direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Badweg 8
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0141.00086-BP31

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het voormalig agrarisch erf aan de Badweg 8 te Almelo wordt in de huidige situatie bij de woning een autoreparatiebedrijf geëxploiteerd. Op basis van het geldend bestemmingsplan "Westelijke Groene Long" heeft het perceel de bestemming ‘Wonen – Stadsrand’. Het gebruik van gronden en bouwwerken op het perceel ten behoeve van een autoreparatiebedrijf is niet in overeenstemming met de bestemmingsomschrijving. Initiatiefnemer heeft bij Burgemeester en Wethouders van de gemeente Almelo een verzoek ingediend om na sloop van een bestaande schuur een nieuw bedrijfsgebouw op dezelfde plek te mogen realiseren en aan te wenden ten behoeve van het aan de woonfunctie ondergeschikte autoreparatiebedrijf. Op 9 oktober 2013 heeft het college besloten om in principe medewerking te verlenen aan het voornemen met een wijzigingsplan.

Het wijzigingsplan is in procedure gebracht en vastgesteld, maar is op 18 april 2018 vernietigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Reden voor de vernieting was dat het initiatief niet geheel voldeed aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid voor ondergeschikte bedrijvigheid bij woonpercelen zoals opgenomen in artikel 24.7.3 lid c van het geldende bestemmingsplan. De gemeente Almelo heeft in de comparitie tijdens de descente aangeven in principe wel medewerking te willen verlenen aan een kleinschalig autoreparatiebedrijf in de voormalig agrarische bebouwing. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak ook een inhoudelijke beoordeling gedaan en aangeven het herbestemmen van voormalig agrarische bebouwing naar andersoortige bedrijvigheid, waartoe een autoreparatiebedrijf kan behoren, op voorhand niet onredelijk te vinden.

Na de vernietiging is na overleg tussen initiatiefnemer en de gemeente Almelo besloten een nieuw bestemmingsplan op te stellen. Dit bestemmingsplan heeft het uitgangspunt het reeds aanwezige autoreparatiebedrijf in haar huidige vorm planologisch in te passen in een nieuwe schuur op exact dezelfde locatie als de bestaande schuur. De bestaande schuur wordt gesloopt vanwege de bouwkundige staat en de aanwezigheid van asbest. Deze ontwikkeling gaat niet meer uit van de wijzigingsvoorwaarden, zoals opgenomen in artikel 24.7.3 lid c, maar betreft een maatwerkinitiatief waarop het Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (in het vervolg afgekort met KGO) wordt toegepast.Op deze wijze kan aan het voormalig agrarische erf een passende vervolgfunctie en ruimtelijke kwaliteitsimpuls worden gegeven.

Omdat het voornemen niet passend is binnen het vigerende bestemmingsplan is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin en toont aan dat het gewenste plan voldoet aan de uitgangspunten van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Badweg 8 te Almelo. De locatie bevindt zich op korte afstand van de gemeentegrens met de gemeente Wierden en betreft een bebouwde enclave in het stadsrandgebied tussen Wierden en Almelo. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving aangegeven. De locatie van het plangebied is aangegeven met de rode contour. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00086-BP31_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van Almelo en de directe omgeving (Bron: ArcGIS)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Badweg 8" bestaat uit de volgende stukken:

  • regels;
  • verbeelding (NL.IMRO.0141.00086-BP31) en een renvooi;

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In de regels zijn voorschriften opgenomen die noodzakelijk worden geacht voor een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting (met bijbehorende bijlagen) vergezelt het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven. De volgende bijlagen zijn bij deze toelichting opgenomen:

1.4 Huidige planologische situatie

1.4.1 Algemeen

Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan “Westelijke Groene Long”. Het bestemmingsplan “Westelijke Groene Long” is door de gemeenteraad van Almelo (gewijzigd) vastgesteld op 20 juni 2013. Afbeelding 1.2 bevat een uitsnede van het bestemmingsplan “Westelijke Groene Long" met daarin weergeven het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00086-BP31_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsneden geldende bestemmingsplannen (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

1.4.2 Beschrijving (dubbel)bestemming(en)

Het plangebied heeft op basis van het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Wonen - Stadsrand'. Tevens is het plangebied en omgeving voorzien van de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. De tot 'Wonen - Stadsrand' bestemde gronden zijn aangewezen voor:

  • a. wonen, met dien verstande dat:
    • 1. dit gecombineerd mag worden met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
    • 2. inwoning binnen de bestaande woning is toegestaan;
  • b. bed & breakfast;
  • c. maximaal één paardenbak;
  • d. tuinen en erven;
  • e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;

en daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde groenvoorzieningen, verhardingen en andere bijbehorende voorzieningen.

1.4.3 Strijdigheid

Een kleinschalig autoreparatiebedrijf is binnen de bestemming 'Wonen- Stadsrand' niet toegestaan. Omdat veel percelen binnen de Westelijke Groene Long met een woonbestemming voormalige agrarische bedrijfsgebouwen betreffen, is er voor een nuttig hergebruik van de voormalige bedrijfsgebouwen een aantal wijzigingsbevoegdheden opgenomen. In artikel 24.7.3 lid c is aangeven dat het college van Burgemeester en Wethouders het plan kan wijzigen en toestaan dat bij een woning behorende en daaraan ondergeschikte nevenactiviteiten met bijbehorende voorzieningen worden geexploiteerd, mits:

  • a. het de vestiging van een bedrijf betreft als bedoeld in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1), dan wel bedrijven die voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaken daaraan gelijk kunnen worden gesteld, met dien verstande dat het milieu niet extra mag worden belast ten opzichte van de milieubelasting van het gestopte agrarische bedrijf;
  • b. er geen sprake is van detailhandel anders dan verkoop van ter plaatse geproduceerde artikelen;
  • c. maximaal 30% van de oppervlakte van de bestaande en met bouwvergunning gebouwde voormalige bedrijfsbebouwing, die minimaal drie jaar in agrarisch gebruik zijn geweest, hiervoor wordt gebruikt en geen nieuwbouw ten behoeve hiervan plaatsvindt;
  • d. opslag en stalling in verband met de nevenactiviteiten uitsluitend inpandig plaatsvinden;
  • e. er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • f. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • g. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • h. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

In voorliggende situatie kan niet aan alle gestelde wijzigingsvoorwaarden worden voldaan en is niet zozeer sprake van een ondergeschikte bedrijfsfunctie, een kleinschalige bedrijfsfunctie is een betere duiding. De gemeente Almelo heeft aangegeven in principe (onder voorwaarde van vaststelling door de gemeenteraad) wel achter een vervolgfunctie van het voormalig agrarische erf met een kleinschalig autoreparatiebedrijf te staan. Voorwaarde hierbij is dat er een investering in de ruimtelijke kwaliteit conform de uitgangspunten van het beleid Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving plaatsvindt en deze in het bestemmingsplan wordt geborgd. Om het autoreparatiebedrijf te kunnen blijven exploiteren wordt daarom via een bestemmingsplanherziening het plangebied van een passende bestemming voorzien. Dit bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders om het voornemen te kunnen realiseren.

1.5 Leeswijzer

De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 Inleiding

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Hoofdstuk 6 Waterparagraaf

Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak en Zienswijze

In hoofdstuk 1 wordt ingegaan op de onderdelen waaruit dit bestemmingsplan bestaat, de ligging en begrenzing van het plangebied en het op dit moment geldende bestemmingsplan. Hieruit blijkt het kader waarbinnen dit bestemmingsplan is opgesteld.

In hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie van het gebied beschreven (functionele, stedenbouwkundige en verkeersstructuur).

Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het relevante beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Almelo beschreven.

In hoofdstuk 5 wordt de milieusituatie, inclusief het aspect fysieke veiligheid, besproken.

Hoofdstuk 6 bevat de waterparagraaf.

In hoofdstuk 7 staat hoe deze uitgangspunten zijn vertaald in de juridisch bindende plantekst en verbeelding.

In hoofdstuk 8 staat de financiële verantwoording van het plan en hoofdstuk 9 geeft de wijze van en resultaten omtrent de inspraak.

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

In dit hoofdstuk wordt het plangebied beschreven. Dit hoofdstuk gaat zowel in op de ruimtelijke-functionele structuur van de directe omgeving van het plangebied en op de huidige situatie van het plangebied.

2.1 Ruimtelijk-functionele structuur

2.1.1 Stadsrandgebied tussen Wierden en Almelo

Het plangebied is gelegen in het stadsrandgebied tussen Wierden en Almelo. Het erf Badweg 8 maakt onderdeel uit van een bebouwde enclave die wordt gevormd door meerdere erven. Omdat het plangebied onderdeel uitmaakt van het plangebied van bestemmingsplan 'Westelijke Groene Long' lijkt het alsof het plangebied een onderdeel is van de Westelijke Groene Long. Dit is gelet op de reeds aanwezige erven met bijbehorende bebouwing niet het geval. Het bestemmingsplan beslaat een groter gebied, dan alleen de Westelijke Groene Long die onder andere bestaat uit landgoed Het Bellinckhof, een aantal fraaie boerderijen, begraafplaats ’t Groenedael, het crematorium, de Leemslagenplas en de vele aanwezige waardevolle landschapselementen.

2.1.2 Het plangebied en de omgeving

Het plangebied bevindt zich aan de Badweg 8 te Almelo. De ruimtelijke structuurdragers in de omgeving van het plangebied zijn het Twentekanaal, de Wierdensestraat (N35) en de N36. De functionele structuur bestaat voornamelijk uit stedelijke functies zoals infrastructuur (N35 en de N36), water (Twentekanaal), diverse bedrijven, sport (sportcomplex Wendelgoor) en woningen.

Het plangebied wordt begrensd door sportcomplex Wendelgoor aan de noordzijde, het woonperceel Badweg 16 en agrarisch perceel aan de oostzijde, het woonperceel Badweg 10 en de Badweg met bijbehorende groenstructuren aan de zuidzijde en het woonperceel Badweg 4 aan de westzijde. Het plangebied heeft een omvang van 10.595 m2. Op het perceel was in het verleden een pluimveebedrijf gevestigd. De bedrijfsactiviteiten zijn al geruime tijd beëindigd. De voormalige kippenschuren bevinden zich aan de zuidzijde. Aan de noordwestzijde bevindt zich de woning met enkele bijgebouwen. Aan de noordoostzijde bevindt zich een paardrijbak. De overige gronden zijn ingericht als grasland. De bedrijfsactiviteiten ten behoeve van het autoreparatiebedrijf vinden plaats in een voormalige agrarische schuur ter grootte van circa 330 m2. Afbeeldingen 2.1 en 2.2 bevatten enkele luchtfoto's en vogelvluchtbeelden van het plangebied en de omgeving. De schuur waarin het autoreparatiebedrijf is gevestigd, is op de vogelvluchtbeelden met een rood kader is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00086-BP31_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto ligging plangebied (Bron: Provincie Overijssel)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00086-BP31_0004.png"  
Afbeelding 2.2: Vogelvluchtbeelden plangebied en omgeving (Bron: BingMaps)  

2.2 Verkeersstructuur

2.2.1 Ontsluitingsstructuur

De locatie is éénzijdig ontsloten via de Badweg.

2.2.2 Parkeren

Parkeren vindt plaats op eigen terrein. Op het ruimtelijk kwaliteitsplan (Bijlage 1) is de nieuwe erfinrichting goed te zien.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In hoofdstuk 2 is al ingegaan op de structuur, kenmerken van de directe omgeving en de huidige situatie ter plaatse van het plangebied. In dit hoofdstuk wordt op de gewenste ontwikkeling ingegaan.

3.1 Ruimtelijke ontwikkeling

3.1.1 Ontwikkeling

Het buitengebied is van oudsher van belang voor de agrarische sector geweest. De sector is echter de afgelopen jaren onder druk komen te staan. Er vindt schaalvergroting plaats, het aantal bedrijven neemt steeds verder af en ondernemers zijn op zoek naar mogelijkheden om hun agrarische bedrijfsvoering te verbreden. Daarnaast komen er, door het verdwijnen van agrarische bedrijven, agrarische complexen vrij. Om de vitaliteit en sociaaleconomische kwaliteit van het buitengebied te behouden, is het gewenst om ruimte te bieden aan passende vervolgfuncties op vrijgekomen locaties. Zoals beschreven in paragraaf 1.4.3 is de bestemming “Wonen - Stadsrandgebied” met bijbehorende planologische flexibiliteitsmogelijkheden toegekend aan de woningen binnen het plangebied welke zijn gelegen in het buitengebied. Bij deze woningen is veelal meer ruimte voor aan het buitengebied gerelateerde functies, aangezien er veelal sprake is van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing.

De concrete ontwikkeling betreft het toestaan van het reeds aanwezige kleinschalige autoreparatiebedrijf in een nieuwe schuur met dezelfde omvang als de bestaande schuur (330 m2) op exacte dezelfde locatie. De activiteiten ter plaatse betreffen het repareren en het geven van onderhoud aan auto's. Van detailhandel of spuit- en plaatwerk is geen sprake. De ontwikkeling betreft een maatwerkinitiatief waarop het Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) van toepassing is. Hieronder wordt hier nader op ingegaan. Het KGO komt tevens aan bod in paragraaf 4.2 provinciaal beleid.

3.1.2 Kwaliteitsimpuls groene omgeving

De omgevingsverordening geeft aan dat bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen voorzien in nieuwvestiging en uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving. Dit kan uitsluitend indien hier sociaal-economische en of maatschappelijke redenen voor zijn en er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving (zie ook paragraaf 4.2.4.1).

Aan Badweg 8 is sprake van een voormalig agrarisch erf dat haar agrarische functie is verloren. Zoals hiervoor reeds aangegeven is het voor behoud van de vitaliteit en sociaaleconomische kwaliteit van het buitengebied gewenst om ruimte te bieden aan passende vervolgfuncties op vrijgekomen locaties. Dit erf heeft een reeds passende en duurzame vervolgfunctie gekregen in de vorm van wonen met daarbij een kleinschalige autoreparatiebedrijf dat door de bewoner van het erf wordt uitgevoerd. Een dergelijke functie is passend in de omgeving zoals blijkt uit hoofdstuk 5.

Reeds gedane investeringen

Voor de ontwikkeling is door de Erfontwikkelaar reeds in 2014 een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Dit ruimtelijk kwaliteitsplan is destijds samen met een planologisch principeverzoek ingediend. Uiteindelijk is deze niet bij het toemalige wijzigingsplan (vernietigd door door Raad van State, zie ook hoofdstuk 1) opgenomen. Dit omdat de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid, die was ingestoken op kleinschaligheid/onderschiktheid, geen KGO-inspanning verlangde. Ondertussen hebben opdrachtgevers wel sinds 2015 geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit van het erf op basis van dit ruimtelijk kwaliteitsplan door:

  • het graven van een hemelwatervijver/wadi achter de schuur;
  • aanplant van volwassen bomen langs de inrit aan de zuidkant van het perceel;
  • een houten afscheiding rondom het perceel en rondom de paardrijbak;
  • de aanplant van volwassen fruitbomen op diverse plekken op het erf.

Geactualiseerd ruimtelijk kwaliteitsplan

Voor dit bestemmingsplan is het ruimtelijk kwaliteitsplan geactualiseerd. In dit plan wordt eerst een analyse gemaakt van de actuele omgeving, de gebiedskenmerken en het vigerende beleid. Vervolgens wordt weergeven hoe en waar investeringen in de ruimte reeds vorm hebben gekregen of vorm gaan krijgen en hoe de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd. Het ruimtelijk kwaliteitsplan is opgenomen in Bijlage 1. Hieronder wordt een beknopte op de uitgangspunten ingegaan.

Bestaande erfsituatie

Het erf ligt in een stedelijke omgeving. Het wordt begrensd door een grasveld van een hondenschool en particulier tuinen. Aan de zuidzijde wordt het erf begrensd door de Badweg. De Badweg ligt aan de voet van het viaduct Wierdenseweg (N35) en de N36. Met name door de hoogte van dit viaduct ligt het erf verscholen in de omgeving. Het erf wordt omringd door een inheemse groensingel. Langs de Badweg staan grote zomereiken. Deels is er zicht op het erf. Op het erf staan aan de zuidzijde enkele oude agrarische opstallen. Het betreffen hier voormalige kippenschuren. Aan de noordzijde op het erf staat een woning met enkele bijgebouwen. Het overige erf is ingedeeld met een weide en een rijbak.

Uitgangspunten

De volgende uitgangspunten zijn gekozen voor de toekomste inrichting van het erf

  • Groen karakter van het erf behouden;
  • deels zicht op erf behouden;
  • erven moeten aansluiten op bestaande landschappelijke structuren;
  • rekening houden met omliggende erven;
  • oriëntatie(voorzijde) erf richting Badweg, het bedrijf mag gezien worden;
  • ontsluiting erf via bestaande inrit op de Badweg;
  • keren en parkeren op eigen erf;
  • streekeigen beplanting toepassen.

Nieuwe erfsituatie

De ruimtelijke kenmerken van de omgeving vormen belangrijke uitgangspunten voor het uitwerken van het plan. Het betreft hier de beslotenheid en het gebruik van singels en bomen op of nabij de erven langs de Badweg. Op en rondom het erf staan verschillende waardevolle inheemse beplantingsvormen. Deze zullen behouden moeten blijven. Een oude kippenstal wordt gesloopt. Op deze locatie komt een nieuwe schuur die gebruikt gaat worden voor het autoreparatiebedrijf. De architectuur van deze schuur zal moeten passen binnen de omgeving. Omdat het hier niet om een industrieterrein gaat zal de schuur een andere verschijning moeten krijgen dan een loods. Het gebruik van donkere materialen zullen de ruimtelijke kwaliteit bepalen. Op pagina 11 van het ruimtelijk kwaliteitsplan is hiervoor een sfeercollage opgenomen. De te behouden schuren hebben reeds een landelijk karakter. Het erf moet zich als eenheid presenteren. Gebouwen hoeven niet hetzelfde te zijn, maar moeten in familie ontworpen zijn.

Op het erf staan hoofdzakelijk bomen. Deze bomen geven het erf eenheid en een groene uitstraling in een bebouwde enclave in het stadsrandgebied tussen Wierden en Almelo. Aan de noord- en oostzijde wordt het bestaande erf afgeschermd met een groene singel van boomvormers met onderbeplanting. Deze beplanting oogt vitaal en schermt het erf af. De randen van het erf zullen niet veranderen. De eiken langs de Badweg zijn onderdeel van een laan en blijven behouden. Onder deze bomen kan het erf en de nieuwe schuur ervaren worden. Parkeren kan op het erf. Ook het hemelwater zal op het erf infiltreren.

De kwaliteitsimpuls bestaat concreet uit:

  • instandhouding van inheems bestaand groen;
  • instandhouding van sinds 2015 op basis van het ruimtelijk kwaliteitsplan gedane kwaliteitsivesteringen in groen, water en erfafscheidingen;
  • behoud van inheemse houtsingel rondom het erf;
  • het slopen van de bestaande schuur en nieuwbouw met een verschijningsvorm welke aansluit op de bebouwing langs de Badweg, het mag geen industrieel karakter krijgen;
  • de materiaalkeuze van de bebouwing is qua uitvoering en materialisatie afgestemd op elkaar (gedekte kleurstelling, bij voorkeur duurzame materialen) en zo sober mogelijk;
  • afrastering met hout en lint in gedekte kleurstelling, kunstof en opvallende witte kleuren worden vermeden;

De uitvoering en instandhouding van de bovengenoemde kwaliteitsimpuls is via de voorwaardelijke verplichting in dit bestemmingsplan juridisch geborgd.

Onderstaande afbeelding geeft een beeld van toekomstige erfinrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00086-BP31_0005.png"  
Afbeelding 3.3: Weergave toekomstige erfsituatie (Bron: De Erfontwikkelaar)  

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Verkeer

Het plangebied blijft ontsloten op de Badweg. De bestaande in- en uitrit blijft gehandhaafd. Hier is reeds sprake van een overzichtelijke en verkeersveilige in- en uitrit. Gelet op de functie op het erf, wonen met een kleinschalige bedrijfsmatige functie met bijbehorende verkeersbewegingen (geen zwaar verkeer) en capaciteit van de omliggende wegenstructuur is er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaar tegen de ontwikkeling.

3.2.2 Parkeren

In voorliggend geval gaat het om bestaand woonerf, waarbij een kleinschalig autoreparatiebedrijf wordt mogelijk gemaakt. Gelet op de kleinschaligheid van de bedrijfsfunctie en grote omvang van het perceel kan geconcludeerd worden dat er meer dan voldoende ruimte beschikbaar is om te parkeren op eigen terrein. Het parkeren voor het autoservicebedrijf vindt plaats op de verharding aan de westzijde van de nieuw te bouwen schuur (nummer 9 op afbeelding 3.1.) Geconcludeerd wordt dat het aspect parkeren geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
4.1.1.1 Algemeen

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en heeft de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) NNN, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

4.1.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De borging van de uitspraken uit de SVIR heeft in juridische zin plaatsgevonden in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn de verschillende nationale belangen vastgelegd die doorwerking moeten krijgen bij lagere overheden. Het gaat om de volgende nationale belangen: rijksvaarwegen, project Mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, defensie, Natuur Netwerk Nederland erfgoederen van universele waarden, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.

4.1.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

4.1.1.4.1 Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking moet worden gevolgd wanneer planologisch nieuwe “stedelijke ontwikkelingen” mogelijk worden gemaakt. Nieuwe planologische bouwmogelijkheden van enige omvang kunnen 'Ladderplichtig' zijn. Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Indien er wel sprake is van een (geringe) toename van bouwmogelijkheden, dan is doorgaans sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er in het geheel geen sprake is van toename van het ruimtebeslag (bijv. bij functiewijziging), dan is de Afdelingslijn dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zo overweegt de Afdeling in haar uitspraak van 10 december 2014 (201310814/1/R1): “12.6. Het betoog van Lunchroom Deli en andere dat het plan in zoverre in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, omdat is voorzien in een functiewijziging binnen de bestaande bebouwing, kan niet slagen. In deze situatie is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro, aangezien de bebouwing reeds aanwezig is en er geen nieuw beslag op de ruimte plaatsvindt. Van belang daarbij is dat het plan naar het oordeel van de Afdeling slechts is gericht op een verruiming van de gebruiksmogelijkheden.”

Echter in een recentere overzichtsuitspraak van de Raad van State d.d. 28 juni 2017 (201608869/1/R3) is aangeven dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in stedelijke voorzieningen in de vorm van een terrein met een ruimtebeslag van minder dan 500 m2 deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt. Ook wanneer een bestemmingsplan voorziet in stedelijke voorzieningen in de vorm van een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte kleiner dan 500 m2, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt.

Gelet op het feit dat:

  • er geen sprake is van nieuw beslag op de ruimte;
  • er al sprake is van een reeds aanwezige functie (dus behoefte);
  • er sprake is van een aanvaardbare ontwikkeling, die in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' aanvaardbaar is;

kan gesteld worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.

4.1.2 Toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

Geconcludeerd kan worden dat het relevante ruimtelijke ordeningsbeleid op rijksniveau de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet in de weg staat.

4.2 Provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. De verordening is inmiddels meerdere keren op onderdelen herzien.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van
  • cultureel erfgoed als drager van identiteit; veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid; investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of – generieke beleidskeuzes
  • 2. Waar – ontwikkelingsperspectieven
  • 3. Hoe – gebiedskenmerken

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In afbeelding 4.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00086-BP31_0006.png"

Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

4.2.3.1 Of - generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidkeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

4.2.3.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven.

Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

4.2.3.3 Hoe - gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

4.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

In voorliggend geval maakt het plangebied geen onderdeel uit van bebouwd gebied, De bepalingen voor de groene omgeving zijn van toepassing. Hieronder wordt daarom ingegaan op de artikelen 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) en 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving).

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

lid 1:

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening

Als gevolg van de ontwikkeling vindt geen extra ruimtebeslag op de groene omgeving plaats. De ontwikkeling vindt immers plaats binnen de begrenzing van het bestaande woonperceel. De kleinschalige bedrijfsactiviteiten vinden plaats binnen reeds bestaande vierkante meters bebouwing (sloop/nieuwbouw), waarmee sprake is van herbenutting van bestaande bebouwing en combinaties van functies op een bestaand erf. Onderhavig initiatief sluit hiermee goed aan bij het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik'. Krachtens de Omgevingsverordening moet in het kader van de toelichting op het bestemmingsplan ook worden gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd. Hieronder en in paragraaf 4.2.4.2 wordt uitgebreid op dit aspect ingegaan.

Gezien vorenstaande kan worden geconcludeerd dat voorliggend initiatief in overeenstemming is met artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening.

Artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit, leden 1,2,3 en 5)

lid 1:

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

lid 2:

In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.

lid 3:

In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd

lid 5:

In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van nieuwe ontwikkelingen.

Artikel. 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (lid 1)

lid 1:

Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen - met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 - voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Toetsing van het initiatief aan de artikelen 2.1.5. en 2.1.6 van de Omgevingsverordening

Aan Badweg 8 is sprake van een voormalig agrarisch erf dat haar agrarische functie is verloren. Zoals hiervoor reeds aangegeven is het voor behoud van de vitaliteit en sociaaleconomische kwaliteit van het buitengebied gewenst om ruimte te bieden aan passende vervolgfuncties op vrijgekomen locaties. Dit erf heeft een reeds passende en duurzame vervolgfunctie gekregen in de vorm van wonen met daarbij een kleinschalige autoreparatiebedrijf dat door de bewoner van het erf wordt uitgevoerd. Een dergelijke functie is passend in de omgeving zoals blijkt uit hoofdstuk 5. Daarnaast is voor de ontwikkeling een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld (Bijlage 1). In het ruimtelijk kwaliteitsplan is een analyse gemaakt van de omgeving, de gebiedskenmerken en het vigerende beleid. Vervolgens is weergeven hoe en waar investeringen in de ruimte vorm gaan krijgen en hoe de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd. De kwaliteitsimpuls bestaat in dit geval concreet uit:

  • instandhouding van bestaand groen;
  • instandhouding van sinds 2015 op basis van het ruimtelijk kwaliteitsplan gedane kwaliteitsivesteringen in groen, water en erfafscheidingen;
  • behoud van houtsingel rondom het erf;
  • het slopen van de bestaande schuur en nieuwbouw met een verschijningsvorm welke aansluit op de bebouwing langs de Badweg, het mag geen industrieel karakter krijgen;
  • de materiaalkeuze van de bebouwing is qua uitvoering en materialisatie afgestemd op elkaar (gedekte kleurstelling, bij voorkeur duurzame materialen) en zo sober mogelijk;
  • afrastering met hout en lint in gedekte kleurstelling, kunstof en opvallende witte kleuren worden vermeden;

Het ruimtelijke kwaliteitsplan is gekoppeld aan een voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan. De uitvoering en instandhouding van de maatregelen en daarmee de ruimtelijke kwaliteit van het perceel is hiermee juridisch geborgd. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' mogen alleen bedrijfsmatige activiteiten worden uitgevoerd indien de inspanningen zoals genoemd in het ruimtelijk kwaliteitsplan worden uitgevoerd en in stand gehouden.

4.2.4.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

In dit geval zijn vooral de ontwikkelingsperspectieven voor de Groene Omgeving van belang. In de Groene Omgeving gaat het vooral om: behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap, het realiseren van een samenhangend netwerk van gebieden met natuur- en waterkwaliteit, ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, het toerisme en andere economische dragers, realisatie van waterkwaliteitsdoelen, het duurzaam beheer van drinkwatervoorraden én het opwekken van hernieuwbare energie. In de Groene Omgeving onderscheidt de provincie de volgende drie ontwikkelingsperspectieven:

  • de zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW);
  • agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap;
  • wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap.

Het plangebied, aanduid met de rode cirkel, behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' zoals weergegeven in afbeelding 4.2. Het noordelijk deel van het erf ligt verder in het ontwikkelingsperspectief 'Steden binnen de stedelijke netwerken met voorkeurslocaties voor logistieke bedrijven met een (bovenregionaal) profiel'. Dit laatste perspectief heeft betrekking op bedrijven in de kanaalzone, maar is in voorliggende situatie niet relevant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00086-BP31_0007.png"

Afbeelding 4.2: Uitsnede Ontwikkelperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'

Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven waar dit tevens maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap ondersteunt. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt. Het verbinden van de ontwikkelingsmogelijkheden van economische en maatschappelijke functies met het behoud en de versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen draagt bij aan het behoud van de specifieke kwaliteiten van het kleinschalige mixlandschap in Overijssel.

Toetsing van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief'

In voorliggend geval is sprake van het toestaan van een reeds aanwezige kleinschalige bedrijfsfunctie op een woonerf die enerzijds aansluit bij de ambities voor het mixlandschap en anderzijds de ambities in het stadsrandgebied van Almelo waartoe het eigenlijk ook behoort. Rondom het plangebied geldt tevens het ontwikkelingsperpectief “stads-/ dorpsrandgebieden” (licht rode arcering) en duidt de overgang aan tussen het bebouwd gebied en de groene omgeving. Het gebied is zowel de entree tot de stad als de verbinding met het buitengebied. In deze gebieden wordt het hergebruik van voormalige agrarische erven en daarop aanwezige bedrijfsbebouwing door kleinschalige bedrijfsactiviteiten wenselijk geacht. Het toestaan van het kleinschalig autoreparatiebedrijf met toepassing van KGO-maatwerk sluit goed aan op de ambities zoals nagestreefd in het kleinschalige mixlandschap. In hoofdstuk 5 van dit bestemmingsplan wordt aangetoond dat de kleinschalige bedrijfsfunctie geen belemmeringen met zich meebrengt ten aanzien van nabijgelegen functies en relevante omgevingsaspecten.

4.2.4.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Ten eerste is gebleken dat de 'Natuurlijke laag' buiten beschouwing kan blijven aangezien deze oorspronkelijke waarden van de dekzandvlakte niet meer voorkomen in het plangebied en redelijkerwijs ook niet meer te herstellen zijn. Voor wat betreft de laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van beleving zijn voor deze locatie tevens geen bijzondere eigenschappen van toepassing. De gebiedskenmerken kunnen daarom buiten beschouwing worden gelaten. In paragraaf 3.1 is wel ingegaan op de ruimtelijke inpassing van het erf in de omgeving.

4.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Masterplan Almelo
4.3.1.1 Algemeen

Het Masterplan geeft de ontwikkeling van Almelo aan tot het jaar 2030. Almelo wil met het Masterplan onder meer jongeren, hoger opgeleiden en gezinnen aan de stad binden. Daarnaast heeft het plan als doel de regionale positie van Almelo als centrumstad te versterken en de voorzieningen in de stad te verbeteren. Deze ambities krijgen de komende jaren concreet vorm in de verschillende projecten en plannen die voortkomen uit het Masterplan. Een vernieuwing van de binnenstad levert meer sfeer en gezelligheid op en een toename van het winkelbezoek. Met het creëren van verschillende nieuwe woonmilieus wil Almelo tegemoet komen aan de verschillende wensen op de woningmarkt. Het aanpassen van de wegenstructuur zorgt ervoor dat Almelo beter en makkelijker toegankelijk wordt. Het Masterplan bestaat uit vijf opgaven. Deze opgaven zijn per stadsdeel en per thema verder uitgewerkt. Daarnaast zijn elf kernprojecten benoemd. In afbeelding 4.3 is een uitsnede van 'Plandeel West' opgenomen. Daarnaast is in voorliggend geval de thema 'Werken' van toepassing. Op beide aspecten wordt hiernavolgend nader ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00086-BP31_0008.png"

Afbeelding 4.3: Uitsnede kaart Masterplan (Bron: gemeente Almelo)

4.3.1.2 Plandeel West

De westelijke entree is en blijft de groene entree van de stad, ook al neemt het belang van deze weg voor ontsluiting van de binnenstad alleen maar toe als de N36 de komende jaren wordt doorgetrokken. Deze entree moet Almelo van zijn landschappelijke kant laten zien. Plandeel West hangt aan twee belangrijke lijnen: de Wierdesestraat en de Aa-zone. De Wierdensestraat is vooral bedoeld voor het autoverkeer en openbaar vervoer, de Aa-zone is vooral bedoeld als recreatieve route. Beide lijnen omvatten de westelijke groene long alsmede het hart van het westelijk plandeel, en reiken tot ver in het centrum.

4.3.1.3 Thema: Werken

Almelo heeft een goed ondernemersklimaat. Bedrijven vestigen zich graag in Almelo, omdat ondernemers weten dat het voor hun werknemers een goede woon- en verblijfsplaats is en omdat in de gemeente en directe omgeving een potentieel aan gemotiveerde en goed opgeleide arbeidskrachten aanwezig is. De stevige groei van het aantal arbeidsplaatsen en de diversiteit van de werkgelegenheid moet worden vastgehouden. Almelo doet dit door de economische structuur te vesterken en door de beroepsbevolking inzetbaar te maken en te houden op de arbeidsmarkt. In afbeelding 4.4 de programmakaart 'Werken' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00086-BP31_0009.png"

Afbeelding 4.4: Programmakaart Werken (Bron: gemeente Almelo)

4.3.1.4 Toetsing van het initiatief aan het Masterplan Almelo

Het Masterplan gaat niet specifiek in op kleinschalige planologische ontwikkelingen zoals in dit voorliggend bestemmingsplan aan de orde is. Wel wordt opgemerkt dat in voorliggend geval sprake is van herbenutting van bestaande bebouwing ten behoeve van een kleinschalige bedrijfsactiviteiten, waarmee sprake is van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, versterking van de vitaliteit en sociaal-economische structuur van de stadsrand tussen Wierden en Almelo. De planologisch in te passen functie wordt als functioneel aanvaardbaar geacht op deze locatie in de entree van Almelo / stadsrandgebied. Geconcludeerd wordt de ontwikkeling uitstekend past binnen de beleidskaders zoals opgenomen in het Masterplan Almelo.

4.3.2 Structuurplan Almelo
4.3.2.1 Algemeen

Het “Structuurplan Almelo” is op 6 maart 2003 vastgesteld. Het structuurplan geeft een visie op de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van Almelo.

Als gevolg van de vaststelling van het Masterplan in 2006 is het Structuurplan Almelo in 2006 partieel herzien ten behoeve van twee grote ontwikkelingen in Almelo te weten Waterrijk en Almelo Noord Oost. In 2008 is het Structuurplan Almelo wederom partieel herzien ten behoeve van de binnenstad en in 2009 ten behoeve van het Indiëterrein.

De ruimtelijke hoofdstructuur van Almelo wordt gekenmerkt door vier groene lobben die vanuit het omliggende buitengebied tot aan de rand van het stadscentrum reiken. Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied, in de westelijke groene long. Van belang zijn het beleid omtrent de groene longen en het beleid omtrent het landelijk gebied. Op beide aspecten zal nader worden ingegaan.

In onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied met blauwe cirkel op de structuurplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00086-BP31_0010.png"

Afbeelding 4.5: Uitsnede Structuurplan Almelo (Bron: gemeente Almelo)

4.3.2.2 Toetsing van het initiatief aan het 'Structuurplan Almelo'

De locatie bevindt zich in het stadsrandgebied, waar kansen liggen voor recreatiemogelijkheden, nieuwe landgoederen en eventueel stedelijke uitbreiding volgens gebiedskenmerken, bijvoorbeeld woonwerklandschappen. De voorgenomen ontwikkeling op het erf Badweg 8 sluit hierbij aan. Geconcludeerd wordt dat het structuurplan zich niet verzet tegen de voorgenomen ontwikkeling.

4.3.3 Conclusie gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat de gewenste ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, het Besluit milieueffectrapportage en fysieke veiligheid.

5.1 Geluid (Wet geluidhinder)

5.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.1.2 Beoordeling
5.1.2.1 Weg- en railverkeerslawaai

Er wordt geen nieuw geluidsgevoelig object gerealiseerd. Het toetsen van de ontwikkeling aan het aspect wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai is niet noodzakelijk.

5.1.2.2 Industrielawaai

In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, als bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Wat betreft de invloed van de kleinschalige bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied op omliggende woningen wordt verwezen naar paragraaf 5.5 (milieuzonering).

5.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

5.2.2 Beoordeling

Door middel van een nulsituatie bodemonderzoek is de nulsituatie ter plaatse van de bodembedreigende activiteiten op de locatie vastgelegd. Het volledige onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 2. Hierna wordt de conclusie van het onderzoek beschreven.

Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat de locatie nagenoeg vrij is van verontreinigingen, met uitzondering van licht verhoogde gehalten (> achtergrondwaarde) en licht verhoogde concentraties (> streefwaarde).

5.2.3 Conclusie

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen i.c.m. nevenactiviteiten).

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.


Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.3.2 Beoordeling

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van het planologisch toestaan van bedrijfsmatige nevenactiviteiten op een voormalig agrarisch erf. Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 5.3.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgesteld in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

De regelgeving omtrent buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Beoordeling

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (rood kader) en omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00086-BP31_0011.png"

Afbeelding 5.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart)

In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen relevante risicobronnen waarvoor een verantwoording van het plaatsgebonden en groepsrisico noodzakelijk is. Op grotere afstand liggen wel een gasbuisleiding en enkele inrichtingen, het plangebied ligt buiten het invloedgebied van deze risicobronnen.

5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.


Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

5.5.1.1 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving wordt gestreefd naar functiemenging of functiescheiding. Binnen de functiescheiding worden twee gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied is gelegen in een omgeving dat is aan te merken als een 'gemengd gebied'. Functioneel is in de omgeving sprake van een menging van functies en is eveneens gelegen in de nabijheid c.q. grenzend aan intensief gebruikte hoofdinfrastructuur (N35 en N36) met veel verstoring qua verkeer. Er is sprake van een dynamisch gebied. Daarom kan worden uitgegaan van het omgevingstype “gemengd gebied” en zijn kleinere richtafstanden te rechtvaardigen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00086-BP31_0012.png"

5.5.2 Beoordeling
5.5.2.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.2.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De nevenactiviteit kan op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' worden onderscheiden als 'Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven' (SBI 2008: 451, 452, 454). Dergelijke bedrijvigheid valt in milieucategorie 2, met een grootste richtafstand van 30 meter voor het aspect 'geluid'. Voor de milieuaspecten 'geur' en 'gevaar' gelden richtafstanden van 10 meter. Gelet op de ligging in een gemengd omgevingstype, kan de richtafstand van 30 meter worden verkleind tot 10 meter. In alle gevallen wordt voldaan aan de richtafstand. Opgemerkt wordt dat ook bijna voldaan wordt aan de richtafstand die geldt voor een rustig omgevingstype (30 meter). De meest nabijgelegen woning van een derde (Badweg 16) ten opzichte van de schuur waarin de nevenactiviteiten plaatsvinden, bevindt zich op circa 33 meter (gemeten tussen de rand van functieaanduiding 'bedrijf' tot aan de gevel van de woning). Het bestemmingsvlak 'Wonen' van Badweg 16 ligt op 28 meter van de aanduiding 'bedrijf'. Tevens wordt opgemerkt dat via het opnemen van een aanduiding de bedrijfsactiviteiten 'gefixeerd' worden op de locatie van de nieuw te bouwen schuur. Er is geen sprake van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

5.5.2.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. Ten aanzien van woonfunctie verandert er feitelijk niks. Het autoreparatiebedrijf wordt niet aangemerkt als een gevoelige functie. Van hinder als gevolg van omliggende functies is dan ook geen sprake.

5.5.3 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan beschreven ontwikkeling.

5.6 Ecologie

Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Met deze wet worden de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen (de Vogel- en Habitatrichtlijn) zo helder mogelijk geïmplementeerd. De Wet natuurbescherming kent een apart beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, een apart beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn (het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn) en een apart beschermingsregime voor andere soorten, die vanuit nationaal oogpunt beschermd worden. Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden.

Om te beoordelen of de ontwikkeling in het kader van flora en fauna uitvoerbaar is, heeft Natuurbank Overijssel een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Ook is via een aeriusberekening onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied. De onderzoeksresultaten zijn bijgevoegd in Bijlage 3 en Bijlage 4 van deze toelichting. Hierna wordt samengevat ingegaan op de conclusies uit dit onderzoek.

5.6.1 Gebiedsbescherming
5.6.1.1 Natura 2000-gebieden

Nederland heeft aan de hand van een vergunningenstelsel een zorgvuldige afweging gewaarborgd rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden.

Het plangebied ligt op 5,8 kilometer afstand van gronden die tot Natura 2000-gebied behoren. Op onderstaande afbeelding wordt de ligging van Natura 2000-gebied in de omgeving van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00086-BP31_0013.png"

Afbeelding 5.2: Ligging van het plangebied (zwarte cirkel) ten opzichte van Natura 2000-gebied (Bron: Provincie Overijssel)

Stikstofdepositie

Om de stikstofdepositie op natura 2000-gebied ''Wierdense Veld' te beoordelen heeft Natuurbank Overijssel een stikstofberekening gemaakt met behulp van de AERIUS-calculator. Hieruit is naar voren gekomen dat tijdens de ontwikkelfase gedurende een korte periode, een toename plaatsvindt van emissie van NOx (0,7 kg/jaar). Deze toename is dusdanig gering, dat deze niet leidt tot een verhoogde depositie van NOx in stikstofgevoelige Habitattypen in Natura 2000-gebied. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Er hoeft geen passende beoordeling uitgevoerd te worden.

5.6.1.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Nederlands Natuurnetwerk (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het (NNN) is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied ligt op 3 kilometer afstand van gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland behoren. Op onderstaande afbeelding wordt de ligging van het Natuurnetwerk Nederland in de omgeving van het plangebied weergegeven. Gelet op de afstand tot het gebied en de aard en omvang van de ontwikkeling binnen het plangebied worden geen negatieve effecten verwacht. Een verdere toetsing aan het Natuurnetwerk Nederland is niet aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00086-BP31_0014.png"

Afbeelding 5.3 Ligging van het plangebied (zwarte cirkel) ten opzichte van NNN-gebied (Bron: Provincie Overijssel)

5.6.2 Soortenbescherming

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Zoals in de inleiding reeds aangegeven is door Natuurbank Overijssel een Quickscan Natuurwaardenonderzoek uitgevoerd in het plangebied. Hieronder worden onderzoeksresultaten met betrekking tot soortenbescherming weergeven, het onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting.

5.6.2.1 Onderzoeksresultaten

Het plangebied is op 13 december 2018 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten en dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroutes van vleermuizen.

Het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende vogel-, amfibieën-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels in de beide grote kippenschuren en bezetten sommige grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten er een rust- en/of voortplantingsplaats. Er zijn in het plangebied geen vleermuizen waargenomen en er zijn geen aanwijzingen gevonden die op de aanwezigheid van een verblijfplaats van vleermuizen in het plangebied duiden. In de te slopen schuren ontbreken potentiële verblijfplaatsen.

In het plangebied nestelen alleen vogelsoorten waarvan uitsluitend het bezette nest beschermd is, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Werkzaamheden moeten daarom afgestemd worden op de voortplantingsperiode van vogels.

Voor de grondgebonden zoogdier- en/of amfibieënsoorten, die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden en verwonden' en het 'beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties' (of de soort is niet beschermd). Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten wordt de functie van het plangebied als foerageergebied voor vogels, amfibieën, vleermuizen en grondgebonden zoogdieren, niet aangetast.

5.6.3 Conclusie

Mits bezette vogelnesten beschermd worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Uit de Aeriusberekening is naar voren gekomen dat er een geringe toename is van NOx. Deze toename dusdanig gering, dat deze niet leidt tot een verhoogde depositie van NOx in stikstofgevoelige Habitattypen in Natura 2000-gebied. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt eveneens niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten.

5.7 Archeologie & cultuurhistorie

In deze paragraaf wordt aan de hand van inventarisaties ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied.

5.7.1 Archeologische waarden
5.7.1.1 Algemeen

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het projectgebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.7.1.2 Beoordeling

De gemeente Almelo heeft de archeologische verwachtingswaarden van gronden doorvertaald in dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan 'Westelijke Groene Long'. Voor de gronden binnen het plangebied is echter geen dubbelbestemming opgenomen. Archeologie vormt daarom geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.7.2 Cultuurhistorie
5.7.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een ruimtelijk plan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.7.2.2 Beoordeling

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart, binnen het plangebied zelf geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten.

Ten oosten van het plangebied aan de andere kant van het kanaal bevindt het landhuis (rijksnummer 507715, MIP-nummer ALM549) "Wendelgoor" uit 1931. Dit landhuis is als een letterlijke kopie van een Engels landhuis bij Southhampton gebouwd in opdracht van de fabrikant J.J. van Wulfften Palthe.

Er worden geen werkzaamheden verricht die leiden tot aantasting van de voorkomende cultuurhistorische waarden in de omgeving. Het de voorgenomen ontwikkeling wordt door afbraak van landschapsontsierende kippenschuren, bouw van op het erf passende nieuwe bebouwing en instandhouding van landschappelijke waarden juist een kwaliteitsverbetering voor het erf en haar omgeving gerealiseerd. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor het plan.

5.7.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en dat de bestaande cultuurhistorische waarden als gevolg van de ontwikkeling van het landgoed worden versterkt.

5.8 Besluit milieueffectrapportage

5.8.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

5.8.2 Beoordeling

Voor de ontwikkeling is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. De conclusie van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is dat de milieueffecten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling beperkt zijn en dat er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid die het opstellen van een plan-m.e.r. noodzakelijk maakt. De aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in Bijlage 5.

5.8.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.9 Fysieke veiligheid

5.9.1 Inleiding

Het aspect fysieke veiligheid beoogt het beschermen van mens, dier en milieu tegen (de gevolgen van) ongevallen en rampen. Om de effecten van een incident zoveel mogelijk te beperken, is het belangrijk dat hulpverleningsdiensten op kunnen treden en dat burgers zich in veiligheid kunnen brengen. Het bestemmingsplan is op fysieke veiligheidsaspecten getoetst aan landelijke, regionale en gemeentelijke richtlijnen en/of regelgeving. Dit betreft de onderdelen:

  • bereikbaarheid;
  • opkomsttijd;
  • bluswatervoorziening;
  • zelfredzaamheid;
  • sirenedekking;
  • samenhang veiligheidsketen.

De hoofdtaken van de brandweer zijn onderverdeeld in schakels uit de veiligheidsketen. De schakels zijn:
Pro-actie; de schakel pro-actie gaat onder andere over de bluswatervoorziening, de bereikbaarheid en de sirenedekking.
Preventie; voor het aspect preventie geldt dat rekening moet worden gehouden met de bestaande wet- en regelgeving.
Preparatie; voor hulpdienstrelevante objecten is het wenselijk om deze op te nemen in de planvorming van de brandweer, zoals een bereikbaarheidskaart of een aanvalsplan.
Repressie; vanuit de repressieve dienst wordt ter plaatse bepaald hoe er wordt ingezet.
Nazorg; de taak nazorg heeft geen consequenties voor de ruimtelijke ordening.

Ondanks de gerealiseerde veiligheidsmaatregelen en -voorzieningen blijft er een restrisico waarbinnen incidenten plaats kunnen vinden.

5.9.2 Bereikbaarheid
5.9.2.1 Bereikbaarheid algemeen

Bij het bepalen of er een goede bereikbaarheid van de gebouwen via het openbare wegennet wordt het plangebied getoetst aan de handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid. Hierbij wordt beoordeeld of:

  • De wegen voldoen aan de specifieke afmetingen van brandweervoertuigen;
  • Een willekeurig adres binnen een verblijfsgebied in principe via een tweede onafhankelijke route bereikbaar is;
  • Of de verkeersaders aan de brandweervoertuigen een onbelemmerde doorgang bieden.
5.9.2.2 Beoordeling bereikbaarheid

Het plangebied is vanuit verschillende richtingen goed te bereiken. Er wordt op dit punt dan ook voldaan aan de handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid.

5.9.3 Opkomsttijd
5.9.3.1 Opkomsttijd algemeen

De opkomsttijd is de optelsom van de verwerkingstijd van de melding, de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd is daarbij de tijd tussen het alarmeren van de brandweer door de meldkamer en het tijdstip dat het voertuig de kazerne verlaat. De aanrijdtijd is de tijd die het eerste voertuig nodig heeft om van de kazerne naar het plaats incident te gaan. De opkomsttijd van de brandweer wordt als een belangrijk kwaliteitskenmerk van de brandweer beschouwd.

In het Besluit Veiligheidsregio's (BVR) zijn de opkomsttijden voor de brandweer vastgelegd en staan in onderstaande tabel beschreven.

Normtijd   Gebruiksfunctie  
5 minuten   Winkel met gesloten constructie (tijdens openingsuren), wonen boven winkel, cel  
6 minuten   Portiekwoningen/portiekflats, woning verminderd zelfredzamen  
8 minuten   Overige woningen, winkels, gezondheidszorg, onderwijs, kinderdagverblijf, logies  
10 minuten   Kantoor, (lichte)industrie, sport, overige ruimtes voor bijeenkomsten, overige gebruiksfuncties  

Daarnaast is het 'Dekkingsplan Brandweer Twente', dat onderdeel uitmaakt van het beleidsplan, vastgesteld.

5.9.3.2 Beoordeling opkomsttijd

Voor 'overige gebruiksfuncties' (de planologisch aanpassing betreft immers het toestaan van nevenactiviteiten in de vorm van autoreparatiebedrijf) geldt een opkomsttijd van 10 minuten. Uit berekeningen blijkt dat de brandweer in theorie binnen deze norm ter plaatse kan zijn.

5.9.4 Bluswatervoorziening
5.9.4.1 Bluswatervoorziening algemeen

Voor een optimale bluswatervoorziening wordt onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen. Dit is van belang omdat de eisen voor de afstand, de capaciteit en de bereikbaarheid verschillend zijn. De basiskenmerken van deze drie modellen zijn:

  • De primaire bluswatervoorziening

Boven- of ondergrondse brandkranen die geplaatst zijn op het drinkwaterleidingnet.

  • De secundaire bluswatervoorziening

De secundaire bluswatervoorziening is in principe aanvullend op een primaire bluswatervoorziening. Een secundaire bluswatervoorziening kan bestaan uit geboorde putten, bluswaterriolen, vijvers e.d. of ondergrondse reservoirs. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 320 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 8 meter kunnen bereiken.

  • De tertiaire bluswatervoorziening

Bij de noodzakelijke inzet van grotere hoeveelheden water of gedurende langere tijd zijn de primaire en secundaire voorzieningen niet voldoende. Water wordt dan onttrokken uit bijvoorbeeld kanalen. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 2.500 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 50 meter kunnen bereiken.

5.9.4.2 Beoordeling bluswatervoorziening

Tijdens de beoordeling van de omgevingsvergunning voor het (ver)bouwen wordt beoordeeld of een brandweerkraan dient te worden geplaatst.

5.9.5 Zelfredzaamheid
5.9.5.1 Zelfredzaamheid algemeen

Voor de bestrijdbaarheid van een incident zijn onder andere de bereikbaarheid voor hulpdiensten, opkomsttijd en bluswatervoorziening van belang. Daarnaast speelt de zelfredzaamheid van burgers een rol.

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan hoofdzakelijk uit schuilen en vluchten. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. De ruimtelijke inrichting van het gebied kan op verschillende manieren inspelen op de zelfredzaamheid.

5.9.5.2 Beoordeling zelfredzaamheid

Dit bestemmingsplan voorziet in de planologische inpassing van een (kleinschalig) autoreparatiebedrijf. De aanwezige persoon / personen zijn zelfredzaam. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om het plangebied in verschillende richtingen te ontvluchten.

5.9.6 Waarschuwings- en alarmeringssysteem
5.9.6.1 Sirenedekking algemeen

De sirene is een hulpmiddel van de overheid om mensen te kunnen waarschuwen voor acute gevaren. Dit is bijvoorbeeld het geval als er gevaarlijke stoffen vrijkomen bij een brand of ongeval. Op dat moment is het gevaarlijk om buiten te blijven waar men wordt blootgesteld aan het gevaar. De sirenes kunnen dan worden ingeschakeld. Voldoet het dekkingsgebied van de sirene niet, dan zal rond rondom de diverse risico-objecten middels alternatieven moeten worden gealarmeerd. Hierbij valt onder andere te denken aan:

  • sms berichten;
  • sirenewagens.
5.9.6.2 Beoordeling sirenedekking

De sirene is een hulpmiddel van de overheid om mensen te kunnen waarschuwen voor acute gevaren. Dit systeem zal echter na 2020 verdwijnen. Daarna zullen de aanwezige personen in bedreigd gebied worden gewaarschuwd middels NL-Alert. Dit is bijvoorbeeld het geval als er gevaarlijke stoffen vrijkomen bij een brand of ongeval. In het bericht wordt tevens het handelingsperspectief vermeld, zodat de personen die in het bedreigde gebied bevinden weten hoe te handelen.

Hoofdstuk 6 Waterparagraaf

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

6.1.3 Beleid waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem.
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.
6.1.4 Beleid gemeente Almelo
6.1.4.1 Waterplan Almelo

De gidsprincipes voor het waterplan Almelo en de visie zijn gebaseerd op principes uit de Vierde Nota waterhuishouding en de aanbevelingen van de Commissie Waterbeheer 21-ste eeuw, waarbij aanpak van de bron prevaleert boven ‘end-of-pipe’-maatregelen en de afwenteling van lokale problemen op (boven)regionale systemen zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het vasthouden van water verdient de voorkeur. Wanneer dit niet meer mogelijk is, wordt zoveel mogelijk water geborgen. Daarbij speelt de waterkwaliteit een belangrijke rol. Water van verschillende kwaliteit wordt zoveel mogelijk gescheiden. Wanneer ook berging niet meer mogelijk is, wordt het water ten slotte afgevoerd. In stedelijke in- of uitbreidingsgebieden dient zoveel mogelijk verhard oppervlak niet aangesloten te worden op de riolering. Een duurzame inrichting van het terrein moet zorgen voor het bewaken van de kwaliteit. Kortom, problemen met waterkwaliteit en –kwantiteit mogen niet worden afgewenteld en de ontwikkelingen mogen geen negatieve beïnvloeding van waterkwaliteit en –kwantiteit met zich meebrengen. Bij nieuwbouw dient grondwaterneutraal gebouwd te worden.

6.1.4.2 Verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016-2020

Het verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016 t/m 2020 (vGRP) geeft inzicht in de omvang, het functioneren en de kwaliteitstoestand van de voorzieningen waarmee de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor het afval-, hemel- en grondwater, en de bekostiging hiervan. Daarnaast heeft de gemeente Almelo ook nadrukkelijk oppervlaktewater als onderdeel van het beheer van het stedelijk water gemaakt.

Het vGRP beschrijft de beleidskaders en de bekostiging voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afval-, hemel- en grondwater en het beheer van het oppervlaktewater in de gemeente Almelo voor de periode 2016 t/m 2020, en geeft de visie op de gemeentelijke watertaken voor de lange termijn.

Om een strategie voor de komende planperiode op te kunnen stellen is een visie voor de lange termijn van belang. Eén van de belangrijkste voorwaarden is dat ook de gemeente Almelo moet anticiperen op de financiële omstandigheden en heeft te maken met bezuinigingsdoelstellingen.

Eén van de opgaven komt voort uit het Bestuursakkoord Water, dit betreft de opgave te komen tot minder meerkosten en zodoende minder stijging van de rioolheffing. Deze opgave voert de gemeente deels samen uit met Twents waternet en de conclusie is dat Almelo op koers ligt. Het kwaliteitskader voor de gemeentelijke watertaken bestaat uit vier onderdelen (stedelijk afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater). Deze onderdelen corresponderen met de drie zorgplichten van de gemeente, het vierde onderdeel 'oppervlaktewater' ziet de gemeente Almelo als integraal onderdeel van het stedelijk water. De gemeente is voor een groot gedeelte vrij op welke wijze en in welk tempo zij invulling wil geven aan haar zorgplichten.

Speerpunten voor de planperiode

De gekozen ambities voor het totale watersysteem (afval-, hemel- grond- en oppervlaktewater) kunnen in hoofdlijn worden samengevat in de volgende speerpunten:

  • Samen op met burgers en bedrijven.
  • Toekomstgericht en klimaatbestendig.
  • Een doelmatige aanpak.
  • De organisatie en de middelen op orde.
  • Een functionerend watersysteem.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsproces

Het plan betreft de sloop van een kippenschuur met een oppervlakte van circa 330 m2 en de bouw van een nieuwe schuur van circa 330 m2 op dezelfde locatie. De bebouwde oppervlakte neemt niet toe en heeft daarom geen invloed op de waterhuishouding. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn geen waterbelangen gemoeid. De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op oppervlaktewater tot gevolg. In het gebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Er zal worden voldaan aan de regels van het Activiteitenbesluit. De regels in het Activiteitenbesluit zijn onder andere bedoeld om vervuiling van water, bodem en lucht tegen te gaan. Er zal voorkomen worden dat verontreinigd (regen)water kan afstromen naar het oppervlaktewater.

Het waterschap Vechtstromen heeft gelet op het vorenstaande geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. Deze conclusie is getrokken naar aanleiding van een digitale watertoets. Het proces van de watertoets is goed doorlopen. De watertoets is opgenomen in Bijlage 6.

6.2.3 Waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied

Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. Er is geen toename van verharde oppervlak. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel: hemelwater wordt geinfiltreerd in de onverharde terreindelen. In dit gebied ligt een drukriool. Hierop mag maximaal 1 m3 vuilwater per uur worden geloosd. Wanneer meer vuilwater wordt geloosd dient hiervoor een berging op eigen terrein te worden aangelegd.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 1.00 meter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  • 4. Overgangs- en slotregels.
7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

  • Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze bouwhoogten, afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: voor welke werken of werkzaamheden al dan niet een omgevingsvergunning noodzakelijk is.
  • Specifieke gebruiksregels: regels ten aanzien van strijdig gebruik en de voorwaardelijke verplichtingen;
7.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In de algemene wijzigingsregels zijn algemene wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

7.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

Artikel 3 Wonen - Stadsrand

De voor 'Wonen - Stadsrand' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen. Deze functie mag worden gecombineerd met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, daarnaast is onder voorwaarden bed & breakfast en inwoning toegestaan. Verder is ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijf' een autoservice/reparatiebedrijf toegestaan en ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeerterrein' parkeren ten behoeve van het autoservice/reparatiebedrijf. Op het erf zijn verder tuinen en erven ook maximaal één paardrijbak toegestaan.

De bouwregels zijn onderverdeeld in regels voor hoofdgebouwen (de woning), bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouw zijnde. In afwijking hierop mag ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijf' het bestaande bijgebouw van 330 m2 na sloop geheel worden vervangen door een nieuw bijgebouw van 330 m2.

In de specifieke gebruiksregels zijn regels opgenomen omtrent een aan huis verbonden beroep of bedrijf, bed and breakfast en de bedrijfsmatige activiteiten binnen de aanduiding 'bedrijf'. Aan deze bedrijfsmatige activiteiten is een voorwaardelijke verplichting gekoppeld voor het uitvoeren en in standhouden van erfinrichtingsmaatregelen teneinde de ruimtelijke kwaliteit een impuls te geven en deze te waarborgen.

Artikel 4 Leiding - Water

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een ondergrondse waterleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - water', het beheer en onderhoud van de leiding, de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding. Hiernaast zijn bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de leiding toegestaan.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten beperken zich tot de ambtelijke kosten welke verbonden zijn aan het voeren van de planologisch procedure en worden verhaald middels de legesverordening. Eventuele planschade wordt afgewenteld middels een planschadeovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a geen exploitatieplan nodig.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak en Zienswijze

9.1 Vooroverleg

9.1.1 Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

Het plan wordt in het kader van het vooroverleg naar de provincie toegestuurd.

9.1.3 Waterschap Vechtstromen

De watertoets heeft plaats gevonden op de website www.dewatertoets.nl. Deze toets resulteerde in een korte procedure. De bijbehorende standaard waterparagraaf is opgenomen in Bijlage 6 van deze toelichting. Nader overleg is niet noodzakelijk.

9.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In voorliggend geval wordt er, gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

9.3 Zienswijzen

Deze paragraaf wordt na ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan ingevuld.