Plannaam: Dollegoor-Slachthuiskade
IMRO-idn: NL.IMRO.0141.BP00038-BP31
Type Plan: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan
Status: vastgesteld

Regels

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Artikel 2 Wijze van meten

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

Artikel 4 Bedrijf - 3.2

Artikel 5 Bedrijf - 4.1

Artikel 6 Bedrijf - 4.2

Artikel 7 Groen

Artikel 8 Verkeer

Artikel 9 Verkeer - Railverkeer

Artikel 10 Water

Artikel 11 Leiding - Riool

Artikel 12 Leiding - Water

Artikel 13 Waarde - Archeologische verwachting hoog

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 14 Antidubbeltelregel

Artikel 15 Algemene gebruiksregels

Artikel 16 Algemene aanduidingsregels

Artikel 17 Algemene afwijkingsregels

Artikel 18 Algemene procedureregels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 19 Overgangsrecht

Artikel 20 Slotregel

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

 

Artikel 1 Begrippen

 

1.1 plan:

het bestemmingsplan Dollegoor-Slachthuiskade van de gemeente Almelo;

1.2 bestemmingsplan:

het bestemmingsplan Dollegoor-Slachthuiskade met identificatienummer NL.IMRO.0141.BP00038-BP31 van de gemeente Almelo;

1.3 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de vrijstaande bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijk uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aangebouwd bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar tegenaan gebouwd gebouw;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of overige bouwwerken;

1.8 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwvlak aangeeft dat maximaal bebouwd mag worden;

1.9 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.10 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen van 27 mei 2004, staatsblad 2004, nr 250;

1.11 Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen:

Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen zoals deze luidde op 27 mei 2004, staatsblad 2004, nr. 250;

1.12 bestaande situatie (bebouwing en gebruik):

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.16 bijbehorende bouwwerken:

aangebouwde bijbehorende bouwwerken en vrijstaande bijbehorende bouwwerken;

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder;

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en overige bouwwerken zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.24 bruto-vloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van hoofdgebouwen en aangebouwde- en vrijstaande bijbehorende bouwwerken, zowel op de begane grond als op de verdieping;

1.25 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.26 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

 

 

 

 

1.27 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, onder te verdelen in maatschappelijke, openbare, persoonlijke en zakelijke dienstverlening, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf, detailhandel, een seksinrichting en (kinder)opvang;

1.28 erf:

de grond deel uitmakende van een bouwperceel, behorende bij één woning, waarop geen hoofdgebouw is of mag worden gebouwd krachtens de vigerende woonbestemming;

1.29 extensieve dagrecreatie:

recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, paardrijden, fietsen, varen, zwemmen en vissen;

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 geluidsdominante inrichting

een inrichting conform bijlage 2 'Staat van geluidsdominante inrichtingen';

1.32 geluidsgevoelige functies:

bewoning of andere geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.33 (groot)handel:

de handel tussen de producent en de detailhandel. Bij groothandel gaat het om de verkoop van goederen in grote aantallen en hoeveelheden;

1.34 grootschalige detailhandel:

detailhandel die niet is aan te merken als volumineuze detailhandel maar wel een groot vloeroppervlakte nodig heeft waardoor deze vorm van detailhandel niet geschikt ik voor de vestiging in het centrum van de stad;

1.35 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht;

1.36 hoogwaardige technologische bedrijven

Activiteiten die uitsluitend of in hoofdzaak gericht zijn op kennisgebonden ontwikkeling van producten of productieprocessen, onderzoek en kennisgebonden dienstverlening, zoals:

  1. de overdracht van kennis en technologie tussen onderwijsinstellingen, bedrijven en personen;

  2. onderzoek en ontwikkeling met bijbehorende verkoop en distributie, op het gebied van kennisintensieve producten (niet zijnde massa producten), zoals computerapplicaties en -technologie, elektronische producten, kunststof of biotechnologie, biomedische en milieutechniek, coursewaren, voedingstechnologie, elektronische en mechanische engineering.

1.37 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken in de volgende te onderscheiden categorieën:

1.38 kantoor:

een ruimte of complex van ruimten, welke dient voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.39 kap:

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;

1.40 kinderopvang:

het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint;

1.41 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen van 27 mei 2004, staatsblad 2004, nr. 250;

1.42 maatschappelijke dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten in de medische, sociale en culturele sfeer, die een min of meer openbaar karakter hebben, met uitzondering van een seksinrichting, (kinder)opvang en detailhandel;

1.43 maatvoeringsvlak:

een op de verbeelding aangegeven vlak dat binnen een bestemmingsvlak de grens aangeeft tussen bijvoorbeeld gebruik, maximale bouwhoogten, maximaal bebouwingspercentage, maximum aantal wooneenheden, etc.;

1.44 medische dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van gezondheidszorg, waaronder begrepen wordt een ziekenhuis, huisartsenpraktijk, tandarts, fysiotherapie, logopedie en vergelijkbare voorzieningen;

1.45 mobiel verkooppunt

detailhandel en/of horeca vanuit een verplaatsbare wagen of kraam gedurende één of enkele dagen

per week op een vergunde en daarvoor aangewezen plaats;

1.46 nok:

het snijpunt van twee hellende vlakken, of, indien voorgaande niet van toepassing is, het hoogste punt van het dak;

1.47 ondergeschikte functie:

functie waarvoor maximaal 25% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt;

1.48 open opslag:

de opslag van afval, gerede en ongerede goederen of onderdelen hiervan, zoals puin, grind, vaten, kisten, containers, bouwmaterialen, werktuigen, machines en dergelijke op de onbebouwde gronden, met uitzondering van voertuigen bestemd voor de verkoop voor zover de verkoop hiervan op grond van het bestemmingsplan of een afwijking van het bestemmingsplan toegestaan is.

 

1.49 openbare dienstverlening:

de dienstverlening door een (semi-)overheidsinstelling in het kader van de uitoefening van de aan die instelling toegekende publieke taak;

1.50 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.51 persoonlijke dienstverlening:

het verlenen van lichaamsverzorgende diensten, zoals een kapper, manicure, pedicure en schoonheidsspecialist met uitzondering van prostitutie;

1.52 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.53 risicovolle inrichting

een inrichting welke, ingevolge artikel 2 van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen van 27 mei 2004, staatsblad 2004, nr. 250;

1.54 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.55 silo

Een bouwwerk ten behoeve van opslagdoeleinden;

1.56 sportschool

instituut/bedrijf waar men met behulp van speciaal daartoe ontworpen apparatuur zijn lichamelijke conditie verbetert, met de daarbijbehorende voorzieningen;

1.57 veiligheidszone:

de zone welke niet mag worden overschreden door de grenswaarde of richtwaarde voor het plaatsgebonden risico c.q. door een plaatsgebonden risico-afstand welke geldt voor aanwezige of te vestigen risicobedrijven;

1.58 verbeelding:

de weergave van de inhoud van een bestemmingsplan (onder tek.nr. NL.IMRO.0141.BP00038-BP31) conform het gestelde in de Regeling Standaarden Ruimtelijke Ordening 2012. Onder het begrip 'verbeelding' wordt zowel de analoge wijze als de digitale wijze verstaan;

1.59 verkoopvloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank;

1.60 vloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken op de begane grond;

1.61 volumineuze detailhandel

detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van tuininrichtingsartikelen, (tuin)meubelen, boten, caravans, grove bouwmaterialen, keukens, badkamers, sanitair en grootschalige meubelbedrijven;

 

1.62 voorerf:

gedeelte van het erf dat voor de voorgevel van het gebouw is gelegen;

1.63 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één nar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;

1.64 vrijstaand bijbehorend bouwwerk:

een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.65 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;

1.66 wooneenheid:

woning;

1.67 zakelijke dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten en/of het leggen van contacten of het uitvoeren van commerciële handelingen, uitgezonderd detailhandel, (kinder)opvang en een seksinrichting;

Artikel 2 Wijze van meten

 

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage:

het deel van het bouwvlak uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden, indien een bouwvlak bestaat uit meerdere bouwpercelen, geldt het bebouwingspercentage per bouwperceel;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine;

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 de nokhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.9 peil:

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

Artikel 3 Bedrijf

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

  1. hoogwaardige technologische bedrijven onder de categorieën 1 tot en met 3.2 (categorie-indeling volgens de VNG-lijst 'bedrijven en milieuzonering');

  2. een bedrijf in de ontwikkeling, productie, reparatie en handel in containers ter plaatse van de aanduiding 'containerbedrijf';

  3. een bedrijf in handel en reparatie van auto's ter plaatse van de aanduiding 'garage';

  4. een bedrijf in reparatie en depot van mobiliteitshulpmiddelen ter plaatse van de aanduiding 'opslag';

  5. opslag in maximaal categorie 2 ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-overige bedrijvigheid'.

 

met de daarbij behorende gebouwen, bijbehorende bouwwerken, overige bouwwerken, bouwwerken ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut en groenvoorzieningen, verkeersvoorzieningen ten behoeve van het bestemmingsverkeer, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;

 

met dien verstande dat:

  1. de voorgeschreven afstanden zoals genoemd in de bij deze regels behorende bijlage 1, Staat van bedrijfsactiviteiten, in acht worden genomen;

  2. risicovolle inrichtingen niet zijn toegestaan;

  3. risicovolle inrichtingen die niet zijn genoemd in het "Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen" de plaatsgebonden 10-6 veiligheidszone van de eigen perceelsgrenzen niet overschrijden;

  4. bedrijfswoningen niet zijn toegestaan;

 

Van het bepaalde in 3.1 onder a zijn uitgezonderd:

  1. detailhandelsbedrijven, met uitzondering van detailhandel waarvoor op grond van 3.6 vergunning is verleend en detailhandel zoals deze bestaat op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en die tevens bij vergunning is toegestaan;

  2. bedrijven welke voorkomen in de bij deze regels horende bijlage 2, Staat van geluidsdominante inrichtingen;

  3. horecabedrijven;

  4. de opslag en verkoop van motorbrandstoffen.

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Hoofdgebouwen

Binnen deze bestemming mogen hoofdgebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 12 meter;

  3. het bebouwingspercentage per bouwvlak (hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken gezamenlijk) bedraagt maximaal 75%;

  4. de afstand van de hoofdgebouwen tot de perceelsgrens bedraagt ten minste 3 meter, tenzij door de bouwgrens anders wordt bepaald;

  5. afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan mogen worden gehandhaafd mits gebouwd met vergunning of in overeenstemming met het hiervoor geldende bestemmingsplan.

 

3.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Binnen deze bestemming mogen bijbehorende bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden

gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de bijbehorende bouwwerken dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal de toegestane bouwhoogte van de hoofdgebouwen;

  3. het bepaalde ten aanzien van het maximale bebouwingspercentage zoals bepaald in artikel 3.2.1 is van toepassing;

  4. afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan mogen worden gehandhaafd mits gebouwd met vergunning of in overeenstemming met het hiervoor geldende bestemmingsplan.

 

3.2.3 Overige bouwwerken

Binnen deze bestemming mogen overige bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van reclame- en lichtmasten bedraagt maximaal 6 meter;

  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt maximaal 8 meter;

  3. de bouwhoogte van de overige bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing en bouwpercelen, aan de inrichting van gronden voor wat betreft de aanleg en omvang van parkeer- en groenvoorzieningen en de aanleg en profilering van wegen ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de milieusituatie;

  4. de sociale veiligheid;

  5. het beschermen van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  6. de gewenste parkeer-, laad- en losmogelijkheden van voldoende omvang op eigen terrein.

3.4 Afwijken van de bouwregels

 

3.4.1 Afwijken met betrekking tot hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken

 

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in: artikel 3.2.1

  1. onder a. tot de oprichting van bebouwing buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;

  2. onder b. tot een verhoging van de maximale bouwhoogte tot maximaal 20 meter;

  3. onder c. tot een verhoging van het bebouwingspercentage tot maximaal 85%;

  4. onder d. ten hoeve van een vermindering van de voorgeschreven afstand tot de perceelsgrens, mits hier uit oogpunt van brandbeheersing en brandbestrijding geen bezwaar bestaat.

 

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.2 onder a. tot de oprichting van bebouwing buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak.

 

  1. De vergunning als bedoeld in lid a. en b. wordt slechts verleend, indien:

  1. de afwijking noodzakelijk is uit oogpunt van een doelmatige bedrijfsvoering en een efficiënt gebruik van het bouwperceel of de bouwpercelen;

  2. op het bouwperceel parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang aanwezig is;

  3. de verkeersveiligheid, brandveiligheid en een adequate brand- en rampenbestrijding gewaarborgd is;

  4. het verlenen van de vergunning uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;

  5. de bebouwingskarakteristiek van de straat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  6. geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige structuur en/of de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied.

3.5 Specifieke gebruiksregels

 

  1. Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

  2. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen daarvan en het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens, voor zover dit geen onderdeel uitmaakt van de bedrijfsactiviteiten;

  2. het opslaan of opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen op de onbebouwde gronden, voor zover dit geen onderdeel uitmaakt van de bedrijfsactiviteiten;

  3. open opslag, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf uitgesloten - open opslag';

  4. de opslag en verkoop van motorbrandstoffen.

 

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

 

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 ten behoeve van:

  1. de vestiging van een bedrijf behorende tot de naast hoger gelegen categorie als toegestaan en welke naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegestane bedrijven, met uitzondering van bedrijven die zijn opgenomen in bijlage 2, Staat van geluidsdominante inrichtingen;

  2. de vestiging van een niet-technologisch hoogwaardig bedrijf die naar aard van de activiteiten soortgelijk is aan een technologisch hoogwaardig bedrijf zoals genoemd in 3.1;

  3. de vestiging c.q. uitoefening van een risicovolle inrichting, zoals bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, met dien verstande dat:

  1. de toepasselijke grenswaarden en richtwaarden voor het risico en de risicoafstanden ten aanzien van (geprojecteerde) kwetsbare objecten in acht worden genomen en

  2. de plaatsgebonden 10-6 veiligheidszone de eigen perceelsgrens niet overschrijdt en

  3. invulling wordt gegeven aan verantwoording van het groepsrisico;

  1. ondergeschikte detailhandel als onderdeel van de bedrijfsactiviteiten, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. Er sprake is van ter plaatse vervaardigde/geproduceerde artikelen en/of er is geen sprake is van een naar buiten toe zichtbare uitstraling als winkel;

  2. De detailhandelsactiviteit blijft beperkt tot direct aan de hoofdactiviteit gerelateerde artikelen;

  3. De fysieke uitstalruimte die gericht is op en/of toegankelijk is voor consumenten beperkt zich tot maximaal 25 m².

 

  1. De vergunning als bedoeld in lid a kan slechts verleend worden indien:

  1. op het bouwperceel parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang aanwezig is;

  2. de verkeersveiligheid, brandveiligheid en een adequate brand- en rampenbestrijding gewaarborgd is;

  3. het verlenen van de vergunning uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;

  4. de bebouwingskarakteristiek van de straat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  5. geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige structuur en/of de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied.

 

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in lid 4.5 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat:

  1. de aanduiding 'containerbedrijf' wordt verwijderd;

  2. de aanduiding 'garage' wordt verwijderd;

  3. de aanduiding 'opslag' wordt verwijderd;

  4. de aanduiding 'overige bedrijvigheid' wordt verwijderd.

  1. Burgemeester en wethouders wijzigen het plan zoals genoemd onder a enkel indien van de mogelijkheden welke gegeven zijn door de aanduiding op het betreffende perceel geen gebruik meer wordt gemaakt.

Artikel 4 Bedrijf - 3.2

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - 3.2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven zoals genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) onder de categorieën 1 tot en met 3.2;

 

met de daarbij behorende gebouwen, bijbehorende bouwwerken, overige bouwwerken, bouwwerken ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut en groenvoorzieningen, verkeersvoorzieningen ten behoeve van het bestemmingsverkeer, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;

 

met dien verstande dat:

  1. de voorgeschreven afstanden zoals genoemd in de bij deze regels behorende bijlage 1, Staat van Bedrijfsactiviteiten, in acht worden genomen;

  2. risicovolle inrichtingen niet zijn toegestaan;

  3. risicovolle inrichtingen die niet zijn genoemd in het "Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen" de plaatsgebonden 10-6 veiligheidszone van de eigen perceelsgrenzen niet overschrijden;

  4. zelfstandige kantoren en bedrijfswoningen niet zijn toegestaan;

 

Van het bepaalde in 4.1 onder a. zijn uitgezonderd:

  1. detailhandelsbedrijven, met uitzondering van detailhandel waarvoor op grond van 4.6 vergunning is verleend en detailhandel zoals deze bestaat op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en die tevens bij vergunning is toegestaan;

  2. bedrijven welke voorkomen in de bij deze regels horende bijlage 2, Staat van geluidsdominante inrichtingen;

  3. horecabedrijven;

  4. de opslag en verkoop van motorbrandstoffen.

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Hoofdgebouwen

Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 12 meter;

  3. het bebouwingspercentage per bouwvlak (hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken gezamenlijk) bedraagt maximaal 75%;

  4. de afstand van de gebouwen tot de perceelsgrens bedraagt ten minste 3 meter, tenzij door de bouwgrens anders wordt bepaald;

  5. afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan mogen worden gehandhaafd mits gebouwd met vergunning of in overeenstemming met het hiervoor geldende bestemmingsplan.

 

4.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Binnen deze bestemming mogen bijbehorende bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden

gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de bijbehorende bouwwerken dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal de toegestane bouwhoogte van de hoofdgebouwen;

  3. het bepaalde ten aanzien van het maximale bebouwingspercentage zoals bepaald in artikel 4.2.1 is van toepassing;

  4. afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan mogen worden gehandhaafd mits gebouwd met vergunning of in overeenstemming met het hiervoor geldende bestemmingsplan.

 

 

4.2.3 Overige bouwwerken

Binnen deze bestemming mogen overige bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van kranen en overige voorzieningen ten behoeve van overslag bedraagt maximaal 30 meter;

  2. de bouwhoogte van reclame- en lichtmasten bedraagt maximaal 6 meter;

  3. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt maximaal 8 meter;

  4. de bouwhoogte van de overige bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter.

 

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing en bouwpercelen, aan de inrichting van gronden voor wat betreft de aanleg en omvang van parkeer- en groenvoorzieningen en de aanleg en profilering van wegen ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de milieusituatie;

  4. de sociale veiligheid;

  5. het beschermen van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  6. de gewenste parkeer-, laad- en losmogelijkheden van voldoende omvang op eigen terrein.

 

4.4 Afwijken van de bouwregels

 

4.4.1 Afwijken met betrekking tot hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.1:

  1. onder a. tot de oprichting van bebouwing buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;

  2. onder b. tot een verhoging van de maximale bouwhoogte tot maximaal 20 meter;

  3. onder c. tot een verhoging van het bebouwingspercentage tot maximaal 85%;

  4. onder d. ten hoeve van een vermindering van de voorgeschreven afstand tot de perceelsgrens, mits hier uit oogpunt van brandbeheersing en brandbestrijding geen bezwaar bestaat.

 

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.2 onder a. tot de oprichting van bebouwing buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak.

 

  1. De vergunning als bedoeld in lid a. en b. wordt slechts verleend, indien:

  1. de afwijking noodzakelijk is uit oogpunt van een doelmatige bedrijfsvoering en een efficiënt gebruik van het bouwperceel of de bouwpercelen;

  2. op het bouwperceel parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang aanwezig is;

  3. de verkeersveiligheid, brandveiligheid en een adequate brand- en rampenbestrijding gewaarborgd is;

  4. het verlenen van de vergunning uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;

  5. de bebouwingskarakteristiek van de straat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  6. geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige structuur en/of de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied.

 

4.5 Specifieke gebruiksregels

  1. Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

  2. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen daarvan en het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens, voor zover dit geen onderdeel uitmaakt van de bedrijfsactiviteiten;

  2. het opslaan of opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen op de onbebouwde gronden, voor zover dit geen onderdeel uitmaakt van de bedrijfsactiviteiten;

  3. open opslag, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf uitgesloten - open opslag';

  4. de opslag en verkoop van motorbrandstoffen.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.5 ten behoeve van:

  1. bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd de categorieën 1 tot en met 3.2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) maar in deze bijlage niet staan vermeld, met uitzondering van bedrijven die zijn opgenomen in bijlage 2, Staat van geluidsdominante inrichtingen;

  2. de vestiging van een bedrijf/bedrijvigheid behorende tot de naast hoger gelegen categorie als toegestaan en welke naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd de categorieën 1 tot en met 3.2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1);

  3. de vestiging c.q. uitoefening van een risicovolle inrichting, zoals bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, met dien verstande dat:

  1. de toepasselijke grenswaarden en richtwaarden voor het risico en de risicoafstanden ten aanzien van (geprojecteerde) kwetsbare objecten in acht worden genomen en

  2. de plaatsgebonden 10-6 veiligheidszone de eigen perceelsgrens niet overschrijdt en

  3. invulling wordt gegeven aan verantwoording van het groepsrisico.

  1. detailhandel in auto's, boten, caravans, grove bouwmaterialen en landbouwwerktuigen, mits daardoor geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de structuur van het plaatselijke en/of regionale distributieapparaat of een reeds bestaande verstoring wordt vergroot en in voldoende mate verzekerd is dat geen onevenredige verkeers- en/of parkeeroverlast zal optreden voor de omgeving;

  2. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;

  3. ondergeschikte detailhandel als onderdeel van de bedrijfsactiviteiten, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. Er sprake is van ter plaatse vervaardigde/geproduceerde artikelen en/of er is geen sprake is van een naar buiten toe zichtbare uitstraling als winkel;

  2. De detailhandelsactiviteit blijft beperkt tot direct aan de hoofdactiviteit gerelateerde artikelen;

  3. De fysieke uitstalruimte die gericht is op en/of toegankelijk is voor consumenten beperkt zich tot maximaal 25 m².

 

  1. De vergunning als bedoeld in lid a kan slechts verleend worden indien:

  1. op het bouwperceel parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang aanwezig is;

  2. de verkeersveiligheid, brandveiligheid en een adequate brand- en rampenbestrijding gewaarborgd is;

  3. het verlenen van de vergunning uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;

  4. de bebouwingskarakteristiek van de straat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  5. geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige structuur en/of de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied.

 

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in lid 4.5 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 5 Bedrijf - 4.1

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - 4.1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven zoals genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) onder de categorieën 1 tot en met 4.1;

 

met de daarbij behorende gebouwen, bijbehorende bouwwerken, overige bouwwerken, bouwwerken ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut en groenvoorzieningen, verkeersvoorzieningen ten behoeve van het bestemmingsverkeer, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;

 

met dien verstande dat:

  1. de voorgeschreven afstanden zoals genoemd in de bij deze regels behorende bijlage 1, Staat van Bedrijfsactiviteiten, in acht worden genomen;

  2. risicovolle inrichtingen niet zijn toegestaan;

  3. overige risicovolle inrichtingen die niet zijn genoemd in het "Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen" de plaatsgebonden 10-6 veiligheidszone van de eigen perceelsgrenzen niet overschrijden;

  4. zelfstandige kantoren en bedrijfswoningen niet zijn toegestaan;

 

Van het bepaalde onder 5.1 onder a zijn uitgezonderd:

  1. detailhandelsbedrijven, met uitzondering van detailhandel waarvoor op grond van 5.6 vergunning is verleend en detailhandel zoals deze bestaat op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en die tevens bij vergunning is toegestaan;

  2. bedrijven welke voorkomen in de bij deze regels horende bijlage 2 Staat van geluidsdominante inrichtingen;

  3. horecabedrijven;

  4. de opslag en verkoop van motorbrandstoffen.

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Hoofdgebouwen

Binnen deze bestemming mogen hoofdgebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 12 meter, waarbij ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de bouwhoogte niet meer bedraagt dan op de verbeelding is aangegeven;

  3. het bebouwingspercentage per bouwvlak (hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken gezamenlijk) bedraagt maximaal 75%, waarbij ter plaatse van de aanduiding 'maximaal bebouwingspercentage' het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan op de verbeelding is aangegeven;

  4. de afstand van de hoofdgebouwen tot de perceelsgrens bedraagt ten minste 3 meter, tenzij door de bouwgrens anders wordt bepaald;

  5. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' een voorziening van openbaar nut is toegestaan met een maximale hoogte van 3,5 meter;

  6. afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan mogen worden gehandhaafd mits gebouwd met vergunning of in overeenstemming met het hiervoor geldende bestemmingsplan.

 

5.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Binnen deze bestemming mogen bijbehorende bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden

gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de bijbehorende bouwwerken dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal de toegestane bouwhoogte van de hoofdgebouwen;

  3. het bepaalde ten aanzien van het maximale bebouwingspercentage zoals bepaald in artikel 5.2.1 is van toepassing;

  4. afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan mogen worden gehandhaafd mits gebouwd met vergunning of in overeenstemming met het hiervoor geldende bestemmingsplan.

 

5.2.3 Overige bouwwerken

Binnen deze bestemming mogen overige bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van kranen en overige voorzieningen ten behoeve van overslag bedraagt maximaal 30 meter;

  2. de bouwhoogte van reclame- en lichtmasten bedraagt maximaal 6 meter;

  3. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt maximaal 8 meter;

  4. de bouwhoogte van de overige bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter.

 

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing en bouwpercelen, aan de inrichting van gronden voor wat betreft de aanleg en omvang van parkeer- en groenvoorzieningen en de aanleg en profilering van wegen ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de milieusituatie;

  4. de sociale veiligheid;

  5. het beschermen van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  6. de gewenste parkeer-, laad- en losmogelijkheden van voldoende omvang op eigen terrein.

 

5.4 Afwijken van de bouwregels

 

5.4.1 Afwijken met betrekking tot hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1

  1. onder a. tot de oprichting van bebouwing buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;

  2. onder b. tot een verhoging van de maximale bouwhoogte tot maximaal 20 meter;

  3. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-veevoederbedrijf" tot een verhoging van de maximale bouwhoogte tot maximaal 40 meter;

  4. onder c. tot een verhoging van het bebouwingspercentage tot maximaal 85%;

  5. onder d. ten hoeve van een vermindering van de voorgeschreven afstand tot de perceelsgrens, mits hier uit oogpunt van brandbeheersing en brandbestrijding geen bezwaar bestaat.

 

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.2 onder a. tot de oprichting van bebouwing buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak.

 

  1. De vergunning als bedoeld in lid a. en b. wordt slechts verleend, indien:

  1. de afwijking noodzakelijk is uit oogpunt van een doelmatige bedrijfsvoering en een efficiënt gebruik van het bouwperceel of de bouwpercelen;

  2. op het bouwperceel parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang aanwezig is;

  3. de verkeersveiligheid, brandveiligheid en een adequate brand- en rampenbestrijding gewaarborgd is;

  4. het verlenen van de vergunning uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;

  5. de bebouwingskarakteristiek van de straat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  6. geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige structuur en/of de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied.

 

 

 

5.5 Specifieke gebruiksregels

  1. Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming;

  2. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen daarvan en het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens, voor zover dit geen onderdeel uitmaakt van de bedrijfsactiviteiten;

  2. het opslaan of opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen op de onbebouwde gronden, voor zover dit geen onderdeel uitmaakt van de bedrijfsactiviteiten;

  3. open opslag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf uitgesloten - open opslag' ;

  4. de opslag en verkoop van motorbrandstoffen.

 

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.5 ten behoeve van:

  1. bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd de categorieën 1 tot en met 4.1 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) maar in deze bijlage niet staan vermeld, met uitzondering van bedrijven die zijn opgenomen in bijlage 2, Staat van geluidsdominante inrichtingen;

  2. de vestiging van een bedrijf/bedrijvigheid behorende tot de naast hoger gelegen categorie als toegestaan en welke naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd de categorieën 1 tot en met 4.1 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1);

  3. de vestiging c.q. uitoefening van een risicovolle inrichting, zoals bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, met dien verstande dat:

  1. de toepasselijke grenswaarden en richtwaarden voor het risico en de risicoafstanden ten aanzien van (geprojecteerde) kwetsbare objecten in acht worden genomen en

  2. de plaatsgebonden 10-6 veiligheidszone de eigen perceelsgrens niet overschrijdt en

  3. invulling wordt gegeven aan verantwoording van het groepsrisico.

  1. detailhandel in auto's, boten, caravans, grove bouwmaterialen en landbouwwerktuigen, mits daardoor geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de structuur van het plaatselijke en/of regionale distributieapparaat of een reeds bestaande verstoring wordt vergroot en in voldoende mate verzekerd is dat geen onevenredige verkeers- en/of parkeeroverlast zal optreden voor de omgeving;

  2. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;

  3. ondergeschikte detailhandel als onderdeel van de bedrijfsactiviteiten, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. Er sprake is van ter plaatse vervaardigde/geproduceerde artikelen en/of er is geen sprake is van een naar buiten toe zichtbare uitstraling als winkel;

  2. De detailhandelsactiviteit blijft beperkt tot direct aan de hoofdactiviteit gerelateerde artikelen;

  3. De fysieke uitstalruimte die gericht is op en/of toegankelijk is voor consumenten beperkt zich tot maximaal 25 m².

 

  1. De vergunning als bedoeld in lid a kan slechts verleend worden indien:

  1. op het bouwperceel parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang aanwezig is;

  2. de verkeersveiligheid, brandveiligheid en een adequate brand- en rampenbestrijding gewaarborgd is;

  3. het verlenen van de vergunning uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;

  4. de bebouwingskarakteristiek van de straat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  5. geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige structuur en/of de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied.

 

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in lid 5.5 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 6 Bedrijf - 4.2

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - 4.2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven zoals genoemd in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) onder de categorieën 1 tot en met 4.2;

 

met de daarbij behorende gebouwen, bijbehorende bouwwerken, overige bouwwerken, bouwwerken ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut en groenvoorzieningen, verkeersvoorzieningen ten behoeve van het bestemmingsverkeer, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;

 

met dien verstande dat:

  1. de voorgeschreven afstanden zoals genoemd in de bij deze regels behorende bijlage 1, Staat van Bedrijfsactiviteiten, in acht worden genomen;

  2. risicovolle inrichtingen niet zijn toegestaan, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'risicovolle inrichting';

  3. overige risicovolle inrichtingen die niet zijn genoemd in het "Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen" de plaatsgebonden 10-6 veiligheidszone van de eigen perceelsgrenzen niet overschrijden;

  4. zelfstandige kantoren en bedrijfswoningen niet zijn toegestaan;

 

Van het bepaalde in 6.1 onder a zijn uitgezonderd:

  1. detailhandelsbedrijven, met uitzondering van detailhandel waarvoor op grond van 6.6 vergunning is verleend en detailhandel zoals deze bestaat op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en die tevens bij vergunning is toegestaan;

  2. bedrijven welke voorkomen in de bij deze regels horende bijlage 2 Staat van geluidsdominante inrichtingen. Slechts indien de aanduiding 'specifiek vorm van bedrijf-geluidsdominante inrichting' is opgenomen is een geluidsdominante inrichting toegestaan;

  3. horecabedrijven;

  4. de opslag en verkoop van motorbrandstoffen.

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Hoofdgebouwen

Binnen deze bestemming mogen hoofdgebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 12 meter, waarbij ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' de bouwhoogte niet meer bedraagt dan op de verbeelding is aangegeven;

  3. het bebouwingspercentage per bouwvlak (hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken gezamenlijk) bedraagt maximaal 75%;

  4. de afstand van de hoofdgebouwen tot de perceelsgrens bedraagt ten minste 3 meter, tenzij door de bouwgrens anders wordt bepaald;

  5. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' een voorziening van openbaar nut is toegestaan met een maximale hoogte van 4 meter;

  6. afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan mogen worden gehandhaafd mits gebouwd met vergunning of in overeenstemming met het hiervoor geldende bestemmingsplan.

 

6.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Binnen deze bestemming mogen bijbehorende bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden

gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de bijbehorende bouwwerken dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal de toegestane bouwhoogte van de hoofdgebouwen;

  3. het bepaalde ten aanzien van het maximale bebouwingspercentage zoals bepaald in artikel 6.2.1 is van toepassing;

  4. afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan mogen worden gehandhaafd mits gebouwd met vergunning of in overeenstemming met het hiervoor geldende bestemmingsplan.

 

6.2.3 Overige bouwwerken

Binnen deze bestemming mogen overige bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van kranen en overige voorzieningen ten behoeve van overslag bedraagt maximaal 30 meter;

  2. de bouwhoogte van silo's bedraagt maximaal 25 meter.

  3. de bouwhoogte van reclame- en lichtmasten bedraagt maximaal 6 meter;

  4. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt maximaal 8 meter;

  5. de bouwhoogte van de overige bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter.

 

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de milieusituatie;

  4. de sociale veiligheid;

  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

6.4 Afwijken van de bouwregels

 

6.4.1 Afwijken met betrekking tot hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.1:

  1. onder a. tot de oprichting van bebouwing buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;

  2. onder b. tot een verhoging van de maximale bouwhoogte tot maximaal 20 meter;

  3. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-veevoederbedrijf" tot een verhoging van de maximale bouwhoogte tot maximaal 40 meter;

  4. onder c. tot een verhoging van het bebouwingspercentage tot maximaal 85%;

  5. onder d. ten hoeve van een vermindering van de voorgeschreven afstand tot de perceelsgrens, mits hier uit oogpunt van brandbeheersing en brandbestrijding geen bezwaar bestaat.

 

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.2 onder a. tot de oprichting van bebouwing buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak.

 

  1. De vergunning als bedoeld in lid a. en b. wordt slechts verleend, indien:

  1. de afwijking noodzakelijk is uit oogpunt van een doelmatige bedrijfsvoering en een efficiënt gebruik van het bouwperceel of de bouwpercelen;

  2. op het bouwperceel parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang aanwezig is;

  3. de verkeersveiligheid, brandveiligheid en een adequate brand- en rampenbestrijding gewaarborgd is;

  4. het verlenen van de vergunning uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;

  5. de bebouwingskarakteristiek van de straat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  6. geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige structuur en/of de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied.

 

6.5 Specifieke gebruiksregels

  1. Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

  2. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen daarvan en het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens, voor zover dit geen onderdeel uitmaakt van de bedrijfsactiviteiten;

  2. het opslaan of opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen op de onbebouwde gronden, voor zover dit geen onderdeel uitmaakt van de bedrijfsactiviteiten;

  3. de opslag en verkoop van motorbrandstoffen.

 

6.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.5ten behoeve van:

  1. bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd de categorieën 1 tot en met 4.2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) maar in deze bijlage niet staan vermeld, met uitzondering van bedrijven die zijn opgenomen in bijlage 2, Staat van geluidsdominante inrichtingen;

  2. de vestiging van een bedrijf/bedrijvigheid behorende tot de naast hoger gelegen categorie als toegestaan en welke naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd de categorieën 1 tot en met 4.2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1);

  3. de vestiging c.q. uitoefening van een risicovolle inrichting, zoals bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, met dien verstande dat:

  1. de toepasselijke grenswaarden en richtwaarden voor het risico en de risicoafstanden ten aanzien van (geprojecteerde) kwetsbare objecten in acht worden genomen en

  2. de plaatsgebonden 10-6 veiligheidszone de eigen perceelsgrens niet overschrijdt en

  3. invulling wordt gegeven aan verantwoording van het groepsrisico.

  1. detailhandel in auto's, boten, caravans, grove bouwmaterialen en landbouwwerktuigen mits daardoor geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de structuur van het plaatselijke en/of regionale distributieapparaat of een reeds bestaande verstoring wordt vergroot en in voldoende mate verzekerd is dat geen onevenredige verkeers- en/of parkeeroverlast zal optreden voor de omgeving;

  2. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;

  3. ondergeschikte detailhandel als onderdeel van de bedrijfsactiviteiten, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. Er sprake is van ter plaatse vervaardigde/geproduceerde artikelen en/of er is geen sprake is van een naar buiten toe zichtbare uitstraling als winkel;

  2. De detailhandelsactiviteit blijft beperkt tot direct aan de hoofdactiviteit gerelateerde artikelen;

  3. De fysieke uitstalruimte die gericht is op en/of toegankelijk is voor consumenten beperkt zich tot maximaal 25 m².

 

  1. De vergunning als bedoeld in lid a kan slechts verleend worden indien:

  1. op het bouwperceel parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang aanwezig is;

  2. de verkeersveiligheid, brandveiligheid en een adequate brand- en rampenbestrijding gewaarborgd is;

  3. het verlenen van de vergunning uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;

  4. de bebouwingskarakteristiek van de straat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  5. geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige structuur en/of de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied.

 

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in lid 6.5 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

 

Artikel 7 Groen

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;

  2. een visvereniging inclusief horeca van categorie 7 ter plaatse van de aanduiding 'verenigingsleven';

  3. voorzieningen ten behoeve van het spoorwegverkeer ter plaatse van de aanduiding 'railverkeer';

  4. tuinen;

  5. fiets- en/of voetpaden;

  6. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

  7. sportvoorzieningen, speelvoorzieningen en hierbij passende openbare verblijfsvoorzieningen;

  8. mobiele verkooppunten;

  9. nutsvoorzieningen;

  10. geluidwerende voorzieningen;

  11. bouwwerken ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut;

  12. verkeersvoorzieningen ten behoeve van het bestemmingsverkeer;

  13. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;

 

met de daarbij behorende gebouwen, overige bouwwerken, verhardingen.

 

7.2 Bouwregels

 

7.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd met uitzondering van:

  1. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, die voldoen aan de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter;

  2. de inhoud bedraagt maximaal 36 m3 , waarbij ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' een inhoud is toegestaan van maximaal 225 m3.

  1. een verenigingsgebouw ten behoeve van een visvereniging ter plaatse van de aanduiding 'verenigingsleven', waarbij voldaan wordt aan de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter;

  2. het bebouwingsoppervlak bedraagt maximaal 400 m2.

 

7.2.2 Overige bouwwerken

Binnen deze bestemming mogen overige bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van kunstobjecten en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer bedraagt maximaal 10 meter;

  2. de bouwhoogte van speelinstallaties en ballenvangers bedraagt maximaal 6 meter;

  3. de bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen bedraagt maximaal 5 meter;

  4. de bouwhoogte van de overige bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter.

 

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de milieusituatie;

  4. de sociale veiligheid;

  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

 

7.4 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

 

7.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.4 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 8 Verkeer

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, straten voet- en fietspaden;

  2. groen- en speelvoorzieningen;

  3. geluidswerende voorzieningen;

  4. voorzieningen ten behoeve van het spoorwegverkeer ter plaatse van de aanduiding 'railverkeer';

  5. parkeervoorzieningen;

  6. mobiele verkooppunten;

  7. nutsvoorzieningen;

  8. straatmeubilair zoals lichtmasten en verkeerslichtinstallaties, alsmede abri's, reclame- en informatieobjecten, kunstwerken, vlaggenmasten en dergelijke;

  9. bovengrondse en/of ondergrondse voorzieningen ten behoeve van de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen;

  10. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;

 

met de daarbij behorende gebouwen, overige bouwwerken, verhardingen en overige bijbehorende voorzieningen.

8.2 Bouwregels

 

8.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd met uitzondering van nutsvoorzieningen, die voldoen aan de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter;

  2. de inhoud bedraagt maximaal 36 m3.

 

8.2.2 Overige bouwwerken

Binnen deze bestemming mogen overige bouwwerken, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van kunstobjecten en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer bedraagt maximaal 10 meter;

  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt maximaal 8 meter;

  3. de bouwhoogte van reclamemasten, speelinstallaties en ballenvangers bedraagt maximaal 6 meter;

  4. de bouwhoogte van geluidswerende voorzieningen bedraagt maximaal 5 meter;

  5. de bouwhoogte van de overige bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter.

 

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de milieusituatie;

  4. de sociale veiligheid;

  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

8.4 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

 

8.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.4 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 9 Verkeer - Railverkeer

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. voorzieningen ten behoeve van het spoorwegverkeer;

  2. wegen, straten, fiets- en voetpaden;

  3. groenvoorzieningen;

  4. geluidswerende voorzieningen;

  5. parkeervoorzieningen;

  6. nutsvoorzieningen;

  7. straatmeubilair zoals lichtmasten en verkeerslichtinstallaties, alsmede abri's, reclame- en informatieobjecten, kunstwerken, vlaggenmasten en dergelijke;

  8. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;

 

met de daarbij behorende overige bouwwerken, verhardingen en overige bijbehorende voorzieningen.

 

9.2 Bouwregels

 

9.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, die voldoen aan de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter;

  2. de inhoud bedraagt maximaal 36 m3, waarbij ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' een inhoud is toegestaan van maximaal 750 m3.

 

9.2.2 Overige bouwwerken

Binnen deze bestemming mogen overige bouwwerken, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van kunstobjecten en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het (spoorweg)verkeer bedraagt maximaal 10 meter;

  2. de bouwhoogte van geluidswerende voorzieningen bedraagt maximaal 5 meter;

  3. de bouwhoogte van de overige bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter.

 

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de milieusituatie;

  4. de sociale veiligheid;

  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

9.4 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

 

9.5 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.4 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

Artikel 10 Water

 

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

  2. fiets- en voetpaden;

  3. oever- en onderhoudsstroken;

  4. laad- en losplaatsen ter plaatse van de aanduiding 'laad- en losplaats';

  5. ligplaatsen voor boten ter plaats van de aanduiding 'haven';

  6. een seksinrichting ter plaatse van de aanduiding 'seksinrichting';

  7. verkeersvoorzieningen ten behoeve van het bestemmingsverkeer;

  8. recreatief medegebruik;

  9. groenvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende overige bouwwerken waaronder bruggen, dammen, duikers en/of andere waterbouwkundige werken.

 

10.2 Bouwregels

 

10.2.1 Gebouwen

  1. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd;

  2. In afwijking van het bepaalde onder a zijn ter plaatse van de aanduiding 'seksinrichting' gebouwen met een maximale hoogte van 3 meter toegestaan.

 

10.2.2 Bijbehorende bouwwerken

  1. Binnen deze bestemming mogen geen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd;

  2. In afwijking van het bepaalde onder a zijn ter plaatse van de aanduiding 'seksinrichting' bijbehorende bouwwerken met een maximale hoogte van 3 meter toegestaan.

 

10.2.3 Overige bouwwerken

  1. De bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter.

  2. In afwijking van het bepaalde onder a zijn ter plaatse van de aanduiding 'laad- en losplaats'. kranen en overige voorzieningen ten behoeve van overslag met een maximale hoogte van 30 meter toegestaan.

10.3 Specifieke gebruiksregels

  1. Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

  2. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van boten voor elke vorm van tijdelijke of permanente bewoning;

 

10.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.3 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

10.5 Wijzigingsbevoegdheid

 

10.5.1 Wijzigingsbevoegdheid

  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat:

  1. de aanduiding 'haven' wordt verwijderd;

  2. de aanduiding 'seksinrichting' wordt verwijderd;

 

  1. Burgemeester en wethouders wijzigen het plan zoals genoemd onder a enkel indien van de mogelijkheden welke gegeven zijn door de aanduiding op het betreffende perceel geen gebruik meer wordt gemaakt.

Artikel 11 Leiding - Riool

 

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van (ondergrondse) hoofdrioleringen met de daarbijbehorende gebouwen en overige bouwwerken.

 

11.2 Bouwregels

 

11.2.1 Gebouwen

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemmingen) mogen geen gebouwen worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen;

  1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter;

  2. de inhoud bedraagt maximaal 36 m3.

 

11.2.2 Overige bouwwerken

De bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter.

 

11.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2 ten aanzien van het bouwen van bouwwerken en toestaan dat op of in deze gronden een bij de andere bestemming toelaatbaar bouwwerk wordt gebouwd, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de leidingen en de veiligheid daarvan.

 

11.4 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

 

11.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.4 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

11.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

11.6.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en het bebossen en aanplanten van gronden;

  2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of op enige andere wijze ingraven c.q. indrijven van voorwerpen;

  3. het ontginnen, ontgronden, verlagen, afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem;

  4. het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;

  5. het aanleggen van wegen, paden en parkeergelegenheden, dan wel het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;

  6. het leggen van drainageleidingen;

  7. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

  8. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.

 

11.6.2 Uitzondering op het verbod

Het in artikel 11.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en beheer betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.

 

De in artikel 11.6.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door die werken en werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachte gevolgen, geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de hoofdriolering.

 

Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in de artikelen 11.3 en/of 11.6.1, wordt vooraf advies ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 12 Leiding - Water

 

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van hoofdtransportleidingen met de daarbijbehorende gebouwen en overige bouwwerken.

 

12.2 Bouwregels

 

12.2.1 Gebouwen

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemmingen) mogen geen gebouwen worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.

 

Gebouwen ten behoeve van deze bestemming zijn toegestaan, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter;

  2. de inhoud bedraagt maximaal 36 m3.

 

12.2.2 Overige bouwwerken

De bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter.

12.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.2 ten aanzien van het bouwen van bouwwerken en toestaan dat op of in deze gronden een bij de andere bestemming toelaatbaar bouwwerk wordt gebouwd, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de leidingen en de veiligheid daarvan.

12.4 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

12.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.4 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

12.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

12.6.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en het bebossen en aanplanten van gronden;

  2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of op enige andere wijze ingraven c.q. indrijven van voorwerpen;

  3. het ontginnen, ontgronden, verlagen, afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem;

  4. het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;

  5. het aanleggen van wegen, paden en parkeergelegenheden, dan wel het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;

  6. het leggen van drainageleidingen;

  7. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

  8. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.

 

12.6.2 Uitzondering op het verbod

Het in artikel 12.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en beheer betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.

 

De in artikel 12.6.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door die werken en werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachte gevolgen, geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de watertransportleiding.

 

Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in de artikelen 12.3 en/of 12.6.1 wordt vooraf advies ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 13 Waarde - Archeologische verwachting hoog

 

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.

 

13.2 Bouwregels

 

13.2.1 Gebouwen

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemmingen) mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

13.2.2 Overige bouwwerken

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemmingen) mogen geen overige bouwwerken worden gebouwd.

 

13.3 Afwijken van de bouwregels

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.2 ten aanzien van het bouwen van bouwwerken en toestaan dat op of in deze gronden een bij de andere bestemming toelaatbaar bouwwerk wordt gebouwd, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

  2. Een omgevingsvergunning, zoals in lid a bedoeld, is niet vereist, indien:

  1. Op basis van een aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;

  2. Het bouwplan betrekking heeft op wijziging of vervanging van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;

  3. Het nieuw te bebouwen oppervlak kleiner is dan 2500 m² en minder diep steekt dan 0,40 meter.

  1. Alvorens Burgemeester en Wethouders beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

13.4.1 Verbod

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. grondwerkzaamheden dieper dan 0,40 meter en met een oppervlakte groter dan 2500 m², waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, het aanleggen van straten, parkeerplaatsen en overige infrastructuur alsmede het (ver)graven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;

  2. het verlagen van het waterpeil;

  3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

  4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

  5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en andere detectieapparatuur) gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten.

  1. De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

 

13.4.2 Uitzonderingen op het verbod

Het verbod, zoals in 13.4.1 bedoeld, is niet van toepassing, indien:

  1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;

  2. op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;

  3. de werken en werkzaamheden:

  1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;

  3. de werken en werkzaamheden op aanvullend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

 

Artikel 14 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 15 Algemene gebruiksregels

Het is verboden:

  1. opstallen – of delen ervan – en gronden te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.

  2. voor zover dit niet door de bestemming expliciet is toegestaan, gronden en opstallen te gebruiken ten behoeve van horeca, prostitutie en/of als seksinrichting.

Artikel 16 Algemene aanduidingsregels

 

16.1 Geluidszone

  1. De gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidszone' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van een industrieterrein of een inrchting als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.

  2. In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen(en), worden ter plaatse van de aanduiding 'geluidszone' geen nieuwe geluidsgevoelige functies gerealiseerd.

  3. Afwijkingen in situering zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, mogen worden gehandhaafd.

 

16.2 Veiligheidszone - bevi

 

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi 10-6' zijn kwetsbare objecten niet toegestaan.

 

Wijzigingsbevoegdheid

  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in de zin dat de aanduiding 'veiligheidszone - bevi 10-6' wordt verkleind of verwijderd;

 

  1. Burgemeester en wethouders wijzigen het plan zoals genoemd onder b. slechts indien van de mogelijkheden welke gegeven zijn door de aanduiding op het betreffende perceel geen gebruik meer wordt gemaakt.

Artikel 17 Algemene afwijkingsregels

 

17.1 Algemene ondergeschikte afwijkingen

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen voor het bestemmingsplan:

  1. voor afwijkingen ten aanzien van de in het bestemmingsplan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;

  2. voor het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals wachthuisjes, telefooncellen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, voor zover deze bouwwerken geen grotere hoogte dan 3,5 meter hebben en geen grotere inhoud hebben dan 60 m3;

  3. voor het plaatsen van mobiele verkooppunten;

  4. ten aanzien van ondergeschikte punten met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen in het terrein en aan het beloop van bepaalde gegevenheden, met dien verstande dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast, dat belangen van derden niet in redelijkheid worden geschaad en de vergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het bestemmingsplan;

  5. ten aanzien van het bepaalde over het bouwen van (hoofd)gebouwen binnen het bouwvlak en toestaan dat de grenzen van het bebouwingsvlak en/of bestemmingsvlak worden overschreden door erkers over maximaal tweederde gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, mits de bebouwingsgrens met niet meer dan 1,5 meter wordt overschreden en er vóór de uitbreiding tenminste 3,5 meter resteert van het voorerf;

  6. voor het oprichten van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van telecommunicatiesignalen, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte niet meer bedraagt dan maximaal 15 meter voor antennes voor privégebruik en maximaal 40 meter voor antennes voor gemeenschappelijk gebruik.

 

17.2 Kinderopvang

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen voor het bestemmingsplan voor de vestiging van kinderopvang, met dien verstande dat:

  1. Indien de kinderopvang de primaire activiteit betreft:

  1. het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast;

  2. de verkeersveiligheid (naar redelijke verwachting) niet onevenredig wordt aangetast, met in het bijzonder mogelijke verkeersblokkades door het haal- en brengverkeer en/of onveilige (verkeers)situaties voor omwonenden/doorgaand verkeer;

  3. de uitoefening van een kinderopvang er niet toe leidt dat er (naar verwachting) een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte ontstaat of gaat ontstaan;

  4. de kinderopvang niet in een doodlopende straat of in een woonstraat/woonerf met een doodlopend karakter is gelegen;

  5. de stedenbouwkundige/ruimtelijke structuur/samenhang van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast, waarbij onder andere nadrukkelijk rekening wordt gehouden met beschermde stadsgezichten en/of (nabijgelegen) mogelijk anderszins waardevolle panden;

  6. de kinderopvang op een industrieterrein of een kantoorterrein mag worden gevestigd, mits de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan of beperkingen opleggen voor omliggende bedrijven en andersom;

  7. de kinderopvang voldoet aan het meest recente gemeentelijke beleid voor de externe veiligheid;

  8. aannemelijk is dat de Gemeentelijke Gezondheids Dienst (GGD) of een daaraan gelijk te stellen instelling geen ruimtelijke bezwaren heeft tegen de huisvesting.

  1. Indien kinderopvang ondergeschikt is aan het primaire gebruik:

  1. voor zover sprake is van een woonfunctie van het pand, deze behouden blijft;

  2. het ondergeschikte medegebruik van het pand en/of de vrijstaande bijbehorende bouwwerken beperkt blijft tot een ruimte (of ruimten) met een maximum totale bruto-vloeroppervlakte van 25% van de bruto-vloeroppervlakte van het pand en de vrijstaande bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 50 m²;

  3. er een directe relatie bestaat tussen de exploitant van de primaire activiteiten of bewoner en de ondergeschikte kinderopvang binnen hetzelfde pand en/of bijgebouwen;

  4. de kinderopvang voldoet aan het meest recente gemeentelijke beleid voor de externe veiligheid;

  5. de uitoefening van kinderopvang (naar verwachting) geen ernstige hinder voor het woonmilieu oplevert of afbreuk doet aan de beleving van de woonomgeving;

  6. de uitoefening van kinderopvang er niet toe leidt dat er (naar verwachting) een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte ontstaat.

Artikel 18 Algemene procedureregels

Bij het stellen van nadere eisen die onderdeel uitmaken van de regels van dit bestemmingsplan worden de navolgende procedureregels in acht genomen:

  1. het ontwerpbesluit ligt gedurende twee weken ter inzage;

  2. burgemeester en wethouders geven tevoren kennis van de terinzagelegging in een of meer dag- of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;

  3. de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het schriftelijk kenbaar maken van zienswijzen bij burgemeester en wethouders tegen het ontwerpbesluit, gedurende de hiervoor onder a. genoemde termijn;

  4. indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen kenbaar zijn gemaakt, wordt het besluit met redenen omkleed;

  5. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijze kenbaar hebben gemaakt de beslissing daaromtrent mede.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

 

Artikel 19 Overgangsrecht

 

19.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

19.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 19.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 19.1 met maximaal 10%.

19.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 19.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

19.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

19.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 19.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

19.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 19.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

19.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 19.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

Artikel 20 Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald als: regels van het bestemmingsplan Dollegoor-Slachthuiskade.