direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Schapendrift 11
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0141.00105-BP31

Toelichting

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

1.2 De bij het plan behorende stukken

1.3 Ligging van het plangebied

1.4 Huidige planologische situatie

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 Huidige en toekomstige situatie

2.1 Huidige situatie

2.2 Toekomstige situatie

2.3 Verkeer en parkeren

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.3 Gemeentelijk beleid

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

4.1 Milieuzonering

4.2 Externe veiligheid

4.3 Luchtkwaliteit

4.4 Geluid

4.5 Bodemkwaliteit

4.6 Flora en fauna

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

4.8 Fysieke veiligheid

4.9 Besluit Milieueffectrapportage

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Vigerend beleid

5.2 Waterparagraaf

Hoofdstuk 6 Juridisch bestuurlijke aspecten

6.1 Inleiding

6.2 Juridische systematiek

6.3 Beschrijving per bestemming

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 8 Vooroverleg, Inspraak en Zienswijze

8.1 Vooroverleg

8.2 Inspraak

8.3 Zienswijzen

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het perceel Schapendrift 11/-11a te Bornerbroek, gelegen in het buitengebied van de gemeente Almelo bestaat uit twee aaneen gebouwde woningen. De eigenaar is voornemens om de dubbele woning te splitsen in twee vrijstaande woningen. Daarnaast bestaat de wens om op het erf een compensatiewoning te realiseren in het kader van het Rood voor Rood beleid. Hiertoe wordt op een agrarisch erf aan de Lohuisstraat 19 in Bornerbroek circa 870 m² aan vrijkomende landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Met de sloop zal het gemengde agrarisch bedrijf zijn intensieve tak opheffen.

Het plangebied aan de Schapendrift 11-11a grenst aan een voormalige kwekerij binnen de bebouwde kom van Bornerbroek (Schapendrift 7). Tegelijk met de ontwikkeling van de Schapendrift 11 wordt een tuincentrum en veeartsenpraktijk met twee bedrijfswoningen ontwikkeld als woningbouwlocatie. Op een bedrijfswoning na worden de opstallen op dit perceel gesloopt en hier worden in totaal 20 woningen gerealiseerd (toevoeging van 18 wooneenheden). Om deze woningen mogelijk te maken is het noodzakelijk dat de intensieve tak van het agrarische bedrijf aan de Lohuisstraat 19 wordt beëindigd. Hiervoor is een gezamenlijk stedenbouwkundig plan voor ontwikkeld.

Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om aan de Schapendrift 11 de splitsing van de dubbele woning en de realisatie van een compensatiewoning in het kader van het Rood voor Rood beleid mogelijk te maken. Deze ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Almelo'. Voor de locatie van de kwekerij aan de Schapendrift 7 en het agrarische bedrijf aan de Lohuisstraat 19 wordt een apart bestemmingsplan opgesteld.

1.2 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Schapendrift 11" bestaat uit de volgende stukken

  • regels;
  • verbeelding.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In de regels zijn voorschriften opgenomen die noodzakelijk worden geacht voor een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting vergezelt het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven. De volgende bijlagen zijn bij deze toelichting opgenomen:

Bijlage 1 Erfinrichtingsplan

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek

Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 4 Quickscan flora en fauna

Bijlage 5 Aeriusberekening

Bijlage 6 Vormvrije MER beoordeling

Bijlage 7 Watertoets

1.3 Ligging van het plangebied

Het plangebied bestaat uit het woonerf met een aangrenzend onbebouwd perceel aan de Schapendrift 11 in Bornerbroek. Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Almelo op de grens van de bebouwde kom van Bornerbroek. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied aan de zuidzijde van Bornerbroek weergegeven (rode lijn). Middels een zwarte lijn is de slooplocatie van agrarisch bedrijfsbebouwing weergegeven aan de Lohuisstraat 19.

Het plangebied grenst aan de bedrijfslocatie van hovenier/kwekerij Braamhaar aan de Schapendrift 7. De bedrijfsactiviteiten op dat perceel zijn gestaakt. Tegelijk met de onderhavig ontwikkeling vindt er op het terrein van de kwekerij ook een woningbouwontwikkeling plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00105-BP31_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Atlas Overijssel)

1.4 Huidige planologische situatie

Het perceel ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied Almelo'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2011. Dit bestemmingsplan is gedeeltelijk herzien door het bestemmingsplan 'Buitengebied correctieve herziening' dat is vastgesteld op 18 juli 2017. Deze correctieve herziening bevat ter plaatse van het plangebied een kleine wijziging in de contour van de archeologische dubbelbestemming. Zie figuur 1.2 voor een uitsnede van de geldende verbeelding behorend bij het bestemmingsplan 'Buitengebied correctieve herziening'.

In figuur 1.2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan opgenomen. Aan het plangebied zijn twee bestemmingsvlakken met de bestemming 'Wonen' toegekend waarmee de bestaande twee woningen van een positieve bestemming is voorzien. De bestemming 'Wonen' is als vanzelfsprekend bedoeld voor woonvoorzieningen. Het naastgelegen perceel bevat de bestemming 'Agrarisch met waarden' met de nadere aanduidingen: 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogteverschillen en houtopstanden'. Gronden met deze bestemming en dubbelbestemming zijn bedoeld voor agrarisch gebruik en de bescherming van de landschappelijke waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00105-BP31_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied correctieve herziening (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Naast het bestemmingsplan buitengebied en de correctieve herziening van het bestemmingsplan buitengebied gelden ter plaatse van het plangebied nog twee paraplubestemmingsplannen. Het betreft:

  • Parapluherziening parkeren;
  • Parapluherziening wonen.

Met deze parapluplannen zijn specifieke regels voor parkeren en wonen voor het hele grondgebied van de gemeente Almelo opgenomen.

1.5 Leeswijzer

De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 Inleiding

Hoofdstuk 2 Huidige en toekomstige situatie

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

Hoofdstuk 6 Juridisch bestuurlijke aspecten

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 8 Vooroverleg, Inspraak en Zienswijze

In hoofdstuk 1 wordt ingegaan op de onderdelen waaruit dit bestemmingsplan bestaat, de ligging en begrenzing van het plangebied en de huidige bestemmingsplannen die nu gelden. Hieruit blijkt het kader waarbinnen dit bestemmingsplan is opgesteld.

In het tweede hoofdstuk wordt de huidige situatie en de toekomstige situatie behandeld. Dit wordt aangevuld met het beleid dat, voor zover van toepassing, is opgesteld (hoofdstuk 3). In hoofdstuk 4 wordt de milieusituatie, inclusief het aspect fysieke veiligheid, besproken. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf.

In hoofdstuk 6 staat hoe het plan is vertaald in de juridisch bindende plantekst en verbeelding.

In hoofdstuk 7 staat de financiële verantwoording van het plan en hoofdstuk 8 geeft de wijze van en resultaten omtrent de inspraak.

Hoofdstuk 2 Huidige en toekomstige situatie

2.1 Huidige situatie

Het plangebied bevindt zich in het buitengebied aan de rand van het dorp Bornerbroek. Op het erf bevindt zich één woongebouw bestaande uit twee wooneenheden (11 en 11a). De twee woningen bevatten elk een eigen oprit. Achter de dubbele woning bevinden zich meerdere bijgebouwen die horen bij de bestaande woningen.

De beoogde locatie van de twee woningen bevinden zich tussen het woonerf aan de Schapendrift 11-11a en een tuincentrum. Het perceel is in gebruik als weiland voor pony's. Het perceel kenmerkt zich door een groot aantal bomen rondom het perceel. Langs de oprit van de bestaande woning, naast het plangebied staan een rij jonge bomen. Aan de zijde van het tuincentrum bevinden zich zowel voor als achterop het perceel een aantal grote bomen. Daarmee is er een belangrijke landschappelijke structuur aanwezig. Tussen de aanwezige bomen bestaat er een doorzicht naar de achterliggende es. Op de onderstaande luchtfoto en foto's vanaf de Schapendrift is de landschappelijke structuur goed zichtbaar.

Het plangebied grenst aan het tuincentrum Braamhaar. Dit perceel bestaat uit een kassencomplex met verharding. Aan de zijde van het plangebied is vooral buitenopslag aanwezig. Naast het tuincentrum bevinden zich hier twee bedrijfswoningen en een veeartsenpraktijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00105-BP31_0003.png"

Figuur 2.1: Plangebied Schapendrift 11-11a (bron: Globespotter)

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00105-BP31_0004.png"

Figuur 2.2: aanzicht Schapendrift 11/11a (bron: Googlmaps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00105-BP31_0005.png"

Figuur 2.3: aanzicht beoogde locatie woningen (bron: Googlemaps)

2.2 Toekomstige situatie

Zoals aangegeven in de inleiding worden de twee wooneenheden aan de Schapendrift 11 en 11 a gesplitst in twee vrijstaande woningen. De huidige dubbele woning wordt samengevoegd tot één woning en het vrijkomende bouwrecht wordt verplaatst naar het naastgelegen agrarische perceel. Daarnaast wordt op het erf een compensatiewoning gerealiseerd in het kader van het Rood voor Rood beleid. Hiertoe wordt op een agrarisch erf aan de Lohuisstraat 19 in Bornerbroek circa 870 m² aan vrijkomende landschapsontsierende bebouwing gesloopt. De te slopen agrarische bedrijfsbebouwing worden gebruikt voor het intensieve deel van het agrarisch bedrijf. Het bedrijf zal het intensieve deel van het agrarische bedrijf beëindigen en uitsluitend het melkveebedrijf voort zetten. Het realiseren van een compensatiewoning aan de Lohuisstraat 19 is ongewenst in verband met het aanwezige agrarische bedrijf.

Aan de Schapendrift 7 is het bedrijfsperceel van een voormalig tuincentrum aanwezig. De bedrijfsactiviteiten zijn ter plaatse gestaakt. Het voornemen bestaat om de locatie te herontwikkelen naar een gebied voor in totaal 12 vrijstaande woningen en 8 twee-onder-één kapwoningen (inclusief een bestaande bedrijfswoning).

De herontwikkeling van de Schapendrift 11-11a en de kwekerij is één gezamenlijk stedenbouwkundige plan ontwikkeld.

De stedenbouwkundige opzet bestaat uit kavels voor vrijstaande en twee-onder-één kapwoningen die in twee bouwstroken vanaf de Schapendrift worden gerealiseerd. Belangrijk aspect van het plan is om meerdere doorkijken naar het open landschap te creëren. Dat wordt gedaan door op deze plekken bomen aan te planten als groene onbebouwde stroken. Op de grens van het huidige tuincentrum en het plangebied behorend bij onderhavig bestemmingsplan (2 meest zuidelijk gelegen kavels) is deze bomenstructuur al aanwezig. Deze bomen blijven behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00105-BP31_0006.png"

Figuur 2.4: stedenbouwkundig totaalplan Schapendritf (bron: Skapa)

Voor de twee meest zuidelijke kavels is een inrichtingsplan opgesteld. De twee nieuwe kavels hebben een oppervlakte van circa 1.425 m² en 1.975 m². Daarbij wordt gebruik gemaakt van de bestaande groenstructuur. De aanwezige bomen blijven behouden. De oostelijk gelegen woning wordt ontsloten via een inrit naast het bestaande bouwperceel. Het peil van het plangebied ligt lager dan de omliggende gronden. In natte periodes is stoomt water van omliggende percelen naar het plangebied. Het perceel zal daarom worden opgehoogd. Aan de oostzijde van het perceel zal een laagte worden aangebracht in de vorm van een wadi.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00105-BP31_0007.png"

Figuur 2.5: erfinrichtingsplan Schapendrift 11-11a (bron: Building Design)

Lohuisstraat 19
Voor het realiseren van het plan wordt gebruik gemaakt van het RvR beleid van de gemeente Almelo. Op het perceel aan de Lohuisstraat 19 worden circa 870 m² aan agrarische bebouwing gesloopt. De compensatiekavel wordt gerealiseerd op het perceel aan de Schapendijk 11. Met de sloop van de agrarische opstallen zal het gemengde agrarische bedrijf het intensieve deel van het bedrijf beëindigen en uitsluitend het melkveebedrijf voorzetten. In de navolgende tabel en figuur een overzicht van de te slopen bebouwing. Naast de sloop van de opstallen wordt op het perceel aan de Lohuisstraat 19 voorzien in een extra investering in ruimtelijke kwaliteit. Op het perceel worden houtsingels aangeplant en krijgt een bestaande boomgaard meer ruimte. Te midden van het groen wordt een bijenstal gerealiseerd. Deze maatregel draagt bij aan de biodiversiteit en daarmee aan een beter ecologisch evenwicht van de hele omgeving. In figuur 2.7 is het inrichtingsplan weergegeven. Deze is ook opgenomen als Bijlage 3 bij de regels van dit bestemmingsplan.

Stalnaam   Datum in gebruik   Oppervlakte
 
Oude kraamstal   01-12-1980   326,16 m²  
Tussenbouw   01-12-1989   147,40 m²  
Kraamstal   01-12-1985   172,60 m²  
Dekstal   01-12-1991   227,60 m²  

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00105-BP31_0008.png"

Figuur 2.6: te slopen bebouwing Lohuisstraat 19 (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00105-BP31_0009.png"

Figuur 2.7: inrichtingsplan Lohuisstraat 19 (bron: Buro Poelmans Reesink)

2.3 Verkeer en parkeren

2.3.1 Verkeer

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met een eventuele toename van de verkeersgeneratie. Om te beoordelen of de verkeerstoename past binnen dit gebied is zowel de ontwikkeling aan de Schapendrift 11 als de ontwikkeling van het tuincentrum (Schapendrift 7) meegenomen. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW aangehouden. Hierbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Verstedelijkingsgraad: sterk stedelijk (Bron: CBS Statline);
  • Stedelijke zone: ‘rest bebouwde kom’ en ‘buitengebied’.

In de publicatie van de CROW is de verkeersgeneratie per functie uiteengezet. Daarnaast wordt hierin een minimaal en maximaal aantal verkeersbewegingen voor de functies aangegeven. In voorliggend geval is van het gemiddelde uitgegaan.

Op basis van de vorenstaande uitgangspunten ontstaat qua verkeersgeneratie als gevolg van het project het volgende beeld:

Schapendrift 7

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00105-BP31_0010.png"

Schapendrift 11

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00105-BP31_0011.png"

De totale verkeersgeneratie voor de 23 woningen komt neer op afgerond 186 verkeersbewegingen per weekdag.

De nieuwe woonpercelen worden ontsloten via de Schapendrift. De Schapendrift is een rustige verharde weg vanaf het dorp Bornerbroek naar het buitengebied in zuidelijke richting. Het doorgaande verkeer in zuidelijke richting maakt gebruik van de evenwijdig N741 (Lohuisstraat). De bestaande infrastructuur kan het aantal verkeersbewegingen eenvoudig afwikkelen. Overigens gaat het, vanwege de aanwezigheid van twee bedrijfswoningen bij de Schapendrift 7 en de dubbele woning aan de Schapendrift 11 om de planologische toevoeging van 19 woningen. Geconcludeerd wordt dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in dit plan besloten ontwikkelingen.

2.3.2 Parkeren

Op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW bedraagt de parkeernorm voor vrijstaande woningen 2,4. Voor het buitengebied geldt in principe dat het parkeren op eigen erf dient plaats te vinden. Op eigen terrein van de drie kavels behorende bij het perceel Schapendrift 11 is voldoende ruimte om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien. Hiermee kan de parkeerbehoefte worden opgevangen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het creeëren van een sterk en gezond dorp en regio en geeft hiermee invulling aan de uitgangspunten van de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

In dit plan is er sprake van een kleinschalige ontwikkeling, waarbij er twee aaneengebouwde woningen worden gesplitst in twee vrijstaande woningen en één compensatiewoning wordt gerealiseerd in het buitengebied in het kader van het Rood voor Rood beleid. Per saldo wordt er één woning toegevoegd. Uit jurisprudentie (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) is gebleken dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen, die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, Bro, kunnen worden aangemerkt, deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt. Mede gelet op het toevoegen van slechts één woning én de afname van de bebouwde oppervlakte aan de Lohuisstraat 19, is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.

Ook wanneer de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is, zal gemotiveerd moeten worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is. Hier zal in voorliggend plan invulling aan worden gegeven.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00105-BP31_0012.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij zijn de artikelen 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) en 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) van belang.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

De Rood voor Rood ontwikkeling gaat uit van sloop van de voormalige bedrijfsbebouwing, waarvoor ter compensatie één woning mag worden gebouwd. Daarnaast wordt een bestaande dubbele woning gesplitst in twee vrijstaande woningen. Het plan sluit aan op een woningbouwontwikkelingsplan binnen de kern van het dorp Bornerbroek. Met de sanering van het tuincentrum en het totaalplan aan de Schapendrift krijgt de dorpsrand van Bornerbroek een kwaliteitsimpuls. Samenvattend wordt geconcludeerd dat in voldoende mate rekening is gehouden met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Artikel. 2.1.6 lid 1: Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen - met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 - voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Het voorliggende plan leidt tot een kwaliteitsimpuls in de groene omgeving van de gemeente Almelo. Deze meerwaarde vertaalt zich in de sloop van circa 870 m² aan landschapsontsierende agrarische bedrijfsbebouwing en een investering in ruimtelijke kwaliteit op dit perceel. Het opheffen van het intensieve deel van het agrarisch bedrijf levert tevens een aanzienlijke verbetering op van de milieusituatie aan de rand van het dorp Bornerbroek. De twee nieuwe woningbouwkavels worden opgenomen in het stedenbouwkundige plan van de herontwikkeling van het nabijgelegen tuincentrum in het dorp. Met de sanering van het tuincentrum en het totaalplan aan de Schapendrift krijgt de dorpsrand van Bornerbroek een kwaliteitsimpuls. De investeringen in de ruimtelijke kwaliteit staan in verhouding met de geboden ontwikkelingsmogelijkheden.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00105-BP31_0013.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)

Voor het plangebied geldt het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Binnen dit ontwikkelingsperspectief staat het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Het ontwikkelingsperspectief richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik en aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

De plannen van de initiatiefnemers doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied, bestaande structuren worden juist versterkt. Daarnaast leveren de plannen geen extra belemmeringen op voor diverse functies in de omgeving (zowel agrarische bedrijven als woningen). Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich juist op het combineren van dergelijke functies is het buitengebied.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00105-BP31_0014.png"

Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Dekzandgronden beslaan een groot deel van de oppervlakte van de provincie Overijssel. Na de ijstijden bleef er in grote delen van Overijssel een - door de wind gevormd - reliëfrijk zandlandschap achter. Dit landschap wordt gekenmerkt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en nat/laag gebied. De ambitie van de provincie is om deze verschillen meer sturend en beleefbaar te maken. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem.

Het plangebied ligt iets lager ten opzichte van de omgeving. In en rondom het plangebied zijn echter geen duidelijke hoogteverschillen zichtbaar. Wel zorgt de lagere ligging dat in natte periodes veel hemelwater van omliggende percelen in het plangebied terechtkomt. Om die reden zal het plangebied opgehoogd worden. Hemelwater zal om die reden meer op eigen terrein infiltreren. Met de voorgenomen ontwikkelingen aan de Schapendrift zal geen afbreuk worden gedaan aan de zichtbaarheid van de hoogteverschillen en het watersysteem.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Oude hoevenlandschap' aan het gebied toe op de grens met het gebied met het kenmerk 'Maten en flierenlandschap'. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00105-BP31_0015.png"

Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Het oude hoevenlandschap kenmerkt zich met verspreidliggende erven, die zijn ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en nieuwe ontwikkelingsruimte werd gezocht. Het landschap kent dezelfde opbouw als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. De ambitie is om het landschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven.

Het plan bestaat uit het realiseren van twee vrijstaande woningen in het kader van Rood voor Rood en de splitsing van een dubbele woning. Het plan is opgenomen in het woningbouwplan van het naastgelegen tuincentrum. De kavels zijn ruim van opzet. Door de sloop van het tuincentrum en het creëren van meerdere doorzichten met groen naar het buitengebied ontstaat een kleinschalig gebied en een passende overgang van het dorp Bornerbroek naar het buitengebied.

Stedelijke laag en laag van de beleving

De 'Stedelijke laag' en de 'Laag van de beleving' hebben binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijven daarom verder buiten beschouwing. In de 'Laag van beleving' is de Schapendrift wel gekenmerkt als fietsroute. Dit blijft in de nieuwe situatie onveranderd.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie voor de ideale gemeente Almelo 2020-2040

De 'Omgevingsvisie voor de ideale gemeente Almelo 2020-2040' is vastgesteld op 29 september 2020. De Omgevingsvisie is een samenhangend, strategisch plan voor de leefomgeving voor de komende vijftien tot twintig jaar. De Omgevingsvisie geeft inzicht over hoe de omgeving zich tot nu toe heeft gevormd en hoe de gemeente de toekomst ziet. In de Omgevingsvisie staat hoe de gemeente zijn omgeving wil ontwikkelen waarin wordt gewoond, gewerkt en gerecreëerd. Over het buitengebied staat in de Omgevingsvisie onder andere het volgende beschreven:

Wie heel groot wil boeren, is beter af buiten Almelo. Ook onze agrariërs hanteren de Almelose maat en schaal voor hun bedrijf. Om levensvatbaar te blijven, kan circulair boeren en/of neveninkomsten genereren rondom het bedrijf gewenst zijn. Wij ondersteunen de inrichting van circulaire processen en functieverbreding, zoals biologisch boeren, recreatiemogelijkheden bieden en educatie geven.

Om dit te bereiken stuurt de gemeente op het voorkomen van leegstand met rood-voor-roodtrajecten om verval van het buitengebied tegen te gaan.

Toets

Met het plan wordt de intensieve tak van het agrarisch bedrijf opgeheven en agrarische schuren gesloopt. Dit zorgt voor een verbetering van de milieusituatie aan de rand van het dorp. Het rood-voor-rood plan aan de Schapendrift past binnen de Omgevingsvisie.

3.3.2 Kaderstelling landelijk gebied

Op 10 juli 2012 heeft de gemeenteraad de 'Kaderstelling landelijk gebied' vastgesteld. Deze kaderstelling bevat een richtinggevend ruimtelijk beleidskader dat dient als toetsingskader voor nieuwe initiatieven in het landelijke gebied. In de kaderstelling wordt een viertal ruimtelijke kaders specifiek genoemd:

  • 1. Het landelijk gebied is in principe primair bestemd voor de uitoefening van de agrarische sector;
  • 2. Nieuwe initiatieven mogen de bedrijfsvoering van agrarische bedrijven niet hinderen;
  • 3. De groene longen worden gevrijwaard van verdere stedelijke ontwikkeling;
  • 4. Nieuwe initiatieven die:
    • a. niet binnenstedelijk zijn op te lossen;
    • b. van oorsprong al in het gebied aanwezig zijn;

kunnen eventueel worden ingepast, indien met het werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving de aanwezige ruimtelijke kwaliteit in het gebied wordt versterkt.

Onder het eerste punt wordt in het beleidsdocument concreet aangegeven dat initiatieven op het gebied van Rood-voor-Rood of Vrijkomende Agrarische Gebouwen (VAB) mogelijk zijn. Met de kaderstelling wordt eveneens het werkboek 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' vastgesteld als toetsingsinstrument voor nieuwe initiatieven in het buitengebied.

Toets

Geconcludeerd kan worden dat het initiatief de bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijvigheid niet hindert. Hier wordt in paragraaf 4.1 verder op in gegaan. Verstedelijking van een groene long is niet aan de orde. Het initiatief is getoetst aan de regels in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Hiervoor wordt verwezen naar de beschrijving van de toekomstige situatie in paragraaf 2.2 en de toetsing aan de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving in paragraaf 3.2.3.

Bovenstaande brengt met zich mee dat het plan aansluit bij de 'Kaderstelling landelijk gebied gemeente Almelo'.

3.3.3 Rood voor Rood (bestemmingsplan Buitengebied correctieve herziening)

In het bestemmingsplan 'Buitengebied correctieve herziening' is de rood-voor-rood regeling van de gemeente Almelo opgenomen. In dit bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de bouw van een compensatiewoning als tenminste 850 m² aan voormalige agrarische bebouwing wordt gesloopt. Omdat niet op de slooplocatie wordt gebouwd kan geen medewerking worden verleend middels een wijzigingsplan maar dient het bestemmingsplan te worden herzien. Hieronder staan alle voorwaarden voor de rood-voor-rood regeling beschreven met daaronder de toetsing van het onderhavig project.

Toets

Op basis van de in het bestemmingsplan 'Buitengebied Almelo' opgenomen wijzigingsbevoegdheid in artikel 3.5.9 kan medewerking worden verleend door het plan te wijzigen voor het na bedrijfsbeëindiging omzetten van een agrarisch bouwvlak in de bestemming ´Wonen´, waarbij de bouw van één of meerdere extra woningen wordt toegestaan, in verband met sloop van voormalige agrarische bebouwing met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. ter compensatie van de sloop van minimaal 850 m² voormalige bedrijfsbebouwing en/of bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning, niet zijnde karakteristieke bebouwing en opgericht met een bouwvergunning voor 1 januari 2004, kan één compensatiewoning worden toegestaan, met inachtneming van de volgende voorwaarden;

Op het agrarisch erf aan de Lohuisstraat 19 in Bornerbroek wordt circa 870 m² aan vrijkomende landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Met de sloop zal het gemengde agrarisch bedrijf zijn intensieve tak opheffen. Uitgangspunt is dat de compensatiewoning op de slooplocatie wordt gerealiseerd. In het onderhavig geval wordt de compensatiewoning niet op de slooplocatie (Lohuisstraat 19) teruggebouwd. Met de sloop zal het gemengde agrarisch bedrijf zijn intensieve tak opheffen en het melkveebedrijf in de overige schuren voortzetten. Aangezien de melkveehouderijtak niet wordt beëindigd bestaat er vanuit milieukundig oogpunt geen mogelijkheid om een woning op dit perceel te realiseren. De woning zou in dat geval te dicht bij de agrarische activiteiten komen te staan. Om deze reden is gezocht naar een alternatieve locatie voor de compensatiewoning in de nabijheid van het agrarisch bedrijf. Deze locatie is gevonden aan het nabijgelegen perceel aan de Schapendrift 11 en 11a. De compensatiewoning sluit hiermee aan bij het stedenbouwkundig plan ter plaatse van een voormalige kwekerij (Schapendrift 7) en de splitsing van de twee-aan-een gebouwde woningen aan de Schapendrift 11 en 11a.

  • b. de sloop mag voor een deel plaatsvinden op de locatie van een ander voormalig agrarisch bedrijf, mits op de locatie van dit andere voormalige bedrijf ook alle voormalige bedrijfsbebouwing met uitzondering van karakteristieke bebouwing wordt gesloopt;

De sloop vindt uitsluitend plaats op het erf Lohuisstraat 19 in Bornerbroek.

  • c. bij sloop op meerdere locaties wordt de compensatiewoning op één van beide locaties toegestaan;

N.v.t.

  • d. de compensatiewoning mag een inhoud van maximaal 750 m³ hebben met daarbij bijbehorende bouwwerken met een oppervlakte van maximaal 100 m²;

Dit is opgenomen in de bouwregels van het onderhavig bestemmingsplan.

  • e. de bebouwing dient te worden gesitueerd op een kavel van minimaal 500 m² en maximaal 1.000 m² per woning;

Aan de Schapendrift worden twee nieuwe bouwkavels opgenomen waarvan één rood voor rood kavel. De woonbestemmingen hebben een oppervlakte van circa 1.050 m² en 1.600 m². Het plan van de twee kavels maakt onderdeel uit van een stedenbouwkundig plan van een groter gebied aan de Schapendrift zoals weergegeven in 2.2. De kavel zijn daar op afgestemd. De kavelgrenzen volgen daarbij de natuurlijke, landschappelijke grenzen waarbij binnen de kavel ook een wadi is opgenomen. Omdat de locatie is gelegen aan de dorpsrand is, anders dan gebruikelijk in het buitengebied, een bouwvlak opgenomen die een oppervlakte ruim onder de 1.000 m² heeft.

  • f. alle bebouwing die niet ten behoeve van het wonen wordt gebruikt dient te worden gesloopt met uitzondering van de gebouwen, tot een maximale oppervlakte van 300 m2, welke direct worden hergebruikt in het kader van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen;

Alleen de schuren die worden gebruikt voor het intensieve deel van het agrarische bedrijf worden geloopt. De schuren behorende bij het melkveebedrijf worden niet gesloopt.

  • g. er sprake is van een landschappelijke inpassing, waartoe een inpassingsplan dient te worden opgesteld;

Voor zowel de locatie Schapendrift als de Lohuisstraat 19 is een inpassingsplan opgesteld. Deze is opgenomen in Bijlage 1 en Bijlage 3 bij de regels.

  • h. er geïnvesteerd wordt in het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving;

Naast de sloop van de opstallen wordt op het perceel aan de Lohuisstraat 19 voorzien in een extra investering in ruimtelijke kwaliteit. Op het perceel worden houtsingels aangeplant en krijgt een bestaande boomgaard meer ruimte. Te midden van het groen wordt een bijenstal gerealiseerd. Deze maatregel draagt bij aan de biodiversiteit en daarmee aan een beter ecologisch evenwicht van de hele omgeving .

  • i. in de nabijheid gelegen functies en waarden niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad;

Er worden geen functies en waarden in de omgeving in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad. Dit wordt verder toegelicht in paragraaf 4.1.

  • j. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;

Belangen van eigenaren en/of gebruikers van naastgelegen gronden worden niet geschaad.

  • k. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan is gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:
    • 1. bodemsanering niet noodzakelijk is dan wel vóór uitvoering van het wijzigingsplan zal plaatsvinden;
    • 2. geen onevenredige aantasting van aan de grond eigen zijnde archeologische waarden zal plaatsvinden dan wel geen ingrepen in de bodem zullen worden verricht;
    • 3. in risicogebieden voor wateroverlast aanvullende maatregelen met betrekking tot schadevrij bouwen en compensatie worden getroffen;
    • 4. met betrekking tot (spoor)wegverkeersgeluid een aanvaardbaar woonklimaat wordt gerealiseerd;
    • 5. met betrekking tot de luchtkwaliteit een aanvaardbaar leefklimaat wordt gerealiseerd, dan wel at geen onevenredige verslechtering plaatsvindt;
    • 6. met betrekking tot de externe veiligheid een aanvaardbaar leefklimaat wordt gerealiseerd, dan wel dat geen onevenredige verslechtering plaatsvindt;
    • 7. beschermde planten- en diersoorten en biotopen niet onevenredig worden geschaad;
    • 8. het wijzigingsplan financieel uitvoerbaar is.

In de toelichting van het bestemmingsplan is de uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het bestemmingsplan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven.

4.1 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00105-BP31_0016.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Het plangebied is gelegen aan de rand net buiten de bebouwde kom van Bornerbroek. In de nabijheid van het plangebied zijn overwegend woningen en agrarische gronden aanwezig. Derhalve geldt dat het plangebied is gelegen in het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied'. Bij het realiseren van een nieuwe bestemming dient gekeken te worden of die nieuwe functie past in de omgeving (externe werking) en of de omgeving de nieuwe functie toelaat (interne werking).

Externe werking

Bij de externe werking gaat het om de vraag of de realisatie van onderhavig plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de omgeving. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast. De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Er is derhalve geen sprake van een aantasting van het leefklimaat van omwonenden.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. Het plangebied aan de Schapendrift 11 grenst aan een bestaand tuincentrum. Een tuincentrum valt onder milieucategorie 2. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid. Aan deze richtafstand wordt niet voldaan. Zoals in paragraaf 2.2 beschreven is het onderhavig plan onderdeel van een grotere planontwikkeling waarin het tuincentrum wordt ontwikkeld voor woningbouw. Het tuincentrum wordt opgeheven en maakt plaats voor woningbouw.

Op circa 100 meter van de toekomstige woonbestemming bevindt zich aan de Lohuisstraat een agrarisch bedrijf (gemengd bedrijf). Onderdeel van het onderhavig plan is dat het dit bedrijf het intensieve deel van het agrarische bedrijf zal beëindigen en uitsluitend het melkveebedrijf voort te zetten. De sloop van de stallen die worden gebruikt voor het intensieve deel zijn als voorwaardelijke verplichting opgenomen in dit bestemmingsplan. Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurvoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

De nieuwe woningen bevinden zich buiten de bebouwde kom. Aan de afstand van 50 meter wordt ruimschoots voldaan.

Daarmee kan worden geconcludeerd dat er ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

4.2 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00105-BP31_0017.png"

Figuur 4.2: Uitsnede risicokaart, plangebied ter hoogte van pijl (www.risicokaart.nl)

Zoals op de kaart te zien is liggen in de directe omgeving van het plangebied geen risico's ten aanzien van externe veiligheid. Op circa 230 meter ten zuiden van het plangebied is een gasleiding gelegen.

Toets

Uit de inventarisatie blijkt dat er in de omgeving van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.3 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007

De Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 bevat voorschriften voor het meten en berekenen van de concentratie - en depositie - van luchtverontreinigende stoffen. De luchtkwaliteit ter plaatse is beoordeeld volgens deze regeling.

Toets

Zoals is beschreven in de verkeersparagraaf (2.3.1) blijkt dat het aantal verkeersbewegingen in de nieuwe situatie zal toenemen. De totale verkeersgeneratie voor de 23 woningen komt neer op afgerond 186 verkeersbewegingen per weekdag. Via een NIBM-tool berekening is onderzocht of de ontwikkeling wel of niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In figuur 4.3 is de worst-case berekening weergegeven met 186 extra voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00105-BP31_0018.png" Figuur 4.3: berekening NIBM Tool bijdrage extra verkeer (infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van nieuwe woningen, voor zover deze woningen zijn gelegen binnen het onderzoeksgebied van een weg. Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
    • 1. voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
    • 2. voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
    • 1. voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
    • 2. voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
    • 3. voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • a. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • b. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • c. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

De gemeente Almelo beschikt over gemeentelijk geluidbeleid, genaamd “gebiedsgericht geluidbeleid gemeente Almelo” (december 2014), met een bijbehorende kaart. Hierin heeft de gemeente het beleid ten aanzien van de voorkeurswaarden en de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting opgenomen. Het geluidbeleid staat ter plaatse van het projectgebied hogere waarden toe.

Het deelgebied Schapendrift 7a ligt op de hiervoor bedoelde kaart binnen het gebiedstype ‘Wonen’. Het deelgebied Schapendrift 11-11a ligt op de kaart binnen gebiedstype ‘Agrarisch’. Voor beide gebiedstypen geldt als ambitieniveau ‘redelijk rustig’ (48 dB) en als bovengrens ‘onrustig’ (53 dB). De voorwaarden die in het gemeentelijk beleid worden gesteld, hebben betrekking op het onvoldoende doeltreffend zijn van de mogelijke bron- en overdrachtsmaatregelen, dan wel op het ontmoeten van overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard. Voor het verkrijgen van een hogere waarde moet voor wegverkeerslawaai de procedure gevolgd te worden. Daarbij hoort de ter visielegging van het akoestisch onderzoek.

Toets

Het projectgebied bestaat uit deelgebied Schapendrift 7a, binnen de bebouwde kom, en deelgebied Schapendrift 11-11a,buiten de bebouwde kom. Het voornemen bestaat om in totaal 21 woningen aan de Schapendrift 7a en 11-11a te realiseren. Het projectgebied ligt binnen de wettelijke geluidszone van de Schapendrift, N741 – Lohuisstraat, Bornsestraat en de Pepershaar, allen met een snelheidsregime van 50 km/uur.

In voorliggend geval kunnen de Schapendrift en Pepershaar buiten beschouwing gelaten worden. Deze wegen dienen namelijk enkel ter ontsluiting van maximaal circa 25 (woon)percelen. De verkeersintensiteit (maximaal circa 200 verkeersbewegingen per dag) is dan ook dusdanig laag, dat aangenomen wordt dat de geluidsbelasting ruimschoots aan de voorkeurswaarde voldoet.

Voor het berekenen van de geluidsbelasting op de nieuwe woningen aan de Lohuisstraat en de Bornsestraat is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het akoestisch onderzoek is als Bijlage 2 bij de toelichting gevoegd. Hieruit blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de N471 – Lohuisstraat en de Bornsestraat ter plaatse van de te realiseren woningen hoogstens 35 dB bedraagt. Hiermee wordt aan de ambitiewaarde uit het gemeentelijke beleid en de voorkeurswaarde uit de Wgh (beide 48 dB) voldaan. Er is daarmee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woningen.

4.5 Bodemkwaliteit

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een bodemonderzoek te worden verricht. Op basis van de Woningwet, de Wabo en bijbehorende regelgeving gelden de volgende uitzonderingen voor de bodemonderzoekplicht:

  • als het gaat om bouwwerken die de grond niet raken of het bestaande, niet wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd;
  • het bouwwerk een te verwezenlijken bebouwingsoppervlakte heeft van ten hoogste 50 m²;
  • als het gaat om het bouwen van bouwwerken waarin niet (nagenoeg) voortdurend mensen zullen verblijven (Woningwet, artikel 8, derde lid). Hierbij wordt een verblijftijd van minder als 2 uur gehanteerd;
  • als B&W vrijstelling verlenen omdat er al voldoende gegevens met betrekking tot de bodemkwaliteit bekend zijn, bijvoorbeeld op basis van een reeds eerder uitgevoerd bodemonderzoek (maximaal 5 jaar oud en waarbij het gebruik sindsdien niet is gewijzigd).

In het voorliggende bestemmingsplan wordt op de locatie twee bouwkavels mogelijk gemaakt. Vanwege de functie wonen dient aangetoond te worden dat er geen risico's voor de gezondheid bestaan.

Toets

Door Kruse Milieu is onderzoek gedaan naar de gesteldheid van de bodem. De bevindingen van dat onderzoek zijn beschreven in het rapport van 26 juli 2017 (projectcode 17040310). Hierna wordt kort op het onderzoek ingegaan en wordt de uitkomst van het onderzoek beschreven. Het volledige rapport is als Bijlage 3 aan de toelichting van dit bestemmingsplan toegevoegd.

Resultaten veldwerk
Het terrein is beschouwd als niet verdacht. In totaal zijn er 14 boringen verricht, waarvan één tot 3.3 meter diepte. Er is één boring afgewerkt tot peilbuis. De bodem bestaat voornamelijk uit matig fijn zand. Zintuiglijk zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. Het freatische grondwater is in peilbuis 1 aangetroffen op 1.60 meter min maaiveld. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen.

Resultaten chemische analyses
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden

geconcludeerd:

  • de bovengrond (BG I en BG II) is niet verontreinigd;
  • de ondergrond (OG) is niet verontreinigd;
  • het grondwater (peilbuis 1) is licht verontreinigd met barium.

Hypothese
De hypothese “onverdachte locatie” dient te worden verworpen, aangezien een overschrijding van de streefwaarden is aangetoond.

Conclusies en aanbevelingen
In het grondwater is een lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van het bodemonderzoek (Bijlage 3). De boven- en ondergrond zijn niet verontreinigd. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.

Slotconclusie 
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en de nieuwbouw van 2 woningen, aangezien de vastgestelde verontreiniging geen risico voor de volksgezondheid oplevert. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

4.6 Flora en fauna

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. De voorgenomen activiteit wordt gezien als ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden, verwonden en het opzettelijk vernielen en weghalen van rust- en voortplantingslocaties’ als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd.

Voor de woningbouwontwikkeling aan de Schapendrift en de sloop van de agrarische opstallen aan de Lohuisstraat 19 is door Natuurbank Overijssel een flora en faunaonderzoek uitgevoerd. De bevindingen van dat onderzoek zijn beschreven in de rapportage van 24 augustus 2020. Deze rapportage is als Bijlage 4 aan de toelichting gekoppeld. Hier wordt volstaan met de beschrijving van de conclusies. Daarnaast is er een Aeriusberekening uitgevoerd om de eventuele stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden in kaart te brengen. Dit rapport is opgenomen in Bijlage 5

Toets

Natura 2000-gebied

Het plangebied behoort niet tot een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op circa 8,9 km afstand (Borkeld).

De uitvoering van fysieke activiteiten in een plangebied zou kunnen leiden tot een negatief effect op instandhoudingsdoelen van een Natura2000-gebied in de omgeving van een plangebied. Als gevolg van bouwwerkzaamheden kunnen negatieve effecten optreden, zoals een toename van geluid, trillingen, kunstlicht, visuele verstoring, areaalverlies en aantasten hydrologie. Gelet op de aard, omvang en duur van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen het plangebied en Natura2000-gebied, wordt in voorliggend geval een negatief effect op instandhoudingsdoelen van Natura2000-gebied uitgesloten. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten is lokaal en gelet op de afstand tussen het plangebied en het Natura2000-gebied Borkeld is een negatief effect uitgesloten.

Stikstofdepositie

Voor de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling zullen er werkvoertuigen ingezet worden die gebruik maken van fossiele brandstoffen. Bij de verbranding van fossiele brandstoffen wordt er stikstof in verbindingen uitgestoten welke kan neerslaan in kwetsbare natuur. Ook voertuigen van en naar de planlocatie die gebruik maken van fossiele brandstoffen stoten stikstof uit. Om de effecten van deze emissie op kwetsbare natuur in Natura 2000-gebieden te onderzoeken is een AERIUS berekening uitgevoerd. De rapportage is als Bijlage 5 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

Geconcludeerd wordt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN behoren liggen op circa 850 meter afstand van het plangebied. Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatieve effecten op deze gebieden. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk en er hoeft geen vergunning in het kader van de Wnb te worden aangevraagd.

Flora en Fauna

De voorgenomen activiteit wordt gezien als 'ruimtelijke ontwikkeling'. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke fauna soorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden en verwonden en het opzettelijk beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties', als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verwonden of doden, of om opzettelijk rust- en voortplantingslocaties te mogen beschadigen en vernielen. Afhankelijk van de status van de beschermde soorten, kan soms ook gewerkt worden conform een door de Minister goedgekeurde, en op de situatie toepasbare, gedragscode. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.

Het plangebied vormt een voormalig tuincentrum met bedrijfswoning en bijgebouwen, een deel van een agrarisch erf en een perceel agrarisch cultuurland. De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Als gevolg van het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten, worden mogelijk bezette vogelnesten beschadigd en vernield als de beplanting gerooid wordt tijdens de voortplantingsperiode, en worden mogelijk amfibieën en grondgebonden zoogdieren gedood en hun vaste rust- en/of voortplantingsplaatsen beschadigd en/of vernield.

Voor het doden van de beschermde dieren die een vaste rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen omdat de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling. Deze vrijstelling geldt niet voor vogels. Mits bezette vogelnesten niet beschadigd of vernield worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming.

Het aspect 'flora en fauna' vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.


Toets

Op basis van de gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingskaart is aan het perceel een lage archeologische verwachtingswaarde toegekend. In figuur 4.4 is een uitsnede van deze kaart weergegeven waarin het plangebied is omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00105-BP31_0019.png"
Figuur 4.4: archeologische waarden- en verwachtingskaart (bron: gemeente Almelo)

Op basis van deze lage verwachting is archeologisch onderzoek pas nodig bij bodemingrepen dieper dan 40 centimeter en met een groter oppervlak dan 50.000 m2. Archeologische onderzoek is derhalve niet nodig.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er binnen het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'

4.8 Fysieke veiligheid

4.8.1 Inleiding

Het aspect fysieke veiligheid beoogt het beschermen van mens, dier en milieu tegen (de gevolgen van) ongevallen en rampen. Om de effecten van een incident zoveel mogelijk te beperken, is het belangrijk dat hulpverleningsdiensten op kunnen treden en dat burgers zich in veiligheid kunnen brengen. Het bestemmingsplan is op fysieke veiligheidsaspecten getoetst aan landelijke, regionale en gemeentelijke richtlijnen en/of regelgeving. Dit betreft de onderdelen:

  • bereikbaarheid;
  • opkomsttijd;
  • bluswatervoorziening;
  • zelfredzaamheid;
  • sirenedekking;
  • samenhang veiligheidsketen.

De hoofdtaken van de brandweer zijn onderverdeeld in schakels uit de veiligheidsketen. De schakels zijn:

  • Pro-actie; de schakel pro-actie gaat onder andere over de bluswatervoorziening, de bereikbaarheid en de sirenedekking.
  • Preventie; voor het aspect preventie geldt dat rekening moet worden gehouden met de bestaande wet- en regelgeving.
  • Preparatie; voor hulpdienstrelevante objecten is het wenselijk om deze op te nemen in de planvorming van de brandweer, zoals een bereikbaarheidskaart of een aanvalsplan.
  • Repressie; vanuit de repressieve dienst wordt ter plaatse bepaald hoe er wordt ingezet.
  • Nazorg; de taak nazorg heeft geen consequenties voor de ruimtelijke ordening.

Ondanks de gerealiseerde veiligheidsmaatregelen en -voorzieningen blijft er een restrisico waarbinnen incidenten plaats kunnen vinden.

4.8.2 Bereikbaarheid
4.8.2.1 Bereikbaarheid algemeen

Bij het bepalen of er een goede bereikbaarheid van de gebouwen via het openbare wegennet wordt het plangebied getoetst aan de handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid. Hierbij wordt beoordeeld of:

  • De wegen voldoen aan de specifieke afmetingen van brandweervoertuigen;
  • Een willekeurig adres binnen een verblijfsgebied in principe via een tweede onafhankelijke route bereikbaar is;
  • Of de verkeersaders aan de brandweervoertuigen een onbelemmerde doorgang bieden.
4.8.2.2 Beoordeling bereikbaarheid

Het plangebied is vanuit verschillende richtingen goed te bereiken. Er wordt op dit punt dan ook voldaan aan de handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid.

4.8.3 Opkomsttijd
4.8.3.1 Opkomsttijd algemeen

De opkomsttijd is de optelsom van de verwerkingstijd van de melding, de uitruktijd en de aanrijtijd. De uitruktijd is daarbij de tijd tussen het alarmeren van de brandweer door de meldkamer en het tijdstip dat het voertuig de kazerne verlaat. De aanrijtijd is de tijd die het eerste voertuig nodig heeft om van de kazerne naar het plaats incident te gaan. De opkomsttijd van de brandweer wordt als een belangrijk kwaliteitskenmerk van de brandweer beschouwd.

In het Besluit Veiligheidsregio's (BVR) zijn de opkomsttijden voor de brandweer vastgelegd en staan in onderstaande tabel beschreven.

Normtijd   Gebruiksfunctie  
   
5 minuten   Winkel met gesloten constructie (tijdens openingsuren), wonen boven winkel, cel  
6 minuten   Portiekwoningen/portiekflats, woning verminderd zelfredzamen  
8 minuten   Overige woningen, winkels, gezondheidszorg, onderwijs, kinderdagverblijf, logies  
10 minuten   Kantoor, (lichte)industrie, sport, overige ruimtes voor bijeenkomsten, overige gebruiksfuncties  

Daarnaast is het 'Dekkingsplan Brandweer Twente', dat onderdeel uitmaakt van het beleidsplan, vastgesteld.

4.8.3.2 Beoordeling opkomsttijd

Voor woningen geldt een opkomsttijd van 8 minuten. Uit berekeningen blijkt dat de brandweer in theorie binnen deze norm ter plaatse kan zijn.

4.8.4 Bluswatervoorziening
4.8.4.1 Bluswatervoorziening algemeen

Voor een optimale bluswatervoorziening wordt onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen. Dit is van belang omdat de eisen voor de afstand, de capaciteit en de bereikbaarheid verschillend zijn. De basiskenmerken van deze drie modellen zijn:

  • De primaire bluswatervoorziening

Boven- of ondergrondse brandkranen die geplaatst zijn op het drinkwaterleidingnet.

  • De secundaire bluswatervoorziening

De secundaire bluswatervoorziening is in principe aanvullend op een primaire bluswatervoorziening. Een secundaire bluswatervoorziening kan bestaan uit geboorde putten, bluswaterriolen, vijvers e.d. of ondergrondse reservoirs. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 320 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 8 meter kunnen bereiken.

  • De tertiaire bluswatervoorziening

Bij de noodzakelijke inzet van grotere hoeveelheden water of gedurende langere tijd zijn de primaire en secundaire voorzieningen niet voldoende. Water wordt dan onttrokken uit bijvoorbeeld kanalen. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 2.500 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 50 meter kunnen bereiken.

4.8.4.2 Beoordeling bluswatervoorziening

Tijdens de beoordeling van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt beoordeeld of een brandweerkraan dient te worden geplaatst.

4.8.5 Zelfredzaamheid
4.8.5.1 Zelfredzaamheid algemeen

Voor de bestrijdbaarheid van een incident zijn onder andere de bereikbaarheid voor hulpdiensten, opkomsttijd en bluswatervoorziening van belang. Daarnaast speelt de zelfredzaamheid van burgers een rol.
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan hoofdzakelijk uit schuilen en vluchten. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. De ruimtelijke inrichting van het gebied kan op verschillende manieren inspelen op de zelfredzaamheid.

4.8.5.2 Beoordeling zelfredzaamheid

Het plan voorziet in de realisatie 19 extra wooneenheden. De aanwezige personen zijn zelfredzaam. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om het plangebied in verschillende richtingen te ontvluchten.

4.8.6 Waarschuwings- en alarmeringssysteem
4.8.6.1 Sirenedekking algemeen

De sirene is een hulpmiddel van de overheid om mensen te kunnen waarschuwen voor acute gevaren. Dit is bijvoorbeeld het geval als er gevaarlijke stoffen vrijkomen bij een brand of ongeval. Op dat moment is het gevaarlijk om buiten te blijven waar men wordt blootgesteld aan het gevaar. De sirenes kunnen dan worden ingeschakeld. Voldoet het dekkingsgebied van de sirene niet, dan zal rond rondom de diverse risico-objecten middels alternatieven moeten worden gealarmeerd. Hierbij valt onder andere te denken aan:

  • sms berichten;
  • sirenewagens.
4.8.6.2 Beoordeling sirenedekking

Het plangebied valt binnen het dekkingsgebied van sirenes.

4.9 Besluit Milieueffectrapportage

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is;
  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het plan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
  • Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het plan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.

Toets

Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Veel Natura 2000-gebieden zijn kwetsbaar voor stikstofdepositie; stikstofdepositie vormt een bedreiging voor verschillende Habitattypen en de leefomgeving van verschillende Habitatsoorten. Om het effect van deze emissie te onderzoeken is een zogenaamde Aeriusberekening uitgevoerd. De Aeriusberekening is uitgevoerd voor het totale stedenbouwkundig plan (inclusief de woningbouwontwikkeling van het tuincentrum). Met deze Aeriusberekening wordt de depositie van stikstof op Natura 2000-gebieden als gevolg van deze ontwikkeling voor zowel de bouwfase (ontwikkelfase genoemd) en de gebruiksfase. De Aeriusberekening is opgenomen in Bijlage 5 bij de toelichting. Uit deze berekening volgt dat er geen sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Er is dan ook geen sprake van aantasting van de instandhoudingsdoelstelingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8, lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Het voorliggend plan voorziet in de realisatie van in totaal 21 nieuwe woningen. De beoogde activiteit wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Het onderhavige project wordt niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden, waar het onderhavige project ruimschoots onder blijft. Het milieubelang is in dit bestemmingsplan zorgvuldig afgewogen in de plantoelichting.

Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.

Per 16 mei 2017 is een aanmeldnotitie nodig wanneer sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarden blijven (en daarmee niet planMER-plichtig zijn). Er is geen ondergrens wat betreft het plan zelf, dus ook bij de ontwikkeling van onderhavig plan. De aanmeldnotitie m.e.r. is als Bijlage 6 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Gelet op de uitkomsten van deze aanmeldnotitie, waaruit blijkt dat er als gevolg van het bestemmingsplan geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden is het niet noodzakelijk om een milieueffectrapport op te stellen.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Vigerend beleid

5.1.1 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

5.1.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.1.3 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld. Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen
    voor een goed functionerend regionaal watersysteem.
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.
5.1.4 Beleid gemeente Almelo
5.1.4.1 Waterplan Almelo

De gidsprincipes voor het waterplan Almelo en de visie zijn gebaseerd op principes uit de Vierde Nota waterhuishouding en de aanbevelingen van de Commissie Waterbeheer 21-ste eeuw, waarbij aanpak van de bron prevaleert boven ‘end-of-pipe’-maatregelen en de afwenteling van lokale problemen op (boven)regionale systemen zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het vasthouden van water verdient de voorkeur. Wanneer dit niet meer mogelijk is, wordt zoveel mogelijk water geborgen. Daarbij speelt de waterkwaliteit een belangrijke rol. Water van verschillende kwaliteit wordt zoveel mogelijk gescheiden. Wanneer ook berging niet meer mogelijk is, wordt het water ten slotte afgevoerd. In stedelijke in- of uitbreidingsgebieden dient zoveel mogelijk verhard oppervlak niet aangesloten te worden op de riolering. Een duurzame inrichting van het terrein moet zorgen voor het bewaken van de kwaliteit. Kortom, problemen met waterkwaliteit en –kwantiteit mogen niet worden afgewenteld en de ontwikkelingen mogen geen negatieve beïnvloeding van waterkwaliteit en –kwantiteit met zich meebrengen. Bij nieuwbouw dient grondwaterneutraal gebouwd te worden.

5.1.4.2 Verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016-2021

Het verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016 t/m 2021 (vGRP) geeft inzicht in de omvang, het functioneren en de kwaliteitstoestand van de voorzieningen waarmee de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor het afval-, hemel- en grondwater, en de bekostiging hiervan. Daarnaast heeft de gemeente Almelo ook nadrukkelijk oppervlaktewater als onderdeel van het beheer van het stedelijk water gemaakt.

Het vGRP beschrijft de beleidskaders en de bekostiging voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afval-, hemel- en grondwater en het beheer van het oppervlaktewater in de gemeente Almelo voor de periode 2016 t/m 2021, en geeft de visie op de gemeentelijke watertaken voor de lange termijn.

Om een strategie voor de komende planperiode op te kunnen stellen is een visie voor de lange termijn van belang. Eén van de belangrijkste voorwaarden is dat ook de gemeente Almelo moet anticiperen op de financiële omstandigheden en heeft te maken met bezuinigingsdoelstellingen.

Eén van de opgaven komt voort uit het Bestuursakkoord Water, dit betreft de opgave te komen tot minder meerkosten en zodoende minder stijging van de rioolheffing. Deze opgave voert de gemeente deels samen uit met Twents waternet en de conclusie is dat Almelo op koers ligt. Het kwaliteitskader voor de gemeentelijke watertaken bestaat uit vier onderdelen (stedelijk afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater). Deze onderdelen corresponderen met de drie zorgplichten van de gemeente, het vierde onderdeel 'oppervlaktewater' ziet de gemeente Almelo als integraal onderdeel van het stedelijk water. De gemeente is voor een groot gedeelte vrij op welke wijze en in welk tempo zij invulling wil geven aan haar zorgplichten.

Speerpunten voor de planperiode

De gekozen ambities voor het totale watersysteem (afval-, hemel- grond- en oppervlaktewater) kunnen in hoofdlijn worden samengevat in de volgende speerpunten:

  • Samen op met burgers en bedrijven.
  • Toekomstgericht en klimaatbestendig.
  • Een doelmatige aanpak.
  • De organisatie en de middelen op orde.
  • Een functionerend watersysteem.

5.2 Waterparagraaf

5.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.2.2 Watertoetsproces

Op 20 augustus 2020 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht (zie Bijlage 7). Uitkomst is dat de 'normale' procedure dient te worden doorlopen.

Het stedenbouwkundig plan aan de Schapendrift 7 en 11 zorgt per saldo voor een afname van de hoeveelheid verharding/bebouwing door het saneren van het tuincentrum. In de nieuwe situatie is er dus meer ruimte voor infiltratie van hemelwater. Ter plaatse van onbebouwde perceel tussen de Schapendrift 11 en het voormalige tuincentrum aan de Schapendrift 7, wordt op dit moment wateroverlast ervaren. Dit komt omdat dit deel van het perceel lager is gelegen ten opzichte van de omliggende percelen.

Het stedenbouwkundig plan is voorgelegd aan het Waterschap Vechtstromen. Geadviseerd wordt het onbebouwde perceel tussen het tuincentrum en de Schapendrift 11 op te hogen tot hetzelfde peil (circa 11 meter boven NAP). Om te voorkomen dat er in de toekomst wateroverlast ontstaat bij naastgelegen percelen is in de regels van het bestemmingsplan een maximum peil opgenomen van 11,1 meter boven NAP.

Infiltratie hemelwater

Ter hoogte van de twee nieuwe kavels zal de hoeveelheid verharding/bebouwing toenemen. Middels een waterhuishoudkundigplan is berekend hoeveel hemelwater opgevangen dient te worden (zie Bijlage 8). Voor de twee nieuwe bouwkavels wordt uitgegaan van een dakoppervlak van circa 450 m² en een terreinverharding van 425 m². De minimale bergingscapaciteit bedraagt 40 mm van het verhard oppervlak. Dat komt neer op een bergingscapaciteit van 35 m³.

Achterop het onbebouwde perceel naast Schapendrift 11 wordt een wadi aangelegd. Gesteld wordt dat het aspect water geen belemmering vormt voor dit plan. Hier is ruim voldoende plek voor een wadi met een capaciteit van 35 m³. Er een overstort naar de sloot langs de Schapendrift worden aangelegd.

Afvalwater

Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche) wordt afgevoerd naar de RWZI door middel van riolering. Hiervoor kan worden aangesloten op het nieuwe vrijevalriool dat onder Schapendrift wordt aangelegd. Hier worden ook de woningen van de naastgelegen woningbouwontwikkeling op aangesloten.

Grondwater

Op het grondwatermeetnet van Mosgeo is een peilbuis ten noorden van het plan geplaatst en deze wordt gemonitord. Deze peilbuis geeft de volgende waarden aan:

  • GHG: ca. 0,90 mtr minus maaiveld
  • GG: ca. 1,35 mtr minus maaiveld
  • GLG: ca. 1,80 mtr minus maaiveld

Met het plan zal het plangebied worden opgehoogd tot circa 11,2 meter boven NAP. Daarmee worden de woningen ruim boven de GHG gerealiseerd. Het plangebied ligt niet in een beschermingszone voor (specifieke) ecologisch doeleinden, waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied waaraan

aanvullende eisen zijn gesteld.

Oppervlaktewater

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Langs de Schapendrift bevindt zich een sloot. Dit is geen watergang valt niet onder de keur van het waterschap. Hemelwater wordt binnen het plangebied vastgehouden waar het kan infiltreren in de bodem. Bij hevige regenval wordt het overtollige water geloost in de watergang langs de Schapendrift.

Het aspect water vormt geen belemmering voor dit plan.

Hoofdstuk 6 Juridisch bestuurlijke aspecten

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.

6.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Schapendrift 11 bestaat uit een verbeelding (plankaart), planregels en deze plantoelichting. De verbeelding en planregels vormen tezamen het juridische deel van het bestemmingsplan. Deze vormen het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van gronden en bebouwing. In de regels worden de mogelijkheden in artikelen vastgelegd. Op de verbeelding worden de bestemmingen, bouw- en gebruiksmogelijkheden per locatie aangeduid. Het bestemmingsplan is opgesteld in aansluiting op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008.

In dit hoofdstuk zal de juridische systematiek van het bestemmingsplan worden toegelicht. Ook wordt een beschrijving per bestemming en een toelichting op de algemene bepalingen en de overgangs- en slotbepalingen gegeven.

6.2 Juridische systematiek

In dit plan wordt uitgegaan van positieve bestemmingen, waarbij de ontwikkeling van nieuwbouw of verbouw mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend. De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend wanneer het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Ook moet het gebruik van het gebouw of de gronden mogelijk zijn volgens de planregels en de verbeelding.

Planregels

De planregels zijn ondergebracht in een viertal hoofdstukken:

  • Inleidende regels: bevat een aantal bepalingen die van belang zijn voor een juiste interpretatie en toepassing van de planregels in de overige hoofdstukken;
  • Bestemmingsregels: bevat de regels omtrent de diverse bestemmingen waarin bouw- en gebruiks(on)mogelijkheden zijn opgenomen;
  • Algemene regels: bevat algemeen geldende regels met betrekking tot gebruik en afwijkingen;
  • Overgangs- en slotregels: bevat overgangsregels en de titel van het plan.

De hoofdstukindeling van de regels ziet er als volgt uit:

Hoofdstuk 1: "Inleidende regels", bevat de volgende artikelen:

  • Begrippen;
  • Wijze van meten.

Hoofdstuk 2: "Bestemmingsregels", bevat de bestemmingen, die per artikel (indien van toepassing) het volgende stramien hebben:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 3: "Algemene regels", bevat de volgende artikelen:

  • Antidubbeltelregel;
  • Algemene gebruiksregels;
  • Algemene aanduidingsregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Algemene procedureregels.

Hoofdstuk 4: "Overgangs- en slotregels", bevat de volgende artikelen:

  • Overgangsrecht;
  • Slotregel.

De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In deze bestemmingsomschrijving worden limitatief de functies genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan. De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van de grond en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. De afwijkingsregels en nadere eisen geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om onder voorwaarden bij een omgevingsvergunning af te wijken van een specifieke regel.

Verbeelding

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Een aantal elementen op de verbeelding heeft juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de analoge verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van die verbeelding, zoals kadastrale lijnen, topografische symbolen en huisnummers.

Flexibiliteit binnen het bestemmingsplan

Binnen het bestemmingsplan zijn de volgende instrumenten aanwezig ten behoeve van de benodigde flexibiliteit:

  • een omgevingsvergunning om af te wijken van specifieke regels. Het gaat hier om geringe afwijkingen van het bestemmingsplan. Deze afwijkingsmogelijkheid biedt voor burgemeester en wethouders de mogelijkheid een afweging te maken van de noodzaak ten opzichte van het stedenbouwkundig en/of milieuhygiënisch belang;
  • nadere eisen: ten aanzien van enkele in de regels genoemde bouwmogelijkheden zijn burgemeester en wethouders bevoegd tot het stellen van nadere eisen inzake de situering van gebouwen, de profilering van wegen, het aantal parkeerplaatsen en afstanden van gebouwen ten opzichte van elkaar en de openbare ruimte.

Of en onder welke voorwaarden van deze mogelijkheden gebruik kan worden gemaakt, staat in het bestemmingsplan omschreven.

6.3 Beschrijving per bestemming

6.3.1 Bestemmingsregels

Het bestemmingsplan kent twee verschillende bestemmingen, te weten 'Wonen' en 'Agrarisch met waarden'.

Hierna volgt een korte beschrijving van deze bestemmingen.

Agrarisch met waarden (artikel 3)

Gronden met de bestemming Agrarisch zijn bestemd voor agrarisch gebruik. Het betreft in het onderhavig geval een kleine strook van circa 60 m² aan de achterzijde van de Schapendrift 11. Deze strook maakt onderdeel uit van het achterliggende agrarische perceel. In het bestemmingsplan had dit echter een woonbestemming.

Wonen

Gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor het bestaande aantal woningen, waarbij inwoning binnen de bestaande woning is toegestaan. Daarnaast zijn aan huis verbonden beroepen toegestaan, de oppervlakte van deze functie mag dan maximaal 25% van de vloeroppervlakte van de gebouwen bedragen (maximaal 50 m²). Ook is een bed & breakfast toegestaan, deze mag bestaan uit maximaal 4 slaapkamers en één gemeenschappelijke huiskamer binnen het hoofdgebouw, hierbij is een maximale oppervlakte van 30 m² per kamer toegestaan. Naast de bovenstaande activiteiten mag er één paardenbak worden gerealiseerd en mogen er voorzieningen worden aangelegd ten behoeve van de waterhuishouding (waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen aan- en afvoeren van water) met bijbehorende bouwwerken, tuinen en erven.

Voor woningen geldt een maximale goothoogte van 5 meter en een maximale hoogte van 9 meter. De inhoud van een woning mag maximaal 750 m³ bedragen. Voor bijbehorende bouwwerken geldt dat de afstand tot het hoofdgebouw maximaal 25 meter mag bedragen. De gezamenlijke oppervlakte van bijhorende bouwwerken mag maximaal 100 m² bedragen. Vervangende nieuwbouw van bijbehorende bouwwerken mag maximaal 250 m² van de bestaande oppervlakte bedragen. Daarnaast geldt voor bijbehorende bouwwerken een maximale goothoogte van 3 meter of de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw +0,25 meter, de maximale bouwhoogte is 6 meter. Middels afwijking van de bouwregels kan onder voorwaarden een vergroting van bijbehorende bouwwerken of een verplaatsing van de woning worden toegestaan. Daarnaast kan, onder bepaalde voorwaarden, van de gebruiksregels worden afgeweken om het splitsen van woningen, inwoning ten behoeve van mantelzorg of het realiseren van een bed & breakfast in bijbehorende bouwwerken mogelijk te maken.

Het is mogelijk om onder voorwaarden een extra woning te realiseren, ter compensatie van de sloop van voormalige agrarische bebouwing. Daarnaast zijn er regels opgenomen voor de realisatie van een landhuis of het toelaten van bepaalde recreatieve nevenactiviteiten.

Tuin

De gronden tussen de openbare weg (Schapendrift) en bestaande woning Schapendrift 11 en de voorste bouwkavel zijn voorzien van de bestemming 'Tuin'. De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor tuinen met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, groenvoorzieningen, verhardingen, ontsluitingswegen en -paden

behorend bij de aangrenzende woningen, tuinafscheidingen en overige bijbehorende voorzieningen.

Binnen deze bestemming mag een erker ten dienste van de aanliggende woonbestemming worden

gebouwd.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg, Inspraak en Zienswijze

8.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 4, waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen

Op 20 augustus 2020 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. Vervolgens is het plan per mail aan het waterschap toegestuurd. De watertoets en de reactie van het waterschap is als Bijlage 7 toegevoegd. Het waterschap geeft onder voorwaarden een positief advies op het plan. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

8.2 Inspraak

PM

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan Schapendrift 11 en de bijbehorende stukken hebben met ingang van 21 07-21 tot en met 31-08-21 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen binnengekomen.