direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Groeneveldsweg 8
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0141.00077-BP31

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel gelegen aan de Groeneveldsweg 8 te Almelo, beter bekend als 'Landgoed Huize Groeneveld'. Op het landgoed, dat is gerangschikt onder de Natuurschoonwet, staan diverse gebouwen, die tot oktober 2016 grotendeels werden benut als atelier (galerie en beeldentuin) en gedeeltelijk als woonruimte voor de galeriehoudster en haar gezin. Daarnaast werden er op het landgoed workshops, bijeenkomsten en soortgelijke activiteiten - met ondersteunende horeca - georganiseerd. De huurder / exploitant heeft de in oktober 2016 eindigende huurperiode niet verlengd waarmee de bebouwing vrijkomt.

In 2016 is een verzoek ingediend tot transformatie van het perceel. Op dit verzoek is door de gemeente positief besloten. Uiteindelijk is gebleken dat de gewenste ontwikkelingen (kantoorfunctie, evenementen en bed and breakfast) door de directe omwonenden niet als positief werd ervaren. De plannen zijn daardoor gewijzigd. Na onderzoek van alternatieven is geconcludeerd dat invulling als woonbestemming de beste waarborging zal bieden voor instandhouding van de landschappelijke waarde van het perceel en door omwonenden als meest positief wordt ervaren.

Het bestaande bouwvolume op het perceel is veel te groot voor een invulling als woonfunctie in de bestaande gebouwen. Bovendien is de bouwkundige situatie van de bestaande bebouwing slecht tot zeer slecht. Dit heeft ertoe geleid dat een plan is ontstaan waarbij het bestaande perceel van 3,2 hectare wordt opgesplitst in twee woonkavels: Eén kavel van 0,4 hectare en één kavel van 2,8 hectare. Op het grote perceel wordt een ensemble van drie gebouwen gerealiseerd, bestaande uit een landhuis en twee bijgebouwen. Op het perceel van 0,4 hectare zal een woning met een bijgebouw worden gerealiseerd. Alle bestaande bebouwing zal worden gesloopt.

De voorgenomen ontwikkeling is, vanwege het ontbreken van de woonbestemming, niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan 'Windmolenbroek - Groeneveld'. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de gewenste transformatie mogelijk te maken. De gemeente Almelo heeft middels een principebesluit positief gereageerd op de gewenste plannen. Dit bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische kaders, waarbij aangetoond zal worden dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan ''Groeneveldsweg 8'' bestaat uit de volgende stukken:

  • regels;
  • verbeelding (NL.IMRO.0141.00077-BP31);

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In de regels zijn voorschriften opgenomen die noodzakelijk worden geacht voor een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting (met bijbehorende bijlagen) vergezelt het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven. De volgende bijlagen zijn bij deze toelichting opgenomen:

  • Bijlage 1: Ruimtelijk kwaliteitsplan;
  • Bijlage 2: Verkennend bodemonderzoek;
  • Bijlage 3: Quickscan natuurwaarden;
  • Bijlage 4: Nader onderzoek vleermuizen
  • Bijlage 5: Watertoetsresultaat.

1.3 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Groeneveldsweg 8 te Almelo binnen de bebouwde kom van de stad Almelo. Het plangebied omvat een deel van het perceel, te weten het bestaande erf op het landgoed. Kadastraal is het plangebied bekend als Ambt Almelo, sectie N, nummer 4910. In afbeelding 1.1 is met de rode omlijning respectievelijk de indicatieve begrenzing van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00077-BP31_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van Almelo en de directe omgeving (Bron: ArcGIS)  

1.4 Huidige planologische situatie

Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan “Windmolenbroek - Groeneveld”. Het plan is door de gemeenteraad van Almelo vastgesteld op 5 april 2011. Afbeelding 1.2 bevat een uitsnede van het geldende bestemmingsplan met daarin met de rode omlijning de indicatieve begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00077-BP31_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede van het geldende bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

Het plangebied heeft op basis van het geldende bestemmingplan de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Maatschappelijk - 6', waarbij ter plaatse van de bestaande bebouwing een bouwvlak is opgenomen. Tot slot is op de bestaande boerderij de aanduiding 'bedrijfswoning' opgenomen.

De tot 'Agrarisch' bestemde gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor agrarisch gebruik, de versterking van landschapswaarden, groenvoorzieningen, extensieve dagrecreatie, verkeersvoorzieningen voor het bestemmingsverkeer en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, één en ander met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Binnen de bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de agrarische doeleinden worden gebruikt.

De tot 'Maatschappelijk - 6' bestemde gronden zijn onder meer bedoeld voor sportieve- en recreatieve doeleinden, culturele doeleinden, horeca van categorie 5 en een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'. Een en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, verhardingen en groenvoorzieningen. Op basis van de bouwregels zijn hoofdgebouwen,

bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, waarbij de maximale bouwhoogte niet meer dan 7 meter mag bedragen. Bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn binnen het gehele bestemmingsvlak toegestaan, een en ander met inachtneming van de maatvoeringseisen (o.a. bouwhoogte en oppervlakte).

Het realiseren van de twee woonkavels is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan, aangezien de gronden een agrarische en een maatschappelijke bestemming hebben. Op gronden met een agrarische bestemming ontbreken de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een woning. Binnen de maatschappelijke bestemming mogen enkel ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' bedrijfswoningen ten behoeve van de maatschappelijke functie worden gebouwd.

De in het geldende bestemmingsplan opgenomen afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden zijn ontoereikend om de gewenste transformatie te realiseren. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het gewenste planologisch kader.

1.5 Leeswijzer

De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 Inleiding

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Hoofdstuk 6 Waterparagraaf

Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak en Zienswijze

In hoofdstuk 1 wordt ingegaan op de onderdelen waaruit dit bestemmingsplan bestaat, de ligging en begrenzing van het plangebied en het op dit moment geldende bestemmingsplan. Hieruit blijkt het kader waarbinnen dit bestemmingsplan is opgesteld. In het tweede hoofdstuk wordt de huidige situatie van het gebied beschreven (functionele, stedenbouwkundige en verkeersstructuur). In hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving. Dit wordt aangevuld met het beleid dat, voor zover van toepassing, al is opgesteld (hoofdstuk 4). In hoofdstuk 5 wordt de milieusituatie, inclusief het aspect fysieke veiligheid, besproken. Hoofstuk 6 bevat de waterparagraaf. In hoofdstuk 7 staat hoe deze uitgangspunten zijn vertaald in de juridisch bindende plantekst en verbeelding. In hoofdstuk 8 staat de financiële verantwoording van het plan en hoofdstuk 9 geeft de wijze van en resultaten omtrent de inspraak.

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

2.1 Ruimtelijk-functionele structuur

2.1.1 Omgeving

Het plangebied is gelegen in het zuidwestelijke deel van de stad Almelo. Vanuit ruimtelijk oogpunt is het plangebied net binnen de ring van Almelo gelegen. Belangrijke ruimtelijke structuurdragers betreffen de Weezebeeksingel en de Windmolenbroeksweg alsmede de watergang Nieuwe Graven (Weezebeek). De functie van het omliggende gebied is divers, maar bestaat in hoofdzaak uit wonen en agrarische cultuurgronden. In afbeelding 2.1 is een vogelvluchtfoto van de omgeving van het plangebied opgenomen. Het plangebied is met de rode omlijning aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00077-BP31_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto van de huidige situatie in het plangebied (Bron: Bing Maps)  

2.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Groeneveldsweg 8, binnen de bebouwde kom van de stad Almelo. Het plangebied betreft een landgoed. Het landgoed wordt begrensd door ruim opgezette woonpercelen (Groeneveldsweg 2, 4 en 6) aan de noordzijde, infrastructuur (Groeneveldsweg en Kooikersweg) aan de oost- en zuidzijde en groenvoorzieningen en achtertuinen van de woningen gelegen aan De Delle aan de westzijde. Het plangebied zelf, het bestaande erf, wordt begrensd door gronden onderdeel uitmakend van het landgoed. In afbeelding 2.1 is een luchtfoto opgenomen waarop de huidige functies van het erf zijn weergegeven.

Het huidige erf is een ensemble van vier gebouwen, die zijn gesitueerd rond een binnenhof. De vier gebouwen zijn in verschillende jaartallen gebouwd en kennen andere bouw- en constructiemethoden. De gebouwen verkeren nog veelal in oorspronkelijke staat, maar er is sprake van veel achterstallig onderhoud en grote hoeveelheden asbest . De oude boerderij heeft tot oktober 2016 dienst gedaan als opslag, evenals een deel van de begane grond van het hoofdgebouw. Daarnaast was er in het hoofdgebouw (voormalig KI-station) een galerie aanwezig en een woonruimte voor de beheerder. Het halfopen bijgebouw deed dienst als opslag en het andere bijgebouw als atelier. Het complex werd afgezien van de culturele functie ook gebruikt voor evenementen, workshops en bijeenkomsten/vergaderingen waarbij sprake is van ondersteunende horeca-activiteiten. Na beëindiging van de huurovereenkomst door huurder in oktober 2016 staan de gebouwen leeg Tot slot zijn de omliggende gronden ingericht als weiland, beeldentuin, groen- en parkeervoorziening. In afbeelding 2.2 zijn foto's van de huidige situatie ter plaatse opgenomen. In afbeelding 2.3 is een schets van de bestaande situatie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00077-BP31_0004.png"  
Afbeelding 2.2: Huidige bebouwing in het plangebied (Bron: Lieke Goritzlehner)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00077-BP31_0005.png"  
Afbeelding 2.3: Bestaande situatie landgoed Groeneveld  

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Gewenste inrichting

3.1.1 Voorgeschiedenis

Op het perceel was tot oktober 2016 galerie Groeneveld gevestigd. De huurder heeft nadat in oktober 2016 de huurovereenkomst was beëindigd de exploitatie gestaakt. Daaruit voortkomend is een plan ingediend ter transformatie van het perceel. In 2016 is een verzoek ingediend tot herziening van het bestemmingplan. Dit verzoek ging uit van een transformatie van de bestaande bebouwing naar een kantoorfunctie en een bed & breakfast. De gemeente Almelo heeft positief besloten op dit verzoek. Uiteindelijk is gebleken dat de gewenste ontwikkelingen door de directe omwonenden niet als positief werd ervaren, de plannen zijn daardoor gewijzigd. Na onderzoek van alternatieven is geconcludeerd dat invulling als woonbestemming de beste waarborging zal bieden voor instandhouding van de landschappelijke waarde van het perceel en door omwonenden als meest positief wordt ervaren.

3.1.2 Ontwikkeling

Het bestaande bouwvolume is te groot voor een invulling als woonfunctie in de bestaande gebouwen. Bovendien is de bouwkundige situatie van de bestaande bebouwing slecht. Ook zijn de daken voorzien van asbest. Dit heeft ertoe geleid dat een plan is ontstaan waarbij het bestaande perceel van 3,2 hectare wordt opgesplitst in twee woonkavels: één kavel van 0,4 hectare en één kavel van 2,8 hectare.

De kavel van 0,4 hectare is gelegen naast de bestaande woning aan de Groeneveldsweg 4 en is toegankelijk vanaf de Groeneveldsweg. De hierop te realiseren woning sluit aan op de twee bestaande woonpercelen. De NSW-rangschikking voor het resterende perceel van 2,8 hectare (in combinatie met het noordelijk gelegen perceel Groeneveldsweg 2, gelegen buiten het plangebied) kan worden gehandhaafd. Ook het bestaande wandelpad blijft behouden en biedt de mogelijkheid om over het landgoed te wandelen.

Het plan houdt in dat het bestaande voormalige KI-station wordt gesloopt ( inhoud 5700 m³ inclusief woongedeelte), evenals de boerderij ( inhoud 1350 m³) en de bijgebouwen (oppervlakte totaal 290 m²).
Ter vervanging wordt op het grote perceel (2,8 ha) een ensemble van drie gebouwen gerealiseerd, een landhuis (inhoud maximaal 2.000 m³) en twee bijgebouwen (één met een oppervlakte van maximaal 250 m² en één van maximaal 400 m²). Deze gebouwen worden zodanig op het perceel gesitueerd dat het beeld van een erfensemble blijft bestaan. Ook de gevraagde oppervlakte en inhoud dragen bij aan het behoud van een ensemble op die locatie.

De toegang tot het grote perceel (2,8 ha) is via de Kooikersweg. In de plannen is de woning gesitueerd op de plaats van de bestaande boerderij. Op het perceel van 0,4 hectare zal een woning worden toegestaan met een inhoud van maximaal 1.250 m³ en een oppervlakte van maximaal 250 m² aan bijgebouwen, de toegang tot dit perceel is via de Groeneveldsweg.

In afbeelding 3.1 is een schets/impressie van de nieuwe situatie opgenomen, waarbij het plangebied rood omlijnd is aangegeven. Het kleinste perceel betreft het noordelijke (witte) perceel. Het grote perceel betreft het zuidelijke (groene) perceel.

Ten tijde van de exploitatie als galerie en beeldentuin is de bestaande boerderij en het voorste gedeelte van de galerie (voormalig KI-station) als woning in gebruik geweest. Op het perceel waren er dus twee woningen in gebruik. De invulling van het voorste gedeelte van de galerie als woning (meer dan 25 jaar) is niet overeenkomstig het geldend bestemmingsplan geweest, maar is nimmer gewraakt. Feitelijk neemt het aantal woningen dan ook niet toe. Er is, door de sloop van verouderde bebouwing, per saldo zelfs sprake van minder verstening dan bij behoud van de oude gebouwen het geval zou zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00077-BP31_0006.png"  
Afbeelding 3.1: Nieuwe situatie landgoed Groeneveld  

3.2 Ruimtelijk Kwaliteitsplan

Ten behoeve van een adequate landschappelijke inpassing is door De Erfontwikkelaar een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. In afbeelding 3.2 en 3.3 zijn hiervan uitsneden opgenomen. Het gehele ruimtelijke kwaliteitsplan is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting.

De twee erven worden onderling afgeschermd door een wilde haag. Dit element geeft het erf de gewenste groene massa en privacy tussen de verschillende woningen. Het is niet passend om met smalle geschoren hagen te werken, aangezien de bouwvolumes fors worden. De beide woningen met bijgebouwen worden in 'familie' ontworpen. Ze krijgen een landelijke uitstraling en worden uitgevoerd in materialen die 'goed' verouderen. Het gehele plangebied moet zich als groene eenheid in het landschap presenteren.

Tezamen met de bijgebouwen vormt het ensemble een eenheid in de omgeving, aangezien de bestaande volwassen groenstructuren behouden blijven. Op het erf worden enkele solitaire bomen aangeplant om de bebouwing te verzachten. Bestaande hoogstamfruitbomen worden opnieuw ingepast en vormen een transparante overgang naar het zuidelijk gelegen weiland. Solitaire bomen passen in het weiland en vormen landmarks in het stedelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00077-BP31_0007.png"  
Afbeelding 3.2: Vogelvluchtimpressie Ruimtelijk kwaliteitsplan (Bron: De Erfontwikkelaar)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00077-BP31_0008.png"  
Afbeelding 3.3: Ruimtelijk kwaliteitsplan (Bron: De Erfontwikkelaar)  

3.3 Verkeer en parkeren

3.3.1 Verkeer

De kleine kavel wordt ontsloten via de bestaande in- en uitrit op de Groeneveldsweg. De grote kavel wordt ontsloten via de bestaande in- en uitrit op de Kooikersweg. Op de Kooikersweg geldt een 30-kilometer regime, op de Groeneveldsweg bedraagt de maximum snelheid grotendeels 60 km/uur. Deze wegen hebben een (zeer) beperkte verkeersintensiteit, de bestaande in- en uitritten zijn op een veilige en overzichtelijke wijze aangelegd. Bovendien zal er per saldo sprake zijn van een afname aan verkeersgeneratie, omdat de maatschappelijke functie (het gebruik van ruimten als galerie, voor workshops en evenementen/bijeenkomsten met ondergeschikte horeca) met betreffend plan zal komen te vervallen. Vanuit verkeerskundig oogpunt is er dan ook geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling.

3.3.2 Parkeren

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. De parkeerbehoefte wordt bepaald aan de hand van de 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (publicatie 317) van het CROW. Op basis van de omgevingsadressendichtheid valt Almelo onder de 'sterk verstedelijkte gemeente'. Gezien de locatie kan

uit worden gegaan van 'rest bebouwde kom'. Wat betreft de woningen wordt uitgegaan van de functie 'koop - vrijstaand'.

Op basis van vorenstaande gegevens geldt een parkeerbehoefte van 2,1 (afgerond 3) parkeerplaatsen per woning. Gezien de ruime kavels wordt gesteld dat hier op eigen erf ruim voldoende ruimte voor is (zie ook afbeelding 3.1).

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
4.1.1.1 Algemeen

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en heeft de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) NNN, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
4.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

4.1.2 Toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat de ladder van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie. Wat betreft de ladder voor duurzame verstedelijking wordt het volgende gesteld. Op het realiseren van woningen zijn ondermeer de uitspraken ABRvS 27 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3223 en ABRvS 11 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2077 van toepassing. Uit deze uitspraken blijkt dat het realiseren van respectievelijk 4 en 7 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien sprake is van een toevoeging van twee nieuwe woningen. Bovendien waren er feitelijk al twee woningen aanwezig (de bedrijfswoning en een woning in de galerij). Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei 2017 zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden. In september 2018 is de Omgevingsverordening op onderdelen aangepast. Geen van deze aanpassingen heeft gevolgen voor dit plan. In het vervolg wordt dit dan ook buiten beschouwing gelaten.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van
  • cultureel erfgoed als drager van identiteit; veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid; investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of – generieke beleidskeuzes
  • 2. Waar – ontwikkelingsperspectieven
  • 3. Hoe – gebiedskenmerken

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In afbeelding 4.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00077-BP31_0009.png"  
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  
4.2.3.1 Of - generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidkeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

4.2.3.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven.

Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

4.2.3.3 Hoe - gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

4.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Ten aanzien van de generieke beleidskeuzes zijn de artikelen 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) en artikel 2.2.2 (realisatie nieuwe woningen) van belang. Op de van belang zijnde artikelen wordt nader ingegaan.

Artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit, leden 1,2,3 en 5)

lid 1:

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

lid 2:

In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.

lid 3:

In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd

lid 5:

In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van nieuwe ontwikkelingen.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening

De ontwikkeling bestaat uit de sloop van verouderde bebouwing (voorzien van asbest) die dreigt leeg te komen te staan. De bebouwing wordt vervangen door twee nieuwe kavels voor woningen (landhuizen). De woningen zullen op een adequate wijze worden ingepast. Het bestaande groen zal zoveel mogelijk behouden blijven. Het geheel vormt daarmee een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening.

Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen (leden 1 en 4)

lid 1:

Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

lid 4:

De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

De gemeente Almelo heeft haar woonbeleid opgenomen in de 'Nota Woningbouw 2017 t/m 2021'. Hierin wordt per kern zowel de kwantitatieve als kwalitatieve woningbehoefte uiteengezet. In paragraaf 4.3.3 wordt het voorliggend plan o.a. getoetst aan deze woonvisie. Hier wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met artikel 2.2.2. van de Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.4.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

In dit geval zijn vooral de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In de stedelijke omgeving is de uitdaging om de economische centra bereikbaar te houden en door herstructurering de kwaliteit van de woonomgevingen en bedrijfslocaties te vergroten. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken' zoals weergegeven in afbeelding 4.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00077-BP31_0010.png"  
Afbeelding 4.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'

Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico's op overstroming of wateroverlast.

Toetsing van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief'

In het dit geval wordt op een NSW-landgoed, die op grond van de Omgevingsverordening wordt aangemerkt als 'bestaand bebouwd gebied', een tweetal nieuwe woningen gerealiseerd. De bouwmogelijkheden zijn afgestemd op de omgeving zodat de woningen qua bouwmassa en verschijningsvorm goed zullen opgaan in het heersende bebouwingskarakter van het landgoed. Daarnaast zal met het saneren van de bestaande bebouwing en voorzieningen en het landschappelijk inpassen van de woningen de ruimtelijke kwaliteit aanzienlijk worden verbeterd. Geconcludeerd wordt dat het voornemen passend is binnen het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.

4.2.4.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedsnekmerken is het van belang dat de locatie is gelegen in stedelijk gebied. Dit betekent dat de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' buiten beschouwing kunnen blijven aangezien deze oorspronkelijke waarden niet meer voorkomen in het plangebied en redelijkerwijs ook niet meer te herstellen zijn. Daarnaast heeft de locatie op basis van de 'Laag van de beleving' geen specifieke eigenschappen, ook deze laag kan daarom buiten beschouwing worden gelaten.

De ''Stedelijke laag''

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Woonwijken 1955-nu'. In afbeelding 4.3 is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00077-BP31_0011.png"  
Afbeelding 4.3: Uitsnede van de stedelijke laag: Woonwijken 1955-nu (Bron: Provincie Overijssel)  

Toetsing van het initiatief aan de 'Stedelijke laag'

In dit geval wordt de bebouwing, die op grond van de Omgevingsverordening wordt aangemerkt als 'bestaand bebouwd gebied', gesloopt en vervangen door twee nieuwe woningen. De momenteel aanwezige bebouwing is verouderd en dreigt leeg komen te staan. Bij de nieuwe inrichting is rekening gehouden met het ensemble van het landgoed. De gebouwen worden zo gesitueerd dat ze passend zijn binnen dit ensemble. Daarnaast zullen de woningen qua bouwmassa en verschijningsvorm passend zijn op het landgoed en in de omgeving. Het geheel zal landschappelijk worden ingepast, zodat de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse aanzienlijk verbeterd. Geconcludeerd

wordt dat het voornemen passend is binnen het ter plekke geldende gebiedskenmerk van de 'Stedelijke laag'.

4.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid. Daarnaast heeft de provincie Overijssel tijdens de planvorming aangegeven dat het voornemen niet in strijd is met het provinciaal belang.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Masterplan Almelo
4.3.1.1 Algemeen

Het Masterplan geeft de ontwikkeling van Almelo aan tot het jaar 2030. Almelo wil met het Masterplan onder meer jongeren, hoger opgeleiden en gezinnen aan de stad binden. Daarnaast heeft het plan als doel de regionale positie van Almelo als centrumstad te versterken en de voorzieningen in de stad te verbeteren. Deze ambities krijgen de komende jaren concreet vorm in de verschillende projecten en plannen die voortkomen uit het Masterplan. Een vernieuwing van de binnenstad levert meer sfeer en gezelligheid op en een toename van het winkelbezoek. Met het creëren van verschillende nieuwe woonmilieus wil Almelo tegemoet komen aan de verschillende wensen op de woningmarkt. Het aanpassen van de wegenstructuur zorgt ervoor dat Almelo beter en makkelijker toegankelijk wordt.

Het Masterplan bestaat uit vijf opgaven. Deze opgaven zijn per stadsdeel en per thema verder uitgewerkt. Daarnaast zijn elf kernprojecten benoemd. In afbeelding 4.4 zijn de verschillende plandelen in het Masterplan weergegeven. Het plangebied is met de rode stip aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00077-BP31_0012.png"  
Afbeelding 4.4: Uitsnede kaart Masterplan (Bron: Gemeente Almelo)  

Het plangebied is gelegen in de 'Weezebeekzone'. Daarnaast is in voorliggend geval het thema 'Wonen' van toepassing. Op beide aspecten wordt hiernavolgend nader ingegaan.

4.3.1.2 Weezebeekzone

De Weezebeekzone ligt tussen de Weezebeek en de (buiten)-ringwegen Weezebeeksingel en Nijreessingel. De Weezebeek krijgt een nieuwe loop en is de ruimtelijke drager van de Weezebeekzone. De Nijreessingel wordt geprofileerd als statige stadssingel met een monumentaal laanprofiel. De nieuwe Weezebeekzone kent in de toekomst een glooiende parkachtige inrichting, waarbij de stadssingel een stevige groene vormt. De infrastructuur wordt hierdoor minder dominant en de nieuwe bebouwing kan in het parkgroen worden ingepast. Tussen de bomen en over de Weezebeek ontstaan verrassende open ruimten en doorzichten, die de relatie leggen tussen beide waterkanten en de verschillende functies. De ruimtelijke samenhang in de Weezebeekzone wordt bereikt door:

  • Continuïteit in het waterprofiel en de landschappelijke inpassing van het gebied;
  • Schaalverkleining van de bebouwing;
  • Solitaire bouwvolumes die ruim in het groen worden ingepast.
4.3.1.3 Wonen

Het wonen in Almelo is van een hoog niveau, dankzij de kwaliteit van de bebouwing, de groene omgeving, het water en de ligging in een fraai landschap. Er zijn allerhande voorzieningen binnen handbereik. Almelo heeft daarom de mogelijkheid om mensen die hoge eisen stellen aan de woonomgeving een aantrekkelijke plaats te bieden met aansprekende centrumstedelijke en suburbane woonmilieus.

4.3.1.4 Toetsing van het initiatief aan het 'Masterplan Almelo'

Dit bestemmingsplan is opgesteld ten behoeve van de herontwikkeling van een deel van het landgoed Groeneveld. De nieuwe woningen zullen landschappelijk worden ingepast op zeer ruime kavels. Dit is passend binnen het voornemen om in de Weezebeekzone nieuwe bebouwing (solitaire bouwvolumes) in het parkgroen in te passen. Tevens wordt met dit plan voorzien in de behoefte om een aantrekkelijke woonomgeving met suburbane woonmilieus te bieden. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het Masterplan Almelo.

4.3.2 Structuurplan Almelo
4.3.2.1 Algemeen

Het “Structuurplan Almelo” is op 6 maart 2003 vastgesteld. Het structuurplan geeft een visie op de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van Almelo. Als gevolg van de vaststelling van het Masterplan in 2006 is het Structuurplan Almelo in 2006 partieel herzien ten behoeve van twee grote ontwikkelingen in Almelo te weten Waterrijk en Almelo Noord Oost. In 2008 is het Structuurplan Almelo wederom partieel herzien ten behoeve van de binnenstad en in 2009 ten behoeve van het Indiëterrein.

De ruimtelijke hoofdstructuur van Almelo wordt gekenmerkt door vier groene lobben die vanuit het omliggende buitengebied tot aan de rand van het stadscentrum reiken. Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied, in de westelijke groene long. Van belang zijn het beleid omtrent de groene longen en het beleid omtrent het landelijk gebied. Op beide aspecten zal nader worden ingegaan.

In onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied op basis van de structuurvisiekaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00077-BP31_0013.png"  
Afbeelding 4.5: Uitsnede Structuurplan Almelo (Bron: gemeente Almelo)  
4.3.2.2 Toetsing van het initiatief aan het 'Structuurplan Almelo'

Het plangebied is niet gelegen in een groene lob/long, maar maakt onderdeel uit van het overige groen. Het voornemen voorziet in het realiseren van woningen ter herontwikkeling van het landgoed. Het realiseren van de woningen is van belang om het landgoed een duurzaam toekomstperspectief te bieden en hiermee de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit te versterken en zeker te stellen. De kavels zullen worden ingepast in de omgeving en daarmee een ensemble vormen op het landgoed. Daarnaast zal met de herinrichting van de buitenruimte de bestaande ruimtelijke kwaliteit van de locatie verder worden versterkt. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling passend is binnen de uitgangspunten van het structuurplan.

4.3.3 Woonvisie Almelo 2020
4.3.3.1 Algemeen

Op 3 juli 2012 is de nieuwe Woonvisie Almelo 2020 vastgesteld door de gemeenteraad van Almelo. Deze woonvisie is opgesteld in samenspraak met de lokale woningbouwcoöperaties.

4.3.3.2 Visie

Het aantal inwoners in Almelo zal nog groeien, in een omgeving die niet meer groeit. De uitbreiding van het woonaanbod is in Almelo, net als in de andere gemeenten van de Netwerkstad, niet heel groot maar wel nodig om aan de huishoudengroei tegemoet te komen. Almelo huisvest ten opzichte van omliggende gemeenten relatief meer mensen met een laag inkomen. In sociaal opzicht staat Almelo er minder goed, minder veerkrachtig voor dan de gemeente wenselijk vindt. Ook in ruimtelijk opzicht moet Almelo een inhaalslag maken. De binnenstad bruist nu niet: er zijn lege plekken en over het voorzieningenniveau zijn velen niet tevreden. Almelo omvat geen 'compleet' palet aan woonmilieus: het ontbreekt aan aantrekkelijk wonen in de binnenstad en aan suburbane woonmilieus. Daarbij zijn sommige wijken kwetsbaar, door fysieke veroudering en omdat het aanbod niet meer voldoet aan de wensen.

Het doel is in 2020 Almelo een aantrekkelijke centrumgemeente te laten zijn waar het prettig leven is en goed toeven. Om dit te kunnen bereiken heeft Almelo zichzelf een drietal veranderopgaven gesteld:

  • Woonconsument centraal: Almelo wil zich onderscheiden als dé stad waar de woonconsument zelf kan bepalen hoe hij wil wonen en ook de ruimte heeft om die gewenste woonsituatie vorm te geven;
  • Duurzamere stad: Almelo wil zich onderscheiden als duurzame stad. Onder duurzaam verstaat Almelo niet alleen een schoon milieu maar ook een veilige, leefbare, toegankelijke en toekomstbestendige stad.
  • Betere sociaaleconomische balans: Almelo streeft naar een betere sociaal economische balans dan nu het geval is, door perspectief te bieden aan de inwoners zelf en door het binden van midden en hogere inkomens.
4.3.3.3 Woningbouwafspraken 2017-2026

De gemeente Almelo heeft in de woningbouwprogrammering voor 2017-2026 een gemiddelde uitbreiding van 160 woningen per jaar gepland. Dit sluit aan op de behoefteraming van het Kennispunt Twente en is mede gebaseerd op de belangrijkste kaders voor de woningbouwplanning en programmering. Eén en ander is opgenomen in de nieuwe woonvisie, die op dit moment nog niet is vastgesteld.

Onderhavig verzoek is niet in deze woningbouwplanning opgenomen. Echter zijn er in de feitelijke situatie reeds twee woningen aanwezig, waardoor er per saldo geen sprake is van het toevoegen van woningen.

4.3.3.4 Toetsing van het initiatief aan het woonbeleid

In de huidige situatie zijn reeds twee woningen aanwezig op het landgoed, waardoor het woningaantal per saldo niet toeneemt. Tevens draagt deze ontwikkeling bij aan het realiseren van een onderscheidend woonklimaat. Het plan is daarmee in overeenstemming met de woonvisie.

4.3.4 Conclusie gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat de gewenste ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en fysieke veiligheid.

5.1 Geluid (Wet geluidhinder)

5.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.1.2 Beoordeling
5.1.2.1 Wegverkeerslawaai

Op grond van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij de realisatie van een nieuw geluidsgevoelig object een akoestisch onderzoek te worden ingesteld. In artikel 74.1 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00077-BP31_0014.png"

De zone is gelegen aan weerszijden van de weg en begint naast de buitenste rijstrook. Eventuele parkeerstroken, voet- of fietspaden en vluchtstroken worden niet tot de weg gerekend en vallen binnen de zone. De geluidszone langs een weg omvat het gebied waarbinnen extra aandacht moet worden geschonken aan het geluid afkomstig van de betrokken weg. De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (art 74.2);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art 74.2).

De geplande woningen liggen in binnenstedelijk gebied binnen de wettelijk vastgestelde geluidszone, als bedoeld in art. 74 van de Wet geluidhinder, van de Groeneveldsweg. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting LDEN op de gevels van een woning ten gevolge van een weg bedraagt 48dB. De Groeneveldsweg is een weg en met een zeer lage verkeersintensiteit, die met name wordt gebruikt voor bestemmingsverkeer. De weg heeft daarnaast een zeer geringe breedte. Tot slot komen beide woningen op een zeer ruime afstand van de weg te liggen. Er kan dan ook vanuit worden gegaan dat ruimschoots aan de voorkeursgrenswaarde ruimschoots kan worden voldaan. De overige wegen in de omgeving van het plangebied (Kooikersweg en de Delle) betreffen wegen waar een 30-km/uur regime geldt. Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai wordt niet noodzakelijk geacht.

5.1.2.2 Railverkeerslawaai

Spoorlijnen bevinden zich op dusdanig grote afstand dat een nadere beschouwing van railverkeerslawaai achterwege kan blijven.

5.1.2.3 Industrielawaai

Het plangebied ligt niet binnen of nabij een geluidszone van een gezoneerd bedrijventerrein, als bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de nieuwe woning wordt verwezen naar paragraaf 5.5 (milieuzonering).

5.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740. In voorliggend geval is door Kruse Groep een aanvullend en actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is een aanvulling op het verkennend en nader bodemonderzoek, dat Kruse Groep in oktober 2011 heeft uitgevoerd op dezelfde locatie (projectnummer 11037216).

Het onderzoek beperkt zich, met instemming van de gemeente Almelo, tot de boven- en ondergrond ter plaatse van de 2 te bouwen woningen en bijgebouwen. Beide te onderzoeken terreindelen worden beschouwd als onverdacht. Onderstaand wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 2.

5.2.2 Beoordeling

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • de bovengrond is zeer licht verontreinigd met kwik. Het kwikgehalte is lager dan de maximale lokale waarde. De tussenwaarde wordt niet overschreden, waardoor er geen rede is om nader onderzoek uit te voeren;
  • de ondergrond is niet verontreinigd;
5.2.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.


Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.3.2 Beoordeling

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met categorieën van gevallen, kan worden aangenomen dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tevens wordt opgemerkt dat de functie niet aan te merken is als gevoelige bestemming zoals opgenomen in het Besluit gevoelige bestemmingen.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgesteld in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

De regelgeving omtrent buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Beoordeling

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00077-BP31_0015.png"  
Afbeelding 5.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart)  

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en RRGS- inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen is binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

5.5.1.1 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving wordt gestreefd naar functiemenging of functiescheiding. Binnen de functiescheiding worden twee gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Gezien de ligging in een woonwijk, waar overwegend woonfuncties gelegen zijn, kan het gebied aangemerkt worden als een 'rustige woonwijk'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00077-BP31_0016.png"

5.5.2 Beoordeling
5.5.2.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.2.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast. De functie ‘wonen’ is niet milieubelastend voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

5.5.2.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. Op de van belang zijnde functies wordt nader ingegaan.

In de nabije omgeving van het plangebied zijn overwegend woningen aanwezig. De dichtstbijzijnde milieubelastende functie betreft een agrarische bedrijf (Nieuwe Gravenweg 1), het betreft een paardenhouderij. Dit bedrijf is gelegen op circa 180 meter van het plangebied. Voor grondgebonden agrarische bedrijven geldt op basis van de VNG-publicatie veelal een grootste richtafstand voor het aspect geur. Wat betreft het aspect 'geur' is de Wet geurhinder en veehouderij van toepassing. Hier wordt in paragraaf 5.6 nader op ingegaan.

Wordt op basis van de VNG-publicatie het aspect geur buiten beschouwing gelaten, geldt een grootste richtafstand van 30 meter voor de aspecten stof en geluid. Aan deze wordt ruimschoots voldaan. Omgekeerd wordt het agrarische bedrijf niet verder beperkt in de bedrijfsvoering, aangezien de afstand wordt gehaald én er reeds woningen op een kortere afstand gelegen zijn.

5.5.3 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan beschreven ontwikkeling.

5.6 Geur

5.6.1 Wet geurhinder en veehouderij & Activiteitenbesluit

De Wet geurhinder en veehouderij (hierna Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wgv dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

Op basis van artikel 3, lid 2 van de Wgv worden bedrijfswoningen van andere agrarische bedrijven en voormalige bedrijfswoningen (beëindiging agrarisch bedrijf na 19 maart 2000), tevens de bovenstaande vaste afstanden gehanteerd.

5.6.2 Beoordeling

Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf betreft het grondgebonden agrarisch bedrijf dat is gelegen aan de Nieuwe Gravenweg 1 (in het buitengebied). Het betreft een paardenhouderij.

De afstand tussen het bouwvlak van de veehouderij tot de woonbestemming bedraagt circa 180 meter. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de vaste afstandeis van 100 meter (de woningen zijn gelegen binnen de bebouwde kom). Gesteld kan worden dat ter plaatse van de woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat omgekeerd het agrarisch bedrijf niet in de bedrijfsvoering wordt belemmerd als gevolg van de ontwikkeling.

5.6.3 Conclusie

De Wet geurhinder vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.7 Ecologie

Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Met deze wet worden de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen (de Vogel- en Habitatrichtlijn) zo helder mogelijk geïmplementeerd. De Wet natuurbescherming kent een apart beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, een apart beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn (het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn) en een apart beschermingsregime voor andere soorten, die vanuit nationaal oogpunt beschermd worden. Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden.

5.7.1 Gebiedsbescherming
5.7.1.1 Natura 2000-gebieden

Nederland heeft aan de hand van een vergunningenstelsel een zorgvuldige afweging gewaarborgd rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden.

Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied '' is gelegen op circa 7,4 kilometer afstand van het plangebied. In afbeelding 5.2 is dit weergegeven. Gezien de ruime afstand tot het Natura 2000-gebied wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00077-BP31_0017.png"  
Afbeelding 5.2: Ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebied 'Wierdense Veld' en het Natuur Netwerk Nederland (Bron: Provincie Overijssel)  
5.7.1.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Nederlands Natuurnetwerk (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het (NNN) is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland. De dichtstbijzijnde gronden aangemerkt als 'Natuur Netwerk Nederland' zijn gelegen op circa 3,9 kilometer afstand van het plangebied (zie afbeelding 5.2). Gelet op de afstand tot het gebied en de aard en omvang van de ontwikkeling binnen het plangebied worden geen negatieve effecten verwacht. Een verdere toetsing aan het Natuurnetwerk Nederland is niet aan de orde.

5.7.2 Soortenbescherming

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Door Natuurbank Overijssel is een Quickscan Natuurwaardenonderzoek uitgevoerd in het plangebied. Hieronder worden onderzoeksresultaten met betrekking tot soortenbescherming weergeven, het onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting.

5.7.2.1 Onderzoeksresultaten

Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van verschillende vogel-, vleermuis-, amfibieën- en beschermde grondgebonden zoogdiersoorten. Deze soorten benutten het onderzoeksgebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er ieder voorjaar vogels in het plangebied, bezetten sommige grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten er een (winter)rust- en voortplantingslocatie en bezetten vleermuizen er een verblijfplaats.

Van de vogelsoorten die in het plangebied nestelen is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten, dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden.

Voor de grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten die een (winter)rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden en verwonden’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’ (of de soort is niet beschermd). Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten wordt de functie van het plangebied als foerageergebied niet aangetast. In het kader van de zorgplicht wordt geadviseerd om bij uitvoering van de voorgenomen activiteiten rekening te houden met de ecologie van amfibieën en grondgebonden zoogdieren. Een deel van de te slopen bebouwing wordt als een potentiële verblijfplaats voor vleermuizen (meerdere soorten) beschouwd. Nader onderzoek naar de functie van de bebouwing voor vleermuizen is nodig om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten inzichtelijk te maken. Vleermuisonderzoek is sterk gebonden aan bepaalde maanden in het jaar.

Het uitgevoerde onderzoek geeft een vrij volledig beeld van de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming. Bij de uitvoering van de voorgenomen activiteiten dienen bezette vogelnesten beschermd te worden en dient rekening gehouden te worden met de ecologie van amfibieën en grondgebonden zoogdieren (in het kader van de zorgplicht). De toegepaste onderzoeksmethode (visuele inspectie) is ongeschikt om de functie van de bebouwing voor vleermuizen te kunnen bepalen. Nader onderzoek, conform het vleermuisprotocol, is daarvoor vereist. Vanwege de ligging van het plangebied buiten het Natuurnetwerk Nederland en op enige afstand van Natura 2000-gebied, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

5.7.2.2 Nader onderzoek vleermuizen

Om in beeld te brengen of de gewenste ontwikkeling mogelijk gevolgen heeft voor vleermuizen, is er in de zomer en nazomer van 2018 een nader onderzoek naar vleermuizen, conform het vleermuizenprotocol, uitgevoerd. Hierna wordt op de belangrijkste conclusies ingegaan. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting.

Er zijn geen aanwijzingen gevonden die erop duiden dat vleermuizen een verblijfplaats bezetten in de te slopen bebouwing. Wel bezet een steenmarter een verblijfplaats in de kapschuur. In het kader van de zorgplicht moet de kapschuur gesloopt worden buiten de voortplantingsperiode van de steenmarter. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de verbodsbepalingen aangevraagd te worden. Het onderzoek is uitgevoerd volgens het daarvoor geldende protocol en is onder gunstige weersomstandigheden uitgevoerd.

5.7.3 Conclusie

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.8 Archeologie & cultuurhistorie

In deze paragraaf wordt aan de hand van inventarisaties ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied.

5.8.1 Archeologische waarden
5.8.1.1 Algemeen

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het projectgebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.8.1.2 Beoordeling

Het voornemen is getoetst aan de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart. Een uitsnede van de kaart is opgenomen in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00077-BP31_0018.png"  
Afbeelding 5.3: Uitsnede van de archeologische verwachtingskaart (Bron: Gemeente Almelo)  

Op de archeologische verwachtingskaart ligt het plangebied in een zone met een lage archeologische verwachtingswaarde. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is in gebieden met een lage archeologische waarde enkel noodzakelijk bij bodemingrepen dieper dan 40 centimeter onder het maaiveld en met een oppervlakte groter dan 10 hectare. In voorliggend geval wordt deze oppervlakte niet gehaald en is het uitvoeren van een archeologisch niet noodzakelijk.

5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een ruimtelijk plan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.8.2.2 Beoordeling

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, binnen het plangebied zelf en in de directe omgeving een aantal gemeentelijke en rijksmonumenten. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderliggend plan. Wel wordt opgemerkt dat het bestaande boerenensemble waardevol wordt geacht en dat de nieuwe woningen op een zodanige wijze worden gesitueerd dat dit ensemble behouden blijft.

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en dat de bestaande cultuurhistorische waarden als gevolg van de ontwikkeling van het landgoed worden versterkt.

5.9 Fysieke veiligheid

5.9.1 Inleiding

Het aspect fysieke veiligheid beoogt het beschermen van mens, dier en milieu tegen (de gevolgen van) ongevallen en rampen. Om de effecten van een incident zoveel mogelijk te beperken, is het belangrijk dat hulpverleningsdiensten op kunnen treden en dat burgers zich in veiligheid kunnen brengen. Het bestemmingsplan is op fysieke veiligheidsaspecten getoetst aan landelijke, regionale en gemeentelijke richtlijnen en/of regelgeving. Dit betreft de onderdelen:

  • bereikbaarheid;
  • opkomsttijd;
  • bluswatervoorziening;
  • zelfredzaamheid;
  • sirenedekking;
  • samenhang veiligheidsketen.

De hoofdtaken van de brandweer zijn onderverdeeld in schakels uit de veiligheidsketen. De schakels zijn:
Pro-actie; de schakel pro-actie gaat onder andere over de bluswatervoorziening, de bereikbaarheid en de sirenedekking.
Preventie; voor het aspect preventie geldt dat rekening moet worden gehouden met de bestaande wet- en regelgeving.
Preparatie; voor hulpdienstrelevante objecten is het wenselijk om deze op te nemen in de planvorming van de brandweer, zoals een bereikbaarheidskaart of een aanvalsplan.
Repressie; vanuit de repressieve dienst wordt ter plaatse bepaald hoe er wordt ingezet.
Nazorg; de taak nazorg heeft geen consequenties voor de ruimtelijke ordening.

Ondanks de gerealiseerde veiligheidsmaatregelen en -voorzieningen blijft er een restrisico waarbinnen incidenten plaats kunnen vinden.

5.9.2 Bereikbaarheid
5.9.2.1 Bereikbaarheid algemeen

Bij het bepalen of er een goede bereikbaarheid van de gebouwen via het openbare wegennet wordt het plangebied getoetst aan de handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid. Hierbij wordt beoordeeld of:

  • De wegen voldoen aan de specifieke afmetingen van brandweervoertuigen;
  • Een willekeurig adres binnen een verblijfsgebied in principe via een tweede onafhankelijke route bereikbaar is;
  • Of de verkeersaders aan de brandweervoertuigen een onbelemmerde doorgang bieden.
5.9.2.2 Beoordeling bereikbaarheid

De bereikbaarheid van branden en ongevallen heeft invloed op de effectiviteit van het brandweerwerk en daarmee op de veiligheid van de burgers. Het uitgangspunt is dat een gebied via minimaal twee ontsluitingswegen toegankelijk is. Ook dienen de wegen voldoende capaciteit te hebben om de populatie uit het gebied te kunnen evacueren en om hulpverleningsdiensten het gebied in te laten rijden.

De wegen dienen tevens geschikt te zijn voor brandweervoertuigen. Gedacht kan worden aan draaicirkels, aslasten en vrije hoogtes.

De inrichting van de ruimte kan de bestrijding van een incident beïnvloeden. De inrichting van de openbare ruimte moet voldoen aan de gemeentelijke bouwverordening. Verder staan er in de handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid van het NVBR (september 2003) richtlijnen beschreven. Daarbij gaat het tevens om de opstelmogelijkheden om in de belaste omgeving het materiaal op te stellen.

Artikel 2.5.3 van de bouwverordening en de richtlijn Bluswatervoorziening en bereikbaarheid geldt daarbij als uitgangspunt. Als de afstand niet voldoet aan de richtlijn en bouwverordening, zijn er opstelplekken nodig die voldoen aan afmetingen van de brandweervoertuigen en opstelplekken. Deze opstelplekken dienen ook bereikbaar te zijn. In het gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan Almelo staan de hoofdroutes van de brandweer aangegeven. Dit vormt een van de uitgangspunten bij het bepalen van de verkeersstructuur. Het plangebied is vanuit verschillende richtingen goed te bereiken. Er wordt op dit punt dan ook voldaan aan de handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid.

5.9.3 Opkomsttijd
5.9.3.1 Opkomsttijd algemeen

De opkomsttijd is de optelsom van de verwerkingstijd van de melding, de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd is daarbij de tijd tussen het alarmeren van de brandweer door de meldkamer en het tijdstip dat het voertuig de kazerne verlaat. De aanrijdtijd is de tijd die het eerste voertuig nodig heeft om van de kazerne naar het plaats incident te gaan. De opkomsttijd van de brandweer wordt als een belangrijk kwaliteitskenmerk van de brandweer beschouwd.

In het Besluit Veiligheidsregio's (BVR) zijn de opkomsttijden voor de brandweer vastgelegd en staan in onderstaande tabel beschreven.

Normtijd   Gebruiksfunctie  
5 minuten   Winkel met gesloten constructie (tijdens openingsuren), wonen boven winkel, cel  
6 minuten   Portiekwoningen/portiekflats, woning verminderd zelfredzamen  
8 minuten   Overige woningen, winkels, gezondheidszorg, onderwijs, kinderdagverblijf, logies  
10 minuten   Kantoor, (lichte)industrie, sport, overige ruimtes voor bijeenkomsten, overige gebruiksfuncties  

Daarnaast is het 'Dekkingsplan Brandweer Twente', dat onderdeel uitmaakt van het beleidsplan, vastgesteld.

5.9.3.2 Beoordeling opkomsttijd

Voor woningen geldt een opkomsttijd van 5 minuten. Uit berekeningen blijkt dat de brandweer in theorie binnen deze norm ter plaatse kan zijn.

5.9.4 Bluswatervoorziening
5.9.4.1 Bluswatervoorziening algemeen

Voor een optimale bluswatervoorziening wordt onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen. Dit is van belang omdat de eisen voor de afstand, de capaciteit en de bereikbaarheid verschillend zijn. De basiskenmerken van deze drie modellen zijn:

  • De primaire bluswatervoorziening

Boven- of ondergrondse brandkranen die geplaatst zijn op het drinkwaterleidingnet.

  • De secundaire bluswatervoorziening

De secundaire bluswatervoorziening is in principe aanvullend op een primaire bluswatervoorziening. Een secundaire bluswatervoorziening kan bestaan uit geboorde putten, bluswaterriolen, vijvers e.d. of ondergrondse reservoirs. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 320 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 8 meter kunnen bereiken.

  • De tertiaire bluswatervoorziening

Bij de noodzakelijke inzet van grotere hoeveelheden water of gedurende langere tijd zijn de primaire en secundaire voorzieningen niet voldoende. Water wordt dan onttrokken uit bijvoorbeeld kanalen. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 2.500 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 50 meter kunnen bereiken.

5.9.4.2 Beoordeling bluswatervoorziening

Tijdens de beoordeling van de omgevingsvergunning voor het verbouwen wordt beoordeeld of een brandweerkraan dient te worden geplaatst.

5.9.5 Zelfredzaamheid
5.9.5.1 Zelfredzaamheid algemeen

Voor de bestrijdbaarheid van een incident zijn onder andere de bereikbaarheid voor hulpdiensten, opkomsttijd en bluswatervoorziening van belang. Daarnaast speelt de zelfredzaamheid van burgers een rol.

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan hoofdzakelijk uit schuilen en vluchten. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. De ruimtelijke inrichting van het gebied kan op verschillende manieren inspelen op de zelfredzaamheid.

5.9.5.2 Beoordeling zelfredzaamheid

Dit plan voorziet in realisatie van twee woningen. De aanwezige personen zijn zelfredzaam. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om het plangebied in verschillende richtingen te ontvluchten.

5.9.6 Waarschuwings- en alarmeringssysteem
5.9.6.1 Sirenedekking algemeen

De sirene is een hulpmiddel van de overheid om mensen te kunnen waarschuwen voor acute gevaren. Dit is bijvoorbeeld het geval als er gevaarlijke stoffen vrijkomen bij een brand of ongeval. Op dat moment is het gevaarlijk om buiten te blijven waar men wordt blootgesteld aan het gevaar. De sirenes kunnen dan worden ingeschakeld. Voldoet het dekkingsgebied van de sirene niet, dan zal rond rondom de diverse risico-objecten middels alternatieven moeten worden gealarmeerd. Hierbij valt onder andere te denken aan:

  • sms berichten;
  • sirenewagens.

In afbeelding 5.4 is de sirenedekking in het plangebied weergegeven. Zoals te zien is, valt het gehele plangebied (aangeduid met de gele ster) onder het dekkingsgebied van sirenes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00077-BP31_0019.png"  
Afbeelding 5.4: Sirenedekking in het plangebied (Bron: Gemeente Almelo)  
5.9.6.2 Beoordeling sirenedekking

Het plangebied valt binnen het dekkingsgebied van sirenes.

Hoofdstuk 6 Waterparagraaf

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

6.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

6.1.4 Beleid waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem.
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.
6.1.5 Beleid gemeente Almelo
6.1.5.1 Waterplan Almelo

De gidsprincipes voor het waterplan Almelo en de visie zijn gebaseerd op principes uit de Vierde Nota waterhuishouding en de aanbevelingen van de Commissie Waterbeheer 21-ste eeuw, waarbij aanpak van de bron prevaleert boven ‘end-of-pipe’-maatregelen en de afwenteling van lokale problemen op (boven)regionale systemen zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het vasthouden van water verdient de voorkeur. Wanneer dit niet meer mogelijk is, wordt zoveel mogelijk water geborgen. Daarbij speelt de waterkwaliteit een belangrijke rol. Water van verschillende kwaliteit wordt zoveel mogelijk gescheiden. Wanneer ook berging niet meer mogelijk is, wordt het water ten slotte afgevoerd. In stedelijke in- of uitbreidingsgebieden dient zoveel mogelijk verhard oppervlak niet aangesloten te worden op de riolering. Een duurzame inrichting van het terrein moet zorgen voor het bewaken van de kwaliteit. Kortom, problemen met waterkwaliteit en –kwantiteit mogen niet worden afgewenteld en de ontwikkelingen mogen geen negatieve beïnvloeding van waterkwaliteit en –kwantiteit met zich meebrengen. Bij nieuwbouw dient grondwaterneutraal gebouwd te worden.

6.1.5.2 Verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016-2020

Het verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016 t/m 2020 (vGRP) geeft inzicht in de omvang, het functioneren en de kwaliteitstoestand van de voorzieningen waarmee de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor het afval-, hemel- en grondwater, en de bekostiging hiervan. Daarnaast heeft de gemeente Almelo ook nadrukkelijk oppervlaktewater als onderdeel van het beheer van het stedelijk water gemaakt.

Het vGRP beschrijft de beleidskaders en de bekostiging voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afval-, hemel- en grondwater en het beheer van het oppervlaktewater in de gemeente Almelo voor de periode 2016 t/m 2020, en geeft de visie op de gemeentelijke watertaken voor de lange termijn.

Om een strategie voor de komende planperiode op te kunnen stellen is een visie voor de lange termijn van belang. Eén van de belangrijkste voorwaarden is dat ook de gemeente Almelo moet anticiperen op de financiële omstandigheden en heeft te maken met bezuinigingsdoelstellingen.

Eén van de opgaven komt voort uit het Bestuursakkoord Water, dit betreft de opgave te komen tot minder meerkosten en zodoende minder stijging van de rioolheffing. Deze opgave voert de gemeente deels samen uit met Twents waternet en de conclusie is dat Almelo op koers ligt. Het kwaliteitskader voor de gemeentelijke watertaken bestaat uit vier onderdelen (stedelijk afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater). Deze onderdelen corresponderen met de drie zorgplichten van de gemeente, het vierde onderdeel 'oppervlaktewater' ziet de gemeente Almelo als integraal onderdeel van het stedelijk water. De gemeente is voor een groot gedeelte vrij op welke wijze en in welk tempo zij invulling wil geven aan haar zorgplichten.

Speerpunten voor de planperiode

De gekozen ambities voor het totale watersysteem (afval-, hemel- grond- en oppervlaktewater) kunnen in hoofdlijn worden samengevat in de volgende speerpunten:

  • Samen op met burgers en bedrijven.
  • Toekomstgericht en klimaatbestendig.
  • Een doelmatige aanpak.
  • De organisatie en de middelen op orde.
  • Een functionerend watersysteem.
6.1.5.3 Aansluiten op gemeentelijk rioolstelsel

Het afvalwater van de bestaande bebouwing wordt afgevoerd via een drukrioolstelsel. Het afvalwater dat vrijkomt uit de nieuw te realiseren gebouwen wordt op dezelfde wijze afgevoerd. Regenwater mag niet op dit stelsel worden geloosd en moet op eigen terrein worden verwerkt. Dit is mogelijk door infiltratie in de bodem of door lozing op de (droogvallende) watergang die midden door het plangebied loopt. In afbeelding 5.5 is de ligging van de riolering weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00077-BP31_0020.png"  
Afbeelding 5.5: Ligging van de riolering in het plangebied (Bron: Gemeente Almelo)  
6.1.5.4 Grondwater

Ter plaatse van de huidige bebouwing is de ontwatering volgens het grondwatermodel voldoende. De begrenzing van de bestemming 'wonen' valt ruim om de huidige bebouwing heen. Binnen deze bestemmingsgrenzen liggen plekken waar de berekende ontwatering minder is dan 0,7 m onder het (huidig) maaiveld. Dit is iets om rekening mee te houden bij het realiseren van de toekomstige bebouwing. Maatregelen om de grondwaterstanden te verlagen worden niet toegestaan. In afbeelding 5.6 is een uitsnede van het grondwatermodel opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00077-BP31_0021.png"  
Afbeelding 5.6: Ontwatering plangebied e.o. op basis van het grondwatermodel en de huidige maaiveldhoogtes (AHN2) (Bron: Gemeente Almelo)  

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsproces en waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied

De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'normale procedure' van de watertoets van toepassing is. In nader overleg met het waterschap (d.d. 31-5-2018) is bepaald dat geen aanvullende maatregelen nodig zijn.

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder

dan 1.500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied. Hemelwater wordt in het plangebied geïnfiltreerd in het plangebied ter plaatse van de onverharde en halfverharde terreinonderdelen. Schoon en vuil water wordt zoveel mogelijk gescheiden. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  • 4. Overgangs- en slotregels.
7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

  • Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze bouwhoogten, afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: voor welke werken of werkzaamheden al dan niet een omgevingsvergunning noodzakelijk is.
  • Specifieke gebruiksregels: regels ten aanzien van strijdig gebruik en de voorwaardelijke verplichtingen;
  • afwijkingsmogelijkheden van de bouw- en gebruiksregels: regels waarin onder voorwaarden afwijkingsmogelijkheden worden geboden ten aanzien van de bouw- en gebruiksregels.
7.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

In dit artikel staat beschreven welk gebruik van gronden en bouwwerken in elk geval strijdig zijn met het bestemmingsplan.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In dit artikel worden bepalingen omtrent parkeren en laden en lossen opgenomen.

7.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 (Artikel 9 en Artikel 10 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

Agrarisch (Artikel 3)

De gedeelten van het plangebied die buiten de woonkavels zijn gelegen, zijn conform het geldende bestemmingsplan bestemd tot 'Agrarisch'. Deze gronden zijn bestemd voor het agrarische gebruik, versterking van de landschapswaarden, groenvoorzieningen, het behoud, herstel en ontwikkeling van houtwallen, ter plaatse van de functieaanduiding 'houtwal', extensieve dagrecreatie, het behoud, herstel en ontwikkeling van bos, verkeersvoorzieningen ten behoeve van het bestemmingsverkeer en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Op deze gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt en met dien verstande dat (sleuf)silo's, mestopslagplaatsen en overkappingen niet zijn toegestaan.

In de specifieke gebruiksregels zijn enkele zaken uitgesloten. Het gaat om de opslag van mest, veevoer en agrarische producten. In de afwijking hierop is bepaald hiervan kan worden afgeweken, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik.

Tot slot is binnen de bestemming een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen ten aanzien van het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Wonen - Stadsrand (Artikel 4)

De beoogde kavels voor de nieuwe woningen zijn bestemd tot 'Wonen - Villa'. Deze gronden zijn bedoeld voor wonen, aan huis verbonden beroepen, bed and breakfast en maximaal één paardenbak, met bijbehorende gebouwen, overige bouwwerken, tuinen en erven.

De bouwregels maken onderscheid in regels voor hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bouwwerk' is het niet toegestaan bebouwing op te richten.

Wat betreft de hoofdgebouwen is bepaald dat per bestemmingsvlak één woning is toegestaan. Indien er een aanduiding voor het hoofdgebouw aanwezig is, dient het hoofdgebouw binnen deze aanduiding te worden gebouwd. Op deze manier wordt het erfensemble gewaarborgd. De goot- en bouwhoogte is bepaald op respectievelijk 5 en 9 meter. De maximale inhoud bedraagt 1.250 m3. Voor wat betreft de grootste kavel gelden afwijkende maatvoeringen. De maximale inhoud van de woning bedraagt 2.000 m3. Deze afwijking is middels maatvoeringsaanduidingen op de verbeelding weergegeven.

Voor bijbehorende bouwwerken is een maximale gezamenlijke oppervlakte van 250 m2 opgenomen. Indien er een aanduiding voor bijbehorende bouwwerken aanwezig is, dienen de bijbehorende bouwwerken binnen de grenzen van deze aanduiding te worden gebouwd. Op deze manier wordt het erfensemble gewaarborgd. De goothoogte is bepaald op 3 meter, danwel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 meter. De bouwhoogte bedraagt maximaal 6 meter. Ook wat betreft de bijbehorende bouwwerken is voor de grootste kavel een afwijking opgenomen. Ter plaatse van de grootste kavel geldt een maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken van 650 m2. In de regels is specifiek bepaald dat deze oppervlakte moet worden gesplitst in twee bijbehorende bouwwerken, waarvan één bijbehorend bouwwerk maximaal 400 m2 bedraagt. Deze afwijking is middels de maatvoeringsaanduiding ''maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' op de verbeelding weergegeven.

De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 1 meter voor het (verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw. Achter het (verlengde van) de voorgevel bedraagt dit 2 meter. In overige gevallen bedraagt de bouwhoogte 2 meter. Daarnaast is voor paardenbakken opgenomen dat deze maximaal 1.000 m2 mogen bedragen.

Van de bouwregels kan worden afgeweken in die zin dat een woning kan worden verplaatst. In de specifieke gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen welke voorziet in een landschappelijke inpassing van de percelen. Deze verplichting is gekoppeld aan een in de bijlage opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan. Van de voorwaardelijke verplichting kan worden afgeweken en worden voorzien in andere landschapsmaatregelen, indien deze voorzien in eenzelfde beschermingsniveau van de landschappelijke waarden.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten beperken zich tot de ambtelijke kosten welke verbonden zijn aan het voeren van de planologisch procedure en worden verhaald middels de legesverordening. Eventuele planschade wordt afgewenteld middels een planschadeovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a geen exploitatieplan nodig.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak en Zienswijze

9.1 Vooroverleg

9.1.1 Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

Het plan is in het kader van vooroverleg aan de provincie Overijssel voorgelegd. De provincie heeft in een reactie (d.d. 8 juni 2018) aangegeven dat het plan in overeenstemming is met het provinciale belang. Het vooroverleg met de provincie is hiermee positief afgerond.

9.1.3 Waterschap Vechtstromen

De watertoets heeft plaats gevonden op de website www.dewatertoets.nl. Deze toets resulteerde in een normale procedure. In nader overleg met het waterschap is bepaald dat extra maatregelen niet nodig zijn. Het waterschap reageert hiermee positief.

9.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In voorliggend geval wordt er een ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

9.3 Zienswijzen

Het bestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. In deze periode is er één zienswijze ingediend. Deze zienswijze heeft geleid tot een aanpassing van het bestemmingsplan in die zin dat een deel van de noordelijke kavel is voorzien van een aanduiding die ervoor zorgt dat hier geen bebouwing is toegestaan. De behandeling van de zienswijze is weergegeven in de in Bijlage 6 opgenomen Zienswijzennota.