.

5.6.1 Gebiedsbescherming
5.6.1.1 Natura 2000-gebieden

Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden.

Het plangebied is niet gelegen binnen of op korte afstand van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op een afstand van circa 8,8 kilometer. Gezien de ruime afstand tot Natura 2000-gebieden en de aard en omvang van de ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden.

5.6.1.2 Natuurnetwerk Nederland

Provincies zijn verantwoordelijk voor de veiligstelling en ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het ruimtelijk beleid voor het NNN is gericht op 'behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN' waarbij tevens zoveel mogelijk rekening gehouden dient te worden met de andere belangen die in het gebied aanwezig zijn. De kernkwaliteiten binnen het NNN zijn natuurkwaliteit, landschappelijke kwaliteiten en beleving van rust. Voor ontwikkelingen die niet passen binnen de doelstelling van het NNN is geen ruimte, tenzij er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang waar niet op een andere manier aan kan worden voldaan. Daarbij worden de zogenaamde NNN-spelregels gehanteerd: herbegrenzing van het NNN, saldering van negatieve effecten en toepassing van het compensatiebeginsel.

Het plangebied behoort niet tot het NNN. Gronden die tot NNN behoren liggen op circa 1,8 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de onderlinge afstand tot de NNN is geen sprake van een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden.

5.6.1.3 Conclusie

De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie met betrekking tot gebiedsbescherming staan de uitvoering van het plan niet in de weg.

5.6.2 Soortenbescherming
5.6.2.1 Algemeen

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.

5.6.2.2 Situatie plangebied

Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van sommige grondgebonden zoogdier-, amfibieën-, vogel-, en vleermuissoorten. Andere beschermde soorten zijn tijdens het veldonderzoek niet vastgesteld en het plangebied wordt als een ongeschikt functioneel leefgebied voor andere beschermde soorten beschouwd.

Er nestelen waarschijnlijk ieder voortplantingsseizoen vogels in het plangebied. Van de vogelsoorten die in het plangebied nestelen, zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd, niet de oude nesten of de nestplaatsen. Voor het verstoren/vernielen van bezette nesten (eieren) en het verwonden/doden van vogels kan geen ontheffing van de verbodsbepalingen verkregen worden omdat de voorgenomen activiteit niet als een in de wet genoemd wettelijk belang wordt beschouwd. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten, zoals het rooien van beplanting en het slopen van bebouwing, dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. Mits bezette vogelnesten gespaard blijven, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van de Wet natuurbescherming.

Mogelijk benutten sommige grondgebonden zoogdier-, vleermuis- en amfibieënsoorten het plangebied als foerageergebied en bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten een vaste rust- of voortplantingslocatie in het plangebied. Voor de in het plangebied voorkomende grondgebonden zoogdier- geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling. De andere in het plangebied voorkomende soorten zijn niet beschermd. De functie van het plangebied als foerageergebied voor amfibieën en vleermuizen wordt door uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet aangetast en de activiteiten leiden daarom niet tot wettelijke consequenties.

5.6.2.3 Conclusie

Mits bezette vogelnesten beschermd worden, vormen de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten.

5.6.3 Conclusie

Het aspect ecologie staat de uitvoerbaarheid van dit plan niet in de weg. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden.

5.7 Luchtkwaliteit

5.7.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluiting;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.7.2 Situatie plangebied

Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals hiervoor beschreven kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

5.7.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.

5.8 Externe veiligheid (inrichtingen en vervoer gevaarlijke stoffen)

5.8.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in: 

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.8.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.2 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en de omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz003-vg01_0013.png"  
Afbeelding 5.2: Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)  


Ten zuidwesten van het plangebied is op een afstand van ruim 1 kilometer de spoorlijn Almelo-Enschede gelegen. Op basis van Basisnet Spoor geldt voor dit traject geen PR-plafond en een GR-plafond 10-8 van 18 meter. Gelet op de onderlinge afstand vormt deze spoorlijn geen belemmering in het kader van voorliggende ontwikkeling.

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
5.8.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat de ontwikkeling vanuit het oogpunt van externe veiligheid verantwoord is.

5.9 Belemmeringen/leidingen

Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig. Ook zijn er geen hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen in de omgeving van het plangebied gelegen. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.

5.10 Geurhinder

5.10.1 Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.


Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat de geurbelasting, binnen een concentratiegebied, op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

5.10.2 Verordening lokaal geurbeleid

De gemeente Borne heeft er voor gekozen uitsluitend voor melkveehouderijen een geurverordening vast te stellen. Het doel van deze gemeentelijke geurverordening is om op een verantwoorde wijze zowel ruimte voor groei te bieden voor melkrundveebedrijven en voor de inpassing van nieuwe gevoelige functies voldoende bescherming te garanderen tegen geurhinder voor de huidige en toekomstige geurgevoelige objecten.

Middels de geurverordening is de in 5.10.1 genoemde afstandeis voor dieren zonder geuremissiefactor als volgt gewijzigd:

  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 25 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
5.10.3 Situatie plangebied

Binnen een straal van 400 meter rond het plangebied zijn geen agrarische bedrijven gevestigd. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan bovengenoemde afstanden. Gezien de ruime afstand wordt geconcludeerd dat er in het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.10.4 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor dit plan.

5.11 Verkeer en parkeren

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Voorgenomen ontwikkeling voorziet in een vervangende woning en is nagenoeg niet van invloed op de bestaande verkeer- en parkeersituatie. Er is geen sprake van de toevoeging van een woning en de ontwikkeling heeft dan ook geen onevenredige toename tot gevolg van het aantal verkeersbewegingen, die de capaciteit van de omliggende wegen en de verkeersveiligheid op onevenredige wijze aantasten. Op eigen terrein is voldoende ruimte om te voorzien in voldoende parkeerruimte.

Geconcludeerd wordt dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in dit plan besloten ontwikkeling.

5.12 Besluit milieueffectrapportage

5.12.1 Wettelijk kader

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden, zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • 1. Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is;
  • 2. Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het plan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
  • 3. Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het plan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld of nog een omgevingsvergunning milieu moet worden verleend, dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen, dan voldoet het aan de definitie van het besluit.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • 1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • 2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
5.12.2 Situatie plangebied
5.12.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op een afstand van circa 8,8 kilometer. De ontwikkeling waarin dit bestemmingsplan voorziet betreft een kleinschalige woningbouwontwikkeling één vervangende woning.

Gezien de aard van dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in relatie tot de ruime afstand tot Natura 2000-gebied wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

5.12.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Een ontwikkeling zoals aan de Oude Bornseweg 3, wordt niet genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. Op basis van onderdeel D kan een dergelijke ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig, aangezien dit bestemmingsplan voor wat betreft deze ontwikkeling voorziet in een directe eindbestemming en daarom kan worden aangemerkt als 'besluit', indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden (2.000 woningen of meer) kan worden geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Indien de mogelijkheden van dit plan worden vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een woningbouwontwikkeling van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Daarnaast is in de voorgaande paragrafen van dit hoofdstuk gebleken dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

5.12.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.(beoordeling)-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opbouw van de regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Om op een eenduidig manier afstanden, oppervlaktes en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.

6.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, inhoudsmaat, etc.);
  • Nadere eisen: burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan plaats en afmetingen van de bebouwing;
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn;
  • Afwijken van de bouw- en gebruiksregels: onder welke voorwaarde afgeweken mag worden van de aangegeven bouwregels en bestemming;
  • Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden:

In paragraaf 6.3 worden de bestemmingen nader toegelicht.

6.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

In dit artikel zijn onder ander regels ten aanzien van ondergronds bouwen opgenomen.

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven waarbij wordt ingegaan op hetgeen wordt verstaan onder verboden gebruik.

In dit artikel worden de algemene aanduidigsregels beschreven in verband met de ter plaatse aanwezige aanduidingen 'overige zone - bomenteelt uitgesloten', 'vrijwaringszone - radar' en 'luchtvaartverkeerzone'.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om het plan op de in de regels genoemde punten te wijzigen.

In dit artikel worden procedureregels ten aanzien van het stellen van een nadere eis beschreven.

In dit artikel wordt aangegeven dat de wettelijke regelingen waar in de regels wordt naar verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment vaststelling van dit plan.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

In Hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

'Agrarisch met waarden' (Artikel 3)

De gronden binnen het plangebied welke niet worden gewijzigd naar de bestemmig 'Wonen' behouden de bestemming 'Agrarisch met waarden' echter zonder bouwvlak. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, instandhouding en versterking van de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden.

Overeenkomstig het huidge bestemmingsplan zijn de functieaanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogteverschillen' en 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - openheid' overgenomen. Ter plaatse zijn de gronden tevens bestemd voor hoogteverschillen en openheid met dien verstande dat het kweken van boomkwekerijgewassen niet is toegestaan.

'Wonen' (Artikel 4)

Ter plaatse van het nieuwe woonerf is de agrarische bestemming gewijzigd naar de bestemming 'Wonen'. Gronden met deze bestemming zijn voornamelijk bestemd voor wonen, de uitoefenning van een beroep-aan-huis, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijgebouw mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep-aan-huis, met een maximum van 50 m2, inwoning in de woning en de aangebouwde bijgebouwen en hobbymatig agrarisch gebruik.

De bestaande woning in het plangebied heeft een inhoud van 1290 m3, door middel van de maatwerkoplossing in het kader van de Rood voor Rood regeling kan ter compensatie van de sloop van 990 m2 aan (landschapsontsierende) voormalig agrarische bedrijfsbebouwing de inhoudsmaat voor het bestaande woonrecht worden verruimd naar 1750 m3. De goothoogte van de woning bedraagt maximaal 5,5 meter en de dakhelling minimaal 35o, dan wel 0o. De gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen mag niet meer dan 150 m2 bedragen, met dien verstande dat maximaal 75 m2 van de bijgebouwen mag worden aangebouwd aan de woning.

'Waarde - Archeologische verwachting 1 (Artikel 5)

De gronden binnen het plangebied hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en zijn medebestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden. Indien bouwwerken groter zijn dan 2.500 m2 en de bodemingreep ten behoeve hiervan dieper dan 40 cm de grond in gaat geldt er een onderzoeksplicht. Verder is het verboden zonder omgevingsvergunning werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden uit te voeren.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg en vaststellingsprocedure

8.1 Vooroverleg

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Overijssel

In het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerp aan de provincie Overijssel aangeboden. Deze heeft positief geadviseerd over het plan, welke niet in strijd is met het provinciale ruimtelijk beleid. Indien het plan ongewijzigd in procedure wordt gebracht worden vanuit het provinciale belang geen beletselen gezien voor het verdere vervolg van deze procedure. Hiermee is voldaan aan het wettelijk vooroverleg als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.

8.1.3 Waterschap Vechtstromen

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'korte procedure'. Het waterschap geeft een positief wateradvies. De beantwoording van de vragen heeft er niet toe geleid dat er nader overleg met het waterschap moet worden gevoerd.

8.2 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden volgens de artikelen 3.7 t/m 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingekomen. Het plan is op 12 december 2017 vastgesteld door de gemeenteraad.