direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Herontwikkeling De Hofkamp
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0141.00071-BP31

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De bevolking van Almelo vergrijst, terwijl de levensverwachting toeneemt. Hierdoor zal de vraag naar zorg stijgen. Ook zal het aantal mensen met meerdere (chronische) aandoeningen toenemen. Naast de stijgende vraag zal er meer diversiteit ontstaan in de vraag naar zorg. Maatschappelijke ontwikkelingen (zoals veranderende woonwensen, wet- en regelgeving en emancipatie van ouderen) leiden tot nieuwe woonzorgconcepten. Daarnaast worden er hogere eisen gesteld aan de woonomgeving en de wijze waarop zorg, welzijn, service en dienstverlening voor hen is georganiseerd.

Ter plaatse van de Canisiushof 1 te Almelo bevindt zich het woonzorgcentrum De Hofkamp. Dit woonzorgcentrum is in eigendom van ZorgAccent. In het woonzorgcentrum wordt kleinschalige zorg verleend aan mensen met een intensieve zorgvraag. In het woonzorgcentrum is tevens een openbare fysiotherapiepraktijk gevestigd.

De bebouwing van het woonzorgcentrum De Hofkamp is verouderd en voldoet niet meer aan de eisen en wensen voor mensen met een intensieve zorgvraag met 24-uurs ongeplande aanwezige zorg. Initiatiefnemer is voornemens het bestaande woonzorgcomplex De Hofkamp te slopen en de vrijkomende gronden te herontwikkelen. Het ontwerp voorziet in de realisatie van een nieuw woonzorgcomplex, zijnde een vrijstaand pand met 3 tot 4 bouwlagen, gelegen tussen de Canisiushof en de Franciscanessenhof. In tegenstelling tot de huidige situatie, wordt het nieuwe hoofdgebouw losgekoppeld van de bebouwing aan de Franciscanessenhof 1-67. Hierdoor ontstaat tussen de bebouwing een doorgang naar het ten westen gelegen Hagenpark. Daarnaast wordt rondom het woonzorgcentrum ruimte geboden voor een privétuin waar mensen met dementie veilig en vrij kunnen rondlopen. Tot slot wordt het plangebied ingericht met bijbehorende voorzieningen zoals verharding en parkeerplaatsen. Met de nieuwbouwplannen kan De Hofkamp ook op de langere termijn optimaal voldoen aan wensen vanuit wonen, zorg en welzijn.

De gewenste voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan “Oost Hofkamp - Paradijs”. Daarom is een herziening noodzakelijk om het gewenste plan te kunnen realiseren. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het vastleggen van het gewenste juridisch-planologische kader voor wat betreft de nieuwbouwontwikkeling. Daarbij zal worden aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging van het plangebied

De locatie is gelegen aan de Canisiushof 1 te Almelo, ten zuidoosten van het centrum van de stad Almelo en is kadastraal bekend als gemeente Ambt-Almelo, sectie F, nummers 3629 en 4677. In afbeelding 1.1 is de ligging van de locatie in Almelo en ten opzichte van de directe omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00071-BP31_0001.png"

Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied in Almelo en ten opzichte van de directe omgeving (Bron: ArcGIS)

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Herontwikkeling De Hofkamp" bestaat uit de volgende stukken:

  • regels;
  • verbeelding (NL.IMRO.0141.00071-BP31) en een renvooi;

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In de regels zijn voorschriften opgenomen die noodzakelijk worden geacht voor een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting (met bijbehorende bijlagen) vergezelt het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven.

1.4 Huidig planologisch regime

1.4.1 Algemeen

Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Oost Hofkamp - Paradijs". Dit bestemmingsplan is op 20 mei 2009 vastgesteld door de gemeenteraad van Almelo. In het plangebied gelden de bestemmingen 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer' en 'Wonen-B', alsmede de aanduiding 'waardevolle bomen'. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de geldende bestemmingsplannen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00071-BP31_0002.png"

Afbeelding 1.2: Uitsneden geldende bestemmingsplannen (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

1.4.2 Beschrijving geldende bestemmingen

'Groen'

De voor 'Groen' bestemde gronden zijn onder andere bedoeld voor groenvoorzieningen met de daarbij behorende andere bouwwerken, groen- en speelvoorzieningen, waterpartijen, verharding ten behoeve van voetpaden en verblijfsgebied. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, met een maximale hoogte van 6 meter worden gebouwd, met dien verstande dat de hoogte van bewegwijzering en verlichtingsarmaturen maximaal 10 meter mag bedragen.

'Tuin'

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuin, met de daarbij behorende andere bouwwerken, groenvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, tuinafscheidingen en overige bijbehorende voorzieningen. Binnen de bestemming is opgenomen dat de hoogte van andere bouwwerken en erfafscheidingen 2 meter mag bedragen. Erfafscheidingen voor (het verlengde van) een naar een weg gekeerde gevel bedraagt maximaal 1 meter.

'Verkeer'

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor verkeers- en verblijfsgebieden, groen- en speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, voorzieningen ter wering van het verkeerslawaai, met de daarbij behorende verhardingen en overige bijbehorende voorzieningen. Binnen deze bestemming mag enkel ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte van andere bouwwerken 6 meter bedraagt.

'Wonen-B'

De voor 'Wonen-B' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen met de daarbij behorende bijgebouwen, andere bouwwerken, tuinen, infiltratie, berging en afvoer van hemelwater en andere bijbehorende voorzieningen. Hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd en gestapeld te worden uitgevoerd. Voor de goot- en bouwhoogte gelden de aanwijzingen op de verbeelding. De goot- en bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3 meter. Per woning is één bijgebouw van 12 m² toegestaan en het bijgebouw dient achter het hoofgebouw te zijn gelegen.

'Waardevolle bomen'

Ter plaatse van de aanduiding 'Waardevolle bomen' is het verboden ter plaatse van de aanduiding, dan wel binnen een afstand van 2 meter van de maximale kruinprojectie te bouwen.

1.4.3 Strijdigheid

Het gewenste ontwerp van De Hofkamp ligt deels buiten het huidige bouwvlak. Daarnaast komen de in de geldende bestemmingen opgenomen gebruiksmogelijkheden op een aantal locaties niet overeen met de voorgenomen ontwikkeling. Gezien het vorenstaande is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

Opgemerkt wordt dat ter plaatse van de Franciscanessenhof 1-67 geen wijzigingen zijn beoogd. Voorliggend plan voorziet dan ook niet in wijzigingen voor deze locatie.

1.5 Leeswijzer

De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 Inleiding

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Hoofdstuk 6 Waterparagraaf

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en zienswijze

In hoofdstuk 1 wordt ingegaan op de onderdelen waaruit dit bestemmingsplan bestaat, de ligging en begrenzing van het plangebied en het op dit moment geldende bestemmingsplan. Hieruit blijkt het kader waarbinnen dit bestemmingsplan is opgesteld.

In hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie van het gebied beschreven (functionele, stedenbouwkundige en verkeersstructuur).

Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het relevante beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Almelo beschreven.

In hoofdstuk 5 wordt de milieusituatie, inclusief het aspect fysieke veiligheid, besproken.

Hoofstuk 6 bevat de waterparagraaf.

In hoofdstuk 7 staat hoe deze uitgangspunten zijn vertaald in de juridisch bindende plantekst en verbeelding.

In hoofdstuk 8 staat de financiële verantwoording van het plan en hoofdstuk 9 geeft de wijze van en resultaten omtrent de inspraak.

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

In dit hoofdstuk wordt het plangebied beschreven. Dit hoofdstuk gaat zowel in op de ontstaansgeschiedenis van Almelo, de omgeving waarin het plangebied zich bevindt als op het plangebied zelf.

2.1 Historische ontwikkeling Almelo

Almelo ontstond in de 11e eeuw als nederzetting op een kruispunt van land- en waterwegen. Het werd omsloten door moerassen, een landschap dat is te vergelijken met het huidige natuurmonument Engbertsdijksvenen bij Vriezenveen. Almelo was een levendig handelscentrum met kooplui, schippers, vissers, boeren en ambachtslieden. Huize Almelo wordt voor het eerst genoemd in 1236 maar bestond waarschijnlijk al langer. Het is nog steeds in handen van de familie Van Rechteren Limpurg.

Omdat Almelo op een kruispunt ligt van land- en water wegen ontwikkelde het zich tot een bloeiende textielstad met ondernemers van internationale allure. Landhuizen en villa’s zoals de Bellinckhof herinneren nog aan de zeer welgestelde families die in Almelo woonden. In de 17e en 18e eeuw kwamen er steeds meer huisweverijen, maar met de komst van de stoommachine (1830) werd de productie volledig fabrieksmatig. Er werden kanalen gegraven en er kwam een spoorlijn om alle goederen te vervoeren. Van heinde en verre kwamen arbeiders naar Almelo en het bevolkingsaantal nam zeer snel toe. Ook uit landen als Turkije, Spanje en Italië kwamen veel immigranten om in Almelo een nieuwe toekomst te vinden.

Vanaf 1970 nam de concurrentie van lagelonenlanden sterk toe. Dat leidde tot massale bedrijfssluitingen. Omdat er nauwelijks werk was in andere sectoren, schoot het werkloosheidspercentage omhoog. Almelo werd gedwongen dat probleem op een eigenwijze manier het hoofd te bieden. Een uitgebreide stadsvernieuwing zette de toon voor herstel. Hierbij werden de meeste textielfabrieken gesloten maar sommige markante gebouwen zijn behouden als eerbetoon aan de rijke textielhistorie van Almelo.

2.2 Huidige situatie plangebied

2.2.1 Plangebied en de omgeving

Het plangebied is gelegen aan het Hagenpark in de wijk Centrum Oost-West, ten oosten van de oude binnenstad van Almelo. De locatie kenmerkt zich door het ruime groen en de nabijheid van de Aa. Het Hagenpark en de gebouwen De Hofkamp, het Sint Elizabeth en Hof 88 vormen bijzondere bebouwingsvormen met een afwijkende, grotere schaal ten opzichte van de kleinschalige bebouwing aan de Hofkampstraat van eind 19e eeuw en begin 20e eeuw en de kleinschaligere bebouwing aan weerszijden van de Hanzelaan uit de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw.

In afbeelding 2.1 is een luchtfoto opgenomen, waarin het plangebied met de rode belijning is weergegeven. Binnen de begrenzing van het plangebied bevindt zich het woonzorgcomplex De Hofkamp. De huidige Hofkamp is begin jaren 80 gebouwd, samen met de aangesloten aanleunwoningen van woningbouwcorporatie St. Jozef. De Hofkamp zelf heeft een bruto vloeroppervlak van 5.888 m² verdeeld over 4 bouwlagen. Het woonzorgcomplex beschikt over 68 woonéénheden en 2 éénheden voor kortdurende opvang (KDO). In het woonzorgcomplex is tevens een fysiotherapiepraktijk met drie behandelkamers gevestigd. De architectuur is te beschouwen als sober en doelmatig en staat in groot contrast met het rijk gedetailleerde en geornamenteerde rijksmonument voormalig Sint Elizabethziekenhuis. Het staat enigszins verscholen achter grote bomengroepen die aan de oost- en zuidzijde van het Hagenpark staan en is daarmee nauwelijks zichtbaar vanuit het park.

Verder bevinden zich in het plangebied twee parkeerlocaties, ten oosten en westen van het woonzorgcomplex. Voor het overige is het plangebied ingericht als tuin en groenvoorziening, waar zich een aantal bomen bevinden. Het woonzorgcomplex is zowel via de Canisiushof als de Franciscanessenhof te bereiken. Afbeeldingen 2.2 en 2.3 geven het straatbeeld van de huidige situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00071-BP31_0003.png"

Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie van het plangebied en de omgeving (Bron: Provincie Overijssel)

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00071-BP31_0004.png"

Afbeelding 2.2: Straatbeeldfoto's huidige situatie plangebied (Bron: Google Streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00071-BP31_0005.png"

Afbeelding 2.3: Straatbeeldfoto's huidige situatie plangebied (Bron: Google Streetview)

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In hoofdstuk 2 is al ingegaan op de structuur, kenmerken van de directe omgeving en de huidige situatie ter plaatse van het plangebied. In dit hoofdstuk wordt op de gewenste ontwikkeling ingegaan. Zoals aangegeven betreft het voornemen het herontwikkelen van woonzorgcomplex De Hofkamp.

Het huidige woonzorgcomplex wordt gesloopt en de bijbehorende ondienstige verharding, voor onder andere parkeren, wordt gesaneerd. Het aan De Hofkamp gebouwde pand aan de Franciscanessenhof 1-67 wordt voorzien van een passende nieuwe gevel. In afbeelding 3.1 is een plattegrond van de gewenste situatie weergegeven.

De herontwikkeling van De Hofkamp richt zich op mensen met een intensieve zorgvraag die voor het wonen 24-uursaanwezige zorg nodig hebben. Het programma van de nieuwbouw bestaat uit 61 woon(zorg)éénheden en twee KDO’s (kortdurende opvang) en wordt ontwikkeld op basis van het concept Beschermd Wonen. Het Beschermd Wonen is een alternatief voor het traditionele verpleeghuis en is ontwikkeld vanuit klantkernwaarden (Alzheimer Nederland). De inzet van zorg, ondersteuning en behandeling wordt multidisciplinair georganiseerd en er is 24-uurs zorg aanwezig. De klantgroepen voor dit woonconcept hebben naast een klein eigen appartement (47,5 m² gebruiksoppervlak) ook ruimten nodig waar gezamenlijk kan worden gekookt, gegeten en waar elke dag georganiseerde sociale activiteiten plaatsvinden. Dit omdat (in zijn algemeenheid) het voor deze klantgroepen niet meer mogelijk is zelf structuur in de dag aan te brengen. Het bieden van dagstructuur, naast wonen en zorg, is daarom een belangrijk onderdeel van het Beschermd Wonen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00071-BP31_0006.png"

Afbeelding 3.1: Gewenste situatie De Hofkamp (Bron: FAME Groep)

3.1 Planopzet

De herontwikkeling voorziet in 61 woon(zorg)éénheden en 2 éénheden voor kortdurende opvang. Voor de ontwikkeling van de nieuwbouw is gezocht naar een stedenbouwkundige positionering die het gebouw meer inbedt in haar omgeving. Het is belangrijk dat het gebouw aan het park staat en die begrenst aan de oostzijde en tevens dat het aansluit op de bestaande stedenbouwkundige structuur. Zo vormt de nieuwbouw qua footprint een ensemble met de bestaande bebouwing van het voormalige Sint Elisabethziekenhuis. De hofachtige binnentuin die wordt gevormd door deze bebouwing is hierin een belangrijk element. Deze binnentuin krijgt een belangrijke functie in de beschermde woonvorm, bewoners kunnen hier veilig en beschut vertoeven. Zo omsluiten de gezamenlijke bestaande en nieuwe bebouwing een rustige, beschutte binnenwereld. De voorgevel van de nieuwbouw aan de parkzijde ligt in lijn met de voorgevel van het Sint Elisabeth aan de Canisiushofzijde. De westzijde van de nieuwbouw telt maximaal 4 bouwlagen en krijgt een bouwhoogte van maximaal 14 meter. De overige bebouwing telt 3 bouwlagen en krijg een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

Het adres, en daarmee de hoofdentree van de nieuwbouw, blijft aan de Canisiushof en ligt daarmee in directe verbinding met het Hagenpark. De ontsluiting voor autoverkeer en parkeren vindt in de nieuwe situatie plaats aan de zijde van de Franciscanessenhof. Hier zijn 33 parkeerplaatsen beoogd.

Voor de architectuur is gekeken naar de huidige setting. Uitgangspunt is aan te sluiten in kleurstelling, materialisering en architectuurtaal op de bebouwing rondom het monumentale Sint Elisabeth. Het gaat hier om de voormalige kapel en de bebouwing van Hof 88, maar ook om het voormalig waterschapskantoor aan de Hofkampstraat. Het monument blijft hierdoor het stralende middelpunt qua kleurstelling en specifieke architectuur. De nieuwbouw is, aansluitend op de bebouwing van Hof 88, platgedekt. De entree van de nieuwbouw, gelegen op de noordwesthoek, krijgt een architectonisch accent met extra hoogte. Het hoofdmateriaal is metselwerk in een okerbruine steen, aansluitend op de gevelsteen van de kapel en het voormalige waterschapskantoor.

De nieuw te bouwen bebouwing krijg een bouwhoogte dat op het hoogste punt circa twee meter hoger is dan het huidige gebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00071-BP31_0007.png"

Afbeelding 3.2: Impressies gewenste bebouwing (Bron: FAME Groep)

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Uitgangspunten

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)' van het CROW. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde gehanteerd.

De volgende uitgangspunten gelden voor het plangebied:

  • Verstedelijkingsgraad: sterk stedelijk / gemeente Almelo (Bron: CBS Statline)
  • Stedelijke zone: schil centrum

De voorgenomen ontwikkeling ziet toe op het realiseren van een woonzorgcomplex. In het bestemmingsplan wordt echter de flexibiliteit gegeven om ter plaatse (mogelijk in de toekomst) ook regulier te wonen. Hierdoor wordt hierna rekening gehouden met beide functies. De voorgenomen onwikkeling wordt door de CROW aangeduid als 'Verpleeg- en verzorgingstehuis'. De wooneenheden als reguliere woningen kunnen in de CROW worden aangemerkt als 'Kamerverhuur, zelfstandig (niet-studenten)'. Daarnaast wordt rekening gehouden met de te verwijderen fysiotherapiepraktijk.

Functie   Verkeersgeneratie (per werkdag)   Parkeercijfers  
Verpleeg- en verzorgingstehuis   niet benoemd   Minimaal 0,5 parkeerplaats per wooneenheid  
Kamerverhuur, zelfstandig (niet-studenten)   1,7 verkeersbewegingen per kamer   Gemiddeld 0,5 parkeerplaatsen per kamer  
Fysiotherapiepraktijk (-centrum)   13,9 verkeersbewegingen per behandelkamer   Gemiddeld 1,5 parkeerplaatsen per behandelkamer  

Ten aanzien van het 'Verpleeg- en verzorgingstehuis' wordt uitgegaan van de minimale normering. Reden hiervoor is dat de bewoners, vanwege zware vorm van dementie, geen beschikking hebben over een auto.

3.2.2 Beoordeling

Verkeer

Uitgaande van de uitgangspunten uit 3.2.1, is er sprake van het volgende aantal verkeersbewegingen.

Functie   Toevoeging/afname   Verkeersgeneratie (per werkdag)  
Verpleeg- en verzorgingstehuis   -7   n.b.  
Kamerverhuur, zelfstandig (niet-studenten)   +63   107,1  
Fysiotherapiepraktijk (-centrum)   -3   -41,7  

Ten aanzien van de functie 'Verpleeg- en verzorgingstehuis' zijn in de CROW geen cijfers bekend ten aanzien van het aantal verkeersbewegingen. Opgemerkt wordt dat, indien de woningen worden gebruikt als zorgwoningen, de verkeersgeneratie zal afnemen, aangezien er sprake is van een afname van 7 woonéénheden. Daarnaast wordt de fysiotherapiepraktijk (met 3 behandelkamers) verwijderd, waardoor de verkeersgeneratie aanzienlijk afneemt.

Indien alle woningen worden gebruikt als reguliere woningen, is er sprake van een verkeersgeneratie van 107 verkeersbewegingen per werkdag. Verdeeld over de dagperiode is er sprake van circa 9 (107/12) verkeersbewegingen per uur. Dit aantal verkeersbewegingen is niet of nauwelijks waarneembaar en de wegen richting het plangebied zijn zodanig ingericht, dat dit aantal verkeersbewegingen goed is af te handelen.

Het plangebied blijft ontsloten via de Canisiushof en de Franciscanessenhof. Aan het begin van de Franciscanessenhof wordt door middel van een bord aangegeven dat in deze (doodlopende) straat het woonzorgcomplex is te bereiken. Parkeren vindt plaats aan de Franciscanessenhof, waar voldoende ruimte zal zijn om met auto's te keren en te parkeren. Geconcludeerd wordt dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in dit plan besloten ontwikkelingen.

Parkeren

Uitgaande van de uitgangspunten uit 3.2.1, is er sprake van de volgende parkeerbehoefte.

Functie   Toevoeging/afname   Parkeerbehoefte (per werkdag)  
Verpleeg- en verzorgingstehuis   -70   -35  
Verpleeg- en verzorgingstehuis   +63   +31,5  
Kamerverhuur, zelfstandig (niet-studenten)   +63   +31,5  
Fysiotherapiepraktijk (-centrum)   -3   -4,5  

Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de parkeerbehoefte afneemt met 8 parkeerplaatsen.

In voorliggend geval komen de 13 parkeerplaatsen ten noordwesten en 13 parkeerplaatsen ten oosten van het huidige woonzorgcomplex te vervallen. Daar tegenover staat dat aan de Franciscanessenhof er 33 nieuwe parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Hiermee wordt voldaan aan de parkeerbehoefte.

Overigens is, ten opzichte van de huidige situatie, mede door het deels wegnemen van groen, sprake van een toename van 7 parkeerplaatsen. Ter plaatse van het plangebied is sprake van een verbetering van de parkeersituatie, de behoefte neemt af en het aanbod neemt toe. Geconcludeerd wordt dat er geen belemmeringen zijn ten aanzien van het aspect parkeren.

3.3 Aansluiting op omgeving

Tussen de nieuwbouw van De Hofkamp en het gebouw van woningstichting St. Jozef ontstaat een brede doorgang die Hof 88 verbindt met het Hagenpark. Vanuit de Franciscanessenhof is het hierdoor mogelijk om het Hagenpark vanuit het pad langs De Almelose Aa en het pad gelegen tussen de nieuwbouw van De Hofkamp en het gebouw van woningstichting St. Jozef te benaderen. Momenteel wordt er gewerkt aan het ontwerp voor de herinrichting van het Hagenpark, zie afbeelding 3.3 en zal aansluiting worden gezocht tussen de nieuwbouw en de inrichting van het park.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00071-BP31_0008.png"

Afbeelding 3.3: Herinrichting van het Hagenpark (Bron: Projectgroep Natuurhus)

Opgemerkt wordt dat het plangebied is gelegen aan het Hagenpark. De bebouwing komt echter niet tot aan de perceelsgrens te staan. Op de perceelgrens, aan de zijde van het Hagenpark, is een haag voorzien. Tussen de haag en de feitelijke nieuwe bebouwing komt een strook tuin met een breedte van circa 4 meter. Hierdoor is er sprake van een geleidelijke overgang van het het Hagenpark tot de nieuwe bebouwing.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
4.1.1.1 Algemeen

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en heeft de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) NNN, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
4.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

4.1.2 Toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat de ladder van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.

Op het realiseren van woningen zijn ondermeer de uitspraken ABRvS 27 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3223 en ABRvS 11 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2077 van toepassing. Uit deze uitspraken blijkt dat het realiseren van respectievelijk 4 en 7 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. 

In voorliggend geval is in de huidige (planologische) situatie sprake van 68 wooneenheden en 2 eenheden ten behoeve van kortdurend verblijf. In de gewenste situatie is sprake van 61 wooneenheden en 2 eenheden ten behoeve van kortdurend verblijf. Aangezien de voorgenomen ontwikkeling resulteert in een afname van het aantal wooneenheden (-7), wordt gesteld dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals de Ladder voor duurzame verstedelijking dit bedoeld. Overigens vindt de nieuwbouw plaats op gronden die op basis van het geldende bestemmingsplan kan worden aangemerkt als bestaand stedelijk gebied.

In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2017 is de Omgevingsvisie en –verordening 2017 vastgesteld. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. Of – generieke beleidskeuzes;
  • 2. Waar – ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Hoe – gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

4.2.3.1 Of - generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.

Ook wordt in deze fase de zogenaamde Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.

Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, Gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland, de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.

4.2.3.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

4.2.3.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 4.1 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00071-BP31_0009.png"

Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

4.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Ten aanzien van de generieke beleidskeuzes is het artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) van toepassing. Op dit artikel wordt hierna ingegaan.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Lid 1

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening

Voorliggend plan betreft een binnenstedelijke (her)ontwikkeling die voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Zoals hierna ook zal blijken uit het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief en het ter plaatse geldende gebiedskenmerk van de ‘Stedelijke laag’ is het plangebied gelegen in het bestaand bebouwd gebied van Almelo.

Er is sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel. Voor het overige zijn er geen nadere aandachtspunten. Daarom wordt gesteld dat het initiatief in overeenstemming is met de generieke beleidskeuzes.

4.2.4.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied kent op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart van de provincie Overijssel het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'. Afbeelding 4.2 bevat een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart, waarbij het plangebied met de blauwe cirkel indicatief is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00071-BP31_0010.png"

Afbeelding 4.2: Uitsnede Ontwikkelperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'

Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Toetsing van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief'

In voorliggend geval is sprake van een binnenstedelijke herontwikkeling, waarmee wordt bijgedragen aan een kwalitatieve verbetering van een bestaand woonzorgcomplex. In verhouding (met inbegrip van de extra parkeergelegenheid) is geen sprake van extra verhard oppervlak. Rondom het woonzorgcomplex worden de gronden ingericht als privé tuin voor de bewoners. Daarnaast wordt ten noorden van het woonzorgcomplex een groene verbinding gemaakt met het Hagenpark.

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling passend is binnen het geldende ontwikkelingsperspectief.

4.2.4.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen is van belang dat de locatie is gelegen in stedelijk gebied. Dit betekent dat de 'natuurlijke laag' en de ‘laag van het agrarisch cultuurlandschap' buiten beschouwing kunnen blijven omdat deze oorspronkelijke waarden niet meer voorkomen in het plangebied. Het plangebied heeft op gebiedskenmerkenkaart van de 'Laag van de beleving' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen eveneens buiten beschouwing worden gelaten.

1. De “Stedelijke laag”

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de "Stedelijke laag" aangeduid met het gebiedstypen "Historische centra, binnensteden" en "Woonwijken 1955 - nu". In afbeelding 4.3 is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00071-BP31_0011.png"

Afbeelding 4.3: Uitsnede Stedelijke laag (Bron: Provincie Overijssel)

"Historische centra, binnensteden"

De historische centra, binnensteden en landstadjes vormen de functionele en emotionele kernen van de steden en dorpen. Ruimtelijk kenmerkend zijn de compacte bebouwingsstructuur, veelal binnen (voormalige) omwalling en veel individuele karakterverschillen op korte afstand. Veel historische centra, binnensteden en landstadjes herbergen bijzondere condities zoals een waterfront of stationsgebied en staan symbool voor de identiteit en eigenheid van de steden en stadjes. Functioneel worden deze gebieden gekenmerkt door een mix van functies waarvan de concentratie van voorzieningen op gebied van detailhandel, horeca, cultuur, onderwijs, gezondheidszorg et cetera een belangrijk deel vormt.

Als ontwikkelingen plaatsvinden in historische centra, binnensteden en landstadjes, dan dragen deze bij aan behoud en versterking de mix van functies, het historisch gegroeide patroon van wegen en openbare ruimten en de leefbaarheid. Grote bouwopgaven, zoals bij herstructurering, inbreiding of intensivering van woon-, werk-, en voorzieningen milieus worden ingepast met respect voor de historie, het individuele karakter van de bebouwing en de leefbaarheid, in relatie tot de problematiek van verkeer en parkeren.

"Woonwijken 1955 - nu"

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes.

Als ontwikkelingen plaatsvinden in de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.

Toetsing van het initiatief aan de "Stedelijke laag"

De voorgenomen ontwikkeling betreft een binnenstedelijke ontwikkeling dat bijdraagt aan een kwalitatieve verbetering van het woonzorgcomplex De Hofkamp. Bij het uitwerken van het ontwerp van de bebouwing is rekening gehouden met de omliggende bebouwing en de ontwikkeling voegt zich in maat, schaal en ritme in de omgeving. Geconcludeerd wordt dat de herontwikkeling van de bewuste locatie past binnen de gebiedskenmerken van de "Stedelijke laag".

4.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurplan Almelo
4.3.1.1 Algemeen

Het “Structuurplan Almelo” is op 6 maart 2003 vastgesteld. Het structuurplan geeft een visie op de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van Almelo.

Als gevolg van de vaststelling van het Masterplan in 2006 is het Structuurplan Almelo in 2006 partieel herzien ten behoeve van twee grote ontwikkelingen in Almelo te weten Waterrijk en Almelo Noord Oost. In 2008 is het Structuurplan Almelo wederom partieel herzien ten behoeve van de binnenstad en in 2009 ten behoeve van het Indiëterrein.

4.3.1.2 Overig groen en landelijk gebied & Overige stedelijke en wijkvoorzieningen

Het plangebied wordt op basis van het Structuurplan Almelo aangeduid als 'overig groen en landelijk gebied'. Een uitsnede van het structuurplan is hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00071-BP31_0012.png"

Afbeelding 4.5: Uitsnede Structuurplan Almelo (Bron: gemeente Almelo)

4.3.1.3 Toetsing van het initiatief aan het 'Structuurplan Almelo'

Voorliggende ontwikkeling betreft het slopen en herbouwen van het woonzorgcentrum De Hofkamp. Met deze ontwikkeling wordt voorzien in een ruimtelijke en functionele kwalitatieve verbetering. Door De Hofkamp los te koppelen van de bebouwing aan de Franciscanessenhof 1-67, ontstaat een doorgang richting het Hagenpark, wat de beleefbaarheid van het park ten goede komt. Rondom de bebouwing wordt het perceel ingericht als privé tuin voor de bewoners.

Al met al resulteert de voorgenomen ontwikkeling in een kwalitatieve impuls ter plaatse. Geconcludeerd wordt dat het structuurplan zich niet verzet tegen de voorgenomen ontwikkeling.

4.3.2 Woonvisie Almelo 2020, Almelo Stad voor Mensen
4.3.2.1 Algemeen

Op 3 juli 2012 is de Woonvisie Almelo 2020 vastgesteld door de gemeenteraad van Almelo. Deze woonvisie is opgesteld in samenspraak met de lokale woningbouwcoöperaties. Sinds de vaststelling van de vorige woonvisie in 2006 is er veel veranderd. Hierbij valt te denken aan de economische neergang, vergrijzing en individualisering. Deze veranderingen hebben hen weerslag op de woningmarkt in Almelo en zijn de aanleiding voor de ontwikkeling van een nieuwe woonvisie.

4.3.2.2 Visie

Het aantal inwoners in Almelo zal nog groeien, in een omgeving die niet meer groeit. De uitbreiding van het woonaanbod is in Almelo, net als in de andere gemeenten van de Netwerkstad, niet heel groot maar wel nodig om aan de huishoudengroei tegemoet te komen. Almelo huisvest ten opzichte van omliggende gemeenten relatief meer mensen met een laag inkomen. In sociaal opzicht staat Almelo er minder goed, minder veerkrachtig voor de gemeente wenselijk vindt. Ook in ruimtelijk opzicht moet Almelo een inhaalslag maken. De binnenstad bruist nu niet: er zijn lege plekken en over het voorzieningenniveau zijn velen niet tevreden. Almelo omvat geen ‘compleet’ palet aan woonmilieus: het ontbreekt aan aantrekkelijk wonen in de
binnenstad en aan suburbane woonmilieus. Daarbij zijn sommige wijken kwetsbaar, door fysieke veroudering en omdat het aanbod niet meer voldoet aan de wensen.

Het doel is in 2020 Almelo een aantrekkelijke centrumgemeente te laten zijn waar het prettig leven is en goed toeven. Om dit te kunnen bereiken heeft Almelo zichzelf een drietal veranderopgaven gesteld:

  • Woonconsument centraal: Almelo wil zich onderscheiden als dé stad waar de woonconsument zelf kan bepalen hoe hij wil wonen en ook de ruimte heeft om die gewenste woonsituatie vorm te geven;
  • Duurzamere stad: Almelo wil zich onderscheiden als duurzame stad. Onder duurzaam verstaat Almelo niet alleen een schoon milieu maar ook een veilige, leefbare, toegankelijke en toekomstbestendige stad.
  • Betere sociaaleconomische balans: Almelo streeft naar een betere sociaal economische balans dan nu het geval is, door perspectief te bieden aan de inwoners zelf en door het binden van midden en hogere inkomens

4.3.2.3 Woningbehoefte wonen met zorg

De naderende vergrijzing zorgt voor een toename van de behoefte aan zorg en aan geschikte woonvormen. Bij geschikte woonvormen gaat het enerzijds om beschermde (intramurale) woonvormen (verzorgd wonen). Op dit vlak liggen er opgaven die zorginstellingen in samenspraak met corporaties kunnen oppakken.

Anderzijds gaat het om nultredenwoningen. Deze zullen in de toekomst steeds vaker ‘organisch’ ontstaan doordat huiseigenaren hun woning aanpassen. Daarnaast zal het aantal geschikte appartementen moeten worden uitgebreid, deels in de koopsector, maar vooral in de huur. Naast deze fysieke opgaven op het beleidsterrein wonen is het vervolgens zaak ervoor te zorgen dat ouderen – indien nodig – thuis ook de benodigde zorg kunnen ontvangen.

4.3.2.4 Toetsing van het initiatief aan de Woonvisie Almelo 2020

De gewenste ontwikkeling speelt in op een ontwikkeling zoals vergrijzing. Voorgenomen ontwikkeling zorgt, ten aanzien van de huidige situatie, voor een afname van het aantal wooneenheden. Daarnaast wordt gestreeft naar een duurzaam woonzorgcomplex, waarbij flexibel kan worden omgegaan ten aanzien van zorgwonen en regulier wonen.

4.3.3 Conclusie gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat de gewenste ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, het Besluit milieueffectrapportage en fysieke veiligheid.

5.1 Geluid (Wet geluidhinder)

5.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. Het woonzorgcomplex is aan te merken als een geluidsgevoelige functie.

Railverkeers- en industrielawaai zijn in voorliggend geval niet van toepassing aangezien de locatie niet is gelegen in een geluidsbron van spoorwegen en in de omgeving van het plangebied bevindt zich geen gezoneerd industrieterrein. Op het aspect wegverkeerslawaai wordt hierna nader ingegaan.

5.1.2 Beoordeling
5.1.2.1 Wegverkeerslawaai

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in de onderstaande tabel.

Wettelijke geluidszones van wegen:

Aantal rijstroken   Stedelijk gebied   Buitenstedelijk gebied  
1 of 2 rijstroken   200 m   250 m  
3 of 4 rijstroken   350 m   400 m  
5 of meer rijstroken   350 m   600 m  

De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (art 74.2);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art 74.2).

In voorliggend geval is het woonzorgcomplex gelegen binnen de wettelijke geluidszone van de Hofstraat en de Hanzelaan. Dit betreffen tweebaanswegen en zijn respectievelijk gelegen op een afstand van 177 meter en 75 meter van het woonzorgcomplex.

In voorliggend geval is echter sprake van bebouwing, waaronder woningen die dichter op de betreffende wegen zijn gelegen. Deze bebouwing zorgt voor een afschermende werking, waardoor op voorhand kan worden aangenomen dat de toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB voor woningen niet wordt overschreden.

5.1.2.2 Railverkeerslawaai

De dichtstbijzijnde spoortlijn Spoorlijnen, Almelo - Oldenzaal - Salzbergen, in gelegen op circa 750 meter afstand van het plangebied. Gezien de afstand van deze spoorlijn kan een nadere beschouwing van railverkeerslawaai achterwege blijven.

5.1.2.3 Industrielawaai

Het plangebied ligt niet binnen of nabij een geluidszone van een gezoneerd bedrijventerrein, als bedoeld in de Wet geluidhinder. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de nieuwe woning wordt verwezen naar paragraaf 5.5 (milieuzonering).

5.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

In voorliggend geval is door SIGMA Bouw & Milieu een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 1. Hierna wordt ingegaan op de bevindingen.

5.2.2 Beoordeling

Naar aanleiding van de resultaten van het verkennend milieukundig bodemonderzoek worden de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan.

Bovengrond (0.0-0.5 m-mv)

Bovengrondmengmonster MM1 (boring 1+12 t/m 15) bevat een verhoogd gehalte lood (zware metalen) t.o.v. de achtergrondwaarde.

Het verhoogd gemeten gehalte lood (zware metalen) in het bovengrondmengmonster MM1 overschrijdt de tussenwaarde (indicatiewaarde voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde (>0.5) niet en geeft daardoor uit milieuhygiënische overweging, naar onze mening, geen directe aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek. Wel geldt in dit geval dat voor lood bij toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit, de onderzochte grond indicatief voldoet aan bodemkwaliteitsklasse wonen.

Bovengrondmengmonster MM2 (boring 3+4+5+6+8+9) bevat geen van de onderzochte stoffen verhoogd

t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.

Ondergrond (0.5-2.0 m-mv)

Ondergrondmengmonster MM3 (boring 1+2+4) bevat geen van de onderzochte stoffen verhoogd t.o.v. de

achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.

Peilbuis 1 (2.1-3.1 m-mv)

Het grondwater ter plaatse van peilbuis 1 bevat een verhoogd gehalte barium (zware metalen) t.o.v. de

streefwaarde.

Het verhoogd gemeten gehalte barium (zware metalen) in het grondwater ter plaatse van peilbuis 1

overschrijdt de tussenwaarde en de bodemindex-waarde (>0.5) niet en geeft daardoor geen aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek.

Toetsing hypothese

Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet vrij is van bodemverontreiniging.

De bovengrond als mede het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie bevat plaatselijk een verontreiniging t.o.v. resp. de achtergrondwaarde en de streefwaarde. De plaatselijk verhoogd
gemeten chemische verontreinigingen overschrijden de tussenwaarde en/of de bodemindex >0.5 niet en geven daardoor geen formele aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.

5.2.3 Conclusie

Op basis van de onderzoeksresultaten zijn er, vanuit milieuhygiënische overwegingen in relatie tot de bodemkwaliteit geen belemmeringen ten aanzien van de geplande ontwikkelingen.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.


Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.3.2 Beoordeling

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met categorieën van gevallen, kan worden aangenomen dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Een woonzorgcentrum wordt aangemerkt als gevoelige bestemming zoals is opgenomen in het Besluit gevoelige bestemmingen. Het plangebied is echter niet gelegen binnen de zones van rijks- of provinciale wegen zoals opgenomen in het betreffende besluit. Een luchtkwaliteitsonderzoek is niet noodzakelijk.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgesteld in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

De regelgeving omtrent buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Beoordeling

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (paarse cirkel) en omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00071-BP31_0013.png"

Afbeelding 5.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart)

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Opgemerkt wordt dat voorliggende ontwikkeling voorziet in de vervanging van het op de risicokaart aangeduide kwetsbare object (woonverblijf).

5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.


Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of (zorg)woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

5.5.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving wordt gestreefd naar functiemenging of functiescheiding. Binnen de functiescheiding worden twee gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Gezien de ligging van het plangebied in de nabijheid van verschillende functies (wonen, maatschappelijk, gemengd en park) en de ligging aan de rand van het centrum van Almelo, kan het gebied aangemerkt worden als een 'gemengd gebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00071-BP31_0014.png"

5.5.3 Beoordeling
5.5.3.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Zoals reeds hiervoor genoemd wordt, dient bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De toekomstige functies binnen het plangebied worden op grond van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' aangemerkt als 'verpleeghuizen' (SBI-2008: 871) welke onder milieucategorie 2 valt.

Voor een dergelijke functie geldt een richtafstand van 10 meter en 30 meter voor respectievelijk de aspecten geur en geluid. In verband met de ligging in gemengd gebied, kunnen deze richtafstanden met één afstandmaat worden verlaagde naar 0 en 10 meter.

Ten opzichte van het beoogde woonzorgcomplex, betreffen de woningen de Franciscanessenhof 1-67, met een afstand van circa 15 meter, de meest nabij gelegen woningen. Er wordt aan de richtafstanden voldaan.

5.5.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. Het woonzorgcomplex betreft een milieugevoelige functie.

In voorliggend geval is het Theater Hof 88 de enige relevante nabij gelegen functie. Een dergelijke functie wordt op grond van de VNG-uitgave aangemerkt als 'Theaters, schouwburgen, concertgebouwen, evenementenhallen' (SBI-2008: 9004) welke onder milieucategorie 2 valt.

Zoals eerder is aangegeven, geldt voor deze milieucategorie in het 'gemengd gebied' een grootste richtafstand van 10 meter. De afstand van de uiterste situering van het theatergebouw en het beoogde woonzorgcomplex betreft circa 5 meter, waardoor niet aan de richtafstand wordt voldaan. Van de richtafstand mag echter gemotiveerd worden afgeweken. De feitelijke afstand (gevel theater tot beoogde gevel woonzorgcomplex) betreft circa 15 meter. Het is niet te verwachten dat het theatergebouw in de richting van het woonzorgcomplex zal uitbreiden, waarmee wel wordt voldaan aan de richtafstanden.

5.5.4 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het gewenste plan in het kader van milieuzonering in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.

5.6 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

Om te beoordelen of de ontwikkeling in het kader van flora en fauna uitvoerbaar is, heeft Natuurbank Overijssel een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 2. Hierna wordt samengevat ingegaan op de conclusies uit dit onderzoek.

5.6.1 Gebiedsbescherming
5.6.1.1 Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 9,5 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de ruime afstand tot het Natura 2000-gebied en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.

5.6.1.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Nederlands Natuurnetwerk (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het (NNN) is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied ligt niet in het NNN. De dichtstbijzijnde gronden aangemerkt als NNN zijn gelegen op circa 3 kilometer afstand van het plangebied. Gelet op de afstand tot het gebied en de aard en omvang van de ontwikkeling binnen het plangebied worden geen negatieve effecten verwacht. Een verdere toetsing aan het NNN is niet aan de orde.

5.6.2 Soortenbescherming

Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van sommige beschermde vogel-, amfibieën-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Deze soorten benutten het onderzoeksgebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er rust- en/of voortplantingslocaties, bezetten sommige amfibieënsoorten er een (winter)rustplaats, nestelen er vogels in de beplanting en bezetten vleermuizen een verblijfplaats in de spouw van het gebouw.

Van de vogelsoorten die in het plangebied nestelen zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd, niet de oude nesten of de nestplaats. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden.

Voor de grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden en verwonden’ en het ‘beschadigen en vernielen van (winter)rust- en voortplantingslocaties’ (of zijn niet beschermd zoals bruine rat, huismuis en mol). De functie van het plangebied als foerageergebied voor de in het plangebied voorkomende grondgebonden zoogdier-, amfibieën- en vogelsoorten is niet beschermd.

Vleermuizen bezetten mogelijk een verblijfplaats in de spouw van het gebouw. Nader onderzoek naar de functie van de bebouwing voor vleermuizen is vereist om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten inzichtelijk te krijgen. Indien alle begroeiing verwijderd wordt, dan wordt foerageergebied van vleermuizen aangetast. De betekenis van het plangebied als foerageergebied is echter dusdanig gering dat deze activiteit niet leidt tot wettelijke consequenties.

5.6.3 Conclusie

Er is geen sprake van negatieve effecten op Natura 2000-gebieden of het NNN. In het kader van de soortenbescherming dient nader te worden onderzocht of vleermuizen verblijven in de te slopen bebouwing. Voordat de bebouwing wordt gesloopt wordt dit nader onderzoek uitgevoerd en indien nodig wordt een ontheffing aangevraag.

5.7 Archeologie & cultuurhistorie

5.7.1 Archeologie
5.7.1.1 Algemeen

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.7.1.2 Beoordeling

In afbeelding 5.2 is een uitsnede van de archeologische verwachtingskaart opgenomen, met de rode belijning is het plangebied weergegeven. Op de archeologische verwachtingskaart ligt het plangebied grotendeels in een zone met een middelhoge archeologische verwachting in het stedelijk gebied, deels in een zone met een lage archeologische verwachting en deels binnen een attentiezone rond een historische boerderij. Binnen de attentiezone gelden de beleidsregels met betrekking tot een hoge archeologische verwachting.

Ter plaatse van gronden met een hoge, middelhoge en lage archeologische verwachtingswaarde geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen dieper dan 40 cm en respectievelijk bij plannen met een oppervlak van meer dan 2.500 m², 5.000 m² en 10 hectare.

De voorgenomen ontwikkeling vindt vrijwel geheel plaats binnen de middelhoge archeologische verwachtingszone. Het te bouwen oppervlak overschrijdt de 5.000 m² niet, waardoor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. In afbeelding 5.2 is een uitsnede van de archeologische verwachtingskaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00071-BP31_0015.png"

Afbeelding 5.2: Uitsnede van de archeologische verwachtingskaart (Bron: Gemeente Almelo)

5.7.2 Cultuurhistorie
5.7.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een ruimtelijk plan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.7.2.2 Beoordeling

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, binnen het plangebied zelf geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten. Ten westen van het plangebied, aan de Hofkampstraat 52, bevindt zich een voormalig rooms-katholiek ziekenhuis, de "St. Elisabeth" met ziekenhuiskapel en rusthuis "Canisius". De voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op dit rijksmonument. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderliggend plan.

5.7.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en dat de bestaande cultuurhistorische waarden van het landgoed worden versterkt.

5.8 Besluit milieueffectrapportage

5.8.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);

Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r., is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

5.8.2 Beoordeling
5.8.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Gezien de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Dit temeer omdat het plangebied op (zeer) ruime afstand van Natura 2000-gebied is gelegen en de ontwikkeling, ten aanzien van de huidige situatie, relatief beperkt van aard is. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk.

5.8.2.2 Programmatische Aanpak Stikstof (PAS)

Op 1 juli 2015 is de PAS in werking getreden. De PAS is een gezamenlijke, samenhangende aanpak van alle betrokken overheden op provinciaal en rijksniveau. De PAS bevat maatregelen die leiden tot een afname van stikstofdepositie en maatregelen die leiden tot een versterking van de natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden. Door deze maatregelen kunnen in en rondom de Natura 2000-gebieden nieuwe economische activiteiten, zoals bedrijfsuitbreidingen die stikstofdepositie veroorzaken, worden toegelaten.

Activiteiten met een waarde van minder dan 0,05 mol per hectare per jaar worden als verwaarloosbaar beschouwd; deze activiteiten hoeven niet te worden gemeld (ook al niet onder de ontwerp Regeling). Ook cumulatief beschouwd zorgen deze activiteiten voor geen effecten voor de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden, aldus de toelichting van de PAS. Aangezien ten aanzien van de huidige situatie het aantal wooneenheden afneemt, kan worden geconcludeerd dat sprake is van een activiteit die als verwaarloosbaar kan worden beschouwd. Nader onderzoek naar de stikstofdepositie is niet noodzakelijk.

5.8.2.3 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Dit bestemmingsplan voorziet in een directe eindbestemming 'Gemengd', en 'Verkeer' voor wat betreft de binnen het plangebied geplande ontwikkeling en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Als het plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit aangezien deze pas geldt bij 2.000 woningen of meer of een oppervlakte van 100 hectare of meer. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Indien hierbij de drempelwaarden uit de D-lijst voor deze activiteit (o.a. 2.000 of meer woningen of 100 hectare of meer) wordt vergeleken met de omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is, het aantal woonéénheden neemt als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling juist af.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de aan bod gekomen milieu- en omgevingsaspecten in dit hoofdstuk en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken.

5.8.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.9 Fysieke veiligheid

5.9.1 Inleiding

Het aspect fysieke veiligheid beoogt het beschermen van mens, dier en milieu tegen (de gevolgen van) ongevallen en rampen. Om de effecten van een incident zoveel mogelijk te beperken, is het belangrijk dat hulpverleningsdiensten op kunnen treden en dat burgers zich in veiligheid kunnen brengen. Het bestemmingsplan is op fysieke veiligheidsaspecten getoetst aan landelijke, regionale en gemeentelijke richtlijnen en/of regelgeving. Dit betreft de onderdelen:

  • bereikbaarheid;
  • opkomsttijd;
  • bluswatervoorziening;
  • zelfredzaamheid;
  • sirenedekking;
  • samenhang veiligheidsketen.

De hoofdtaken van de brandweer zijn onderverdeeld in schakels uit de veiligheidsketen. De schakels zijn:
Pro-actie; de schakel pro-actie gaat onder andere over de bluswatervoorziening, de bereikbaarheid en de sirenedekking.
Preventie; voor het aspect preventie geldt dat rekening moet worden gehouden met de bestaande wet- en regelgeving.
Preparatie; voor hulpdienstrelevante objecten is het wenselijk om deze op te nemen in de planvorming van de brandweer, zoals een bereikbaarheidskaart of een aanvalsplan.
Repressie; vanuit de repressieve dienst wordt ter plaatse bepaald hoe er wordt ingezet.
Nazorg; de taak nazorg heeft geen consequenties voor de ruimtelijke ordening.

Ondanks de gerealiseerde veiligheidsmaatregelen en -voorzieningen blijft er een restrisico waarbinnen incidenten plaats kunnen vinden.

5.9.2 Bereikbaarheid
5.9.2.1 Bereikbaarheid algemeen

Bij het bepalen of er een goede bereikbaarheid van de gebouwen via het openbare wegennet wordt het plangebied getoetst aan de handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid. Hierbij wordt beoordeeld of:

  • De wegen voldoen aan de specifieke afmetingen van brandweervoertuigen;
  • Een willekeurig adres binnen een verblijfsgebied in principe via een tweede onafhankelijke route bereikbaar is;
  • Of de verkeersaders aan de brandweervoertuigen een onbelemmerde doorgang bieden.
5.9.2.2 Beoordeling bereikbaarheid

Het plangebied is vanuit verschillende richtingen (Canisiushof en Franciscanessenhof) goed te bereiken. Er wordt op dit punt dan ook voldaan aan de handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid.

5.9.3 Opkomsttijd
5.9.3.1 Opkomsttijd algemeen

De opkomsttijd is de optelsom van de verwerkingstijd van de melding, de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd is daarbij de tijd tussen het alarmeren van de brandweer door de meldkamer en het tijdstip dat het voertuig de kazerne verlaat. De aanrijdtijd is de tijd die het eerste voertuig nodig heeft om van de kazerne naar het plaats incident te gaan. De opkomsttijd van de brandweer wordt als een belangrijk kwaliteitskenmerk van de brandweer beschouwd.

In het Besluit Veiligheidsregio's (BVR) zijn de opkomsttijden voor de brandweer vastgelegd en staan in onderstaande tabel beschreven.

Normtijd   Gebruiksfunctie  
5 minuten   Winkel met gesloten constructie (tijdens openingsuren), wonen boven winkel, cel  
6 minuten   Portiekwoningen/portiekflats, woning verminderd zelfredzamen  
8 minuten   Overige woningen, winkels, gezondheidszorg, onderwijs, kinderdagverblijf, logies  
10 minuten   Kantoor, (lichte)industrie, sport, overige ruimtes voor bijeenkomsten, overige gebruiksfuncties  

Daarnaast is het 'Dekkingsplan Brandweer Twente', dat onderdeel uitmaakt van het beleidsplan, vastgesteld.

5.9.3.2 Beoordeling opkomsttijd

Voor woningen voor verminderde zelfredzamen geldt een opkomsttijd van 6 minuten. Uit berekeningen blijkt dat de brandweer in theorie binnen deze norm ter plaatse kan zijn.

5.9.4 Bluswatervoorziening
5.9.4.1 Bluswatervoorziening algemeen

Voor een optimale bluswatervoorziening wordt onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen. Dit is van belang omdat de eisen voor de afstand, de capaciteit en de bereikbaarheid verschillend zijn. De basiskenmerken van deze drie modellen zijn:

  • De primaire bluswatervoorziening

Boven- of ondergrondse brandkranen die geplaatst zijn op het drinkwaterleidingnet.

  • De secundaire bluswatervoorziening

De secundaire bluswatervoorziening is in principe aanvullend op een primaire bluswatervoorziening. Een secundaire bluswatervoorziening kan bestaan uit geboorde putten, bluswaterriolen, vijvers e.d. of ondergrondse reservoirs. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 320 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 8 meter kunnen bereiken.

  • De tertiaire bluswatervoorziening

Bij de noodzakelijke inzet van grotere hoeveelheden water of gedurende langere tijd zijn de primaire en secundaire voorzieningen niet voldoende. Water wordt dan onttrokken uit bijvoorbeeld kanalen. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 2.500 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 50 meter kunnen bereiken.

5.9.4.2 Beoordeling bluswatervoorziening

Tijdens de beoordeling van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt beoordeeld of een brandweerkraan dient te worden geplaatst.

5.9.5 Zelfredzaamheid
5.9.5.1 Zelfredzaamheid algemeen

Voor de bestrijdbaarheid van een incident zijn onder andere de bereikbaarheid voor hulpdiensten, opkomsttijd en bluswatervoorziening van belang. Daarnaast speelt de zelfredzaamheid van burgers een rol.

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan hoofdzakelijk uit schuilen en vluchten. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. De ruimtelijke inrichting van het gebied kan op verschillende manieren inspelen op de zelfredzaamheid.

5.9.5.2 Beoordeling zelfredzaamheid

Voor het grootste gedeelte zijn de bewoners van het woonzorgcomplex beperkt zelfredzaam. Bij de inrichting van het plangebied is rekening gehouden met het creëren van voldoende vluchtroutes. De omgeving van het plangebied biedt voldoende mogelijkheden om uit te wijken in geval van calamiteiten. Opgemerkt wordt dat er een vluchtplan wordt opgesteld en dat ten allen tijde gekwalificeerd personeel aanwezig is om beperkt zelfredzame mensen te hulp te schieten.

5.9.6 Waarschuwings- en alarmeringssysteem
5.9.6.1 Sirenedekking algemeen

De sirene is een hulpmiddel van de overheid om mensen te kunnen waarschuwen voor acute gevaren. Dit is bijvoorbeeld het geval als er gevaarlijke stoffen vrijkomen bij een brand of ongeval. Op dat moment is het gevaarlijk om buiten te blijven waar men wordt blootgesteld aan het gevaar. De sirenes kunnen dan worden ingeschakeld. Voldoet het dekkingsgebied van de sirene niet, dan zal rond rondom de diverse risico-objecten middels alternatieven moeten worden gealarmeerd. Hierbij valt onder andere te denken aan:

  • sms berichten;
  • sirenewagens.
5.9.6.2 Beoordeling sirenedekking

Het plangebied valt binnen het dekkingsgebied van sirenes.

5.10 Duurzaamheid

5.10.1 Afhandeling hemelwater

In het plan wordt zoveel mogelijk regenwater dat op de terreinverharding en op de daken van de nieuwbouw valt, verzameld in een nieuw te leggen regenwaterriolering en wordt geïnfiltreerd in de bodem door middel van infiltratiekratten, zie ook paragraaf 6.2.3.

Hiermee hoeft schoon regenwater niet te worden gezuiverd en zal bij hevige regenbuien het vuilwaterriool zoveel mogelijk worden ontlast, waardoor er geen problemen met wateroverlast ontstaan.

5.10.2 Duurzame energie

Als alternatief op een traditionele gasgestookte installatie, zal warmte-koude opwekking voor verwarming en warmteopwekking voor warm water “gasloos” plaatsvinden door middel van een aantal centrale lucht-water warmtepompen en decentrale elektrische boilers. Er zal een variant worden onderzocht waarbij gewerkt kan gaan worden met een centrale WKO (warmte-koude opslag) en decentrale elektrische boilers.

Voor opwekking van een deel van het elektrisch vermogen worden PV-zonnepanelen toegepast. Een groot deel van het dakoppervlak wordt hiermee voorzien, mede om deze reden en vanwege de hoge aanleg/onderhoudskosten worden geen groendaken toegepast.

5.10.3 Conclusie

Zorgaccent draagt door de genoemde toepassingen actief bij aan het verduurzamen van het vastgoed en de omgeving.

Hoofdstuk 6 Waterparagraaf

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

6.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

6.1.4 Beleid waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem.
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.
6.1.5 Beleid gemeente Almelo
6.1.5.1 Waterplan Almelo

De gidsprincipes voor het waterplan Almelo en de visie zijn gebaseerd op principes uit de Vierde Nota waterhuishouding en de aanbevelingen van de Commissie Waterbeheer 21-ste eeuw, waarbij aanpak van de bron prevaleert boven ‘end-of-pipe’-maatregelen en de afwenteling van lokale problemen op (boven)regionale systemen zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het vasthouden van water verdient de voorkeur. Wanneer dit niet meer mogelijk is, wordt zoveel mogelijk water geborgen. Daarbij speelt de waterkwaliteit een belangrijke rol. Water van verschillende kwaliteit wordt zoveel mogelijk gescheiden. Wanneer ook berging niet meer mogelijk is, wordt het water ten slotte afgevoerd. In stedelijke in- of uitbreidingsgebieden dient zoveel mogelijk verhard oppervlak niet aangesloten te worden op de riolering. Een duurzame inrichting van het terrein moet zorgen voor het bewaken van de kwaliteit. Kortom, problemen met waterkwaliteit en –kwantiteit mogen niet worden afgewenteld en de ontwikkelingen mogen geen negatieve beïnvloeding van waterkwaliteit en –kwantiteit met zich meebrengen. Bij nieuwbouw dient grondwaterneutraal gebouwd te worden.

6.1.5.2 Verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016-2020

Het verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016 t/m 2020 (vGRP) geeft inzicht in de omvang, het functioneren en de kwaliteitstoestand van de voorzieningen waarmee de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor het afval-, hemel- en grondwater, en de bekostiging hiervan. Daarnaast heeft de gemeente Almelo ook nadrukkelijk oppervlaktewater als onderdeel van het beheer van het stedelijk water gemaakt.

Het vGRP beschrijft de beleidskaders en de bekostiging voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afval-, hemel- en grondwater en het beheer van het oppervlaktewater in de gemeente Almelo voor de periode 2016 t/m 2020, en geeft de visie op de gemeentelijke watertaken voor de lange termijn.

Om een strategie voor de komende planperiode op te kunnen stellen is een visie voor de lange termijn van belang. Eén van de belangrijkste voorwaarden is dat ook de gemeente Almelo moet anticiperen op de financiële omstandigheden en heeft te maken met bezuinigingsdoelstellingen.

Eén van de opgaven komt voort uit het Bestuursakkoord Water, dit betreft de opgave te komen tot minder meerkosten en zodoende minder stijging van de rioolheffing. Deze opgave voert de gemeente deels samen uit met Twents waternet en de conclusie is dat Almelo op koers ligt. Het kwaliteitskader voor de gemeentelijke watertaken bestaat uit vier onderdelen (stedelijk afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater). Deze onderdelen corresponderen met de drie zorgplichten van de gemeente, het vierde onderdeel 'oppervlaktewater' ziet de gemeente Almelo als integraal onderdeel van het stedelijk water. De gemeente is voor een groot gedeelte vrij op welke wijze en in welk tempo zij invulling wil geven aan haar zorgplichten.

Speerpunten voor de planperiode

De gekozen ambities voor het totale watersysteem (afval-, hemel- grond- en oppervlaktewater) kunnen in hoofdlijn worden samengevat in de volgende speerpunten:

  • Samen op met burgers en bedrijven.
  • Toekomstgericht en klimaatbestendig.
  • Een doelmatige aanpak.
  • De organisatie en de middelen op orde.
  • Een functionerend watersysteem.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsproces

De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'normale procedure' van de watertoets van toepassing is. Dit houdt in dat het waterschap dient te worden betrokken met de voorbereiding van dit bestemmingsplan.

Er heeft overleg met het waterschap plaatsgevonden, om de waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied te bespreken. Hierna volgen de waterhuishoudkundige aspecten die (deels) voort zijn gekomen uit het overleg met het waterschap.

6.2.3 Waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied

Algemeen

Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom van Almelo. De locatie bevindt zich niet binnen een grondwaterbeschermings- en waterwingebied. De voorgenomen ontwikkeling betreft geen risicovolle functie voor de grondwaterkwaliteit.

Grondwater

Binnen het plangebied zijn geen gevallen van grondwateroverlast bekend.

Oppervlaktewater

In de huidige situatie is geen oppervlaktewater aanwezig in het plangebied, er wordt geen oppervlaktewater gedempt. Voorliggend plan voorziet tevens niet in de aanleg van oppervlaktewater.

Hemelwater

De mogelijkheden voor de afhandeling van schoonhemelwater worden onderzocht. Het schoonhemelwater kan afgevoerd worden richting nabijgelegen oppervlaktewater of worden geïnfiltreerd op eigen terrein door middel van nader te bepalen infiltratievoorzieningen.

Afvalwater

Het afvalwater wordt afgevoerd naar het gemeentelijk rioleringsstelstel. Ten aanzien van de huidige situatie is in de gewenste situatie sprake van een afname van het aantal woonéénheden, waardoor van een toename van afvalwater geen sprake is.

Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  • 4. Overgangs- en slotregels.
7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze bouwhoogten, afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
  • Nadere eisen: burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan plaats en afmetingen van de bebouwing en ten aanzien van aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • Specifieke gebruiksregels: regels ten aanzien van strijdig gebruik en de voorwaardelijke verplichtingen;
  • Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels.
7.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

In dit artikel staat beschreven welk gebruik van gronden en bouwwerken in elk geval strijdig zijn met het bestemmingsplan.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In de artikel staat beschreven welke procedureregels in acht moeten worden genomen, wanneer er nadere eisen zijn gesteld die onderdeel uitmaken van de regels in dit bestemmingsplan.

In dit artikel staat beschreven welke regels er gelden voor het parkeren, laden en lossen.

7.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

'Gemengd' (Artikel 3)

Ter plaatse van het perceel waar het nieuw te bouwen woonzorgcomplex is beoogd, is de bestemming 'Gemengd' opgenomen. Gronden met deze bestemming zijn onder andere bedoeld voor persoonlijke dienstverlening, wonen (al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit), zorgwonen en zorginstellingen.

In de bouwregels is opgenomen dat hoofdgebouwen binnen een bouwvlak dienen te worden gebouwd. Op de verbeelding is aangegeven dat de bebouwing ter plaatse maximaal 14 en 10 meter mag bedragen. Voor bijbehorende bouwwerken geldt dat deze enkel ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd met een maximale goot- en bouwhoogte van 3,30 meter. De gezamenlijke oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak is afhankelijk van de omvang van het perceel, en loopt uiteen van 75 m² tot 125 m². Tot slot gelden voor overige bouwwerken tevens bepaalde bouwhoogtes.

'Verkeer' (Artikel 4)

De gronden ter plaatse van de beoogde parkeerplaatsen zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer'. Binnen deze bestemming zijn onder andere wegen, straten, voet- en fietspaden, groen- en speelvoorzieningen en parkeervoorzieningen toegestaan.

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouw met uitzondering van nutsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 3 meter en een maximale inhoud van 36 m³. Daarnaast gelden een aantal maatvoeringseisen voor overige bouwwerken.

'Waarde - Archeologische verwachting hoog' & 'Waarde - Archeologische verwachting middelhoog' (Artikel 5 en 6)

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting hoog' en 'Waarde - Archeologische verwachting middelhoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten beperken zich tot de ambtelijke kosten welke verbonden zijn aan het voeren van de planologisch procedure en worden verhaald middels de legesverordening. Eventuele planschade wordt afgewenteld middels een planschadeovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a geen exploitatieplan nodig.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en zienswijze

9.1 Vooroverleg

9.1.1 Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 Bro heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. De provincie Overijssel heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en een zogenoemde 'Uitzonderingenlijst vooroverleg ruimtelijke plannen' opgesteld. In dit geval valt het plan onder lijst A, plannen in het bestaande stedelijk gebied, punt 1 en 2:

1. Woningbouwplannen

Plannen/projectbesluiten voor woningbouw met minder dan 7 woningen met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen in lijn met de provincie gemaakte woonafspraken.

2. Bijzondere doeleinden

Plannen/projectbesluiten voor lokale educatieve, sociale en/of medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve en welzijnsvoorzieningen alsmede overige maatschappelijke voorzieningen met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen.

Ten aanzien van de huidige situatie is sprake van een afname van het aantal wooneenheden (in combinatie met zorg). Doordat de ontwikkeling daarmee past binnen de in de uitzonderingenlijst opgenomen gevallen, wordt afgezien van vooroverleg met de provincie Overijssel.

9.1.3 Waterschap Vechtstromen

De watertoets heeft plaats gevonden op de website www.dewatertoets.nl. Deze toets resulteerde in een normale procedure. Er heeft overleg plaatsgevonden met het waterschap. Aan de hand hiervan zijn de waterhuishoudkundige aspecten (globaal) bepaald.

9.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In voorliggend geval wordt er, gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 13 juni 2018 tot en met 24 juli 2018 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een aantal zienswijzen ingediend. Eén van de zienswijzen heeft geresulteerd in een aanpassing van het bestemmingsplan.

De zienswijze had betrekking op de bouwhoogte van het woonzorgcomplex. In het ontwerpbestemmingsplan was voor het gehele woonzorgcomplex een bouwhoogte van 14 meter opgenomen. Binnen deze bouwhoogte passen vier bouwlagen. Een deel van het woonzorgcomplex zal echter beschikken over drie bouwlagen. Voor dit deel van het woonzorgcomplex is, door middel van een aanduiding op de verbeelding, de toegestane bouwhoogte gewijzigd naar maximaal 10 meter.

Voor het overige zijn er planologisch gezien geen aanpassingen doorgevoerd in het bestemmingsplan, wel heeft een zienswijze geresulteerd in een aanpassing van de inrichting van de parkeerplaatsen langs de Franciscanessenhof. Omwille van het behoud van groen, worden de parkeerplaatsen zodanig gepositioneerd, dat de vier bomen ter hoogte van de monumentale muur blijven behouden.