Plannaam: Dollegoor-Slachthuiskade
IMRO-idn: NL.IMRO.0141.BP00038-BP31
Type Plan: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan
Status: vastgesteld

Toelichting

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

1.2 De bij het plan behorende stukken

1.3 Ligging van het plangebied

1.4 Huidige planologische situatie

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

2.1 Functionele structuur

2.2 Stedenbouwkundige opzet

2.3 Verkeersstructuur

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

3.2 Rijksbeleid

3.3 Provinciaal beleid

3.4 Regionaal en gemeentelijk beleid

3.5 Conclusie

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

4.1 Bedrijven en andere activiteiten

4.2 Fysieke veiligheid

4.3 Externe veiligheid

4.4 Groepsrisico

4.5 Luchtkwaliteit

4.6 Geluid

4.7 Bodemkwaliteit

4.8 Flora en fauna

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

4.10 Beperkte mer-voortoets

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Inleiding

5.2 Huidige situatie

5.3 Toekomstige situatie

5.4 Conclusie

Hoofdstuk 6 Planuitgangspunten

6.1 Inleiding

6.2 Uitgangspunten

Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten

7.1 Inleiding

7.2 Juridische systematiek

7.3 Beschrijving per bestemming

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en zienswijze

 

 

 

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding

 

Bestemmingsplannen worden periodiek herzien. De aanleidingen hiervoor zijn de verouderde planvoorschriften (regels) van het huidige plan, veranderd gebruik van het terrein, gewijzigde wetgeving en nieuwe inzichten. Het voorliggende bestemmingsplan is een actualisatie van het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Dollegoor en Slachthuiskade. Het uitgangspunt hierbij is dat de opzet en het beleid ten aanzien van deze gebieden grotendeels gehandhaafd blijft. Op onderdelen wordt de wenselijkheid van bepaalde ontwikkelingen opnieuw afgewogen. Daar waar mogelijk zijn afwijkingen uit bestemmingsplanvoorschriften van de oude bestemmingsplannen omgezet naar bij recht toegestane mogelijkheden.

 

1.2 De bij het plan behorende stukken

 

Het bestemmingsplan "Dollegoor-Slachthuiskade" bestaat uit de volgende stukken:

  1. regels;

  2. verbeelding;

  3. bijlagen bij de regels:

 

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In de regels zijn voorschriften opgenomen die noodzakelijk worden geacht voor een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting vergezelt het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven.

 

 

1.3 Ligging van het plangebied

 

Het plangebied is voor een groot gedeelte gelegen tussen de Dollegoorweg, het Twentekanaal en het Overijssels Kanaal. Het zuidoostelijke deel ligt tussen het Overijssels Kanaal, Kolthofsingel en de spoorlijn Wierden-Almelo. Zie onderstaande figuur voor de globale ligging van het plangebied en haar omgeving.

 [image]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Luchtfoto plangebied Dollegoor/Slachthuiskade en omgeving

1.4 Huidige planologische situatie

 

Voor het plangebied geldt, tot het van rechtskracht worden van het onderhavige bestemmingsplan, het plan uitbreidingsplan Noord. Deze is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 juli 1950 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 20 augustus 1951.

 

Daarnaast is het bestemmingsplan Noord e.a. van toepassing. Dit bestemmingsplan (herziening uit 2008) maakt de bouw van geluidschermen binnen onder andere het bestemmingsplan Uitbreidingsplan Noord mogelijk. Dit ter reductie van verkeerslawaai (spoorweg en weg).

 

Veruit het grootste gedeelte van het plangebied heeft de bestemming "Industrie". Binnen deze bestemming zijn bedrijfsgebouwen, kantoren, magazijnen, stallingsgarages, bedrijfsgarages et cetera mogelijk. Ten aanzien van maximale milieucategorieen voor bedrijven is niets geregeld. Andere voorkomende bestemmingen zijn "Plantsoenen, speel- en sportterreinen", "Verkeer" en "Water".

 

1.5 Leeswijzer

 

De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

 

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

 

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

 

Hoofdstuk 6 Planuitgangspunten

 

Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten

 

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

 

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

 

In hoofdstuk 1 wordt ingegaan op de onderdelen waaruit dit bestemmingsplan bestaat, de ligging en begrenzing van het plangebied en de huidige bestemmingsplannen die nu gelden. Hieruit blijkt het kader waarbinnen dit bestemmingsplan is opgesteld.

In het tweede hoofdstuk wordt de huidige situatie van het gebied beschreven (functionele, stedenbouwkundige en verkeerstructuur). Dit wordt aangevuld met het beleid dat, voor zover van toepassing, voor (onder andere) Dollegoor en Slachthuiskade al is opgesteld (hoofdstuk 3). In hoofdstuk 4 wordt de milieusituatie, inclusief het aspect fysieke veiligheid, besproken. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In hoofdstuk 6 worden algemene uitgangspunten voor het bestemmingsplan beschreven. In hoofdstuk 7 staat hoe deze uitgangspunten zijn vertaald in de juridisch bindende plantekst en verbeelding. In hoofdstuk 8 staat de financiële verantwoording van het plan en hoofdstuk 9 geeft de wijze van en resultaten omtrent de inspraak.

 

 

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

 

2.1 Functionele structuur

Het plangebied kan eigenlijk opgedeeld worden in twee delen: het deel Dollegoor en het deel Slachthuiskade. Beide delen samen zijn ingeklemd tussen de zijarm van het Twentekanaal richting het stadscentrum en de spoorlijn van Almelo richting Deventer/Zwolle. Het betreffen traditioneel gemengde delen, die grotendeels in het kader van het naoorlogse regionale stimuleringsbeleid in de jaten '50 zijn ontwikkeld. Het terrein heeft een bruto-oppervlakte van circa 75 hectare.

 

Het deel Slachthuiskade is verouderd. Dit uit zich in de uitstraling en de wisselende kwaliteit van de opstallen en in de niet altijd optimaal benutte bedrijfspercelen. Het deel Dollegoor betreft een gebied dat een tiental jaren na de Tweede Wereldoorlog is aangelegd. De voorzieningen zijn multimodaal, om indertijd water- en spoorgebonden industrie aan te trekken. Inmiddels is het terrein volledig uitgegeven en wordt het gebruikt door verschillende soorten industrie. Aan de eerste en derde havenarm zijn met name watergebonden bedrijven gevestigd in de hogere milieucategorieën (For Farmers en Betoncentrale Van den Bosch). Het terrein tussen de eerste en de tweede insteekhaven was in het verleden in het bezit van Philips. Tegenwoordig is de unit van Philips opgesplitst in drie aparte bedrijven, waarvan Panalytical en Benchmark Electronics nu nog op dezelfde locatie gevestigd zijn. Dit gebied betreft een hightech cluster binnen een industrieterrein met verder met name watergebonden bedrijvigheid.

 

Binnen het plangebied zijn ook enkele niet industrie-gerelateerde functies aanwezig. Zo is bij de Dollegoorvijver hengelsportverenignig Vislust gevestigd en is er aan de derde insteekhaven een seksinrichting aanwezig.

 

2.2 Stedenbouwkundige opzet

Het bedrijventerrein Dollegoor is de oudste werklocatie van de gemeente Almelo. Gelegen aan de zijtak van het Twentekanaal is het uitermate geschikt voor bedrijfsactiviteiten die in belangrijke mate afhankelijk zijn aan- en afvoer via water. Binnen het plangebied zijn een aantal insteekhavens aanwezig die hiervoor van belang zijn. Het plangebied is grotendeels opgesloten tussen de spoorbanen naar Wierden (richting Deventer en Zwolle) en naar het noorden naar Marienberg. Het plangebied heeft deels een rommelige uitstraling als gevolg van het feit dat het industrieterrein verouderd is. Er is weinig samenhang tussen de bebouwing.

 

2.3 Verkeersstructuur

 

Ontsluitingsstructuur en verkeersregime

Op de Schuilenburgsingel, die het plangebied doorsnijdt, takken de Jollesweg (aan de noordzijde) en de Slachthuiskade (aan de zuidzijde) aan. Voor het gemotoriseerd verkeer van of naar het plangebied vormt deze Schuilenburgsingel de eerste of laatste schakel in het stedelijke net van hoofdontsluitingswegen. Van of naar het Almelose stadscentrum, de overige stadswijken of locaties buiten Almelo wordt dit gemotoriseerde verkeer voornamelijk via deze singel afgewikkeld. De singel maakt deel uit van de buitenste stadsring en kent een maximumsnelheid van 70 km/u.

Via de Schuilenburglaan/Dollegoorweg (vanuit zuidwestelijke richting) en de Beatrix de Rijkweg/Slachthuiskade (vanuit noordoostelijke richting) is het plangebied eveneens bereikbaar. Op deze parallel aan de Schuilenburgsingel gelegen gebiedsontsluitingswegen is een maximumsnelheid van 50 km/u van kracht. Dat geldt eveneens voor de overige wegen in het plangebied.

 

Fiets

Binnen het plangebied ligt één “drager” van het stedelijk fietsnetwerk: de Schuilenburgroute (langs de Schuilenburgsingel). Net erbuiten liggen nog drie dragers:

Langs de Aalderinkssingel is voor fietsers een ongelijkvloerse spoorwegonderdoorgang gerealiseerd. Even ten noordoosten van de spoorlijn is de Slachthuiskade hierop aangetakt.

 

 
Openbaar vervoer

Binnen het plangebied zijn geen haltes van het openbaar vervoer. De dichtstbijzijnde halte is de halte Beatrix de Rijkweg van buslijn 83 (Almelo-Vriezenveen) aan de Plesmanweg (op plusminus 500 m loopafstand van de rand van het plangebied). De bussen van deze streeklijn rijden op werkdagen tijdens de spits twee keer per uur, daarbuiten één keer per uur en op zondag niet.

 

Ontwikkelingen

De bedrijventerreinen Dollegoor en Slachthuiskade worden momenteel gerevitaliseerd. Een groot deel van de revitalisatie is inmiddels afgerond. Het heeft geleid tot een toekomstbestendig bedrijventerrein.

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

 

 

3.1 Inleiding

In de volgende paragrafen wordt ingegaan op achtereenvolgens rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid welke van invloed (kunnen) zijn op het bestemmingsplan voor Dollegoor- Slachthuiskade.

 

 

3.2 Rijksbeleid

 

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

 

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

 

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

 

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan.

Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

 

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over kleinschalige ontwikkelingen. Het actueel maken van het ruimtelijk kader voor Dollegoor, tesamen met de al in gang gezette revitalisering, past in de filosofie van het rijk. Derhalve wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

 

 

3.3 Provinciaal beleid

 

3.3.1 Omgevingsvisie

De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie. Dit is het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. Hiermee heeft de provincie voor ogen een vitale samenleving tot ontplooiing te laten komen in een mooi landschap.

 
Sturingsfilosofie

Het beleid is vastgelegd in generieke beleidskeuzes, richtinggevende ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken. De ontwikkelingsperspectieven schetsen de koers van een gebied op provinciaal schaalniveau. Ze bepalen geen functies, maar schetsen een ontwikkelingsrichting voor een combinatie van functies. De grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen. Dit betekent dat gemeenten in hun structuurvisies en bestemmingsplannen nadere invulling kunnen geven. Afwijkingen van de ontwikkelingsperspectieven zijn mogelijk als daar op lokaal niveau maatschappelijke en/of sociaaleconomische redenen voor zijn, mits er voldoende verzekerd is dat de ruimtelijke kwaliteit conform gebiedskenmerken wordt versterkt. In de gebiedskenmerken zijn de bestaande en te ontwikkelen gebiedskwaliteiten benoemd. Zie onderstaande figuur: dit model fungeert als leidraad bij deze sturing.

 

 [image]

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

(Bron: www.overijssel.nl)

 

Actualisatie Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie en -verordening zijn onlangs geactualiseerd. De actualisatie is beperkt tot de volgende onderwerpen:

 

Deze aanpassingen leiden niet tot een ander perspectief voor het gebied dat centraal staat in voorliggend bestemmingsplan.

 

Omgevingsvisie in relatie tot Dollegoor

In de Omgevingsvisie zijn geen generieke beleidskeuzes genoemd die voortzetting van het huidige gebruik van de gronden in Dollegoor belemmeren of nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen vereisen.
Het richtinggevende ontwikkelingsperspectief voor Dollegoor is in kaart en tekst weergegeven.

 

 

 

 [image]

Uitsnede kaart ontwikkelingsperspectieven Omgevingsvisie

 

Het plangebied wordt in de omgevingsvisie grotendeels getypeerd als bestaand bedrijventerrein. De Omgevingsvisie zet in op herstructurering en revitalisering van bestaande bedrijventerreinen en dat is voor het plangebied Dollegoor ook juist het geval. Het opstellen van een actueel bestemmingsplan voor dit gebied past dus binnen de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel.

 

Een gedeelte van het plangebied is aangemerkt als (bestaande) bebouwing. Dit betreft het gedeelte van het gebied waarin de visvijver gelegen is. De richting die hiervoor wordt gegeven in de Omgevingsvisie is met name gericht op herontwikkeling van woonwijken. Ten aanzien van dit gedeelte van het gebied zijn geen (her)ontwikkelingen voorzien in dit bestemmingsplan.

 

3.3.2 Omgevingsverordening

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de verordening. Meer dan in voorgaande verordeningen is het uitgangspunt van de Omgevingsverordening dat er niet meer geregeld wordt dan nodig is voor het belang zoals dat in de Omgevingsvisie is verwoord. Gemeenten krijgen zoveel mogelijk ruimte om daaraan een nadere invulling te geven. Wat elders geregeld wordt - bijvoorbeeld door het Rijk - wordt niet nog eens dubbel geregeld in deze verordening. Daarmee voorkomt de provincie extra regeldruk. Het uitgangspunt ‘decentraal wat kan, centraal wat moet' is ook toegepast bij de flexibiliteitsbepalingen in deze verordening. Waar mogelijk zijn afwijkingsmogelijkheden toegepast in plaats van ontheffingsbepalingen. Ook heeft de provincie zoveel mogelijk gekozen voor positief geformuleerde voorwaarden.

 

In relatie tot een actueel planologisch kader voor Dollegoor en de eveneens ingezette revitalisering van Dollegoor geeft de Omgevingsverordening geen specifieke regels. Wel geeft de verordening onder andere aan dat het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik een van de leidende principes is. Revitalisering van een bestaand industrieterrein is daar een goed voorbeeld van.

 

 

3.4 Regionaal en gemeentelijk beleid

 

Structuurplan Almelo, Symbiose tussen stad en land

In het structuurplan, vastgesteld d.d. 6 maart 2003, is de toekomstige ruimtelijke structuur van Almelo geschetst. Volgens het structuurplan is het plangebied als revitaliseringsgebied aangeduid. Zie hiervoor onderstaande kaart.

 

 [image]

 

 

Bedrijfslocaties Almelo Structuurplan Almelo

 

 

Masterplan Almelo

In 2004 heeft de gemeente een Masterplan vastgesteld dat als basis dient voor de verdere groei en ontwikkeling van de stad tot 2030. Op het thema 'werken' creëert Almelo ruimte voor bedrijven door zich onder andere te richten op herstructurering van bestaande industrieterreinen. Het opstellen van een actueel bestemmingsplan waarin rekening wordt gehouden met de herstructureringswensen voor Dollegoor/Slachthuiskade past goed binnen de uitgangspunten van het Masterplan.

 

Masterplan Havengebied Almelo & Projectplan Herontwikkeling Havengebied Almelo

Op 22 mei 2007 heeft het college van B&W het Masterplan Havengebied Almelo vastgesteld. Onderhavig plangebied maakt hier deel van uit. Vanuit het Masterplan Havengebied Almelo wordt voor het plangebied ingezet op het ontwikkelen van een technologie-cluster tussen de 1e en de 2e insteekhaven, het faciliteren van lichtere milieucategorieën (1 t/m 3) aan de Slachthuiskade, rond de 3e insteekhaven zwaardere bedrijvigheid (categorie 4 en 5) en nieuwe watergebonden bedrijvigheid op de kop van de Jollesweg. Voor het deel Dollegoor en Slachthuiskade is dit Masterplan uitgewerkt in het Projectplan Herontwikkeling Havengebied Almelo, welke eveneens op 22 mei 2007 door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld. Het voorliggende bestemmingsplan staat de herontwikkelingsgedachte voor het gebied niet in de weg.

 

Ruimtelijke visie

De nu gevestigde bedrijven voelen zich thuis op Dollegoor. Er zijn in de loop der tijd op natuurlijke

wijze sectoren en clusters ontstaan in de deelgebieden. De visie op lange termijn betreft enerzijds

het verder uitbouwen van de sterke sectoren/clusters in het Havengebied en anderzijds het

optimaal benutten van de haven en de daaraan gekoppelde watergebonden bedrijvigheid.

 

Als het gaat om het uitbouwen van reeds aanwezige sectoren en clusters dan wordt ervoor

gekozen het gebied tussen de eerste en tweede havenarm op Dollegoor te laten ontwikkelen tot

een vestigingsplaats voor hightech bedrijven, bedrijven die passen bij de aldaar gevestigde

bedrijvigheid van Panalytical en Benchmark Electronics (voorheen Pemstar).

Bij de visie omtrent het benutten van het Havengebied en daaraan gekoppelde watergebonden

bedrijvigheid geldt dat nu reeds zo'n 8 bedrijven in het Havengebied gebruik maken van de

overslagmogelijkheden. Op grond van een quick scan naar de toekomstverwachtingen, verwachten wij een toename van hun watergebonden activiteiten door het aanpassen van de bestaande havenfaciliteiten. Daarnaast geldt dat het Havengebied (Dollegoor en Buitenhaven-bestaand) met het te ontwikkelen XL-businesspark de enige twee terreinen zijn waarop bedrijven die het water als

vervoermodaliteit willen gebruiken, zich kunnen vestigen. Deze mogelijkheid willen de gemeente

en de ondernemers blijven benutten. Naast de verwachte groei van de reeds gevestigde

havengebruikers, is er ook additionele behoefte aan watergebonden bedrijventerreinen. Deze

vraag komt veelal uit betoncentrales, zand- en grindoverslagbedrijven en bio-energiebedrijven.

Gezien de ruimte die deze bedrijven vragen (meer dan 2 ha) kunnen deze bedrijven geen ruimte

krijgen in het bestaande Havengebied. Voor deze grote ruimtevragers is namelijk het XL

Businesspark (voorheen RBT genoemd) in ontwikkeling. Daarnaast is er vanuit een aantal

bedrijven in Almelo, die momenteel veel vervoeren via het spoor behoefte aan een kleine

container-mogelijkheid. Momenteel wordt onderzocht of dit mogelijk is in het Havengebied.

Om te beoordelen in hoeverre er additionele behoefte is in het Havengebied aan ruimte voor

nieuwe havengebonden bedrijvigheid (nieuwe bedrijven) zal er een marktverkenning worden

uitgevoerd. Deze marktverkenning is als maatregel opgenomen. Voor nieuwe vestigingen op Dollegoor ontstaat in het kader van de herontwikkeling van Dollegoor echter slechts beperkt nieuwe ruimte. Het betreft met name mogelijkheden op de kop van de Jollesweg.

 

Voor de lange termijn is voor de volgende categorisering en segmentering gekozen:

 

 

 

 

 

 

 

 
Visie Bedrijventerreinen Netwerkstad Twente

Deze visie is door de gemeenteraden van de gemeenten binnen de Netwerkstad vastgesteld. Dollegoor wordt hierin genoemd als een terrein dat deels al gerevitaliseerd is (met name het deelgebied Slachthuiskade), maar waar de revitalisatie ook nog aan de gang is. Er wordt in de Bedrijventerreinenvisie verwezen naar het Masterplan en het Projectplan Havengebied Almelo. Het plangebied is daarmee opgenomen in de bedrijventerreinenvisie, welke de instemming heeft van de provincie Overijssel.

 

Regionale havenvisie

De regio Twente zet in op het stimuleren van meer vervoer over water. Dit wil zij doen door knelpunten weg te nemen en voorzieningen voor op- en overslag van goederen te faciliteren.

In dat kader heeft de regio Twente in 2008 samen met de gemeente Almelo, gemeente Enschede, Hengelo, Hof van Twente en Twenterand, bedrijven en Kamer van Koophandel Veluwe en Twente, provincie Overijssel en Rijkswaterstaat Oost-Nederland de binnenhavenvisie Twente 'netwerkanalyse voor binnenhavens en vaarwegen' opgesteld. Vanuit de binnenhavenvisie zijn verschillende acties in gang gezet. Een van de acties is een onderzoek naar de mogelijkheden voor professionalisering van het havenbeheer in Twente. Samenwerking tussen de verschillende partijen is daarbij één van de speerpunten.

 

De regio Twente is daarnaast betrokken bij de planstudie van Rijkswaterstaat over de noodzaak voor het verdiepen en verbreden van de Twentekanalen (inclusief zijtak naar Almelo) voor klasse Va schepen. Er is een studie verricht naar het upgraden van havens en kades naar Va-profiel. De kades van de insteekhavens op Dollegoor voldoen op dit moment niet aan het Va-profiel. Om te kunnen voldoen zijn aanpassingen van de kades en baggerwerkzaamheden nodig.

 

Detailhandelsstructuurvisie 2013-2018

In 2014 is de detailhandelsstructuurvisie 2013-2018 vastgesteld. Deze visie vervangt de detailhandelsstructuurvisie 2008-2015. In de detailhandelsstructuurvisie zijn de ambities en keuzes op het gebied van detailhandel en de detailhandelsstructuur binnen de gemeente opgenomen. Uitgangspunt is om detailhandel zo veel mogelijk in het centrum van Almelo en de wijkwinkelcentra te concentreren. Ook zijn clusters voor perifere detailhandel aangewezen.

De visie geeft aan dat op bedrijventerreinen zoals Dollegoor en de Slachthuiskade geen nieuwe mogelijkheden voor detailhandel worden toegestaan. Een uitzondering geldt voor goederen die vanwege hun aard en omvang niet passen binnen de reguliere winkelconcentratiegebieden. Deze kunnen worden toegestaan op de daarvoor geschikte delen van bedrijventerreinen.

 

Binnen het plangebied wordt middels een afwijkingsbevoegdheid detailhandel in ABC-goederen (auto's, boten, caravans), grove bouwmaterialen en landbouwwerktuigen mogelijk gemaakt, evenals detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen. Gezien de aard en/of omvang van de goederen passen deze vormen van detailhandel niet binnen de reguliere winkelgebieden.

 

In het detailhandelsbeleid voor de gemeente Almelo wordt detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit buiten een pand met een winkelbestemming slechts zeer beperkt toegestaan en alleen als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. er is sprake van ter plaatse vervaardigde artikelen en/of er is geen sprake is van een naar buiten toe zichtbare uitstraling als winkel;

  2. de detailhandelsactiviteit blijft beperkt tot direct aan de hoofdactiviteit gerelateerde artikelen;

  3. de fysieke uitstalruimte die gericht is op en/of toegankelijk is voor consumenten beperkt zich tot maximaal 25 m².

 

De mogelijkheid voor ondergeschikte detailhandel onder voorgenoemde voorwaarden wordt opgenomen in het bestemmingsplan.

 

3.5 Conclusie

Het bestemmingsplan is in lijn met beleid van het rijk, de provincie Overijssel, de regio en de gemeente Almelo.

 

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

 

Bestemmingsplannen dienen periodiek te worden herzien. Naar aanleiding van onder andere verouderde planregels, veranderd daadwerkelijk gebruik van terreinnen, nieuwe wetgeving en veranderde inzichten. Het plangebied betreft in hoofdzaak een bedrijventerrein. De hoofdlijn van dit bestemmingsplan is het conserveren van de huidige bestemmingen.

 

4.1 Bedrijven en andere activiteiten

 

Om een leefbare woonomgeving te waarborgen worden de ruimtelijk relevante milieu-invloeden van bedrijfsmatige activiteiten, in relatie tot de omgeving, beschreven. Vanuit deze doelstelling ligt in de woongebieden het accent op wonen en worden bedrijfsmatige activiteiten geweerd of ontmoedigd. Andersom ligt het accent in gebieden waar bedrijvigheid is toegestaan op activiteiten en wordt wonen niet direct toegestaan. Functiemenging van detailhandel en wonen, kan gewenst zijn voor zover deze niet leidt tot een onleefbare situatie en deze bedrijvigheid direct is gerelateerd aan de woonomgeving (bv. buurtsuper, schoolgebouw).

 

4.1.1 Wijze van beoordelen

De invloed van de aanwezige bedrijven en de mogelijke potentiële milieubelasting van toegestane bedrijven op het plangebied zijn beoordeeld. Hierbij zijn de milieuvergunningen en daaruit voortkomende rechten, de normstellingen uit AMvB’s en de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” (versie 2009) als leidraad gehanteerd. Vervolgens is gekeken naar de milieuhygiënische effecten van deze bedrijvigheid op het plan. De bevindingen staan in de volgende paragrafen.

 

4.1.2 Externe zonering en inwaardse zonering

De publicatie “Bedrijven en milieuzonering” van de VNG is gebruikt bij de zonering rond bedrijven. De

publicatie deelt bedrijven onder in categorieën op basis van de ingeschatte milieubelasting. Per milieucategorie gelden richtafstanden tot de woonwijken.

 

Milieucategorie

Aan te houden afstand tot woonwijken (zone)

1

0 tot 10 meter

2

30 meter

3.1

50 meter

3.2

100 meter

4.1

200 meter

4.2

300 meter

5.1

500 meter

5.2

700 meter

5.3

1000 meter

6

1500 meter

 

4.1.3 Huidige aanwezige bedrijven en (bedrijfs)activiteiten in het plangebied

De aanwezige huidige bedrijvigheid in dit plangebied is geïnventariseerd.

Op basis van de bedrijfsactiviteiten heeft een indeling van deze bedrijven plaatsgevonden in de bedrijfscategorieën zoals vermeld in de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering”.

 

De minimale afstand tussen aanwezige bedrijfsactiviteiten zoals aangegeven in de in de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” en gevoelige bebouwing voldoet voor alle in het plangebied aanwezige bedrijfsactiviteiten. Hierbij dient rond Forfarmers het volgende te worden opgemerkt.

 

Forfarmers (Jollesweg)

Forfarmers is een diervoederproductiebedrijf. Deze bedrijfsactiviteit kan, gezien de productiecapaciteit, worden beschouwd als een categorie 4.2 activiteit. De minimaal te hanteren afstand tussen deze activiteit en woningbouw dient 300 meter te bedragen. De minimale afstand tussen de bedrijfskavel en woningbouw bedraagt circa 220 meter. Gesteld kan worden dat de bepalende activiteiten welke leidt tot deze te hanteren afstand de emissie van geur en de emissie van geluid zijn. Forfarmers is gelegen op het geluidsgezoneerde deel van Dollegoor maar is zelf geen zware lawaaimaker zoals bedoeld in de Wet milieubeheer. De geluidsuitstraling vanwege de vergunde bedrijfssituatie is samen met nog enkele andere bedrijven grotendeels bepalend voor de geluidsbelasting op de vastgestelde geluidszone. In het geluidszonebeheersmodel is Forfarmers ingepast. Dit houdt in dat de bedrijfsactiviteiten akoestisch zijn gemodelleerd. Forfarmers dient te voldoen, en kan voldoen aan de geluidsvoorschriften in de milieu-/omgevingsvergunning . Gesteld kan worden dat de afstand tussen de bedrijfsactiviteiten en woningbouw voldoende is. Voor de emissie van geur zijn de emissiebronnen relevant. De relevante geuremitterende bronnen zijn op het midden van het bedrijfsterrein van Forfarmers gelegen. Op het bedrijfsdeel welke het dichtst bij de aanwezige woningbouw is gelegen vindt slecht op- en overslag van goederen plaats. De hierbij behorend geuremissie is slechts beperkt. Het is milieuhygiënisch niet wenselijk dat geurbronnen onbeperkt richting woongebied kunnen opschuiven. Om deze reden is het bedrijfsterrein van Forfarmers dan ook planologisch opgedeeld in twee bedrijfcategorieen. Richting woningbouw een lichtere bedrijfscategorie 4.1 en verder van woningbouw gelegen een zwaardere bedrijfscategorie 4.2. Binnen deze bedrijfscategorie 4.2 is het mogelijk om mengvoeder te produceren. Binnen de bedrijfscategorie 4.1 is op- en overslag mogelijk. Met deze planindeling kan worden voldaan aan de te hanteren afstandseisen en wordt een goede ruimtelijke kwaliteit naar de omgeving toe gewaarborgd.

 

Woonboten

In het plangebied zijn twee woonboten gelegen. Deze woonboten zijn planologisch niet gewenst (beleidsmatig en milieuhygienisch) en passen niet in de bedrijfsomgeving van Dollegoor en Slachthuiskade. De woonboten vallen beide onder een sterfhuisconstructie. Voor de woonboot aan de Slachthuiskade 7 geldt dat, nadat de huidige eigenaar de boot heeft verkocht, er geen nieuwe ligplaatsvergunning meer verleend wordt. Voor de andere woonboot geldt dat de woonboot met behoud van ligplaats nog één keer mag worden door verkocht. Bij het opstellen van de bestemmingsregeling zijn de gemaakte afspraken met de woonbooteigenaren in de afweging betrokken.

 

De aanwezigheid van deze woonboten kan leiden tot beperkingen voor omliggende bedrijven. De typering van het gebied is industrie. Het is wenselijk dat binnen dit gebied bedrijfsactiviteiten zoveel als mogelijk kunnen worden uitgevoerd zonder rekening te hoeven houden met gevoelige bestemmingen, zoals woonbestemmingen. Planologisch worden slechts minimale rechten aan de woonboten toegekend. Dit houdt overigens niet in dat deze woonboten vogelvrij zijn. In omgevingsvergunningen voor de activiteit milieu dient voor bedrijfsactiviteiten tot op zekere hoogte rekening te worden gehouden met de feitelijke situatie. Dit houdt in dat in deze vergunningen rekening wordt gehouden met de aanwezige woonboten.

 

Beide woonboten vallen onder het overgangsrecht waarbij wordt opgemerkt dat binnen afzienbare tijd één van de twee woonboten verwijderd zal worden. Hiertoe is met de eigenaar een overeenkomst gesloten.

 

4.1.4 Gewenste bedrijfscategorieen

Het betreffende bedrijventerrein is, met in achtneming van de beperkingen door de omgeving, bedoeld voor vestiging van zwaardere en middelzware industrie. Voor het plandeel Dollegoor zijn gezien de ligging zwaardere bedrijfsfuncties gewenst. Voor het plandeel Slachthuiskade zijn middelzware bedrijfsactiviteiten gewenst. In het planvoorstel is met de categorisering rekening gehouden. Concreet houdt dit in dat daar waar mogelijk is een zware bedrijfscategorie wordt toegestaan. Binnen deze zware bedrijfscategorieën zijn geen kantoorachtige bedrijfsactiviteiten gewenst. Voor kantoren achten wij een hoogwaardigere omgeving meer gewenst.

 

Gezien de mogelijkheden voor zwaardere industrie in het plangebied en onze voorkeur om bedrijfsactiviteiten niet te mengen met wonen worden (bedrijfs)woningen uitgesloten. Autonome zelfstandige kantoren vergen ook een ruimtelijke kwaliteit welke kan conflicteren met zwaardere bedrijfsactiviteiten. Om deze reden worden deze zelfstandige kantoren in de delen met een zwaardere bedrijfscategorie niet toegestaan. Slechts binnen het 'technologiecluster' is plaats voor kantoren ten dienste van technologisch hoogwaardige bedrijvigheid. In de planregels is hiermee rekening gehouden.

 

In het plangebied zijn twee openbare loswallen gelegen. Deze loswallen zijn voor algemeen gebruik, waaronder voor gebruik voor overslag door bedrijven elders in de gemeente of in de regio. Deze voorzieningen worden niet op continue basis gebruikt.

 

4.1.5 Huidige aanwezige bedrijven en bedrijvigheid rond het plangebied

De aanwezige huidige bedrijvigheid rond dit plangebied is geïnventariseerd. Geïnventariseerd is of rond het plangebied ook bedrijfsactiviteiten aanwezig zijn met een zodanige invloed dat deze beperkingen opleveren voor het plangebied. Gedacht kan hierbij worden aan risicobedrijven, buiten het plangebied gelegen, met een invloedsgebied binnen het plangebied of aan bedrijven met een forse geurcontour. Voor deze inventarisatie is gekeken tot een ruime afstand buiten het plangebied. In de directe omgeving van dit plangebied maar ook op grotere afstand van dit plangebied zijn geen activiteiten aanwezig welke een relevante invloed hebben op dit plangebied.

 

 

4.2 Fysieke veiligheid

 

4.2.1 Inleiding

Het aspect fysieke veiligheid beoogt het beschermen van mens, dier en milieu tegen (de gevolgen van) ongevallen en rampen. Om de effecten van een incident zoveel mogelijk te beperken, is het belangrijk dat hulpverleningsdiensten op kunnen treden en dat burgers zich in veiligheid kunnen brengen. Het bestemmingsplan is op fysieke veiligheidsaspecten getoetst aan landelijke (Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid, NVBR, september 2003), regionale en gemeentelijke richtlijnen en/of regelgeving. Dit betreft de onderdelen:

 

De hoofdtaken van de brandweer zijn onderverdeeld in schakels uit de veiligheidsketen. De schakels zijn:

Pro-actie; de schakel pro-actie gaat onder andere over de bluswatervoorziening, de bereikbaarheid en de sirenedekking.

Preventie; voor het aspect preventie geldt dat rekening moet worden gehouden met de bestaande wet- en regelgeving.

Preparatie; voor hulpdienstrelevante objecten is het wenselijk om deze op te nemen in de planvorming van de brandweer, zoals een bereikbaarheidskaart of een aanvalsplan.

Repressie; vanuit de repressieve dienst wordt ter plaatse bepaald hoe er wordt ingezet.

Nazorg; de taak nazorg heeft geen consequenties voor de ruimtelijke ordening.

 

De bedrijven die een zeker risico vormen voor de omgeving worden verderop in dit hoofdstuk behandeld.

 

Ondanks de gerealiseerde veiligheidsmaatregelen en -voorzieningen blijft er een restrisico waar binnen incidenten plaats kunnen vinden. Het uitgangspunt is dat ontwikkelingen/bouwplannen dienen te voldoen aan het Bouwbesluit en de handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid van het NVBR van september 2003.

 

4.2.2 Bereikbaarheid

 

4.2.2.1 Bereikbaarheid algemeen

De bereikbaarheid van branden en ongevallen heeft invloed op de effectiviteit van het brandweerwerk en daarmee op de veiligheid van de burgers. Het uitgangspunt is dat een gebied via minimaal twee ontsluitingswegen toegankelijk is. Ook dienen de wegen voldoende capaciteit te hebben om de populatie uit het gebied te kunnen evacueren en om hulpverleningsdiensten het gebied in te laten rijden. De wegen dienen tevens geschikt te zijn voor brandweervoertuigen. Gedacht kan worden aan minimale draaicirkels, aslasten en vrije hoogtes.

 

De inrichting van de ruimte kan de bestrijding van een incident beïnvloeden. De inrichting van de openbare ruimte moet voldoen aan het Bouwbesluit. Verder staan er in de handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid van het NVBR (september 2003) richtlijnen beschreven. Daarbij gaat het tevens om de opstelmogelijkheden om in de belaste omgeving het materiaal op te stellen. Artikel 6.37 en 6.38 van het Bouwbesluit en de richtlijn Bluswatervoorziening en bereikbaarheid geldt daarbij als uitgangspunt. Als de afstand niet voldoet aan de richtlijn en Bouwbesluit, zijn er opstelplekken nodig die voldoen aan afmetingen van de brandweervoertuigen en opstelplekken. Deze opstelplekken dienen ook bereikbaar te zijn.

 

In het gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan Almelo staan de hoofdroutes van de brandweer aangegeven. Dit vormt een van de uitgangspunten bij het bepalen van de verkeersstructuur.

 

 [image]

Hoofdrijroutes brandweer Almelo, zoals beschreven in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan Almelo

 

4.2.2.2 Bereikbaarheid Dollegoor en Slachthuiskade

Het plangebied bestaat uit meerdere doodlopende wegen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de Dollegoorweg. Aan deze weg zijn vervolgens ook doodlopende wegen gelegen. Dit zijn de Wentholtweg, Lelyweg, Jollesweg en Konigweg. Tijdens de revitalisering van Dollegoor is onderzocht of het mogelijk was om de Jollesweg en Konigweg te verbinden. Echter bleek de kadewand hier niet tegen bestand. Door het aanleggen van een keerlus in de Jollesweg is de bereikbaarheid verbeterd.

 

Ook de Slachthuiskade ligt in het plangebied. Dit is door de realisatie van de fietstunnel een doodlopende weg geworden. De planning is om hier een hulpdienstroute te realiseren. Deze hulpdienstroute zal niet voor alle voertuigen geschikt zijn. Wanneer deze hulpdienstroute uitgevoerd is en voldoet, dan zijn de objecten aan de Slachthuiskade alleen voor de tankautospuit via twee zijden bereikbaar.

 

Door de diverse doodlopende wegen is de bereikbaarheid voor hulpdiensten niet optimaal. De situatie in de Jollesweg is het afgelopen jaar wel verbeterd door het aanleggen van een keerlus in de Jollesweg.

 

Transport gevaarlijke stoffen over het spoor

In de directe omgeving van het spoor ligt door de aanwezigheid van het Twentekanaal en de

visvijver voldoende open water om op te treden. Echter ligt het spoor op een talud waardoor

de mogelijkheden om op te treden beperkt zijn. Daarnaast is het spoortracé niet op alle locaties

via twee zijden bereikbaar.

 

SITA Ecoservice BV

SITA Ecoservice BV is via één optimale openbare weg aan te rijden. Daarnaast zijn er twee

alternatieve routes beschikbaar. Dit is via het terrein van Bedrijvenpark 237 en via het

fietspad bij Wendelgoor. Nabij het bedrijf ligt het primaire drinkwaterleidingnet. Daarnaast is een geboorde put geplaatst. Ook kan het kanaal als bluswatervoorziening dienen. Het opbouwen van

grootwatertransport kost echter meer tijd (30 tot 60 minuten).

 

Algemeen

In het plangebied liggen diverse doodlopende wegen, waardoor het voor de brandweer niet

altijd mogelijk is om bovenwinds aan te kunnen rijden. Om deze reden wordt afgeraden om

nieuwe bedrijven die onder de werkingssfeer van het Bevi vallen planologisch toe te staan. Daarom worden dergelijke bedrijven niet bij recht toegestaan in onderhavig bestemmingsplan. Slechts na een nadere afweging, onder meer ten aanzien van de mogelijkheden tot een adequate brand- en rampenbestrijding kunnen dergelijke bedrijven worden toegestaan.

 

4.2.3 Opkomsttijd

 

4.2.3.1 Opkomsttijd algemeen

De opkomsttijd is de optelsom van de verwerkingstijd van de melding, de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd is daarbij de tijd tussen het alarmeren van de brandweer door de meldkamer en het tijdstip dat het voertuig de kazerne verlaat. De aanrijdtijd is de tijd die het eerste voertuig nodig heeft om van de kazerne naar het plaats incident te gaan. De opkomsttijd van de brandweer wordt als een belangrijk kwaliteitskenmerk van de brandweer beschouwd.

 

In het Besluit Veiligheidsregio's (BVR) zijn de opkomsttijden voor de brandweer vastgelegd. Voor de eerste basisbrandweereenheid gelden vier verschillende normtijden, 5, 6, 8 en 10 minuten, waar volgens het besluit gemotiveerd van afgeweken kan worden. Deze normen zijn gedifferentieerd naar verschillende gebruiksfuncties uit het Bouwbesluit. De Wet op de Veiligheidsregio's biedt de mogelijkheid om gemotiveerd van deze tijden af te wijken. In de onderstaande tabel staat beschreven wat dit betekent:

 

Normtijd

Gebruiksfunctie

 

 

5 minuten

Winkel met gesloten constructie (tijdens openingsuren), wonen boven winkel, cel

6 minuten

Portiekwoningen/portiekflats, woning verminderd zelfredzamen

8 minuten

Overige woningen, winkels, gezondheidszorg, onderwijs, kinderdagverblijf, logies

10 minuten

Kantoor, (lichte)industrie, sport, overige ruimtes voor bijeenkomsten, overige gebruiksfuncties

 

Om te bepalen of de brandweer binnen de norm ter plaatse kan zijn, wordt onderscheid gemaakt tussen de situatie in de dag, avond, nacht en het weekend. Dit onderscheid wordt gemaakt omdat in Almelo gedurende kantooruren (dagsituatie) vanaf de kazerne in het Centrum (AMC) wordt uitgerukt en buiten kantooruren vanaf de posten Noord (AMN) en Zuid (AMZ). Tevens wordt er rekening gehouden met de opkomsttijd van de buurgemeenten.

 

4.2.3.2 Opkomsttijd

De inrichting van de ruimte kan de bestrijding van een incident beinvloeden. De inrichting van de openbare ruimte moet voldoen aan het Bouwbesluit. Verder staan er in de handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid van het NVBR (september 2003) richtlijnen beschreven. Daarbij gaat het tevens om de opstelmogelijkheden om in de belaste omgeving het materiaal op te stellen. Door de Brandweer Twente is per vakgebied een gemiddeld opkomsttijd weergegeven. Het gaat hier om theoretische berekeningen, waardoor de opkomsttijd in de praktijk kan verschillen. In onderstaande tabel staan de opkomsttijden voor het plangebied beschreven.

 

Vaknummer

Tankautospuit

- Avond- en nachtsituatie/weekendsituatie

 

10547

8,1 minuten

10524

8,2 minuten

 

 

- Dagsituatie

 

10547

6,5 minuten

10524

4,3 minuten

 

 

 

Voor industrie geldt volgens het het Besluit Veiligheidsregio's een norm van 10 minuten. Berekeningen tonen aan dat de brandweer in principe binnen deze tijd ter plaatse kan zijn.

 

4.2.4 Bluswatervoorziening

 

4.2.4.1 Bluswatervoorziening algemeen

Voor een optimale bluswatervoorziening wordt onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen. Dit is van belang omdat de eisen voor de afstand, de capaciteit en de bereikbaarheid verschillend zijn. De basiskenmerken van deze drie modellen zijn:

Boven- of ondergrondse brandkranen die geplaatst zijn op het drinkwaterleidingnet.

Als aanvullende bluswatervoorziening op de primaire voorziening, kunnen geboorde putten, bluswaterriolen of vijvers dienst doen.

Bij de noodzakelijke inzet van grotere hoeveelheden water of gedurende langere tijd zijn de primaire en secundaire voorzieningen niet voldoende. Dan kan water onttrokken worden aan open water zoals kanalen of een grote vijver.

 

Voor de specifieke eisen per bluswatervoorziening (primair, secundair en tertiair) wordt verwezen naar onderstaande tabel.

 

 

Bluswatervoorziening

Parameters

Primair

Secundair

Tertiair

Capaciteit (in m3/uur)

60 of 30 (permanent)

90 (minimaal 4 uur)

240 (permanent)

Afstand tot object

40 meter

320 meter

2.500 meter

Bereikbaarheid door brandweervoertuig

Max. 15 meter

Max. 8 meter

Max. 50 meter

 

Tabel eisen bluswatervoorziening

 

4.2.4.2 Bluswatervoorziening

Door de revitalisatie van Dollegoor/Slachthuiskade is het drinkwaterleidingnet geoptimaliseerd. Daar waar de drinkwatermaatschappij het leidingwerk heeft geoptimaliseerd zijn ook brandkranen bijgeplaatst. In theorie leveren deze leidingen ook de gevraagde capaciteit van 60 m3 per uur.

 

Daarnaast ligt er in het gebied door de aanwezigheid van het Overijssels Kanaal en de zijtak van het Twentekanaal open water in het gebied. Er zijn, mede door de revitalisatie, mogelijkheden om voertuigen op te stellen. Dit geldt onder andere voor het einde van de Jollesweg en bij de eerste en tweede insteekhaven.

 

4.2.5 Zelfredzaamheid

 

4.2.5.1 Zelfredzaamheid algemeen

Voor de bestrijdbaarheid van een incident zijn onder andere de bereikbaarheid voor hulpdiensten, opkomsttijd en bluswatervoorziening van belang. Daarnaast speelt de zelfredzaamheid van burgers een rol. Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan hoofdzakelijk uit schuilen en vluchten. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. De ruimtelijke inrichting van het gebied kan op verschillende manieren inspelen op de zelfredzaamheid.

 

4.2.5.2 Zelfredzaamheid specifiek

Er heeft een toetsing plaatsgevonden aan de veiligheidsambities uit het concept herziene veiligheidsbeleid van de gemeente Almelo. Dit heeft onder andere geleid tot een beoordeling van de verbeelding van het bestemmingsplan, waarbij rekening wordt gehouden met de veiligheidsambities uit dit herziene beleid. Een voorbeeld daarvan is om geen nieuwe objecten met minder zelfredzame personen mogelijk te maken binnen een afstand van 200 meter van het spoor.

 

In het plangebied zijn geen objecten aanwezig met mensen die minder of niet zelfredzaam zijn.Tevens zijn er geen grote kantoorgebouwen aanwezig. Het aantal vluchtwegen in het gebied is door de diverse doodlopende wegen beperkt. Gezien de risicobronnen en de beperkte vluchtmogelijkheden in de directe omgeving van het plangebied is het advies om dergelijke objecten planologisch ook uit te sluiten. Hierdoor blijft het aantal mensen in het gebied beperkt. Dit advies wordt grotendeels opgevolgd. Alleen voor wat betreft het gedeelte waar de technologisch hoogwaardige bedrijven zich kunnen vestigen zijn ook kantoren ten dienste van deze bestemming mogelijk.

 

Om de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid te optimaliseren zijn kans- en effectbeperkende maatregelen mogelijk. Het plangebied is conserverend van aard. Desondanks kunnen er zich situaties voordoen waardoor de maatregelen alsnog geborgd worden. De maatregelen die Veiligheidsregio Twente adviseert en eventueel getroffen kunnen worden staan in onderstaande tabel beschreven.

 

Type maatregel

Inhoud maatregel

Planologisch

Voorkomen dat er in het plangebied risico-objecten

volgens het Bevi worden

toegestaan.

 

Vergunningtechnisch

Bij nieuwe objecten binnen het

invloedsgebied van een risicobron zorgen dat

er vluchtroutes van de bron af zijn.

 

Overig (bijv. bouwkundig)

Afhankelijk of objecten binnen het

invloedsgebied van een Bevi-inrichting vallen

er voor te zorgen dat er vluchtroutes van de

bron af zijn.

 

Bestrijdbaarheid (bluswater & bereikbaarheid)

Verbinden van het bedrijventerrein

Noordbroek en Dollegoor, waardoor de

mogelijkheden om tweezijdig aan te rijden

worden vergroot.

 

Zelfredzaamheid

Het verbinden van het bedrijventerrein

Noordbroek en Dollegoor verbetert ook de

mogelijkheden om het bedreigde gebied te

ontvluchten (zie ook bestrijdbaarheid).

 

Informatieverstrekking I risicocommunicatie

Communicatie via de bestaande media

(bijvoorbeeld Risicokaart Overijssel) over de

risico's binnen het plangebied.

 

 

Ondanks de te treffen maatregelen blijft het mogelijk dat er zich een incident voordoet en er

slachtoffers vallen, ook al is realistisch gezien de kans op een groot incident klein.

Bij een dichtbevolkte omgeving is er een kans dat een incident met gevaarlijke stoffen leidt tot een (groot) aantal slachtoffers. De capaciteit van de hulpdiensten is grotendeels gebaseerd op de dagelijkse basiszorg. De capaciteit van de hulpdiensten zal bij een incident niet direct toereikend zijn, terwijl incidenten zich snel kunnen ontwikkelen. Daarbij wordt opgemerkt dat vooral op het gebied van geneeskundige hulpverlening nog tekorten in de benodigde capaciteit voor dit scenario worden geconstateerd. Voor grote rampen moeten de hulpdiensten gebruik maken van bijstand uit andere regio’s. Bijstand is echter pas na langere tijd beschikbaar.

 

Conclusie

De conclusie is dat het plangebied ondanks de optimalisatie vanuit de revitalisatie niet op alle

onderdelen voldoet aan de handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid. Dit geldt met

name voor de bereikbaarheid van het plangebied. Het bestaat uit diverse doodlopende wegen

waar ook doodlopende wegen aan gelegen zijn.

 

4.2.6 Waarschuwings- en alarmeringssysteem

 

4.2.6.1 Sirenedekking algemeen

De sirene is een hulpmiddel van de overheid om mensen te kunnen waarschuwen voor acute gevaren. Dit is bijvoorbeeld het geval als er gevaarlijke stoffen vrijkomen bij een brand of ongeval. Dan is het gevaarlijk om buiten te blijven waar men wordt blootgesteld aan het gevaar. De sirenes kunnen dan worden ingeschakeld.

De sirenes worden op de eerste maandag van de maand om 12:00 uur in heel Nederland luid getest, om te controleren of de apparatuur werkt en om het signaal bij burgers bekend te maken, zodat de sirene in geval van een ramp wordt herkend.

 [image]

Sirenedekking ‘Almelo’

 

4.2.6.2 Sirenedekking Dollegoor en Slachthuiskade

Het plangebied valt voor een deel binnen het dekkingsgebied van de sirenes aan de Sweelincklaan.

Dit is hieronder weergegeven. Daar waar geen sirenedekking is zullen mensen op een andere manier worden geinformeerd. Dit kan bijvoorbeeld met geluidswagens. Daarnaast wordt NL-alert gebruikt. Hiermee kunnen mensen in de directe omgeving, wanneer zich een noodsituatie voordoet, met een tekstbericht worden geinformeerd.

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Sirenedekking sirenes Sweelincklaan

 

4.3 Externe veiligheid

 

4.3.1 Algemeen

Bij het opstellen van de externe veiligheidsparagraaf is uitgegaan van de huidige wet en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Door de gemeente Almelo is tevens externe veiligheidsbeleid (Verantwoord evenwicht 2007) vastgesteld. Bij het realiseren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met de in dit externe veiligheidsbeleid vastgestelde uitgangspunten.

 

De risicobronnen binnen, maar ook in de nabijheid, van het plangebied zijn geïnventariseerd. Beoordeelde risicobronnen kunnen bedrijven zijn maar ook transportroutes over de weg, rail of vaarwater en leidingroutes voor brandstoffen zoals gasleidingen.

 

Beoordeeld is of kan worden voldaan aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico en of voldaan kan worden aan de oriënterende waarde voor het groepsrisico. Het Besluit Externe Veiligheid inrichtingen (BEVI), de regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI) en de handreiking verantwoording groepsrisico zijn bij deze beoordeling o.a. toegepast. Bedrijven zoals geregistreerd in het “Risico Register Gevaarlijke Stoffen”, het RRGS, zijn in de beoordeling van het plaatsgebonden en groepsrisico voor zover aanwezig ook meegenomen.

 

Voor het beoordelen van transportrisico’s is gebruik gemaakt van de circulaire “risico normering vervoer gevaarlijke stoffen” (het RNGS) en het basisnet. Voor het beoordelen van de risico’s van gasleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB) gebruikt.

 

Getracht wordt de risicocontouren zoveel mogelijk op het terrein van de risico-inrichting/bron zelf te projecteren. Dit teneinde beperking van het gebruik van terrein van derden zoveel mogelijk te voorkomen. Daar waar veiligheidscontouren zich uitstrekken tot terreinen van derden kan dit beperkingen opleveren voor het gebruik van deze terreinen. Dit plangebied behelst een gebied met voornamelijk bedrijventerrein. Vestiging van nieuwe risicovolle inrichtingen die vallen onder het BEVI is niet bij recht toegestaan. Als wordt voldaan aan de voorwaarden kunnen deze inrichtingen zich vestigen binnen de verschillende bedrijfsbestemmingen. Het betreft voorwaarden met betrekking tot het plaatsgebonden risico en groepsrisico.

 

4.3.2 Risicobronnen in het plangebied

 

De Oliebron bv (Kroonoil)

De Oliebron is een risicovolle inrichting in het kader van het BEVI. De provincie Overijssel is bevoegd gezag. De plaatsgebonden 10-6 risicocontour bedraagt 20 meter. Binnen deze contour zijn geen kwetsbare objecten gelegen. Het groepsrisico wordt in een volgende paragraaf besproken.

 

Transport gevaarlijke stoffen over water

In het plangebied ligt de zijtak van het Twentekanaal waarover gevaarlijke stoffen getransporteerd mogen worden. Vanuit het basisnetwerk water is vastgesteld dat voor het Twentekanaal bij ruimtelijke plannen geen rekening hoeft te worden gehouden met het groepsrisico en het plasbrandaandachtsgebied. De plaatsgebonden 10-6 risicocontour komt niet buiten het kanaal.

Nadere aandacht voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water is daarom niet nodig.

 

Transport gevaarlijke stoffen over spoor (doorgaand spoor Hengelo - Deventer)

Het plangebied wordt doorkruist door het doorgaand spoor. De spoorlijn is externe veiligheid relevant doordat er vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Voor de betreffende spoorlijn is er geen sprake van een plaatsgebonden 10-6 risicocontour. Een nadere beoordeling van het plaatsgebonden risico is dan ook niet noodzakelijk. Het invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt 300 meter. Het plangebied bevindt zich binnen deze contour.

 

 

 

 
Basisnet spoor & Besluit transportroutes externe veiligheid (BTEV)

Begin juli 2010 is het Basisnet spoor vastgesteld, het spoornetwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor elk traject op het Basisnet is een zogeheten risicoplafond vastgesteld. Hiermee moeten niet alleen vervoerders van gevaarlijke stoffen rekening houden, maar bijvoorbeeld ook gemeenten die langs een traject van het Basisnet willen gaan bouwen. Het Basisnet spoor met haar veiligheidsmaatregelen zorgt ervoor dat economische belangen niet worden gehinderd en dat tegelijkertijd de veiligheid van omwonenden sterk wordt verbeterd.

Veiligheidsmaatregelen die met het vaststellen van het Basisnet benodigd zijn en voor de gemeente Almelo van toepassing zijn:

 

Voor het wettelijk vastleggen van de regels voor de ruimtelijke ordening rondom het Basisnet spoor is een nieuwe AmvB in ontwikkeling: het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV).
De gewijzigde Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen en het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid treden naar verwachting op 1 juli 2014 in werking.

 

Het advies van de regionale brandweer heeft betrekking op de voorbereiding op de rampenbestrijding, specifiek op de thema’s bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (art. 13 Bevi). Daarom wordt het advies gebaseerd op de scenario’s waarbij de effecten leidend zijn.

De worstcase scenario’s liggen op het spoor en bij Sita Ecoservice (dit bedrijf wordt in paragraaf 4.3.3 besproken). Het plangebied ligt deels binnen het effectgebied van mogelijke incidenten bij deze risicobronnen. Op basis van activiteiten in de omgeving van het plangebied gaan wij in de voorbereiding op calamiteiten uit van:

 

Plasbrand als gevolg van transport van brandbare vloeistoffen (bv. benzine)

Bij een plasbrand zal een deel van de gebouwen door direct vlamcontact worden beïnvloed. Tot circa 30 meter van het spoor kunnen gebouwen door hittestraling mee gaan branden. Aanwezigen in objecten binnen deze afstand kunnen (dodelijk)getroffen worden. Eerstegraads brandwonden zijn bovendien te verwachten tot op 60 meter van het spoor. Door hittestraling is een nog groter gebied (tot circa 100 meter) alleen te betreden door brandweermensen in beschermende kleding.

 

Koude/warme BLEVE (Boiling Llquid Expanding Vapour Explosion) als gevolg van transport van brandbare gassen (bv. LPG)

Bij een BLEVE explodeert een onder druk vloeibaar gemaakt brandbaar gas met als gevolg een grote vuurbal. Het bezwijken van een ketelwagon is mogelijk door mechanisch falen (bv. bij een aanrijding) of door aanstraling door een brand met brandbare vloeistoffen. De vuurbal zorgt voor een hittebelasting en een drukgolf in de omgeving. Een BLEVE-scenario heeft de grootste omvang in het geval van een incident met een spoorketelwagon. In een worst-case-scenario (warme BLEVE) zullen aanwezigen tot 140 meter een grote kans op overlijden hebben. Tot op 330 meter van het incident is het mogelijk dat aanwezigen dodelijk worden getroffen. Materiële schade is nog op grotere afstand te verwachten (600 meter). Het doorgaande spoor ligt binnen het plangebied, parallel aan de Dollegoorweg.

 

 

Emissie van een toxische stof als gevolg van transport van toxische vloeistoffen

en gassen (bv. ammoniak).

Bij een toxisch scenario wordt uitgegaan van een incident bij Sita. Het vrijkomen van toxische ontledingsproducten bij brand leidt, afhankelijk van de weersomstandigheden en windrichting, tot op grote afstand tot slachtoffers. Uit de kwantitatieve risicoanalyse van Sita komt een invloedsgebied van 500 meter. Op deze afstand kan 1% van de aanwezigen nog overlijden. Slachtoffers kunnen echter nog tot op grotere afstand vallen. Sita ligt op ongeveer 250 meter afstand ten westen van het plangebied.

 

Over het spoor mogen, op basis van het convenant van het rijk met Akzo-Nobel, incidenteel 200 wagons met chloor worden vervoerd met inachtneming van extra maatregelen in vergelijking met regulier transport van gevaarlijke stoffen. Gelet op de geringe frequentie van dit vervoer is dit scenario niet als maatgevend aangegeven. Doordat de omvang van een dergelijk incident hulpverleningscapaciteiten te boven gaat, is de bestuurlijke afweging gemaakt dat Twente haar repressieve voorbereiding niet op deze effecten baseert. Door middel van proactieve en preventieve middelen wordt getracht het risico (zowel kans als effect) van deze transporten te verminderen.

 

4.3.3 Risicobronnen in de omgeving

Er kunnen risicobronnen buiten het plangebied liggen, die wel invloed hebben op het plangebied.

SITA Ecoservice BV (Bedrijvenpark Twente 43) en Rubro (Noordbroek 15) zijn bedrijven die buiten het plangebied gelegen en van invloed zijn op het plangebied.

 

SITA Ecoservice BV

In de omgeving van het plangebied bevindt zich Sita. Sita is een bedrijf dat milieugevaarlijk afval verwerkt. Werkzaamheden welke plaatsvinden zijn o.a. opslag en sorteren, destilleren, ontgiften en cryogeen behandelingen. De inrichting valt onder het BEVI en onder de werkingssfeer van het Besluit Rampen en Zware Ongevallen. Bij het bedrijf kunnen zich incidenten met gevaarlijke stoffen voor doen. Het bijbehorende scenario is het ontsnappen van toxische verbrandingsproducten. Hierbij ligt het invloedsgebied op 500 meter en valt daardoor over het plangebied. Het plaatsgebonden risico ligt op 250 meter. In 2005 is er een Qra voor deze inrichting uitgevoerd (augustus 2005, ref. 050803-R93). Hieruit blijkt dat er geen knelpunten zijn met betrekking tot het plaatsgebonden risico en dat het berekende groepsrisico nihil is. Tevens kan gesteld worden dat het plangebied op dermate grote afstand is gelegen, dat deze geen significante invloed zal hebben op het groepsrisico.

 

Rubro

Voor Rubro geldt dat het geen inrichting is die onder de werkingsfeer van het BEVI valt, maar wel risicorelevant is (Risicoregister). Veiligheidsafstanden komen echter niet tot in het plangebied. Nadere aandacht is daarom niet nodig.

 

4.4 Groepsrisico

 

4.4.1 Algemeen

Het groepsrisico (GR) kent geen vaste norm, maar een oriënterende waarde die in acht moet worden genomen. Bij het vaststellen van bestemmingsplannen dient elke (mogelijke) verandering van het groepsrisico verantwoord te worden (de verantwoordingsplicht). Deze verantwoordingsplicht geldt ook als het groepsrisico wijzigt maar wel onder de oriënterende waarde blijft.

 

Nader onderzoek groepsrisico

Het groepsrisico (GR) kent geen vaste norm waaraan dient te worden voldaan, maar een oriënterende waarde welke dient te worden getoetst. Bij het vaststellen van bestemmingsplannen dient elke (mogelijke) verandering van het groepsrisico verantwoord te worden (de verantwoordingsplicht). Deze verantwoordingsplicht geldt ook als het groepsrisico wijzigt maar wel onder de oriënterende waarde blijft.

 

Het plan Dollegoor-Slachthuiskade betreft een conserverend bestemmingsplan. Er worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt binnen de invloedsfeer van risicobronnen als het doorgaand spoor en de inrichting de Oliebron/Kroonoil. Gezien de aard van het plan (conserverend bestemmingsplan) is er geen sprake van gevolgen voor het groepsrisico. Gezien het feit dat er met vaststelling van dit bestemmingsplan geen ontwikkelingen van enige betekenis mogelijk worden gemaakt is een nadere analyse van de mogelijkheden voor beheersing van de risico's en / of beperking van de gevolgen van een calamiteit vanuit de aanwezige risicobronnen niet aan de orde.

 

Er kan worden volstaan met een beperkte invulling van de verantwoordingsplicht groepsrisico, waarbij alleen ingegaan hoeft te worden op de punten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

 

Bestrijdbaarheid

Door de revitalisatie van Dollegoor is het drinkwaterleidingnet geoptimaliseerd. Daar waar de drinkwatermaatschappij het leidingwerk heeft geoptimaliseerd zijn ook brandkranen bijgeplaatst. In theorie leveren deze leidingen ook de gevraagde capaciteit van 60 m3 per uur.

 

Daarnaast ligt er in het gebied door de aanwezigheid van het Overijssels Kanaal en de zijtak van het Twentekanaal open water in het gebied. Er zijn, mede door de revitalisatie, mogelijkheden om de voertuigen op te stellen. Dit geldt onder andere voor het einde van de Jollesweg en bij de eerste en tweede insteekhaven.

 

Zelfredzaamheid

In het plangebied zijn geen objecten aanwezig met mensen die minder of niet zelfredzaam zijn. Tevens zijn er geen grote kantoorgebouwen aanwezig. Over het algemeen is de zelfredzaamheid van de personen in het plangebeid dus voldoende.

 

Er heeft ook een toetsing plaatsgevonden aan de veiligheidsambities uit het concept herziene externe veiligheidsbeleid van de gemeente Almelo. Dit heeft o.a. geleid tot een beoordeling van de verbeelding van dit bestemmingsplan, waarbij rekening wordt gehouden met de veiligheidsambities uit dit herziene beleid. Een voorbeeld daarvan is om geen nieuwe objecten met minder zelfredzame mensen mogelijk te maken binnen een afstand van 200 meter van het spoor.

 

Het groepsrisico wordt met bovenstaande in ogenschouw te hebben genomen daarmee in voldoende mate verantwoord geacht.

 

Conclusie

Als gekeken wordt naar de wet- en regelgeving en het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Almelo (Verantwoord evenwicht 2007) en het herziene conceptbeleid, wordt geconcludeerd dat er geen onevenredige risico’s voor het plangebied worden veroorzaakt. Hierbij dient de kanttekening te worden gemaakt dat het voldoen aan de wettelijke eisen en normen niet betekent dat zich geen calamiteiten kunnen voordoen en er geen slachtoffers kunnen vallen in het plangebied. Er blijft altijd een restrisico aanwezig waarbinnen incidenten plaats kunnen vinden. Gelet op bovenstaande overwegingen met betrekking tot de verantwoordingen van het groepsrisico, wordt echter gesteld dat onderhavige situatie acceptabel is.

 

Indien wordt afgeweken van het bestemmingsplan of anderszins medewerking wordt verleend aan functiewijzigingen of een nadere uitwerking van het bestemmingsplan plaatsvindt binnen het invloedsgebied van een risicobron, zal aan de geldende voorwaarden op het gebied van de regelgeving met betrekking tot externe veiligheid en het actuele gemeentelijke externe veiligheidsbeleid moeten worden voldaan en met betrekking tot een goede ruimtelijke ordening een verantwoording van het groepsrisico dienen plaats te vinden. Deze borging vindt mede plaats in de planregels.

 

4.5 Luchtkwaliteit

De doelstellingen van het gemeentelijk milieubeleidsplan zijn: “Het bewaken en waar mogelijk verbeteren van de luchtkwaliteit in Almelo; minimaal voldoen aan de grenswaarden voor luchtverontreiniging, maar streven naar het voldoen van de richtwaarden van de landelijke regelgeving”.

 

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk vijf van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen). Dit herziene hoofdstuk is in werking getreden op 15 november 2007 en vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen zijn grenswaarden opgenomen.

 

In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM), welke samen met de wijziging van hoofdstuk vijf van de Wet milieubeheer (Wm) in werking zijn getreden, zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Bij elk ruimtelijk plan moet de luchtkwaliteit in acht worden genomen. In dit geval zijn de wijzigingen van het bestemmingsplan zeer beperkt en mocht er al sprake zijn van een wijziging dan is het begrip “Niet in betekenende mate” (NIBM) zoals genoemd in de wet van toepassing. Een onderzoek naar de luchtkwaliteit, met een toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit, is om die reden niet nodig.

 

Omdat ook de jaarlijkse rapportage in het kader van de “Wet Luchtkwaliteit” (hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer) geen overschrijding van de grenswaarden in en om het plangebied gebied laat zien mag geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor dit plan.

 

4.6 Geluid

 

4.6.1 Algemeen

In het kader van de Wet milieubeheer is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.

 

4.6.2 Industrielawaai

Rondom een bedrijventerrein dient een geluidszone te worden vastgesteld als op dit bedrijventerrein zich bedrijven kunnen vestigen die in artikel 2.4 van het Inrichtingen - en vergunningenbesluit milieubeheer worden gespecificeerd als bedrijven die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken. In de praktijk ook wel “grote lawaaimakers” genoemd. In de Wet milieubeheer zijn dergelijke terreinen gedefinieerd als “Industrieterrein”. De geluidsbelasting vanwege dat het industrieterrein mag ter plaatse van de vastgestelde zone de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaan.

Voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen buiten de grens van het industrieterrein, maar die binnen de geluidszone liggen of komen te liggen, geldt in beginsel een voorkeursgrenswaarde van 50dB(A) op de uitwendige scheidingsconstructie. Voor geluidgevoelige terreinen geldt dit ter plaatse van de terreingrens. Een woning of andere geluidsgevoelige bestemmingen, gelegen op een gezoneerd industrieterrein, hoeft op grond van de Wet geluidhinder niet te worden beschermd.

 

Een groot deel van het plangebied maakt deel uit van het bestaande gezoneerde industrieterrein dat de terreinen Bedrijvenpark Twente, Turfkade, Dollegoor en Noordbroek omvat. In 1988 is een geluidszone vastgesteld rondom deze industrieterrein omdat deze vier terreinen toen als één samenhangend geheel zijn beschouwd. Op dit moment zijn er twee “grote lawaaimakers” gevestigd binnen het plangebied. Dit betreft Betoncentrale Twente en Van den Bosch. Voor het overige zijn er geen geluidsdominante inrichtingen in het gebied gevestigd.

 

 [image]

Huidige geluidzone rond de industrieterreinen (groene kleur)

 

De gemeente Almelo is voornemens om die terreindelen waar geen geluidsdominante bedrijven aanwezig zijn zoveel als mogelijk te dezoneren. Dit houdt in dat op de te dezoneren terreindelen ook geen “grote lawaaimakers” meer worden toegelaten op grond van een nieuw nog vast te stellen bestemmingsplan.

 

Het is mogelijk om voor een industrieterrein een bestemmingsplan vast te stellen waarin “grote lawaaimakers” worden uitgesloten terwijl deze bij de vaststelling van een bestemmingsplan nog wel op het industrieterrein zijn gevestigd. De geluidszone blijft in dit geval bestaan en vervalt wettelijk pas als de laatste “grote lawaaimaker” de bedrijfsactiviteiten heeft beëindigd en ook fysiek weg is. Op dat moment is er geen sprake meer van een industrieterrein zoals gedefinieerd in de Wet geluidhinder en is de zone van rechtswege opgeheven.

 

Op dit ogenblik bevinden zich in de plandelen Slachthuiskade en Dollegoor ten noorden van de spoorlijn geen "grote lawaaimakers". Ruimtelijk zijn "grote lawaaimakers" hier ook niet gewenst. In het kader van dit plan zullen de regels zodanig worden opgesteld dat in het plandeel Slachthuiskade en het plangebied Dollegoor ten noorden van de spoorlijn geen "grote lawaaimakers" zijn toegestaan. Voor het gebied waar "grote lawaaimakers" aanwezig zijn en worden toegestaan wordt de aanwezigheid van deze inrichtingen beperkt tot de nu aanwezige.

 

De vrije geluidruimte op dit plandeel is te gering om zonder meer "grote lawaaimakers" toe te staan. De regels zijn zo opgesteld dat in het plangebied slechts de huidige geluidsdominante inrichtingen zijn toegestaan. Deze zijn specifiek aangeduid op de verbeelding.

Het betreft de betonwarenfabriek van Van de Bosch en de betoncentrale Twenthe. Van de Bosch is een betonwarenfabriek. Dit betreffen inrichtingen tussen categorie 4.2 en 5.2. Categorie 5.2-bedrijven zijn gezien de minimale aan te houden afstand tot een woonwijk (700 meter) niet zonder meer gewenst op deze locatie. Van de Bosch is een inrichting van categorie 5.2, op basis van het aspect geluid. Door middel van de aanduiding 'geluidsdominante inrichting' is het bedrijf specifiek ingepast.

 

De gewijzigde geluidzone (geluidzone 2013) is opgenomen op de verbeelding.

 

4.6.3 Wegverkeerslawaai

De wegen binnen het plangebied zijn al bestaand. Binnen het plangebied zijn er geen mogelijkheden om binnen de zone langs deze wegen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen te realiseren. De toetsing aan de geluidsnormen en daarmee samenhangende procedures is niet van toepassing, indien op het tijdstip van vaststelling van een bestemmingsplan sprake is van:

Gezien het feit dat de bestaande situatie niet wijzigt wordt dit ook niet nader beschouwd.

 

4.6.4 Railverkeerslawaai

In het plangebied en binnen de zone van de bestaande spoorlijn Almelo-Wierden zijn geen mogelijkheden voor de realisatie van geluidsgevoelige bebouwing. Dit onderwerp is daarom ook niet nader beschouwd.

 

 

4.7 Bodemkwaliteit

Voorliggend bestemmingsplan betreft een conserverend bestemmingsplan. In beginsel is geen bodemonderzoek noodzakelijk, als een bestemmingsplan betrekking heeft op een bestaande situatie. Bij bestemmingsplannen met een wijzigings- en of afwijkingsbevoegdheid dienen in principe alle vereiste bodemkwaliteitsgegevens bij de goedkeuring van het (moeder) plan beschikbaar te zijn. Indien in een bestemmingsplan een wijzigings- of afwijkingsbevoegdheid is opgenomen, kan er bij wijze van uitzondering mee worden ingestemd dat de noodzakelijke gegevens pas beschikbaar zijn in het kader van het wijzigings- of afwijkingsplan. Wel zal via een op te nemen voorwaarde in de planregels moeten worden geregeld dat ten behoeve van de wijziging/afwijking gegevens omtrent de bodem zijn vereist. Daarbij ligt het initiatief voor het uitvoeren van het bodemonderzoek bij de bouwer/ ontwikkelaar.

 

In dit plan zal van de hiervoor genoemde uitzondering gebruik gemaakt worden en zullen de noodzakelijke voorwaarden gekoppeld worden aan de procedure van de wijzigings- en afwijkingsbevoegdheid. De reden hiervan is dat niet bekend is of, en wanneer van de bevoegdheid gebruik gemaakt zal worden en dat de wettelijke eisen ten aanzien van bodemonderzoeken en/ of saneringen in de loop der jaren wijzigen. Bovendien hebben onderzoeken in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen een beperkte geldigheidsduur van circa 5 jaar.

 

In de planregels is (voor zover er sprake is van wijzigings- en/of afwijkingsbevoegdheden) voor zowel de wijzigings- alsook de afwijkingsbevoegdheid bepaald dat deze procedures pas in gang gezet kunnen nadat door burgermeester en wethouders is beoordeeld dat de bodemkwaliteit aan de actuele wettelijke eisen voldoet. In de planregels is als voorwaarde gesteld dat het verlenen van de vergunning uit milieuhygienisch oogpunt aanvaardbaar dient te zijn.In dit verband kunnen bodemkwaliteitsgegevens en/of saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn.

 

 

4.8 Flora en fauna

 

 

4.8.1 Flora en fauna

 

Onderzoek naar flora en fauna

De wetgeving op het gebied van flora en fauna beschermt aanwezige flora en fauna tegen verstoringen en bedreigingen in hun voortbestaan. De flora- en faunawetgeving is ook van toepassing op bestaand stedelijk gebied. In de flora- en fauna wet worden de beschermde soorten, planten en dieren met name benoemd. Deze mogen niet opzettelijk worden verwijderd, verstoord of in hun bestaan worden bedreigd. Dit heeft consequenties voor nieuwe ontwikkelingen, zoals onder andere sloop en aanpassingen aan oude gebouwen die mogelijk nest of overwinteringsplaats zijn voor beschermde dieren of vestigingsplaats zijn voor beschermde planten. De aanwezige houtopstanden kunnen eveneens beschermde flora en fauna bevatten of van levensbelang zijn in het voortbestaan.

 

Bescherming van flora en fauna

Een initiatiefnemer is verplicht om bij nieuwe ontwikkelingen, zoals sloop of aanpassing van oude gebouwen, groenelementen en waterelementen na te gaan in hoeverre beschermde flora en fauna in het geding is. Een nader onderzoek en/of een aanvraag om omgevingsvergunning in het kader van de flora- en faunawetgeving kan noodzakelijk zijn. Onderdelen van de aanvraag om omgevingsvergunning zijn de te nemen compenserende maatregelen ter beperking c.q. voorkoming van schade aan flora en fauna. Een aanvraag om omgevingsvergunning kan worden aangevraagd op basis van artikel 75, vierde lid of vijfde lid onderdeel c, of artikel 75a, van de Flora- en faunawet.

 

Bestaand stedelijk gebied is in een aantal gevallen door inrichting, beheer, gebruik of ontwikkeling aanleiding geweest voor de ontwikkeling en vestigingen van beschermde flora en fauna. Een continuering van dit gebruik en/of beheer vormt geen beletsel als het gaat om beschermde flora en fauna. Nieuwe ontwikkelingen kunnen in strijd zijn met de voortbestaansmogelijkheden van aanwezige flora en fauna en zullen dan op basis van ontheffingen geregeld moeten worden. Daarvoor moet eerst onderzocht worden welke flora en fauna precies aanwezig zijn. Hierbij zal in veel gevallen sprake zijn van compenserende maatregelen die voor de realisatie van nieuwe ontwikkelingen gerealiseerd moeten zijn.

 

Het bestemmingsplan is overwegend conserverend van karakter. Er vinden op basis van het plan geen ingrijpende wijzigingen plaats in de bestaande bebouwingsstructuur en groenstructuur. Een specifiek onderzoek naar flora en fauna is dan ook achterwege gelaten.

 

 

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

 

4.9.1 Algemeen

Op grond van de Monumentenwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Monumentenwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

 

4.9.2 Beschrijving geomorfologische en bodemkundige opbouw plangebied

Van nature ligt het plangebied in een nat dekzandgebied dat in geomorfologisch opzicht als een vlakte van verspoelde dekzanden, vervlakt door veen en/of overstromingsmateriaal is gekenmerkt. In bodemkundig opzicht zullen er met name beekeerdgronden en eventueel natte veldpodzolgronden aanwezig zijn. Voor zover er hoogtes in het gebied aanwezig zijn geweest zijn die niet herkenbaar op historische topografische kaarten en het Aktueel Hoogtebestand van Nederland (AHN). In de huidige situatie is het gebied geheel als een bedrijventerrein met insteekhavens ingericht. Vermoedelijk is daarbij het gebied opgehoogd.

 

4.9.3 Archeologische verwachtingswaarden plangebied

De gemeente Almelo heeft een archeologische verwachtingskaart waarop is aangegeven wat de kans op de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen is aangegeven. Deze kaart is in 2013 herzien. Op de archeologische kaart is binnen het plangebied met name een lage archeologische verwachting te onderscheiden. Deze lage verwachting is gebaseerd op de van nature lage en natte landschappelijke ligging. In dergelijke gebied bevonden zich geen locaties waar de mens zich in de late prehistorie en tot ver in historische tijden goed kon vestigen. Ook in eerdere perioden, waarin de mens nog als jager-verzamelaar leefde, lijken er geen dekzandkoppen of -ruggen aanwezig te zijn geweest waarop men zich in tijdelijke kampementen kon vestigen.

 

Terreinen van archeologische waarde

Voor een klein deel van plangebied geldt een hoge archeologische verwachtingswaarde. Dit betreft het gebied nabij de Aalderinkssingel/Kolthofsingel.

 

Overige archeologische gegevens

Er zijn in het plangebied geen archeologische vindplaatsen in de landelijke database ARCHIS geregistreerd. Ook in de directe omgeving zijn geen vindplaatsen geregistreerd.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

Uitsnede uit de archeologische waardenkaart van Almelo. Plangebied in rode contour groene kleur: lage archeologische verwachtingswaarde, rode kleur: hoge archeologische verwachtingswaarde.

 

Archeologische waarden in het bestemmingsplan

Voor een klein gedeelte van het plangebied geldt een hoge archeologische verwachtingswaarde. Deze zone is op de verbeelding aangegeven. Ter bescherming van deze waarden zijn bouwregels en een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden opgenomen. In de betreffende zone is archeologisch onderzoek vereist indien er bodemingrepen plaatsvinden dieper dan 40 centimeter en in omvang meer dan 2500 m2. Voor het overige deel van het plangebied geldt een lage archeologische verwachtingswaarde. Hiervoor hoeven geen regels te worden opgenomen. Bij toekomstige bodemingrepen als gevolg van ontwikkelingen en aanvragen van omgevingsvergunningen is geen onderzoek nodig.

 

4.9.4 Cultuurhistorie

 

Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht om in ruimtelijke plannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is per 1 januari 2012 aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond (archeologische waarden), maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied, en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.

Cultuurhistorische waarden omvatten meer dan alleen bouwhistorische objecten en monumenten waarop tot voorheen vaak alleen de aandacht lag in bestemmingsplannen. Bij conserverende plannen kan volstaan worden met een beschrijving op hoofdlijnen. Door middel van een historisch-geografische inventarisatie dienen ook cultuurlandschappellijke structuren en elementen in beeld gebracht moeten worden, zoals oude infrastructuur, verkavelingsstructuren en elementen daarin zoals houtwallen, beeklopen en essen, en moet ook gedacht worden aan het stedenbouwhistorische karakter van wijken en gebieden. Belangrijk is om na te gaan wat het ‘eigene’ van een gebied is en om dat met al zijn elementen en structuren in beeld te brengen. De resultaten van de inventarisatie worden gewogen, om een antwoord te geven op de vraag welke ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied toelaatbaar worden geacht.

De gemeente Almelo heeft nog geen specifiek beleid dat de aanpassing van de Bro regelt. In dit bestemmingsplan wordt met de inventarisatie van cultuurhistorische waarden echter voorzien in de eisen volgens het Bro.

 

Cultuurhistorie in het plangebied, historisch geografische kenmerken, waardevolle structuren en objecten

Wanneer het gebied is ontgonnen is niet goed te achterhalen. Vermoedelijk is dit in de 14e eeuw omdat in 1391 het Noordbroek genoemd wordt bij de verkoop van land aan Vriezenveners die het vermoedelijk hebben ontgonnen. Mogelijk is er eerst veen afgegraven. In het begin van de 19e eeuw bestaat het gebied geheel uit broekweilanden. Rond 1870 wordt het gebied rationeel verkaveld en ontstaan er rechte perceleringen met houtwallen, sloten en enkele wegen. Onderstaand is de situatie aan het begin van de 20e eeuw weergegeven. Rond 1870 wordt ook de Adolf Frederikhoeve gesticht naar de toenmalige graaf van Rechteren Limpurg die eigenaar van het gebied was. Kort na de Tweede Wereldoorlog is de boerderij afgebroken vanwege de doortrekking van het Twentekanaal naar het kanaal Almelo-De Haandrik. Vanaf die tijd is het hele plangebied als een bedrijventerrein ingericht. Van de oorspronkelijke historisch-geografische structuur resteert niets meer. Ook historische objecten zijn er niet aanwezig. De huidige naam Dollengoor is eigenlijk afkomstig van een nat gebied dat iets zuidelijker lag.

 

 [image]

Historische situatie eind 19e eeuw (plangebied in rode contour)

 

Gebouwde objecten en monumenten

In het plangebied zijn geen waardevolle cultuurhistorische objecten en monumenten aanwezig.

 

Beleid en aanbevelingen cultuurhistorie

Vanwege de afwezigheid van cultuurhistorische waarden hoeven er geen bestemmingen en bepalingen te worden opgenomen in dit plan.

 

 

4.10 Beperkte mer-voortoets

Ruimtelijke voornemens dienen te worden getoetst op haar milieugevolgen. Voor ruimtelijke initiatieven vallende onder de C- of D-lijst van het mer-besluit dient een mertoets plaats te vinden. Ook de genoemde initiatieven uit dit besluit welke niet over deze criteriagrens heen komen kunnen leiden tot significante effecten op haar omgeving. Om deze reden dient bij voornemens vallende onder deze ondergrens te worden getoetst of er ook bij deze voornemens geen sprake is van significante effecten op haar omgeving. Afhankelijk van deze effecten kan het bevoegd gezag besluiten alsnog over te gaan tot een mer-procedure. Gesteld kan worden dat er sprake is van een conserverend ruimtelijk plan. Het plangebied is grotendeels ingevuld. Relevante aspecten zoals geluid en afstanden tot woonomgeving zijn voldoende in beeld. Er is geen sprake van significante bijdragen in emissies.

Gesteld kan worden dat een mer-procedure niet zal leiden tot relevante aanvullende informatie en een toegevoegd afwegingskader.

 

 

 

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

 

 

5.1 Inleiding

 

Water in de bebouwde omgeving was tot voor kort een bijna vergeten onderdeel van het watersysteem. Door specifieke aandacht te geven aan duurzaam waterbeheer in de bebouwde omgeving wordt, conform het in december 2009 verschenen Nationaal Waterplan (opvolger van de vierde Nota waterhuishouding), het belang van de watersysteembenadering benadrukt.

 

Het hoofddoel van het Waterplan is van Nederland een veilige en leefbare delta te maken en daarmee het watersysteem op langere termijn klimaatbestendig te maken.

De koers naar duurzaam waterbeheer zoals die in de 4e Nota Waterhuishouding is ingezet, wordt verder uitgewerkt door water weer ruimte te geven en natuurlijke processen te herstellen. Hierbij moeten maatregelen tegen overstromingen, wateroverlast en verlies aan waterkwaliteit worden gecombineerd met het verbeteren van de natuurwaarden.

 

De visie op het stedelijk gebied bestaat uit een samenhangende aanpak waarbij de hoeveelheid groen en water per saldo toeneemt. Hierdoor wordt het stedelijk gebied aantrekkelijk en leefbaar, terwijl een bijdrage wordt geleverd aan een klimaatbestendige inrichting van Nederland. In het Waterplan wordt de combinatie van groen en water als kansrijk gezien om het stedelijk watersysteem robuuster en klimaatbestendiger te maken. Ook verbindingen tussen stedelijk watersysteem en het landelijk gebied dragen bij aan de kwaliteit van water en landschap.

 

Het plangebied ligt in hoog Nederland. De belangrijkste wateropgaven voor hoog Nederland zijn: watertekort, grondwater, wateroverlast en waterkwaliteit.

 

Bij deze hoofdpunten kan als voorbeeld concreet gedacht worden aan het afkoppelen/niet aansluiten van verhard oppervlak op het riool, een duurzame en watervriendelijke inrichting van bebouwde gebieden en het (her)gebruiken van regen- en afvalwater.

 

Watertoets

Het Nationaal Waterplan zet in op een beleidsmatige versterking van de watertoets. Het doel van het watertoetsproces is: waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De meerwaarde van het watertoetsproces is dat het zorgt voor een vroegtijdige systematische aandacht voor het meewegen van water in de ruimtelijke ordening.

 

Het is wettelijk verplicht (Bro) om het watertoetsproces te doorlopen bij bestemmingsplannen, inpassingsplannen en projectbesluiten. Daarnaast is in het Nationaal

Bestuurakkoord Water actueel (NBW-actueel in 2008 vastgesteld als op opvolger van de NBW 2003) wederom afgesproken om het watertoetsproces te doorlopen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten van Rijk, provincies en gemeenten. Dit is conform de Bestuurlijke Notitie Watertoets.

 

Eén van de belangrijkste onderdelen in het watertoetsproces is het advies van de waterbeheerders. Bij de besluitvorming dient vervolgens gemotiveerd te worden op welke manier rekening is gehouden met dit wateradvies. De initiatiefnemer verantwoordt de ruimtelijke keuzen ten aanzien van water in de waterparagraaf, als onderdeel van het ruimtelijk plan.

 

 

5.2 Huidige situatie

 

Oppervlaktewater

In het plangebied liggen de insteekhavens, de Dollegoorvijver en het Overijssels Kanaal. De Dollegoorvijver en Overijssels Kanaal zijn in beheer bij het waterschap Vechtstromen. Direct naast het plangebied ligt het Twentekanaal welke in beheer is bij Rijkswaterstaat.

 

Door het waterschap Vechtstromen is aangegeven dat de watergangen naar verwachting in goed hydraulisch contact staan met het grondwatersysteem en deze dus beïnvloeden.

 

Binnen het plangebied liggen langs het Overijssels Kanaal en ter plaatse van de eerste insteekhaven regionale waterkeringen. De functie van deze keringen als bescherming tegen overstroming en wateroverlast is van het hoogste belang en daarom is het behoud van deze functie kaderstellend. Waterschappen geven in hun legger mogelijkheden en beperkingen aan voor ontwikkelingen en medegebruik. Er kan sprake zijn van medegebruik door landbouw en recreatie.

 

Overzicht regionale waterkeringen

 

 [image][image]

Grondwater

In deel A van het Grondwaterplan 2010 t/m 2015 is een onderzoek uitgevoerd naar de huidige grondwaterstanden in Almelo. Tijdens dit onderzoek zijn grondwateraandachtsgebieden vastgesteld waar mogelijk (te) hoge grondwaterstanden optreden. Op basis van aanvullend onderzoek zal worden vastgesteld of er ook daadwerkelijk sprake is van te hoge grondwaterstanden. Het plangebied valt niet binnen een grondwateraandachtsgebied en er zijn geen grondwaterproblemen bekend.

 

De gemeente Almelo beschikt over een grondwatermeetnet welke bestaat uit peilbuizen verspreid over Almelo, Aadorp en Bornerbroek. Het doel van het meetnet is om informatie over de stijghoogten en de stromingsrichting van het grondwater te verkrijgen. Daarnaast worden de gegevens gebruikt voor onderzoeken naar de oorzaken van wateroverlast. De peilbuizen worden sinds 1996 circa tweemaal per maand handmatig bemeten. Eind 2010 is het meetnet geoptimaliseerd. Er zijn peilbuizen toegevoegd en alle peilbuizen zijn voorzien van een datalogger welke eenmaal per uur automatisch de grondwaterstand meet. In en rondom het plangebied liggen een aantal peilbuizen.

 

Riolering (afval- en hemelwater)

De riolering in het stedelijk gebied van de gemeente Almelo bestaat globaal uit drie types rioolstelsels, te weten een gemengd stelsel, een gescheiden stelsel en een verbeterd gescheiden stelsel. Bij een gescheiden stelsel ligt er een ondergronds of bovengronds hemelwatersysteem. Om de berging in het gemengde stelsel optimaal te benutten en zodoende overstorten te beperken wordt het afvalwater in het gemengde stelsel real time gestuurd (RTC) door middel van sturingslocaties zoals gemalen, stuwputten (met schuiven) en interne overstorten.

 

In het plangebied ligt een gemengd, een gescheiden en een verbeterd gescheiden stelsel. Het stelsel ten noordwesten van de Sluitersveldsingel voert af naar het gemaal Turfkade. Het stelsel ten zuidoosten van de Sluiterveldsingel voert onder vrijverval af naar de rioolwaterzuivering Vissedijk. Voor het RTC wordt in het plangebied gebruik gemaakt van de sturingslocatie gemaal Turfkade.

 

Het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel is getoetst met bui 8 uit de Leidraad Riolering. Bui 8 is een theoretische regenbui die gemiddeld eenmaal per 2 jaar voorkomt en een intensiteit heeft van circa 20 mm in een uur tijd. Uitgangspunt is dat bui 8 geen problemen mag opleveren voor het rioolstelsel. In 2008 is het rioolstelsel hydraulisch doorgerekend. In het plangebied zijn een aantal theoretische water-op-straat-situaties geconstateerd die in de praktijk niet worden herkend. Door het afkoppelen van verhard oppervlak en of het ombouwen naar een verbeterd gescheiden stelsel kan dit mogelijk opgelost worden.

 

5.3 Toekomstige situatie

 

Streefbeeld

In stedelijk gebied is het veilig wonen en werken, de kans op overstromingen is bijzonder klein. Bij grootschalige nieuwbouw en bij vitale functies in risicovolle gebieden zijn inrichtingsmaatregelen getroffen om schade, slachtoffers of maatschappelijke ontwrichting zo veel mogelijk te voorkomen. Wateroverlast komt nu eenmaal af en toe voor, maar is teruggebracht tot een maatschappelijk geaccepteerd niveau. Grondwateroverlast komt vrijwel nergens meer voor.

 

Burgers zijn zich bewust van hun verantwoordelijkheden en van de gevolgen van eigen handelen op het watersysteem. Ze nemen hun eigen verantwoordelijkheid voor het (tijdelijk) bergen van regenwater dat op hun perceel valt. De bebouwde omgeving is in hoge mate zelfvoorzienend, waar mogelijk worden zomerse tekorten aangevuld met in de winter gevulde zoetwaterbuffers.

 

Water, cultuurhistorie en groen leveren een duidelijke bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en bepalen mede de culturele identiteit van de stad. Bewoners hebben toegang tot voldoende en aantrekkelijk oppervlaktewater waarop veilig gerecreëerd kan worden. Stadswater brengt verkoeling tijdens warme zomers. Het zelfreinigend vermogen van zowel het watersysteem als het bodem- en grondwatersysteem is groot. Het gezuiverde effluent van rioolwaterzuiveringen wordt veelal benut als een continue waterbron met waardevolle gebruiksfuncties in plaats van het zonder bestemming te lozen.

 

Er zijn innovatieve oplossingen gevonden voor deze wateropgaven in stedelijk gebied. Gemeenten en waterschappen werken hierbij nauw samen met onder meer projectontwikkelaars, woningbouwcorporaties, bouwers, banken en burgers.

 

Algemeen

De toekomstige waterhuishouding moet een duurzaam karakter krijgen door schone en vuile waterstromen gescheiden te houden. Voor de afhandeling van hemelwater moet worden aangesloten bij de voorkeursvolgorde hergebruik, infiltreren, retenderen/afvoer naar oppervlaktewater of retenderen/afvoeren naar riolering. Hergebruik in de woningen is meestal door kleine schaalgrootte en gezondheidsrisico’s lastig te realiseren. Wel goed mogelijk is het hergebruik van water in tuinen.

 

Het hemelwater dat valt op het verhard oppervlak (daken en (terrein)verharding) van nieuwe bebouwing en nieuwe openbare ruimte mag in ieder geval niet rechtstreeks worden aangesloten op de riolering. Hemelwater dat valt op (terrein)verhardingen wordt bij voorkeur via een zuiverende bovengrondse bodempassage (wadi of bermen) toegevoegd aan grondwater met een overloop naar oppervlaktewater.

 

Verder wordt om de waterkwaliteit te waarborgen, conform het beleid van de gemeente Almelo, nagenoeg geen chemische onkruidbestrijding toegepast.

 

Het is belangrijk dat bij toekomstige ontwikkelingen wateroverlast wordt voorkomen. Bij het ontwerp en de inrichting van nieuwe ontwikkelingen moet daarom rekening worden gehouden met de mogelijkheid om in noodgevallen (bij extreme buien) de straat en de overige openbare ruimte te benutten als tijdelijke berging. Hiervoor moet de infrastructuur waterbewust en klimaatbestendig worden ingericht. Hierbij kan worden gedacht aan niet te lage vloerpeilen, het toepassen van trottoirbanden langs de wegen en het afvoeren van alle dakoppervlak naar de voorzijde van woningen.

 

 

 

 

 

 

Verder zijn er nog de volgende algemene aandachtspunten:

 

Oppervlaktewater:

 

Grondwater:

 

Riolering:

 

Oppervlaktewater

Op 6 december 2013 is een overeenkomst tussen de gemeente en het waterschap gesloten. Met deze overeenkomst is het beheer en onderhoud van stedelijk water overgedragen aan het waterschap. In het plangebied zijn de Dollegoorvijver en het Overijssels Kanaal (nautisch beheer) overgedragen.

 

Samen met het waterschap Vechtstromen is 'Waterwinst TAAK 2.0' opgezet (uitgave Twents Waternet mei 2012). Hierin wordt intensivering van de samenwerking op het gebied van riolering en waterzuivering aangekondigd. Overeenkomstig het Bestuursakkoord Water zal worden gewerkt aan de besparing op kosten, verbetering van de kwaliteit en het verminderen van de kwetsbaarheid. Voor het plangebied zijn er geen specifieke onderdelen benoemd.

 

Grondwater

Nieuwe ontwikkelingen, zowel openbaar als particulier, moeten zodanig worden ontwerpen en ingericht dat de toekomstige bewoners/gebruikers geen hinder ondervinden van (te) hoge grondwaterstanden. Het oplossen van grondwaterproblemen achteraf kost een veelvoud van maatregelen tijdens de bouwfase. De grondwateroverlast wordt bestreden (en bij nieuwbouw voorkomen) volgens de voorkeursstrategie:

  1. Ophogen,

  2. Aanleggen extra oppervlaktewater,

  3. Aanleggen grondwatertechnische maatregelen.

 

Pas als ophogen of extra oppervlaktewater in een deelgebied niet realistisch is, komen grondwatertechnische maatregelen zoals drainages, in beeld. Bij nieuwbouw worden in principe geen grondwatertechnische maatregelen aangelegd.

 

Afvalwater

De gemeente Almelo streeft in haar gebied een duurzame en doelmatige inzameling en afvoer van afvalwater na tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten waarbij afvalwater vanuit hygiënisch oogpunt (volksgezondheid) adequaat wordt ingezameld en getransporteerd, waarbij emissies naar bodem, lucht en oppervlaktewater zoveel mogelijk worden voorkomen en waarbij wateroverlast voor burgers zoveel mogelijk wordt beperkt.

 

Het rioolstelsel is al redelijk op leeftijd. De plannen voor vervanging en de plannen voor revitalisering bieden kansen om anders om te gaan met het afvalwatersysteem, namelijk voor ontvlechting van afvalwater en hemelwater. Bij herontwikkelingsprojecten en vervangingsprojecten in de stad wil de gemeente nadrukkelijk meedenken en de mogelijkheden tot ontvlechting van hemelwater en afvalwater actief onderzoeken. Daarnaast wil de gemeente via onderzoek alternatieve sanitatieconcepten bij herinrichtingsprojecten en nieuwbouwwijken in overweging nemen.

 

Hemelwater

De gemeente Almelo streeft naar een volledige scheiding tussen schoon hemelwater aan de ene kant en (mogelijk) vervuild regenwater en afvalwater aan de andere kant. Een verdere scheiding tussen (mogelijk) vervuild regenwater en afvalwater op langere termijn verdient de voorkeur. De gemeente zoekt voor de hemelwaterzorgplicht aansluiting bij het vigerende landelijke beleid, de zogenaamde voorkeursvolgorde en het regionale beleid zoals door waterschap Vechtstromen is verwoord in de nota afkoppelen. In de landelijke voorkeursvolgorde is afvalwater gedefinieerd als: al het water waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen, dus afvalwater en hemelwater. Voor het hemelwaterbeleid is de eerste stap uit de voorkeursvolgorde namelijk het voorkomen van het ontstaan van afvalwater de belangrijkste.

 

Bij een nieuw bedrijventerrein gaat de voorkeur uit naar een systeem met drie typen afvoer: DWA, vervuild regenwater en schoon hemelwater. Voor het schone hemelwater gaat de voorkeur uit naar directe afvoer op oppervlaktewater. Indien dit niet mogelijk is kan er ook gewerkt worden met een IT-riool (Infiltratie Transportriool, riool waarmee hemelwater kan worden geïnfiltreerd en / of kan worden afgevoerd afhankelijk van de intensiteit van regenbuien). Het DWA en

het vervuilde regenwater worden verwerkt middels een verbeterd gescheiden stelsel of een verbeterd gescheiden stelsel plus.

 

In bestaand gebied waar geen projecten plaats vinden zou de gemeente Almelo over kunnen gaan tot actief ontvlechten van hemelwater en afvalwater. In de afgelopen jaren is dit op een aantal locaties in de stad ook gebeurd. Het ontvlechten is daarbij de katalysator van het werk. Zonder afkoppelen zou er op die locatie niets gebeuren. Het actief afkoppelen van bestaande bebouwing is daarbij maatwerk. Het op grote schaal ontvlechten van hemelwater in gebieden waar de komende tijd geen projecten plaatsvinden en waar het afvalwaterstelsel vanwege de goede kwaliteitstoestand nog niet aan vervanging toe is acht de gemeente Almelo niet doelmatig. Uitzonderingen hierop zijn mogelijk als een duidelijke kans zich voordoet bijvoorbeeld wanneer de einddoelstellingen van het waterplan met verstandige afkoppelprojecten eerder zouden kunnen worden gehaald.

 

In principe worden inbreidingsprojecten behandeld zoals een woninguitbreiding. Het type werkmethode voor het verwerken van het hemelwater hangt echter wel af van vele factoren zoals: beschikbaarheid van oppervlaktewater, grondwaterstand, sociale aspecten. De principiële voorkeur van de gemeente Almelo gaat, analoog aan uitbreidingen, uit naar een DWA-stelsel en bovengrondse afvoer van het hemelwater naar bovengrondse infiltratie, per situatie dient hier echter opnieuw een beslissing te worden genomen. Bij ruimtegebrek kan 40 mm berging in de voorziening soms niet gehaald worden. Eventueel kan er met 20 mm in zulke gevallen genoegen worden genomen. Bij een wijkrenovatie kan er synergiewinst worden gehaald door hemelwater meteen ook af te koppelen. De methode van waterafvoer volgt vaak uit het type project waar wordt meegelift. Bij het renoveren van woningen kan huishoudelijk afvalwater en water van het dak worden gescheiden.

 

Bij uitvoering van wegrenovatieprojecten of rioolvervangingsprojecten zoekt de gemeente actief naar mogelijkheden om hemelwater bovengronds volgens de voorkeursvolgorde te behandelen. Bij het vervangen van de riolering kan ervoor worden gekozen de straatkolken op een IT-riool aan te sluiten.

 

De gemeente zorgt voor het inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater voor zover dit duurzaam en doelmatig is en redelijkerwijs niet van particulieren kan worden verwacht. Dit is afhankelijk van:

 

5.4 Conclusie

De waterhuishoudkundige situatie blijft gelijk aan de bestaande (planologische)
situatie. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor de waterhuishouding. Er zijn geen nadelige effecten verbonden aan (de uitvoering van) het bestemmingsplan.

 

 

Hoofdstuk 6 Planuitgangspunten

 

In dit hoofdstuk komen de uitgangspunten die ten grondslag liggen aan het bestemmingsplan aan de orde.

 

6.1 Inleiding

Het doel van het bestemmingsplan is de hoofdstructuur van het plangebied te handhaven en verder te

ontwikkelen. Ongewenste ontwikkelingen worden met het bestemmingsplan voorkomen en ruimte

wordt geboden aan nieuwe ontwikkelingen die in overeenstemming zijn met de planuitgangspunten.

Daarbij worden de uitgangspunten gehanteerd die in de volgende paragraaf aan de orde komen.

 

6.2 Uitgangspunten

 

Actualisatie

Het plan is onderdeel van de actualisatie van alle bestemmingsplannen in Almelo. Doordat het plan onderdeel uitmaakt van de actualisatieslag van alle bestemmingsplannen, is aangehaakt bij de algemene wijze bestemmen. Dit om een zo uniform mogelijk beleid te voeren, waardoor inzichtelijker is voor de gebruiker (zowel de plantoetser vanuit de gemeente, als ook de inwoners van Almelo) wat de mogelijkheden zijn voor gebruik en bebouwing. Hierbij wordt echter wel opgemerkt dat, ondanks dat er sprake is van een uniforme bestemmingswijze, er altijd sprake is van maatwerk. Dit betekent dat er altijd verschillen aanwezig kunnen en zullen zijn tussen soortgelijke bestemmingen in verschillende wijken/gebieden van Almelo.

 

Het doel van het bestemmingsplan is het huidige gebruik van gronden te handhaven en verder te ontwikkelen. Ongewenste ontwikkelingen worden voorkomen en ontwikkelingen die overeenstemmen met de uitgangspunten worden gestimuleerd.

 

Voor dit bestemmingsplan zijn de bestaande situatie en de vigerende bestemmingsplannen uitgangspunt. Dit betekent dat overwegend de bestaande situatie wordt vastgelegd. Hierbij wordt rekening gehouden met de huidige (milieu)regelgeving en (eventuele) veranderingen die hebben plaatsgevonden sinds de opstelling van het vigerende bestemmingsplan. Daar waar flexibiliteit in de regelgeving mogelijk is, is dit toegepast.

 

Flexibiliteit waar mogelijk

Het uitgangspunt is een bestemmingsplan vast te stellen waarin ook toekomstige (kleinschalige)

ontwikkelingen mogelijk zijn, zonder dat hiervoor een afzonderlijke planologische procedure gevolgd

moet worden. Het gaat hier om wijzigingen in het gebruik of de bebouwing waarvan op voorhand al

kan worden vastgesteld dat dit ruimtelijk aanvaardbaar is. Hierdoor wordt de regeldruk naar beneden

gebracht en wordt voorkomen dat onnodig procedures moeten worden gevoerd die tijd en geld kosten.

In sommige gevallen zijn ontwikkelingen bij recht toegestaan. In andere gevallen zijn er

afwijkingsmogelijkheden vastgelegd, waarbij er voor burgemeester en wethouders nog een

mogelijkheid is een belangenafweging te maken.

 

Nieuwe regelgeving is maatgevend

Het uitgangspunt van de actualisatie is dus een continuering van de bestaande situatie en een

flexibiliteit in het gebruik van het terrein. Echter, er moet in het voorliggende bestemmingsplan ook

rekening gehouden worden met nieuwe wet- en regelgeving en eventuele veranderingen in het

gebruik van de grond die zijn ontstaan na de vaststelling van de vigerende bestemmingsplannen. Met

deze nieuwe omstandigheden wordt bij het opstellen van het plan ook rekening gehouden.

 

Gezoneerd industrieterrein

Van oudsher maakt het plangebied deel uit van het gezoneerde industrieterrein dat de terreinen Bedrijvenpark Twente, Turfkade, Dollegoor en Noordbroek omvat. De gemeente Almelo is voornemens om die terreindelen waar geen geluidsdominante bedrijven aanwezig zijn zoveel als mogelijk te dezoneren. Binnen het plangebied zullen dus niet meer overal 'grote lawaaimakers' worden toegestaan. Bestaande 'grote lawaaimakers' worden planologisch ingepast. Deze bedrijven zijn gevestigd op percelen die bestemd zijn voor bedrijven tot en met categorie 4.2. Nieuwvestiging van 'grote lawaaimakers' (geluidsdominante inrichtingen) op deze percelen is mogelijk.

 

Visie Havengebied Almelo

De uitgangspunten uit het 'Masterplan havengebied Almelo' zijn waar mogelijk vertaald in onderliggend bestemmingsplan. Zo is de Slachthuiskade grotendeels bestemd voor de lichtere milieucategorieen (categorie 2 tot en met 3). Dollegoor is met name bestemd voor zwaardere bedrijvigheid (categorie 4 en 5) rond de eerste en derde insteekhaven. In het kader van de havengebonden bedrijvigheid zijn de insteekhavens mede bestemd voor laden en lossen en de daarbij horende laad- en losvoorzieningen.

 

Technologiecluster

Wat betreft het gebied tussen de 1e en 2e insteekhaven is het streven om het technologiecluster verder te ontwikkelen. In dit deel van het plangebied is technologisch hoogwaardige bedrijvigheid van maximaal bedrijfscategorie 3.2 toegestaan. Het streven is dat er zich nog meer technologische bedrijven zullen vestigen. Binnen het 'technologiecluster' zijn op dit moment een aantal niet-technologisch hoogwaardige bedrijven gevestigd. Deze zijn middels een functieaanduiding aangegegeven. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. In die gevallen waarin de bedrijven die zijn aangeduid niet meer aanwezig zijn kunnen burgemeester en wethouders besluiten het bestemmingsplan zodanig te wijzigen dat de aanduiding verwijderd wordt.

 

 

 

 

Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten

 

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.

 

7.1 Inleiding

 

Het bestemmingsplan Dollegoor-Slachthuiskade bestaat uit een verbeelding (plankaart), planregels en deze plantoelichting. De verbeelding en planregels vormen tezamen het juridische deel van het bestemmingsplan. Deze vormen het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van gronden en bebouwing. In de regels worden de mogelijkheden in artikelen vastgelegd. Op de verbeelding worden de bestemmingen, bouw- en gebruiksmogelijkheden per locatie aangeduid. Het bestemmingsplan is opgesteld in aansluiting op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. In dit hoofdstuk zal de juridische systematiek van het bestemmingsplan worden toegelicht. Ook wordt een beschrijving per bestemming en een toelichting op de algemene bepalingen en de overgangs- en slotbepalingen gegeven.

 

7.2 Juridische systematiek

 

In dit plan wordt uitgegaan van positieve bestemmingen, waarbij de ontwikkeling van nieuwbouw of verbouw mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend. De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend wanneer het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Ook moet het gebruik van het gebouw of de gronden mogelijk zijn volgens de planregels en de verbeelding.

 

Planregels

De planregels zijn ondergebracht in een viertal hoofdstukken:

 

De hoofdstukindeling van de regels ziet er als volgt uit:

 

Hoofdstuk 1: "Inleidende regels", bevat de volgende artikelen:

 

Hoofdstuk 2: "Bestemmingsregels", bevat de bestemmingen, die per artikel (indien van toepassing) het volgende stramien hebben:

 

Hoofdstuk 3: "Algemene regels", bevat de volgende artikelen:

 

Hoofdstuk 4: "Overgangs- en slotregels", bevat de volgende artikelen:

 

De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In deze bestemmingsomschrijving worden limitatief de functies genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan. De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van de grond en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. De afwijkingsregels en nadere eisen geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om onder voorwaarden bij een omgevingsvergunning af te wijken van een specifieke regel.

 

Verbeelding

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Een aantal elementen op de verbeelding heeft juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de analoge verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van die verbeelding, zoals kadastrale lijnen, topografische symbolen en huisnummers.

 

Flexibiliteit binnen het bestemmingsplan

Binnen het bestemmingsplan zijn de volgende instrumenten aanwezig ten behoeve van de benodigde flexibiliteit:

 

Of en onder welke voorwaarden van deze mogelijkheden gebruik kan worden gemaakt, staat in het bestemmingsplan omschreven.

 

7.3 Beschrijving per bestemming

 

7.3.1 Bestemmingsregels

Het bestemmingsplan kent de bestemmingen Bedrijf (meerdere categorieën), Groen, Verkeer, Verkeer - Railverkeer, Water, Leiding-Riool, Leiding-Water en Waarde - Archeologische verwachting hoog. Hierna volgt een korte beschrijving van deze bestemmingen.

 

Bedrijf, Bedrijf 3.2, 4.1 en 4.2

Deze bestemmingen bevatten alle bedrijvigheid in het plangebied. In de bestemmingsomschrijving is aangegeven welke bedrijven zijn toegestaan. Het bestemmingsplan kent vijf bedrijfsbestemmingen. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt in technologisch hoogwaardige bedrijven tot en met categorie 3.2 (bestemming 'Bedrijf') en bedrijven tot maximaal categorie 3.2, 4.1 en 4.2. Binnen deze bedrijfsbestemmingen geldt dat bedrijven vanaf categorie 1 zijn toegestaan. De categorieën zijn vastgesteld aan de hand van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Verwezen wordt naar de bijlage "Staat van Inrichtingen" (bijlage 1) welke bedrijven zijn toegestaan.

 

Alleen op gronden waar op de verbeelding een aanduiding 'risicovolle inrichting' is aangegeven is bij recht een risicovolle inrichting die valt onder het BEVI, toegestaan. Dit is bij één perceel het geval, het perceel van Kroon Oil. Daarnaast zijn risicovolle inrichtingen die niet onder het BEVI vallen toegestaan, mits de plaatsgebonden 10-6 veiligheidscontour de eigen perceelsgrenzen niet overschrijdt.

 

Geluidsdominante inrichtingen zijn alleen toegestaan waar dit specifiek op de verbeelding is aangeduid. In bijlage 2 zijn de geluidsdominante inrichtingen opgenomen.

 

De maximale bouwhoogte voor gebouwen betreft 12 meter. Deze hoogtemaat geldt binnen alle bedrijfsbestemmingen. Daar waar een grotere hoogte aanwezig of noodzakelijk is staat dit op de verbeelding met een aanduiding aangegeven.

 

Er is voor een aantal percelen (met de bestemming bedrijf 4.1 /4.2) een afwijkingsbevoegdheid tot een bouwhoogte van 40 meter opgenomen. Dit betreft een uitzonderingssituatie. Het betreft hier de gronden van Forfarmers. Toepassing van de afwijkingsbevoegdheid is pas aanvaardbaar wanneer de inpasbaarheid is aangetoond.

 

Voor overige bouwwerken voor wat betreft kranen en andere voorzieningen voor overslag wordt een grotere hoogte (30 meter) toegestaan. Verschillende bedrijven in het plangebied maken gebruik van silo's voor opslag. Ook daarvoor geldt een afwijkende hoogtemaat (25 meter).

 

Binnen de bedrijfsbestemmingen zijn verschillende afwijkingsmogelijkheden opgenomen (bouwen buiten het bouwvlak, vergroten bebouwingspercentage, verkleinen afstand tot de perceelsgrens en vergroten bouwhoogte). Om de afwijkingsmogelijkheden toe te kunnen passen dient te worden voldaan aan verschillende voorwaarden. Deze voorwaarden hebben onder meer betrekking op brandveiligheid, een adequate brand- en rampenbestrijding, milieuhygiëne en de stedenbouwkundige structuur.

 

Binnen de bedrijfsbestemming is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen ten behoeve van de vestiging/uitoefening van een risicovolle inrichting volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). Voorwaarden zijn dat de toepasselijke grenswaarden en richtwaarden voor het risico en de risicoafstanden ten aanzien van de (geprojecteerde) kwetsbare objecten in acht wordt genomen, de plaatsgebonden 10-6 veiligheidszone de eigen perceelsgrens niet overschrijdt en invulling wordt gegeven aan de verantwoording van het groepsrisico.

 

Verder kan worden afgeweken van het bestemmingsplan ten behoeve van bedrijven die niet genoemd staan in de bijlage, maar naar aard en invloed op de omgeving daaraan gelijk te stellen zijn, met uitzondering van geluidsdominante inrichtingen. Ook is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om de vestiging van een bedrijf in een naast hoger gelegen categorie als toegestaan en welke naar aard en invloed op de omgeving gelijkgesteld kan worden met de toegestane bedrijven, toe te laten.

 

Bedrijf

De bestemming 'Bedrijf' is opgenomen voor de bedrijven in het gebied tussen de eerste en tweede insteekhaven, het cluster dat bestemd is voor de vestiging van de hoogwaardige technologische bedrijven. Binnen deze bestemming zijn bedrijven van categorie 1 tot en met categorie 3.2 toegestaan die als technologisch hoogwaardig kunnen worden aangemerkt. Niet-technologisch hoogwaardige bedrijven zijn alleen toegestaan wanneer dit op de verbeelding is aangegeven middels een aanduiding. Het betreft bestaande bedrijven.

 

Het college kan afwijken van het bestemmingsplan voor technologisch hoogwaardige bedrijven in een naast hoger gelegen categorie, maar die qua aard en invloed gelijk te stellen zijn aan een technologisch hoogwaardig bedrijf tot en met categorie 3.2.

 

Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen ten aanzien van de vestiging van bedrijven die niet als technologisch hoogwaardig aan te merken zijn, maar wel als soortgelijk aan een technologisch hoogwaardig bedrijf kunnen worden aangemerkt.

 

Open opslag

Meerdere bedrijven binnen het plangebied hebben (open) opslag als onderdeel van de bedrijfsactiviteiten. Binnen de bedrijfsbestemmingen is dit toegestaan. Een uitzondering daarop geldt voor de gebieden waarvoor een aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf uitgesloten- open opslag' op de verbeelding is weergegeven. De aanduiding is opgenomen voor een aantal bedrijfspercelen langs de Schuilenburgsingel en Slachthuiskade (kanaalzijde). Dit is vanuit het oogpunt van beeldkwaliteit voor deze delen van het plangebied gedaan.

 

De uitstalling in de openlucht op het perceel van Hagens Natuursteen (voor het bezichtigen van grafstenen en grafmonumenten) valt niet onder het begrip 'open opslag'.

 

 

Detailhandel

Binnen het plangebied is detailhandel alleen bij recht toegestaan indien het detailhandel betreft waarvoor vergunning is verleend middels een afwijking van het bestemmingsplan of detailhandel die bestaat op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan waarvoor vergunning is verleend. Er kan worden afgeweken van de gebruiksregels voor het toestaan van detailhandel in goederen die niet passend zijn binnen de reguliere winkelgebieden. Het betreft een afwijkingsmogelijkheid voor ABC-goederen, grove bouwmaterialen, landbouwwerktuigen en brand- en explosiegevaarlijke stoffen. Deze detailhandel worden alleen toegestaan als geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de structuur van het plaatselijke en/of regionale distributieapparaat of een reeds bestaande verstoring vergroot wordt. Daarnaast moet in voldoende mate verzekerd zijn dat geen onevenredige verkeers- en/of parkeeroverlast zal optreden voor de omgeving.

Deze afwijkingsmogelijkheid geldt niet voor de bestemming 'Bedrijf', aangezien de nieuwvestiging van dergelijke bedrijven niet past bij de gewenste technologisch hoogwaardige bedrijvigheid in dit deel van het plangebied.

 

Voor het uitoefenen van ondergeschikte detailhandel als onderdeel van de bedrijfsactiviteiten kan binnen alle bedrijfsbestemmingen worden afgeweken van het bestemmingsplan, indien aan de voorwaarden wordt voldaan.

 

Groen

Aan de structurele groenvoorzieningen is de bestemming "Groen" toegekend. Groenvoorzieningen, tuinen, fiets- en voetpaden, sport- en speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen zijn binnen deze bestemming toegestaan. Bebouwing is enkel toegestaan ten behoeve van nutsvoorzieningen. De maximale inhoudsmaat van een gebouw voor nutsdoeleinden is 36 m³ toegestaan. Grotere nutsvoorzieningen zijn met een functie-aanduiding opgenomen. Daarnaast zijn regels opgenomen voor overige bouwwerken.

 

Verkeer

De bestemming 'Verkeer' is bedoeld voor de in het plangebied opgenomen wegen, straten, fiets- en voetpaden. De gronden zijn mede bestemd voor groen- en speelvoorzieningen, voorzieningen ter wering van het wegverkeerslawaai, parkeervoorzieningen en straatmeubilair. Buiten nutsvoorzieningen met een maximale inhoudsmaat van 36 m³ zijn gebouwen niet toegestaan. De regeling spitst zich vooral toe op overige bouwwerken.

Verkeer-Railverkeer

Binnen deze bestemming zijn railverkeer en voorzieningen ten behoeve van het weren van spoorweglawaai toegestaan. Er mogen binnen deze bestemming enkel gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden opgericht.

 

Water

De bestemming 'Water' is toegekend aan het Twentekanaal, Overijssels Kanaal, de verschillende insteekhavens en de visvijver van Vislust. De gronden binnen de bestemming 'Water' zijn bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen, fiets- en voetpaden, oever- en onderhoudsstroken, verkeersvoorzieningen ten behoeve van het bestemmingsverkeer, recreatief medebruik en groenvoorzieningen. Binnen de bestemming zijn een aantal aanduidingen opgenomen, namelijk 'laad- en losplaats', 'haven' en 'sexinrichting'. Binnen de bestemming 'Water' zijn overige bouwwerken met een maximale hoogte van 3 meter toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'laad- en losplaats' geldt een uitzondering ten aanzien van de maximale hoogte ten aanzien van kranen en overige voorzieningen voor overslag. De hoogte hiervan mag maximaal 30 meter bedragen. De sexinrichting aan de Dollegoorweg, gelegen in het water, is specifiek aangeduid, met de daarbij horende bouwregels.

 

Leiding-Riool en Leiding-Water

Deze dubbelbestemming is gericht op de bescherming van de (hoofd)leidingen. De dubbelbestemming schort de werking van de onderliggende (basis)bestemming in eerste instantie op.

 

Een afwijkingsregeling maakt het mogelijk om toch binnen deze dubbelbestemming te bouwen ten behoeve van de onderliggende basisbestemming. De omgevingsvergunning om af te wijken kan alleen worden verleend, mits het functioneren van de leiding en de veiligheid niet in het geding komt.

Voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van grondwerkzaamheden (uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden) gelden soortgelijke voorwaarden.

 

Waarde-Archeologische verwachting hoog

Voor een klein deel van het gebied geldt een archeologische hoge verwachtingswaarde. Hiervoor is een dubbelbestemming opgenomen. Op deze wijze worden archeologische waarden beschermd. Binnen deze bestemming mag bij recht niet worden gebouwd ten behoeve van de basisbestemming. Middels een afwijking is het mogelijk om ten behoeve van de basisbestemming te bouwen. De omgevingsvergunning om af te wijken kan alleen worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de archeologische waarden van het gebied. Er is een vergunningenstelsel opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Deze dient ook ter bescherming van de archeologische waarden.

 

Voor het aanplanten van hoogopgaande beplanting of bebossing is een omgevingsvergunning vereist. Ook hierbij gelden de in de voorgaande zin genoemde voorwaarden.

 

7.3.2 Overige regels

 

Inleidende regels / begrippen

Dit artikel bevat de definities van begrippen die in dit bestemmingsplan worden gebruikt. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. De begripsbepalingen zijn op alfabetische volgorde weergegeven.

 

Inleidende regels / wijze van meten

In dit artikel is geregeld op welke manier moet worden gemeten.

 

Anti-dubbeltelregel

Door middel van dit artikel wordt voorkomen dat grond, die betrokken is geweest bij het toestaan van een bouwplan, bij de beoordeling van een later bouwplan wederom betrokken is.

 

Algemene gebruiksregel

Voor de redactie van de gebruiksregel is een algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de doeleindenomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

 

Algemene aanduidingsregels

In de algemene aanduidingsregels zijn twee zones opgenomen waarin bijzondere bepalingen gelden. Het betreft bepalingen ten aanzien van de geluidszone en de veiligheidszone in het kader van het Bevi. Binnen deze zones mogen respectievelijk geen nieuwe geluidsgevoelige worden gerealiseerd en zijn geen kwetsbare objecten toegestaan.

 

Algemene afwijkingsregel

In dit artikel zijn een aantal voorwaarden opgenomen die het mogelijk maken het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad. Ook kleine afwijkingen (tot 10%) van de in de regels opgenomen maten kunnen op grond van dit artikel mogelijk worden gemaakt. Tevens kunnen krachtens dit artikel kleine bouwwerken ten dienste van nutsbedrijven worden toegestaan. Ook de realisatie van erkers, luifels, ingangspartijen en dergelijke wordt middels deze bepaling mogelijk gemaakt, alsmede het wijzigen van gebruik van gebouwen (al dan niet bij woningen) ten behoeve van kinderopvang.

 

Algemene procedureregels

Hierin zijn de procedurebepalingen opgenomen ten aanzien van het stellen van nadere eisen.

 

Overgangsrecht

In dit artikel wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen, ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de regels die in het bestemmingsplan van kracht zijn.

 

Slotregel

Dit wordt ook wel de citeerbepaling genoemd. Hierin wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan genoemd is.

 

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

 

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Omdat het bestemmingsplan conserverend van karakter is en niet gericht op de uitvoering van nieuwe ontwikkelingen, zijn er geen financiële gevolgen te verwachten. Een toets op de financieel/economische haalbaarheid is derhalve niet van toepassing. Ook is geen exploitatieplan of een overeenkomst anderzijds noodzakelijk om kosten te verhalen.

 

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en zienswijze

 

Voorontwerpbestemmingsplan

 

Het voorontwerp-bestemmingsplan 'Dollegoor-Slachthuiskade' heeft ter inzage gelegen van 11 december 2013 tot en met 21 januari 2014. Op dinsdag 17 december 2013 heeft er in de centrale hal van het gemeentehuis een inloopbijeenkomst plaatsgevonden.

 

Gedurende de termijn van terinzagelegging van het voorontwerp konden inspraakreacties kenbaar worden gemaakt bij het college van burgemeester en wethouders. Tijdens deze periode zijn geen inspraakreacties ingediend.

 

Het voorontwerp-bestemmingsplan is in het kader van vooroverleg verzonden aan verschillende belanghebbende instanties. In het kader van dit vooroverleg zijn drie reacties ingediend, door Brandweer Twente, de Provincie Overijssel en Waterschap Vechtstromen. De gemeentelijke reactie hierop is in een bijlage bij deze toelichting weergegeven.

 

Ontwerpbestemmingsplan

 

Het ontwerpbestemmingsplan Dollegoor-Slachthuiskade en de bijbehorende stukken heeft met ingang van 5 maart tot en met 15 april 2014 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn konden zienswijzen bij de gemeenteraad worden ingediend. Er zijn twee zienswijzen (waarvan één ruim buiten de termijn) binnengekomen.

 

Op 18 augustus 2014 heeft er een hoorzitting plaatsgevonden. De zienswijzenreactienota is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.