direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hoitink_locatie
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0141.00062-BP31

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de zuidzijde van de dorpskern Bornerbroek ligt een braakliggend stuk grond. Met de sloop van de voormalige horecagelegenheid (restaurant en zalencentrum Hoitink) in 2008 zijn de gronden binnen het plangebied onbebouwd. Dit bekende "Hoitink-terrein" is opgenomen in de Dorpsvisie Bornerbroek 2016-2025 als te ontwikkelen woonlocatie. Met onderhavig plan wordt hier invulling aan gegeven.

1.2 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Hoitink_locatie" bestaat uit de volgende stukken:

  • a. regels;
  • b. verbeelding;
  • c. bijlagen bij de toelichting;

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In de regels zijn voorschriften opgenomen die noodzakelijk worden geacht voor een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting vergezelt het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven. De volgende bijlagen behoren bij deze toelichting:

  • a. Akoestisch onderzoek
  • b. Verkennend bodemonderzoek
  • c. Verkennend natuuronderzoek
  • d. Inventariserend booronderzoek archeologie

1.3 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt in het dorp Bornerbroek, ten zuiden van de Entersestraat, tussen de Lange Voort en de Lohuisstraat in. Bornerbroek ligt ten zuiden van de stad Almelo en ten noorden van de Rijksweg A1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00062-BP31_0001.png"

Afbeelding 1.1: Ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00062-BP31_0002.jpg"

Afbeelding 1.2: Begrenzing plangebied (bron: cyclomedia.com)

1.4 Huidige planologische situatie

Voor het plangebied geldt, tot het van rechtskracht worden van het onderhavige bestemmingsplan, het bestemmingsplan Zuid Bornerbroek. Het bestemmingsplan is op 9 maart 2009 door de gemeenteraad vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00062-BP31_0003.jpg" Afbeelding 1.3: Uitsnede verbeelding geldende bestemmingsplan Zuid Bornerbroek (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De gronden hebben de bestemmingen:

  • gemengd, met functieaanduiding 'horeca';
  • agrarisch, met functieaanduiding 'paardenstal'.

De beoogde ontwikkeling van 16 appartementen en 10 grondgebonden woningen is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. De appartementen en woningen zijn voor zowel het gebruik als het bouwen strijdig.

1.5 Leeswijzer

De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:

In hoofdstuk 1 wordt ingegaan op de onderdelen waaruit dit bestemmingsplan bestaat, de ligging en begrenzing van het plangebied en de huidige bestemmingsplannen die nu gelden. Hieruit blijkt het kader waarbinnen dit bestemmingsplan is opgesteld.

In het tweede hoofdstuk wordt de huidige situatie van het gebied beschreven (functionele, stedenbouwkundige en verkeersstructuur) en in hoofdstuk 3 de toekomstige situatie. Dit wordt aangevuld met het beleid dat, voor zover van toepassing, voor (onder andere) Bornerbroek al is opgesteld (hoofdstuk 4). In hoofdstuk 5 wordt de milieusituatie besproken. Hoofdstuk 6 bevat de waterparagraaf. In hoofdstuk 7 staat hoe de uitgangspunten van de toekomstige situatie zijn vertaald in de juridisch bindende plantekst en verbeelding.

In hoofdstuk 8 staat de financiële verantwoording van het plan en hoofdstuk 9 geeft de wijze van en resultaten omtrent de inspraak.

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

2.1 Functionele structuur

Het dorp Bornerbroek heeft een lange ontstaansgeschiedenis die begint in de 14e eeuw. Echter, pas in de 20e eeuw is Bornerbroek uitgegroeid van een paar losse huizen tot een dorp. Als gevolg van een gemeentelijke herindeling behoort het dorp sinds 2001 bij de gemeente Almelo.

Bornerbroek is een kerkdorp met een radiale structuur. Vanuit diverse richtingen komen lintbebouwde wegen in het dorp samen. De Pastoor Ossestraat, de Bornsestraat, de Entersestraat en de Lohuisstraat komen allemaal uit op de verkeersrotonde, direct grenzend aan het plangebied (zie afbeelding 2.2). De rotonde vormt daarmee het kruispunt van de noord-zuid verbinding met de oost-west verbinding. Hiermee zijn de omliggende grotere plaatsen als Almelo, Delden, Rijssen en Borne te bereiken. Maar ook het buitengebied is door middel van deze en andere wegen goed verbonden met Bornerbroek. Op het centrale kruispunt waar de meeste wegen bij elkaar komen is de roomskatholieke Sint Stephanuskerk gevestigd. Dit kruispunt is nog steeds het centrum van Bornerbroek. De bebouwing langs de linten kent op dit kruispunt de meeste variatie. Zo zijn hier de grotere gebouwen gelegen waarin ook andere functies dan wonen zijn gevestigd.

Recent is het centrale punt in Bornerbroek, het dorpsplein, opnieuw ingericht waarbij tevens het plantsoen aan de noordzijde grenzend aan het plangebied heringericht is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00062-BP31_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00062-BP31_0005.png"

Afbeelding 2.1: Tekening en foto herinrichting dorpsplein en plantsoen

Naast de aanwezige lintbebouwing hebben er in de loop der jaren enkele uitbreidingen, met name woningbouw, plaatsgevonden. Deze zijn doorgaans aan de achterzijde van één of meerdere linten gebouwd. In tegenstelling tot de lintbebouwing zijn deze gebieden in de meeste gevallen planmatig van opzet en kennen derhalve een andere karakteristiek.

Aan de noordzijde van de Lange Voort zijn enkele bedrijven gevestigd, grenzend aan het agrarisch gebied. Voor diverse bedrijven is inmiddels een mogelijkheid ontstaan om de bedrijfsbebouwing om te zetten in woningbouw. Aande noordzijde van de rotonde was vroeger de Rabobank gevestigd. Sinds circa 2010 is dit pand niet meer aanwezig en wacht deze locatie op een nieuwe invulling.

Aan zowel de Lange Voort als de Lohuisstraat zijn naast woningen de volgende functies aanwezig:

  • Bistro Le Primeur: Lohuisstraat 1 (aangrenzend worden 6 appartementen gerealiseerd);
  • Car care Twente, Lange Voort 2;
  • De Bodger Exclusief: Lange Voort 6.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00062-BP31_0006.png"

Afbeelding 2.2: Luchtfoto (bron: google.nl)

2.2 Stedenbouwkundige opzet

Het plangebied is meer dan 10 jaar geleden in gebruik geweest voor een horecagelegenheid. Op de locatie was restaurant en zalencentrum Hoitink gevestigd. Ter plaatse van het plangebied was een éénlaags gebouw en een parkeerterrein aanwezig. In 2008 is de destijds aanwezig bebouwing in het plangebied gesloopt. Het plangebied is op dit moment volledig onbebouwd. De gronden zijn in gebruik als grasland. Aan de zijde van de rotonde is een plantsoen ingericht, dit blijft in de toekomstige situatie behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00062-BP31_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00062-BP31_0008.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00062-BP31_0009.jpg"

Afbeelding 2.2: Voormalige en huidig gebruik plangebied (november 2017, bron: cyclomedia.nl)

2.3 Verkeersstructuur

Ontsluitingsstructuur en verkeersregime

Zoals hiervoor beschreven (zie paragraaf 2.1), is de radiale wegenstructuur bepalend voor de ontwikkeling van Bornerbroek. Alle wegen voor autoverkeer komen op de rotonde samen.

Fiets

Vrijwel langs alle wegen in Bornerbroek zijn fietscongestiestroken aanwezig. Uitzondering hierop is de Lohuisstraat (de provinciale weg, de N 741): daar zijn aan beide kanten van de weg een vrijliggend fietspad aanwezig. De Lange Voort is een éénbaans weg, zonder fietsstroken of vrijliggende fietspaden.

Openbaar vervoer

Ter hoogte van het plangebied is aan de Lohuisstraat een bushalte aanwezig. Hier stopt bus 66, die van Delden naar Oldenzaal rijdt.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt invulling gegeven aan de vraag naar woningen in Bornerbroek. Deze vraag richt zich met name op starters en senioren. Het plangebied betreft een inbreidingslocatie grenzend aan de dorpskern en de voorzieningen van Bornerbroek.

3.1 Stedenbouwkundige opzet

De ontwikkeling voorziet van een braakliggend terrein herontwikkelen naar een woongebied met 10 grondgebonden woningen en 16 appartementen.

Onderstaand is een stedenbouwkundig ontwerp van de nieuwe situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00062-BP31_0010.jpg"

Afbeelding 3.1: Ontwerp toekomstige situatie Hoitink locatie (bron: Wessels Rijssen)

Middels de Lange Voort zijn als eerste de drie 2-onder-1-kap woningen en vier rijwoningen gesitueerd. Aan de oostzijde van het plangebied, grenzend aan de Lohuisstraat zijn de 16 appartementen gesitueerd. In eerdere planstudies waren geen appartementen voorzien maar enkel grondgebonden woningen. Mede op verzoek van de Dorpsraad is het ontwerp aangepast ten behoeve van appartementen.

De erfafscheidingen van de woonpercelen grenzend aan de Lange Voort (en de parkeerplaatsen langs deze weg) worden voorzien van groenblijvende beplanting zoals hedera. De hoogte van deze erfafscheiding bedraagt maximaal 1 meter vóór de voorgevel van de woningen en maximaal 2 meter achter de voorgevel. In bijlage 6 is dit schematisch weergegeven.

 

In navolgende afbeeldingen wordt een impressie van de grondgebonden woningen weergegeven. Zowel de grondgebonden woningen als de appartementen bestaan uit drie bouwlagen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00062-BP31_0011.jpg"

Afbeelding 3.2: Impressie 2-onder-1 kap woningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00062-BP31_0012.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00062-BP31_0013.jpg"

Afbeeldilng 3.3: Impressie rijwoningen

3.2 Verkeersstructuur

Ontsluiting

Het plangebied krijgt aansluiting op de bestaande wegenstructuur van Bornerbroek. De ontsluiting van het plangebied zal middels de Lange Voort plaatsvinden, welke afgewikkeld wordt naar de Entersestraat. De Entersestraat sluit aan op de rotonde, het kruispunt van de noord-zuid verbinding met de oost-west verbinding. Het plangebied wordt daarmee aangesloten op de bestaande infrastructuur.

Parkeren

Conform de vigerende CROW-parkeercijfers is er voor het plangebied uitgegaan van de volgende ligging van het plangebied: matig stedelijk en schil centrum. Daarmee dienen voor de volgende type woningen de volgende parkeerplaatsen gerealiseerd te worden:

  • Voor koop, twee-onder-een-kap woningen geldt een parkeernorm van maximaal 2,2 parkeerplaatsen per woning. Totaal moeten er voor de twee-onder-een-kap woningen 13,2 (6 x 2,2) parkeerplaatsen gerealiseerd worden.
  • Voor koop, tussen/hoek woningen geldt een parkeernorm van maximaal 2,1 parkeerplaatsen per woning. Totaal moeten er voor de tussen/hoek woningen 8,4 (4 x 2,1) parkeerplaatsen gerealiseerd worden.
  • De appartementen zijn ingeschaald als koop, etage, midden. Hiervoor geldt een parkeernorm van maximaal 2 parkeerplaatsen per appartement. Totaal moeten er voor de appartementen 32 (16 x 2) parkeerplaatsen gerealiseerd worden.

In het plangebied moeten 54 (13,2 + 8,4 + 32) parkeerplaatsen gerealiseerd worden om aan de parkeernorm te voldoen.

Deze parkeerplaatsen worden als volgt gesitueerd:

  • Bij de twee-onder-een-kap woningen 2 parkeerplaatsen per woning op eigen terrein: in totaal 12 parkeerplaatsen
  • Bij één hoekwoning 1 parkeerplaats op eigen terrein
  • Voor het appartementencomplex 5 parkeerplaatsen
  • Ten oosten en zuiden van de rijwoningen 18 parkeerplaatsen
  • Aan de straatzijde, aan de Lange Voort 16 parkeerplaatsen

In het plangebied worden daarmee 53 parkeerplaatsen gerealiseerd. Bij het bepalen van de parkeernorm voor nieuwbouw hanteert de gemeente Almelo altijd de maximale rekenkundige variant die het kennisinstituut CROW opstelt in het handboek ASVV (Aanbevelingen Stedelijke Verkeers- en Vervoersvoorzieningen). Dat biedt dan in principe altijd nog ruimte om de norm iets naar beneden bij te stellen, mits dat gemotiveerd wordt.

Voor alle woningtypes in dit plan (koop-2kappers, koop-tussen/hoek en appartement/etage-middenklasse) geldt dat het verschil tussen de minimale en de maximale norm 0,8 parkeerplaats per woning is. Dat betekent feitelijk dat het verlies van 1 parkeerplek op een berekende behoefte van 54 (53,6) plekken er op neer komt dat er voor slechts één willekeurige woning niet de maximale norm, maar de minimale norm, toegepast wordt. Dit is voor de gemeente aanvaardbaar en zal niet leiden tot parkeerproblematiek in de omgeving van het plangebied.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaat boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het rijk over aan de provincies en gemeenten.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluit mogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

Conclusie

In en rond het plangebied spelen geen ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang.

4.1.3 Ladder van duurzame verstedelijking

In het Bro, artikel 3.1.6., tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Voor overige stedelijke functies wordt gesteld, dat voor andere stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 onder i van het Bro in de vorm van een terrein 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. Bestaat de andere stedelijke ontwikkeling uit de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2.

Behoefte

Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van overprogrammering en de negatieve ruimtelijke gevolgen van leegstand. Ligt een plangebied in bestaand stedelijk gebied (bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur) en voorziet de stedelijke ontwikkeling in een behoefte dan wordt voldaan aan de Ladder.

In het geval in het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, bevat de toelichting een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. De motivering van de behoefte aan die ontwikkeling dient in het licht te worden geplaatst van een goede ruimtelijke ordening en dient zich te richten tot het motiveren van de behoefte aan die ontwikkeling met het oog op het tegengaan van ongewenste leegstand en het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik. Indien het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat de toelichting aanvullend op de beschrijving van de behoefte en het resultaat van het nodige overleg, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien.

Conclusie
Onderhavig plan voorziet in de realisatie van 16 appartementen en 10 grondgebonden woningen, een nieuwe stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Daarmee wordt voorzien in de gemeentelijke vraag naar woningen. De gemeente Almelo heeft in het kader van het woningbouwprogramma de actuele behoefte, in samenwerking met provincie en de regio, reeds in beeld gebracht. In de volgende hoofdstukken komt naar voren dat er behoefte is aan de voorgenomen ontwikkeling en dat deze bijdraagt aan een goede ruimtelijke ordening.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de principes/rode draden bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur. Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het natuurwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem en het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het inpassen van nieuwe initiatieven en zorgvuldig inpassen heeft als doel om de samenhang in en identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities. De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over diverse instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.


Generieke beleidskeuzes

Het provinciale Uitvoeringsmodel begint met de vraag of er wel een maatschappelijke opgave is op de gekozen locatie. Daarbij kan onderscheid gemaakt worden tussen generieke beleidskeuzes die voor heel Overijssel gelden (de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking) en gebiedsspecifieke beleidskeuzes die op voorhand bepaalde ontwikkelingen uitsluiten in een bepaald gebied.

Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” wordt opgemerkt dat sprake is van een binnenstedelijke woningbouwontwikkeling. Hierdoor zijn met name artikel 2.1.3 (zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) en artikel 2.2.2. (realisatie nieuwe woningen) van de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Op de artikelen zal hierna nader worden ingegaan.

Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

De sturing op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik krijgt invulling door nieuwe stedelijke ontwikkelingen altijd eerst te zoeken binnen bestaand bebouwd gebied, voordat een claim gelegd mag worden op de Groene Omgeving.

Het plangebied was ruim 10 jaar geleden voorzien van bebouwing. In 2008 is deze bebouwing in het plangebied gesloopt. Onderhavig plan voorziet in een verdichting van het bestaand stedelijk gebied, van een ruimtebeslag op de Groene Omgeving is dan ook geenszins sprake. Met onderhavig plan wordt gevolg gegeven aan de vraag om woningbouw te plegen voor woningzoekenden van en nabij het dorp Bornerbroek.

Realisatie nieuwe woningen

Zoals uit artikel 2.2.2 van de omgevingsverordening blijkt mogen bestemmingsplannen enkel voorzien in nieuwe woningen indien de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw en past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Op 3 juli 2012 is de Woonvisie Almelo 2020 vastgesteld door de gemeenteraad van Almelo. Deze woonvisie is opgesteld in samenspraak met de lokale woningbouwcorporaties en is afgestemd met de buurgemeenten. Vervolgens hebben de Twentse gemeenten en de provincie Overijssel afspraken met elkaar gemaakt over het gemeentelijke en provinciaal woonbeleid. Dit is vastgelegd in de Bestuursovereenkomst woonafspraken Twente 2016 - 2020 die 29 januari 2016 is getekend. In de navolgende paragrafen (regionaal en gemeentelijk beleid) worden de woonvisie en woonafspraken besproken, waaruit blijkt dat er behoefte is aan onderhavig plan.

Ontwikkelingsperspectieven

In het kader van het sturen op ruimtelijke kwaliteit wordt de gemeenteraden gevraagd om in hun onderbouwing in te gaan op het ontwikkelingsperspectief dat voor het betreffende gebied van toepassing is. De provincie heeft in zes ontwikkelingsperspectieven op hoofdlijnen haar beleidsambities neergelegd ten aanzien van de sociaal-economische en maatschappelijke ontwikkelingen die leiden tot claims op de fysieke leefomgeving.

Het plangebied ligt binnen het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. Het perspectief voor deze gebieden luidt als volgt: De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

De plannen voor het realiseren van 16 appartementen en 10 grondgebonden woningen levert geen belemmeringen op voor overige functies in de omgeving. De plannen voorzien in de lokale behoefte aan wonen en geven invulling aan uitbreiding in een gemengd milieu, centraal gelegen in de kern Bornerbroek. De grondgebonden woningen en appartementen worden gasloos gebouwd.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De natuurlijke laag en de laag van het agrarisch cultuurlandschap kunnen in dit geval buiten beschouwing blijven aangezien de kenmerken van deze lagen, door verstedelijking, niet meer voorkomen in het plangebied. Daarnaast wordt de lust- en leisurelaag buiten beschouwing gelaten omdat er geen kenmerken of elementen vanuit deze laag op het plangebied van toepassing zijn.

De stedelijke laag 'Woonwijken 1955-nu'

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken,wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Lokaal zijn kleine eenheden die afwijken van het systeem, zoals ‘goudkustjes’ aan de rand van de wijk. Steeds is sprake van een afgeronde eenheid met duidelijke in- en uitgangen en kunst in de openbare ruimte. Er is aandacht voor de aansluiting op de binnenstad en het hoofdwegennetwerk, maar vaak minder op fietsaansluitingen naar het buitengebied. Soms zijn herkenbare relicten van het oude cultuurlandschap (zoals boerderijen, (zand)wegen of beplantingsstructuren) opgenomen in de wijken.

Het onderhavige plan geeft verdere invulling aan de kenmerken die geformuleerd zijn voor het gebiedstype 'woonwijken 1955 - nu'. Door middel van het onderhavige plan wordt invulling gegeven aan uitbreiding van de functie wonen binnen de bestaande kern van Bornerbroek. Het plan wordt daarnaast goed aangesloten op de bestaande hoofdwegennetwerk in Bornerbroek. Het voornemen is passend binnen het kenmerk 'woonwijken 1955 - nu'.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Regonale Woning Programmering Twente en Bestuursovereenkomst woonafspraken Twente 2016 - 2020

Gemeenten en provincie hebben in 2014 de Regionale Woonvisie Twente vastgesteld, waarin de gezamenlijke ambities staan benoemd, en een visie op wonen voor de regio is bepaald. De regionale woonvisies vormen de basis en vertrekpunt voor de woonafspraken. De thema's van de woonafspraken zijn:

  • 1. doelgroepen (waaronder statushouders);
  • 2. wonen & zorg;
  • 3. stedelijke vernieuwing;
  • 4. bestaande woningvoorraad (waaronder verduurzaming);
  • 5. programmeren en zuinig ruimtegebruik (met name het terugdringen van overcapaciteit).

De woonafspraken hebben tot doel intenties vast te leggen en afspraken te maken tussen gemeenten en provincie over deze thema's. Dit om te zorgen voor een goede ruimtelijke ordening en samen op zoek te gaan naar innovatieve oplossingen en mogelijkheden voor een evenwichtige woningmarkt.

De provincie Overijssel heeft met gemeenten nieuwe afspraken vastgelegd over wonen voor de periode 2016-2020 (hierna: woonafspraken). De woonafspraken helpen om te zorgen voor gerichte en wederzijdse inzet van provincie en gemeenten ten aanzien van de woningmarkt. De overeenkomst zijn op 29 januari 2016 door de provincie en gemeenten in Twente ondertekend.

Gemeenten in Overijssel maken maximaal 100% van de gemeentelijke vraag voor de komende 10 jaar naar woningen beschikbaar in harde plannen. De provincie borgt dit. Door te programmeren voor de eigen behoefte zorgen gemeenten ervoor dat er geen overaanbod in harde plannen ontstaat op de (regionale) woningmarkt. Hierdoor gaat er in principe geen extra aanzuigende werking uit naar huishoudens uit andere gemeenten. Daarbij zijn migratiecijfers verwerkt in de huishoudensprognose en daarmee ook de regionale behoefte.

Gemeenten die over een 'historische' harde bestemmingsplancapaciteit beschikken van meer dan 100% van de woningvraag, brengen het overaanbod met maximale voortvarendheid terug (maximaal 3 jaar vanaf januari 2016). De provincie ziet hierop toe. Verder borgt de provincie met de verordening dat gemeenten met overprogrammering uitwerkingsplichten niet kunnen benutten. Hiermee worden buurgemeenten beschermd tegen negatieve effecten van overprogrammering bij buurgemeenten.

In het Regionaal Woning Programmering Twente (geactualiseerde versie april 2017) zijn afspraken vastgelegd waarin gemeenten in Twente zich moeten houden. Zo zijn vraag en aanbod voor de regio in kaart gebracht op basis van dezelfde uitgangspunten en afspraken gemaakt over programmering en afstemming van woonplannen.

Afgesproken is dat gemeenten woningbouwplannen binnen stedelijk gebied waarbij tenminste 25 woningen worden gerealiseerd, afstemmen met gemeenten in de regio. Er is sprake van regionale afstemming indien de gemeenten de mogelijkheid geboden is om mee te denken over het woonplan. Bij het vastleggen van de woonafspraken is geconstateerd dat de woningmarkten in Twente overwegend lokaal zijn.

In de gemeente Almelo is sprake van een kwantitatieve actuele behoefte van 1.765 - 2.090 woningen voor de periode 2017 t/m 2026. Hiertoe komen we door de vraag op basis van actuele huishoudensprognose te confronteren met het aanbod in harde plannen (directe bouwtitels, uitwerkingsplichten en wijzigingsbevoegdheden).

  • Woningvraag voor gemeente Almelo bedraagt 1.765 - 2.090 woningen.
  • Aanbod in harde plannen goed voor 1.775 woningen.
  • De resterende actuele behoefte die hieruit volgt is 315 woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00062-BP31_0014.png"

Woningbehoefte (bron: Regionale woonprogrammering Twente, actualisatie 2017)

Onderhavig plan voorziet in de realisatie van 16 appartementen en 10 grondgebonden woningen, een nieuwe stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Daarmee wordt voorzien in de gemeentelijke vraag naar woningen. Met onderhavig plan wordt een deel van de woningbehoefte tot 2026 ingevuld.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Structuurplan Almelo, Symbiose tussen stad en land

Het Structuurplan Almelo is op 6 maart 2003 door de gemeenteraad van Almelo vastgesteld (nadien partieel herzien). Het structuurplan geeft een visie op de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van Almelo. De ruimtelijke hoofdstructuur van Almelo wordt gekenmerkt door vier groene lobben die vanuit het omliggende buitengebied tot aan de rand van het stadscentrum reiken. Het ruimtelijke beleid is gericht op het behoud van de lobbenstructuur. Binnen deze structuur moet worden gezocht naar de nodige uitbreidingsruimte voor stedelijke functies. Het plangebied is gelegen in een gebied dat is aangemerkt als 'Wonen bestaand'. Er zijn verder geen bijzonderheden opgenomen voor deze specifieke locatie. Aangezien de ontwikkeling puur woningbouw betreft, is deze in overeenstemming met het structuurplan.

4.4.2 Masterplan Almelo

Het Masterplan geeft de ontwikkeling van Almelo aan tot het jaar 2030. Almelo wil met het Masterplan onder meer jongeren, hoger opgeleiden en gezinnen aan de stad binden. Daarnaast heeft het plan als doel de regionale positie van Almelo als centrumstad te versterken en de voorzieningen in de stad te verbeteren. Deze ambities krijgen de komende jaren concreet vorm in de verschillende projecten en plannen die voortkomen uit het Masterplan. Een vernieuwing van de binnenstad levert meer sfeer en gezelligheid op en een toename van het winkelbezoek. Met het creëren van verschillende nieuwe woonmilieus wil Almelo tegemoet komen aan de verschillende wensen op de woningmarkt. Het aanpassen van de wegenstructuur zorgt ervoor dat Almelo beter en makkelijker toegankelijk wordt. Het Masterplan bestaat uit vijf opgaven. Deze opgaven zijn per stadsdeel en per thema verder uitgewerkt. Het plangebied is niet gelegen in stadsdeel die specifiek is benoemd en valt ook niet onder een van de kernprojecten.

De onderhavige ontwikkeling is dusdanig kleinschalig dat het masterplan Almelo zich hier niet over uitlaat. Voor de kern Bornerbroek is opgenomen dat er kleinschalige ontwikkelingen bij de kern en in de omgeving zullen plaatsvinden. Verder wordt aangegeven dat binnen de wijken sprake dient te zijn van een gevarieerde opbouw en plufirormiteit.

Dit bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van 16 appartementen en 10 grondgebonden woningen in de dorpskern van Bornerbroek, een kleinschalige ontwikkeling in de kern van Bornerbroek. Geconcludeerd wordt de ontwikkeling geen belemmering vormt voor de beleidskaders zoals opgenomen in het Masterplan Almelo.

4.4.3 Woonvisie Almelo 2020

Op 3 juli 2012 is de nieuwe Woonvisie Almelo 2020 vastgesteld door de gemeenteraad van Almelo. Deze woonvisie is opgesteld in samenspraak met de lokale woningbouwcoöperaties. Sinds de vaststelling van de vorige woonvisie in 2006 is er veel veranderd. Hierbij valt te denken aan de economische neergang, vergrijzing en individualisering. Deze veranderingen hebben hen weerslag op de woningmarkt in Almelo en zijn de aanleiding voor de ontwikkeling van een nieuwe woonvisie.

Het aantal inwoners in Almelo zal nog groeien, in een omgeving die niet meer groeit. De uitbreiding van het woonaanbod is in Almelo, net als in de andere gemeenten van de Netwerkstad, niet heel groot maar wel nodig om aan de huishoudengroei tegemoet te komen. Almelo huisvest ten opzichte van omliggende gemeenten relatief meer mensen met een laag inkomen. In sociaal opzicht staat Almelo er minder goed, minder veerkrachtig voor dan de gemeente wenselijk vindt. Ook in ruimtelijk opzicht moet Almelo een inhaalslag maken. De binnenstad bruist nu niet: er zijn lege plekken en over het voorzieningenniveau zijn velen niet tevreden. Almelo omvat geen 'compleet' palet aan woonmilieus: het ontbreekt aan aantrekkelijk wonen in de binnenstad en aan suburbane woonmilieus. Daarbij zijn sommige wijken kwetsbaar, door fysieke veroudering en omdat het aanbod niet meer voldoet aan de wensen.

Het doel is in 2020 Almelo een aantrekkelijke centrumgemeente te laten zijn waar het prettig leven is en goed toeven. Om dit te kunnen bereiken heeft Almelo zichzelf een drietal verander-opgaven gesteld:

  • 1. Woonconsument centraal: Almelo wil zich onderscheiden als dé stad waar de woonconsument zelf kan bepalen hoe hij wil wonen en ook de ruimte heeft om die gewenste woonsituatie vorm te geven;
  • 2. Duurzamere stad: Almelo wil zich onderscheiden als duurzame stad. Onder duurzaam verstaat Almelo niet alleen een schoon milieu maar ook een veilige, leefbare, toegankelijke en toekomstbestendige stad.
  • 3. Betere sociaaleconomische balans: Almelo streeft naar een betere sociaal economische balans dan nu het geval is, door perspectief te bieden aan de inwoners zelf en door het binden van midden en hogere inkomens.

Voor Almelo zijn meerdere prognoses beschikbaar op basis waarvan de toekomstige bevolkingsaantallen, de omvang van de woningvoorraad en het aantal huishoudens kunnen worden ingeschat. Uit prognoses blijkt dat er een structurele behoefte is aan meer woningen in Almelo. Gezien de verwachte ontwikkelingen en behoeften streeft Almelo naar 75.000 inwoners in 2020. Dat is een reële verwachting voor de lange termijn, passend bij de prognoses voor een gezonde woningmarkt, en sluit aan bij de verwachtingen van de provincie.

De realisatie van deze structurele opgave wordt door de conjunctuur danig beïnvloed. Idealiter, in het licht van de bevindingen en uitspraken gedaan in deze woonvisie, worden er per jaar dan zo'n 200 tot 225 woningen netto toegevoegd aan de voorraad. Door de economische crisis en de daarmee gepaard gaande stagnatie op de woningmarkt is dit aantal de afgelopen jaren niet gehaald. Nu de markt weer aantrekt, is de vraag naar woningen weer gestegen. De woonvisie heeft daarom voor een flexibel woningbouwprogramma gekozen.

De ontwikkeling voorziet in de toevoegen van 16 appartementen en 10 grondgebonden woningen in Bornerbroek. Hiermee wordt voldaan aan de uitgangspunten van de woonvisie, namelijk een aantrekkelijke centrumgemeente te zijn, door ook vestigingsmogelijkheden voor een specifieke doelgroep bij een dorpskern te realiseren. Daarbij is van belang dat de ontwikkeling invulling geeft aan de lokale vraag vanuit Bornerbroek voor mogelijkheden in huisvesting.

4.4.4 Dorpsvisie Bornerbroek 2016-2025

De visie geeft weer in welke richting het dorp zich de komende tien jaar kan ontwikkelen. Om de kwaliteit te behouden voor het dorp, zal de komende jaren vooral ingezet moeten worden op betaalbare huisvesting voor jongeren en ouderen. Dit door het bouwen van appartementen op bijvoorbeeld de Rabo- en Hoitinklocaties.

Met onderhavig plan worden er appartementen en woningen gerealiseerd op de Hoitinklocatie en wordt derhalve invulling gegeven aan de dorpsvisie.

4.4.5 Verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016-2020

Het verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016 t/m 2020 (vGRP) geeft inzicht in de omvang, het functioneren en de kwaliteitstoestand van de voorzieningen waarmee de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor het afval-, hemel- en grondwater, en de bekostiging hiervan. Daarnaast heeft de gemeente Almelo ook nadrukkelijk oppervlaktewater als onderdeel van het beheer van het stedelijk water gemaakt.

Het vGRP beschrijft de beleidskaders en de bekostiging voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afval-, hemel- en grondwater en het beheer van het oppervlaktewater in de gemeente Almelo voor de periode 2016 t/m 2020, en geeft de visie op de gemeentelijke watertaken voor de lange termijn.


Om een strategie voor de komende planperiode op te kunnen stellen is een visie voor de lange termijn van belang. Eén van de belangrijkste voorwaarden is dat ook de gemeente Almelo moet anticiperen op de financiële omstandigheden en heeft te maken met bezuinigingsdoelstellingen.


Eén van de opgaven komt voort uit het Bestuursakkoord Water, dit betreft de opgave te komen tot minder meerkosten en zodoende minder stijging van de rioolheffing. Deze opgave voert de gemeente deels samen uit met Twents waternet en de conclusie is dat Almelo op koers ligt. Het kwaliteitskader voor de gemeentelijke watertaken bestaat uit vier onderdelen (stedelijk afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater). Deze onderdelen corresponderen met de drie zorgplichten van de gemeente, het vierde onderdeel 'oppervlaktewater' ziet de gemeente Almelo als integraal onderdeel van het stedelijk water. De gemeente is voor een groot gedeelte vrij op welke wijze en in welk tempo zij invulling wil geven aan haar zorgplichten.


Speerpunten voor de planperiode

De gekozen ambities voor het totale watersysteem (afval-, hemel- grond- en oppervlaktewater) kunnen in hoofdlijn worden samengevat in de volgende speerpunten:

  • Samen op met burgers en bedrijven.
  • Toekomstgericht en klimaatbestendig.
  • Een doelmatige aanpak.
  • De organisatie en de middelen op orde.
  • Een functionerend watersysteem.

In hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de waterhuishoudkundige aspecten van de planontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Milieu-aspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het bestemmingsplan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven.

5.1 Bedrijven en andere activiteiten

Om een leefbare woonomgeving te waarborgen worden de ruimtelijk relevante milieu-invloeden van bedrijfsmatige activiteiten, in relatie tot de omgeving, beschreven. Vanuit deze doelstelling ligt in de woongebieden het accent op wonen en worden bedrijfsmatige activiteiten geweerd of ontmoedigd. Andersom ligt het accent in gebieden waar bedrijvigheid is toegestaan op activiteiten en wordt wonen niet direct toegestaan. Functiemenging van detailhandel en wonen, kan gewenst zijn voor zover deze niet leidt tot een onleefbare situatie en deze bedrijvigheid direct is gerelateerd aan de woonomgeving (bv. buurtsuper, schoolgebouw).

5.1.1 Wijze van beoordelen

De invloed van de aanwezige bedrijven en de mogelijke potentiële milieubelasting van toegestane bedrijven op het plangebied zijn beoordeeld. Hierbij zijn de milieuvergunningen en daaruit voortkomende rechten, de normstellingen uit AMvB’s en de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” (versie 2009) als leidraad gehanteerd. Vervolgens is gekeken naar de milieuhygiënische effecten van deze bedrijvigheid op het plan. De bevindingen staan in de volgende paragrafen.

5.1.2 Externe zonering

De publicatie “Bedrijven en milieuzonering” van de VNG is gebruikt bij de zonering rond bedrijven. De publicatie deelt bedrijven onder in categorieën op basis van de ingeschatte milieubelasting. Per milieucategorie gelden richtafstanden tot de woonwijken.

Milieucategorie   Aan te houden afstand tot woonwijken (zone)  
1   0 tot 10 meter  
2   30 meter  
3.1   50 meter  
3.2   100 meter  
4.1   200 meter  
4.2   300 meter  
5.1   500 meter  
5.2   700 meter  
5.3   1000 meter  
6   1500 meter  
5.1.2.1 Aanwezige bedrijven in de directe omgeving

De aanwezige bedrijfsactiviteiten in en rond het plangebied zijn geïnventariseerd. Kleinschalige activiteiten, zoals detailhandel en kantoor of bedrijven aan huis, leveren geen problemen op en zijn buiten beschouwing gelaten.

De volgende activiteiten in het plangebied worden nader toegelicht:

  • a. Bistro Le Primeur aan Lohuisstraat 1: restaurant

Hiervoor wordt op basis van de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" de activiteit 'Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d.' gehanteerd. Dit valt binnen de milieucategorie 1 met een richtafstand van maximaal 10 meter. Het plangebied is verder dan 10 meter van het restaurant gelegen.

  • b. Car care Twente aan de Lange Voort 2: poetsbedrijf auto's

Een activiteit als het poetsen en polijsten van auto's wordt niet specifiek benoemd in de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering". De werkzaamheden vinden voornamelijk binnen plaats en gezien de aard van de werkzaamheden kan deze activiteit gezien worden als een milieucategorie 1 bedrijf. Daarnaast is in het vigerende bestemmingsplan op dit perceel maximaal een milieucategorie 1 bedrijf toegestaan. Het plangebied is verder dan 10 meter van het bedrijf af gelegen.

In en om het plangebied zijn verder geen bedrijven aanwezig die een negatieve invloed hebben op woningen. Op basis van bovenstaande is voor het aspect milieuzonering sprake van een goede ruimtelijke ordening.

5.2 Externe veiligheid

5.2.1 Algemeen

Bij het opstellen van de externe veiligheidsparagraaf is uitgegaan van de huidige wet en regelgeving op het gebied van externe veiligheid.

Door de gemeente Almelo is tevens externe veiligheidsbeleid vastgesteld. Bij het realiseren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met de in dit externe veiligheidsbeleid vastgestelde uitgangspunten.

De risicobronnen binnen, maar ook in de nabijheid, van het plangebied zijn geïnventariseerd. Beoordeelde risicobronnen kunnen bedrijven zijn maar ook transportroutes over de weg, rail of vaarwater en leidingroutes voor brandstoffen zoals gasleidingen.

Beoordeeld is of kan worden voldaan aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico en of voldaan kan worden aan de oriënterende waarde voor het groepsrisico. Het Besluit Externe Veiligheid inrichtingen (BEVI), de regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI) en de handreiking verantwoording groepsrisico zijn bij deze beoordeling o.a. toegepast. Bedrijven zoals geregistreerd in het “Risico Register Gevaarlijke Stoffen”, het RRGS, zijn in de beoordeling van het plaatsgebonden en groepsrisico voor zover aanwezig ook meegenomen. Voor het beoordelen van transportrisico’s is gebruik gemaakt van de circulaire “risico normering vervoer gevaarlijke stoffen” het RNGS en het basisnet. Voor het beoordelen van de risico’s van gasleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB) gebruikt.

Getracht wordt de risicocontouren zoveel mogelijk op het terrein van de risico-inrichting/bron zelf te projecteren. Dit teneinde beperking van het gebruik van terrein van derden zoveel mogelijk te voorkomen. Daar waar veiligheidscontouren zich uitstrekken tot terreinen van derden kan dit beperkingen opleveren voor het gebruik van deze terreinen. Dit plangebied bestaat uit een woongebied. De mogelijkheden voor het vestigen van nieuwe risicobedrijven wordt in dit plan dan ook uitgesloten.

5.2.2 Risicobronnen in en in de omgeving van het plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Onderzocht is of de realisatie van dit plan vanuit externe veiligheidsperspectief mogelijk is op de beoogde locatie. Het te ontwikkelen gebied dient te worden beoordeeld als een kwetsbaar gebied. Externe veiligheidsaspecten kunnen zich uitstrekken tot op grotere afstanden. Om deze reden is een voldoende grote afstand rond het plangebied meegenomen in het onderzoek. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde.

Uit de inventarisatie blijkt in en in de omgeving van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

5.3 Luchtkwaliteit

De Wet Luchtkwaliteit is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.


De wet voorziet ondermeer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL bevat enerzijds alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren en anderzijds alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren. De positieve effecten (maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren) overtreffen de negatieve effecten (ruimtelijke projecten die de luchtkwaliteit verslechteren). Het doel van het NSL is te voldoen aan de Europese grenswaarden voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2).


Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe wet geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3%) ten opzichte van de grenswaarde (een grenswaarde van 3% staat gelijk aan de bouw van circa 1.500 woningen of 100.000 m2 kantoorruimte met één ontsluitingsweg);
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.


Bij ieder ruimtelijke ontwikkeling moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden, met andere woorden het moet duidelijk zijn welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Uitgangspunt is dat de luchtkwaliteit niet verslechtert c.q. dat het project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Onderhavig plan als milieubelastende activiteit

In het plangebied worden 16 appartementen en 10 grondgebonden woningen gerealiseerd. Dit betekent dat het onderhavige plan ruim past binnen de kaders van het besluit 'niet in de betekende mate'. Geconcludeerd kan worden dat onderhavige plan niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

Onderhavig plan als milieuhinder gevoelige functie

Naast de effecten van het onderhavige plan op de luchtkwaliteit, moet worden bezien of er voor de te realiseren appartementen voldaan kan worden aan een goed 'woon- en leefklimaat' ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Om te bepalen of de plaatselijke luchtkwaliteit voldoet aan de normen voor een goed woon- en leefklimaat zijn verschillende bronnen onderzocht (RIVM en Atlas Leefomgeving). Indien uit de monitoring blijkt dat de doelstellingen van het NSL niet worden gehaald, kunnen extra maatregelen worden getroffen.

Op basis van de verscheidene bronnen blijkt dat de achtergrondconcentraties fijn stof PM10 en stikstofdioxide NO2 ter plaatse van het plangebied ver onder de wettelijke norm zit. In 2016 bedraagt de achtergrondbelasting respectievelijk 17,8 µg/m³ en 17,7 µg/m³. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke norm van 40 µg/m³.

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.4 Geluid

Op 1 februari 1980 is de Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. De Wgh is er op gericht de geluidhinder vanwege onder andere (rail- en weg) verkeerslawaai te voorkomen en te beperken. Deze wet is op 1 januari 2007 voor het laatst gewijzigd. In de Wet geluidhinder is vastgesteld dat een akoestisch onderzoek naar gevelbelastingen uitgevoerd moet worden, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg) verkeerslawaai. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van:

  • wegen die in een als ‘woonerf’ aangeduid gebied liggen;
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

In de omgeving liggende wegen

Voor het onderhavige plangebied vormen de Lohuisstraat en Entersestraat de belangrijkste geluidsbronnen voor wegverkeerslawaai. Daarnaast zijn ook de Bornsestraat en de Pastoor Ossestraat in het voorliggende plan van belang. Het plangebied ligt geheel binnen de zone van 200 m voor deze wegen.

Ten behoeve van het onderhavige plan is derhalve een onderzoek uitgevoerd. In deze paragraaf is uitsluitend de conclusie opgenomen. De gehele rapportage is als bijlage 4 toegevoegd.

Conclusie akoestisch onderzoek

  • 1. De maatgevende geluidbelasting op de gevels van de woningen ten gevolge van wegverkeerslawaai (incl. aftrek ex artikel 110g Wgh) is als volgt:
    • a. 58 dB ten gevolge van de Lohuisstraat;
    • b. 54 dB ten gevolge van de Entersestraat;
    • c. 44 dB ten gevolge van de Bornsestraat;
    • d. 48 dB ten gevolge van de Pastoor Ossestraat;
    • e. 43 dB ten gevolge van de Worker Landen;
  • 2. Gebleken is dat bron- en overdrachtsmaatregelen niet mogelijk zijn;
  • 3. Gebleken is dat alle woningen en appartementen voldoen aan de voorwaarden. Iedere woning en appartement beschikt over een geluidluwe zijde en buitenruimte. Aangezien de indeling van de woningen nog niet bekend is, dient de woningindelingseis als randvoorwaarde bij het ontwerp van de woningen en appartementen;
  • 4. Voor het plan zijn hogere grenswaarden Wet geluidhinder benodigd ten gevolge van de Lohuisstraat en de Entersestraat.

Aangezien met het plan voldaan wordt aan de bepalingen uit het gemeentelijk geluidbeleid zal de gemeente de benodigde hogere waarden verlenen. Hiermee wordt voldaan aan de bepalingen uit de Wet geluidhinder.

5.5 Bodemkwaliteit

Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu.

Conform artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Conform artikel 3.1.6. van de Bor, in samenhang met art. 3:2 van de Awb, dient een bestemmingsplan de uitkomsten van het verrichte onderzoek te bevatten. De wijze waarop onderzoek wordt verricht is niet vastgelegd. Het bestemmingsplan dient in ieder geval een motivering te bevatten waarin de (milieuhygiënische) bodemkwaliteit geschikt wordt bevonden voor de gewenste bestemming. De bodemfunctie bepaalt in welke mate de mens in contact komt met bodemverontreiniging. Indien als gevolg van een bestemmingsplan de functie wordt gewijzigd dient te worden beoordeeld of sprake is van een 'gevoeliger functie'.

Met onderhavig plan is er sprake van een wijziging naar een gevoeligere functie. Het uitvoeren van het bodemonderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit is noodzakelijk en heeft dan ook plaats gevonden. In deze paragraaf is uitsluitend de conclusie opgenomen. De gehele rapportage is als bijlage aan de toelichting gevoegd, Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek.

Conclusie bodemonderzoek

Gezien de vastgestelde bodemkwaliteit zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu. Voor geen van de gemeten stoffen wordt de interventiewaarde overschreden.

Gegeven de in dit rapport beschreven onderzoeksresultaten, wordt de grond vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het huidige gebruik en (eventuele/voorgenomen) nieuwbouw.

Ter plaatse van de puinverharding zijn mogelijk wel risico’s aanwezig vanwege de aangetoonde asbestverontreiniging. Om aard en omvang van de verontreiniging met asbest in de puinlaag vast te stellen wordt een aanvullend onderzoek uitgevoerd.

5.6 Flora en fauna

De Wet natuurbescherming vormt het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de ecologische soortenbescherming en ecologische gebiedsbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden en vervangt de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. In de toelichting van een bestemmingsplan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt of de ontwikkeling voldoet aan de op grond van de Wet natuurbescherming gestelde regels.

5.6.1 Soortenbescherming

Soortenbescherming is onder de Wet natuurbescherming geregeld op basis van een drietal verschillende beschermingsregimes, namelijk voor vogelrichtlijnsoorten, habitatrichtlijnsoorten en overige soorten. Voor al deze soorten geldt dat het verboden is ze opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, om eventuele eieren opzettelijk te vernielen, om de vaste voortplantings- of rustplaatsen te beschadigen en om beschermde plantensoorten opzettelijk te ontwortelen of te vernielen. Hiervan kan onder andere sprake zijn bij het kappen van bomen, het slopen van gebouwen of het storten en afgraven van gronden.

Ten aanzien van de effecten op beschermde soorten geldt dat met een verkennend natuuronderzoek moet uitwijzen of er sprake is van negatieve effecten. In deze paragraaf is uitsluitend de conclusie van het verkennend natuuronderzoek opgenomen. De gehele rapportage is als bijlage toegevoegd, Bijlage 2 Verkennend natuuronderzoek.

Conclusie soortenbescherming

Het plangebied vormt in beperkte mate geschikt leefgebied de algemeen voorkomende zoogdiersoorten zoals enkele muizensoorten en de egel. Het betreft andere beschermde soorten (art. 3.10 Wn), waarvoor een provinciale vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming geldt. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.

In het plangebied zijn geen verblijfplaatsen van soorten aanwezig van zwaarder beschermde (niet-vrijgestelde) soorten. Het plangebied vormt ook geen essentieel leefgebied voor dergelijke zwaarder beschermde soorten. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.

In de begroeiing in het plangebied kunnen algemeen voorkomende zangvogels broeden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde vogelnesten tijdens het broedseizoen dient voorkomen te worden, bijvoorbeeld door te werken buiten het broedseizoen op plaatsen waar vogels kunnen broeden. Nesten van vogels met een jaarrond beschermde nestplaats zoals roofvogels en uilen zijn niet in het plangebied aanwezig. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.

5.6.2 Gebiedsbescherming

Ter invulling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn kan de Minister van Economische Zaken gebieden als Natura 2000-gebied of als bijzonder nationaal natuurgebied aanwijzen. Voor deze gebieden geldt op basis van de Wet natuurbescherming een zorgplicht, en voor Natura 2000-gebieden geldt bovendien een vergunningsplicht voor het uitvoeren van projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren, of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Dit wil zeggen dat ook handelingen buiten het beschermde gebied niet mogen leiden tot verlies aan kwaliteit in het beschermd gebied.

De Wet Natuurbescherming draagt Gedeputeerde Staten op om te zorgen voor de instandhouding van het binnen de eigen provincie gelegen deel van een landelijk ecologisch netwerk; het Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Conclusie gebiedsbescherming

Natura 2000

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de begrenzing van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Borkeld op ca. 9 km afstand van het plangebied. Andere Natura 2000-gebieden liggen op grotere afstand (> 10 km) van het plangebied.

De voorgenomen herontwikkeling van het plangebied leidt niet tot een overtreding van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van Natura 2000. Verdere toetsing in de vorm van een verslechteringstoets of een passende beoordeling of het aanvragen van een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De dichtstbijzijnde NNN-gebieden liggen op > 700 meter afstand van het plangebied. De voorgenomen herontwikkeling van het plangebied leidt niet tot een overtreding van de verbodsbepalingen uit de vigerende provinciale ruimtelijke verordening van de provincie Overijssel ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland. Verdere toetsing in de vorm van een "Nee, tenzij-toets" is niet aan de orde.

5.7 Archeologie en cultuurhistorie

5.7.1 Archeologie

Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Met het in werking treden van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in september 2007 is het verdrag wettelijk verankerd en is de Monumentenwet 1988 herzien. Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht, die de Wamz en de Monumentenwet 1988 heeft vervangen.

Het belangrijkste doel van deze wet is het behoud van het archeologisch erfgoed ter plekke. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en een afweging te maken. Vroegtijdig onderzoek maakt ruimte voor de overweging om archeologievriendelijke alternatieven toe te passen. Wie dan ondanks de aanwezigheid van archeologische waarden toch de grond in wil, moet archeologisch (voor)onderzoek doen en de kosten daarvan op zich nemen. Ook als het onderzoek uiteindelijk tot een opgraving leidt.

De gemeente Almelo heeft een eigen archeologiebeleid. De regio-archeoloog wenst archeologisch (boor-)onderzoek om aan te tonen dat eventueel aanwezige archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad door de geplande bouwactiviteiten.Het plangebied heeft een omvang van ongeveer 5.100 m2. De diepte van de geplande verstoring reikt vermoedelijk overwegend niet dieper dan ongeveer 100 cm –mv.

Rioleringsbuizen kunnen dieper aangelegd worden. De omvang van de geplande verstoringen overschrijdt de vrijstellingsgrenzen zoals die in het vigerende gemeentelijk archeologiebeleid zijn aangegeven. Het uitvoeren van het archeologisch (boor-)onderzoek is noodzakelijk en heeft dan ook plaats gevonden. In deze paragraaf is uitsluitend de conclusie opgenomen. De gehele rapportage is als bijlage aan de toelichting gevoegd, Bijlage 3 Inventariserend booronderzoek archeologie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00062-BP31_0015.png"

Afbeelding 5.1 Uitsnede gemeentelijke archeologische waardenkaart (oranje=hoge verwachting)

Conclusie inventariserend archeologisch veldonderzoek

Op basis van het uitgevoerde booronderzoek is de kans klein dat het plangebied archeologische sporen bevat, maar dit kan niet uitgesloten worden. Met name voor wat betreft een prehistorische grafveld dat zich mogelijk tot in het plangebied uitstrekt en waarvan resten in de C-horizont (gele dekzand) kunnen voorkomen, is het archeologisch belang hoog. De onderzoeksresultaten geven echter geen aanleiding intacte resten te verwachten. Aanbevolen wordt dan ook geen vervolgonderzoek uit te voeren. Indien echter tijdens de geplande werkzaamheden onverhoopt archeologische resten worden aangetroffen, dient onmiddellijk contact te worden gezocht met de gemeente en de archeologisch deskundige van de gemeente.

5.7.2 Cultuurhistorie

Cultuurhistorie moet op basis van het Besluit ruimtelijk ordening (art 3.1.6 Bro) goed in bestemmingsplannen verankerd worden. Dit behelst niet alleen een beschrijving van de aanwezige en te verwachten cultuurhistorische waarden, maar ook een waardering ervan en een advies over toekomstige omgang ermee, gelet op de ruimtelijke opgave die in het bestemmingsplan aan de orde is.

In historische tijden (vanaf circa 1832) was het terrein onbebouwd en in gebruik als akker. Voor zover bekend is het terrein overwegend aldoor onbebouwd gebleven. Gedurende droge perioden (zomerseizoen) was het mogelijk in gebruik als grasland, maar het was te nat en drassig voor akkerbouw. Ook in latere tijden is het terrein voor zover bekend niet in gebruik geweest als akker, maar steeds als grasland. Het terrein is tot halverwege de vorige eeuw onbebouwd gebleven. Daarna zijn grote delen van het terrein bebouwd. De onbebouwde delen waren verhard. In het afgelopen decennium is zijn de opstallen gesloopt. De terreinverhardingen zijn mogelijk (deels) verwijderd.

Binnen het plangebied zijn geen oude structuren en geen monumentale objecten van cultuurhistorische waarde aanwezig.

Hoofdstuk 6 Waterparagraaf

6.1 Beleid

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).


Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.


Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.


Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP 2016-2020) van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen. Het vGRP beschrijft de beleidskaders en de bekostiging voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afval-, hemel- en grondwater en het beheer van het oppervlaktewater in de gemeente Almelo voor de periode 2016 t/m 2020, en geeft de visie op de gemeentelijke watertaken voor de lange termijn.


Eén van de opgaven komt voort uit het Bestuursakkoord Water, dit betreft de opgave te komen tot minder meerkosten en zodoende minder stijging van de rioolheffing. Deze opgave voert de gemeente deels samen uit met Twents waternet en de conclusie is dat Almelo op koers ligt. Het kwaliteitskader voor de gemeentelijke watertaken bestaat uit vier onderdelen (stedelijk afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater). Deze onderdelen corresponderen met de drie zorgplichten van de gemeente, het vierde onderdeel 'oppervlaktewater' ziet de gemeente Almelo als integraal onderdeel van het stedelijk water. De gemeente is voor een groot gedeelte vrij op welke wijze en in welk tempo zij invulling wil geven aan haar zorgplichten.


Speerpunten voor de planperiode

De gekozen ambities voor het totale watersysteem (afval-, hemel- grond- en oppervlaktewater) kunnen in hoofdlijn worden samengevat in de volgende speerpunten:

  • Samen op met burgers en bedrijven.
  • Toekomstgericht en klimaatbestendig.
  • Een doelmatige aanpak.
  • De organisatie en de middelen op orde.
  • Een functionerend watersysteem.

In het vGRP 2016 t/m 2020 staan de gemeentelijke eisen voor afval-, hemel-, grond- en oppervlaktewater. Hiervoor zijn in het vGRP de volgende uitgangspunten vastgelegd:


Afvalwater

  • Ontstaan van afvalwater voorkomen of beperken.
  • Verontreiniging van afvalwater voorkomen of beperken.
  • Afvalwaterstromen gescheiden houden, tenzij niet gescheiden geen nadelige gevolgen
    heeft.
  • Huishoudelijk afvalwater en vergelijkbaar afvalwater gaat naar een zuiverende
    voorziening.
  • Ander afvalwater na retentie en zuivering bij de bron hergebruiken.
  • Ander afvalwater na retentie en zuivering lokaal in het milieu brengen.
  • Ander afvalwater gaat naar rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Hemelwater

  • Pro-actief inzetten op afkoppelen, bijvoorbeeld bij vervangings- en onderhoudsprojecten. Daarnaast wordt bv de regeling groene daken doorgezet (met praktische aanpassingen op het gebied van de behandeltermijn) en worden burgers gestimuleerd om hemelwater te scheiden en vast te houden in tuinen (participatie met burgers).
  • De definitie voor wateroverlast wordt herzien in kwalificaties voor hinder, ernstige hinder en overlast.
  • Bij in- en uitbreidingen wordt binnen het plangebied ruimte gecreëerd voor waterberging: 40 mm bij uitbreidingen en 20 mm bij inbreidingen. Optioneel bestaat bij inbreidingen de mogelijkheid om via een regeling de waterberging bij de gemeente af te kopen.
  • Indien mogelijk wordt aangesloten bij thema’s zoals ZON (Zoetwatervoorziening Oost
    Nederland), KAS (Klimaat Actieve Stad), Duurzaamheidsplan en dergelijke.
  • Niet alleen de riolering, maar de openbare ruimte als geheel wordt klimaatbewust
    ontworpen, met aandacht voor waterberging in het plangebied in het straatprofiel, in het groen of op daken.


Grondwater

Om in bestaand stedelijk gebied en nieuw te ontwikkelen stedelijk gebied grondwateroverlast tegen te gaan c.q. te voorkomen, wordt uitgegaan van de volgende

voorkeursvolgorde:

  • 1. Ophogen van het maaiveld.
  • 2. Het aanleggen van extra oppervlaktewater.
  • 3. Het aanleggen van grondwatertechnische maatregelen.

Oppervlaktewater

  • scheiden verschillende kwaliteiten waterstromen.
  • afkoppelen afvoerend oppervlak.
  • saneren overstorten.
  • baggeren waterlopen.
  • 'facelift' Almelose Aa.
  • verbeteren belevingswaarde overige vijvers en singels.
  • stellen van kaders voor percentage oppervlaktewater in nieuwbouwgebieden.

Voor de voorgenomen ontwikkeling gelden specifiek de volgende uitgangspunten om (grond)wateroverlast te voorkomen:

  • Een drooglegging van 1,20 m.
  • Het straatpeil (midden onder de rijbaan) ligt tenminste 0,80 m boven de GHG en
    minimaal 0,50 m boven het oppervlaktewaterpeil bij een 2Q-afvoer.
  • Het bouwpeil (toegang ter plaatse) ligt minimaal 0,30 m boven straatpeil (kruin van de
    weg).
  • De toekomstige vloerpeilen van de nieuwe woningen liggen tenminste 1,00 m boven de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG).

6.2 Watertoetsproces

Voor de voorgenomen ontwikkeling op het Hoitink te Bornerbroek is door Aveco de Bondt een watertoets uitgevoerd. Het doel van de watertoets is om inzichtelijk te maken of de waterhuishoudkundige situatie gaat veranderen en welke maatregelen genomen kunnen worden voor een goede waterhuishoudkundige inpassing van de ontwikkeling. De watertoets is een procesinstrument, waarbij het waterschap, de gemeente en de initiatiefnemer dit onderling afstemmen. Afstemming met Waterschap Vechtstromen (Dhr. Dolf Peters) heeft plaatsgevonden op 12-05-2017.


Waterberging
Het verharde oppervlak in het plangebied bedraagt in de toekomstige situatie 3.780 m2. Voor de ontwikkeling is een klimaat robuuste inrichting nodig. Gemeente en waterschap eisen compenserende waterberging voor de toename van de verharding. De benodigde waterberging bedraagt 50 mm per vierkante meter verharding. De bergingsopgave binnen het plangebied is 189 m3. Deze berging zal volledig op eigen terrein en/of terrein in eigendom van de VVE.


De bodemopbouw en grondwaterstand maken het mogelijk om water in de ondergrond te infiltreren. De RHG in het plangebied is ca. 80 cm onder maaiveld gesitueerd. In het plan is weinig ruimte gereserveerd voor waterstructuren. De meest voor de hand liggende manier om regenwater te verwerken is daarom ondergronds. Uit een infiltratieproef is gebleken dat dit tot de mogelijkheden behoort.


Voorgesteld wordt om het regenwater gescheiden te houden van het afvalwater en te verwerken door het toepassen van een combinatie van infiltratieputten, IT-riool en waterbergende wegfundering. In het geval van meer dan 50 mm neerslag wordt een overstort richting de watergang ten zuidwesten van het plangebied gerealiseerd.


Afvalwater

Het afvalwater van de toekomstige woningen kan worden aangesloten op het gemengde
rioolstelsel van de Entersestraat.

Grondwater

Het nieuwbouwplan dient enerzijds goed aan te sluiten op de bestaande omgeving en anderzijds een voldoende drooglegging te hebben. Aan de oostzijde grenst het plan aan de Lohuisstraat, waar een puthoogte van +11.10 mNAP is ingemeten op het trottoir. Aan de westzijde grenst het plan aan de Lange Voort, waar een puthoogte is ingemeten van +10.82 mNAP op de straat. Ten noorden van het plangebied is een puthoogte in het groengebied ingemeten van +11,03 mNAP. Voor het vloerpeil van de woningen en het appartementencomplex is gekozen voor een hoogte van +11,25 mNAP. De vloer ligt op deze manier 15 tot 35 cm boven straatpeil. De GHG binnen het plangebied betreft +10,15 mNAP, waardoor de ontwateringsdiepte 1,1 meter bedraagt.

In bijlage 5 is de volledige watertoets opgenomen, inclusief de resultaten van uitgevoerde infiltratieproeven.

Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.

7.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Hoitink Locatie bestaat uit een verbeelding (plankaart), planregels en deze plantoelichting. De verbeelding en planregels vormen tezamen het juridische deel van het bestemmingsplan. Deze vormen het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van gronden en bebouwing. In de regels worden de mogelijkheden in artikelen vastgelegd. Op de verbeelding worden de bestemmingen, bouw- en gebruiksmogelijkheden per locatie aangeduid. Het bestemmingsplan is opgesteld in aansluiting op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.

In dit hoofdstuk zal de juridische systematiek van het bestemmingsplan worden toegelicht. Ook wordt een beschrijving per bestemming en een toelichting op de algemene bepalingen en de overgangs- en slotbepalingen gegeven.

7.2 Juridische systematiek

In dit plan wordt uitgegaan van positieve bestemmingen, waarbij de ontwikkeling van nieuwbouw of verbouw mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend. De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend wanneer het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Ook moet het gebruik van het gebouw of de gronden mogelijk zijn volgens de planregels en de verbeelding.

Planregels

De planregels zijn ondergebracht in een viertal hoofdstukken:

  • Inleidende regels: bevat een aantal bepalingen die van belang zijn voor een juiste interpretatie en toepassing van de planregels in de overige hoofdstukken;
  • Bestemmingsregels: bevat de regels omtrent de diverse bestemmingen waarin bouw- en gebruiks(on)mogelijkheden zijn opgenomen;
  • Algemene regels: bevat algemeen geldende regels met betrekking tot gebruik en afwijkingen;
  • Overgangs- en slotregels: bevat overgangsregels en de titel van het plan.

De hoofdstukindeling van de regels ziet er als volgt uit:

Hoofdstuk 1: "Inleidende regels", bevat de volgende artikelen:

  • Begrippen;
  • Wijze van meten.

Hoofdstuk 2: "Bestemmingsregels", bevat de bestemmingen, die per artikel (indien van toepassing) het volgende stramien hebben:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 3: "Algemene regels", bevat de volgende artikelen:

  • Antidubbeltelregel;
  • Algemene gebruiksregels;
  • Algemene aanduidingsregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Algemene procedureregels.

Hoofdstuk 4: "Overgangs- en slotregels", bevat de volgende artikelen:

  • Overgangsrecht;
  • Slotregel.

De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In deze bestemmingsomschrijving worden limitatief de functies genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan. De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van de grond en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. De afwijkingsregels en nadere eisen geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om onder voorwaarden bij een omgevingsvergunning af te wijken van een specifieke regel.

Verbeelding

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Een aantal elementen op de verbeelding heeft juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de analoge verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van die verbeelding, zoals kadastrale lijnen, topografische symbolen en huisnummers.

Flexibiliteit binnen het bestemmingsplan

Binnen het bestemmingsplan zijn de volgende instrumenten aanwezig ten behoeve van de benodigde flexibiliteit:

  • een omgevingsvergunning om af te wijken van specifieke regels. Het gaat hier om geringe afwijkingen van het bestemmingsplan. Deze afwijkingsmogelijkheid biedt voor burgemeester en wethouders de mogelijkheid een afweging te maken van de noodzaak ten opzichte van het stedenbouwkundig en/of milieuhygiënisch belang;
  • nadere eisen: ten aanzien van enkele in de regels genoemde bouwmogelijkheden zijn burgemeester en wethouders bevoegd tot het stellen van nadere eisen inzake de situering van gebouwen, de profilering van wegen, het aantal parkeerplaatsen en afstanden van gebouwen ten opzichte van elkaar en de openbare ruimte.

Of en onder welke voorwaarden van deze mogelijkheden gebruik kan worden gemaakt, staat in het bestemmingsplan omschreven.

7.3 Beschrijving per bestemming

7.3.1 Bestemmingsregels

Het bestemmingsplan kent verschillende bestemmingen, te weten Groen, Tuin, Verkeer, Wonen en Wonen - Gestapeld wonen.

Hierna volgt een korte beschrijving van deze bestemmingen.

Groen

Aan de structurele groenvoorzieningen is de bestemming Groen toegekend. Groenvoorzieningen, tuinen, fiets- en voetpaden, waterhuishoudkundige doeleindenden, geluidwerende voorzieningen, sport- en speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen zijn binnen deze bestemming toegestaan. Het aanleggen van een ontsluitingsweg of het parkeren in het groen is niet toegestaan. Bebouwing is enkel toegestaan ten behoeve van nutsvoorzieningen. De maximale inhoudsmaat van een gebouw voor nutsdoeleinden is 36 m³, andere gebouwen zijn niet toegestaan . Daarnaast zijn regels opgenomen voor overige bouwwerken.

Tuin

Deze bestemming is voor een belangrijk deel geprojecteerd vóór woningen en vormt veelal de voortuin. Met uitzondering van een aantal gevallen waarbij met de bouw van het hoofdgebouw al bijgebouwen voor de voorgevel mochten worden gebouwd, zijn binnen deze bestemming geen bouwmogelijkheden anders dan de realisatie van een erker en overige bouwwerken (het betreft hier voornamelijk erfafscheidingen).

Verkeer

De bestemming Verkeer is bedoeld voor de in het plangebied opgenomen wegen, straten, fiets- en voetpaden. De gronden zijn mede bestemd voor groen- en speelvoorzieningen, voorzieningen ter wering van het wegverkeerslawaai, parkeervoorzieningen en straatmeubilair. Buiten nutsvoorzieningen met een maximale inhoudsmaat van 36 m³ zijn gebouwen niet toegestaan. Daarnaast zijn regels opgenomen voor overige bouwwerken.

Wonen, Wonen-Gestapeld wonen

Gronden met de bestemming Wonen - Gestapeld wonen zijn in onderhavig plan bestemd voor appartementen.

Gronden met de bestemming Wonen zijn in onderhavig plan bestemd voor grondgebonden woningen.

De hoofdbebouwing mag enkel opgericht worden binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. In de regels en verbeelding zijn vervolgens bepalingen opgenomen omtrent de maximale bouwhoogten, de maximaal te bouwen woningen en de afstand tot de perceelsgrenzen voor zowel de hoofdbebouwing als bijbehorende bouwwerken. Ook zijn bepalingen opgenomen voor het maximaal toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken.

De grootte van het perceel bepaald het toegestane aantal m2 aan bijbehorende bouwwerken. De volgende regel is van toepassing;

De gezamenlijke oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt maximaal:

  • 75 m²;
  • 100 m² voor percelen groter dan 500 m²;
  • 125 m² voor percelen groter dan 1.000 m²;

Vereiste hierbij is dat tenminste 50% van het buiten het bouwvlak gelegen bouwperceel onbebouwd en onoverdekt blijft. Dit maximumpercentage is van toepassing omdat anders de kleinere percelen (nagenoeg) volgebouwd worden. Dit is ruimtelijk echter onaanvaardbaar.

Binnen de woonbestemming is bij recht een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit toegestaan. Het betreft hier een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Hier zijn echter wel regels aan verbonden. Deze regels zijn gericht op het voorkomen van hinder en overlast van deze activiteiten.

7.3.2 Overige regels

Inleidende regels / begrippen

Dit artikel bevat de definities van begrippen die in dit bestemmingsplan worden gebruikt. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. De begripsbepalingen zijn op alfabetische volgorde weergegeven.

Inleidende regels / wijze van meten

In dit artikel is geregeld op welke manier moet worden gemeten.

Anti-dubbeltelregel

Door middel van dit artikel wordt voorkomen dat grond, die betrokken is geweest bij het toestaan van een bouwplan, bij de beoordeling van een later bouwplan wederom betrokken is.

Algemene gebruiksregel

Voor de redactie van de gebruiksregel is een algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de doeleindenomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

Algemene afwijkingsregel

In dit artikel zijn een aantal voorwaarden opgenomen die het mogelijk maken het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad. Ook kleine afwijkingen (tot 10%) van de in de regels opgenomen maten kunnen op grond van dit artikel mogelijk worden gemaakt. Tevens kunnen krachtens dit artikel kleine bouwwerken ten dienste van nutsbedrijven worden toegestaan. Ook de realisatie van erkers bij woningen wordt middels deze bepaling mogelijk gemaakt, alsmede het wijzigen van gebruik van gebouwen (al dan niet bij woningen) ten behoeve van kinderopvang.

Algemene procedureregels

Hierin zijn de procedurebepalingen opgenomen ten aanzien van het stellen van nadere eisen.

Algemene overige regels

In de algemene regels wordt ten aanzien van het parkeren geregeld dat parkeervoorzieningen in voldoende mate op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt aansluiting gezocht bij de parkeerkencijfers van het CROW.

Het benodigde aantal parkeerplaatsen kan worden berekend op basis van parkeerkencijfers of wordt bepaald in parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers. Parkeernormen geven het aantal beleidsmatig vastgestelde parkeerplaatsen bij een bedrijf of voorziening aan. Bij het gebruik van parkeerkencijfers moet rekening worden gehouden met de bereikbaarheid van de locatie, de specifieke kenmerken van de functie, de mobiliteitskenmerken van de gebruikers van het gebouw en met het gemeentelijk beleid. Hierbij wordt gezocht naar een evenwicht tussen zoveel mogelijk tegemoetkomen aan de parkeervraag en de optimale combinatie van leefbaarheid en bereikbaarheid.

Daarnaast is het eveneens van belang dat de parkeerruimte van voldoende omvang is. Een parkeerruimte moet wel zijn afgestemd op gangbare personenauto's.

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de hoofdregel dat parkeervoorzieningen in voldoende mate op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd, mits op andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien en de situering van de parkeerplaatsen het ruimtelijk beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.

Eenzelfde soort redenatie gaat op voor het laden en lossen van goederen.

Overgangsrecht

In dit artikel wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen, ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de regels die in het bestemmingsplan van kracht zijn.

Slotregel

Dit wordt ook wel de citeerbepaling genoemd. Hierin wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan genoemd is.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Voorliggend plan is opgesteld voor rekening en risico van de aanvrager. Voor de uitvoering van het plan wordt een anterieure overeenkomst gesloten met de aanvrager. Daardoor zijn er voor de gemeente geen financiële gevolgen te verwachten. Omdat daarmee de kosten anderszins verzekerd zijn, kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak en Zienswijze

Inspraak

Over de invulling van woningbouw binnen het plangebied heeft verschillende keren afstemming plaatsgevonden met de Dorpsraad Bornerbroek. De Dorpsraad heeft positief gereageerd op onderhavig plan.

Vooroverleg

Het plan is overeenkomstig het bepaalde in bepaalde in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aan verschillende instanties toegezonden. De ontvangen adviezen in het kader van het vooroverleg en de gemeentelijke reactie zijn opgenomen in bijlage [#].

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan en de bijbehorende stukken hebben met ingang van 12 juni 2019 tot en met 23 juli 2019 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen binnengekomen.