Plannaam: Bedrijventerrein Bornsestraat-Drienemanslanden
IMRO-idn: NL.IMRO.0141.00056-BP31
Type Plan: bestemmingsplan
Status: vastgesteld

Toelichting

Inhoudsopgave

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

1.2 De bij het plan behorende stukken

1.3 Ligging van het plangebied

1.4 Huidige planologische situatie

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

2.1 Functionele structuur

2.2 Stedenbouwkundige opzet

2.3 Verkeersstructuur

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

4.1 Bedrijven en andere activiteiten

4.2 Fysieke veiligheid

4.3 Externe veiligheid

4.4 Groepsrisico

4.5 Luchtkwaliteit

4.6 Geluid

4.7 Bodemkwaliteit

4.8 Wet natuurbescherming

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

Hoofdstuk 5 Water

Hoofdstuk 6 Planuitgangspunten

Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten

7.1 Inleiding

7.2 Juridische systematiek

7.3 Beschrijving per bestemming

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak en Zienswijze

 

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding

 

Bestemmingsplannen worden periodiek herzien. De aanleidingen hiervoor zijn de verouderde planvoorschriften (regels) van het huidige plan, veranderd gebruik van het terrein, gewijzigde wetgeving en nieuwe inzichten. Het voorliggende bestemmingsplan is een actualisatie van het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Bornsestraat - Drienemanslanden. Het uitgangspunt hierbij is dat de opzet en het beleid ten aanzien van deze gebieden grotendeels gehandhaafd blijft. Op onderdelen wordt de wenselijkheid van bepaalde ontwikkelingen opnieuw afgewogen. Daar waar mogelijk zijn afwijkingen uit bestemmingsplanvoorschriften van de oude bestemmingsplannen omgezet naar bij recht toegestane mogelijkheden.

 

1.2 De bij het plan behorende stukken

 

Het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Bornsestraat-Drienemanslanden" bestaat uit de volgende stukken:

  1. Regels;

  2. verbeelding;

  3. bijlage bij de toelichting;

  1. bijlagen bij de regels;

  1. Staat van bedrijfsactiviteiten

  2. Staat van geluidsdominante inrichtingen.

 

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In de regels zijn voorschriften opgenomen die noodzakelijk worden geacht voor een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting vergezelt het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven.

 

1.3 Ligging van het plangebied

 

Het plangebied is gelegen aan de zuid-oostzijde van Almelo. De plangrenzen worden deels gevormd door de Nijreessingel, de Bornsestraat, de Bavinkelsweg en de Weezebeek. Zie onderstaande afbeelding voor de globale ligging van het plangebied en haar omgeving.

 [image]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding: Begrenzing plangebied

 

 

 

 

1.4 Huidige planologische situatie

 

Voor het plangebied gelden, tot het van rechtskracht worden van het onderhavige bestemmingsplan,

de volgende plannen:

 

Na vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Bedrijventerrein Bornsestraat - Drienemanslanden komen de hiervoor genoemde bestemmingsplannen, of delen hiervan voor zover deze niet geheel in het plangebied liggen, te vervallen.

 

Veruit het grootste gedeelte van het plangebied heeft de bestemming 'bedrijf'. Binnen deze bestemming zijn bedrijven, bedrijfsgebouwen, et cetera mogelijk. Andere voorkomende bestemmingen zijn maatschappelijk, verkeer, groen en water.

 

1.5 Leeswijzer

 

De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

 

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

 

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

 

Hoofdstuk 6 Planuitgangspunten

 

Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten

 

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

 

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

 

In hoofdstuk 1 wordt ingegaan op de onderdelen waaruit dit bestemmingsplan bestaat, de ligging en begrenzing van het plangebied en de huidige bestemmingsplannen die nu gelden. Hieruit blijkt het kader waarbinnen dit bestemmingsplan is opgesteld.

In het tweede hoofdstuk wordt de huidige situatie van het gebied beschreven (functionele, stedenbouwkundige en verkeersstructuur). Dit wordt aangevuld met het beleid dat, voor zover van toepassing, voor (onder andere) Bedrijventerrein Bornsestraat Drienemanslanden al is opgesteld (hoofdstuk 3). In hoofdstuk 4 wordt de milieusituatie, inclusief het aspect fysieke veiligheid, besproken. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In hoofdstuk 6 worden algemene uitgangspunten voor het bestemmingsplan beschreven. In hoofdstuk 7 staat hoe deze uitgangspunten zijn vertaald in de juridisch bindende plantekst en verbeelding. In hoofdstuk 8 staat de financiële verantwoording van het plan en hoofdstuk 9 geeft de wijze van en resultaten omtrent de inspraak.

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

 

2.1 Functionele structuur

Het plangebied Bedrijventerrein Bornsestraat- Drienemanslanden heeft betrekking op het gebied ten zuid oosten van Almelo. Het gebied wordt begrensd door de Nijreessingel aan de noordwestzijde, de Bornsestraat en Drienemansweg aan de noordoostzijde, de Bavinkelsweg aan de zuidoostzijde en de Weezebeek, aan de zuidwestzijde.

 

 

2.2 Stedenbouwkundige opzet

Het Bedrijventerrein Bornsestraat - Drienemanslanden ligt aan de stadsrand van Almelo. Aan de westzijde grenst het bedrijventerrein aan landelijk gebied met weides en houtwallen. Verderop is het Nijreesbos zichtbaar. Ten zuiden van het bedrijventerrein ligt de recent gegraven Doorbraak, een natuurgebied met een bekensysteem voor waterbuffering. Aan de noord- en oostzijde grenst het bedrijventerrein aan invalswegen van Almelo en is sprake van zichtlocaties.

 

Landschappelijke inpassing stadsrand

Door de ligging in de stadsrand is de overgang van het bedrijventerrein naar het omliggende landschap belangrijk. Een ruime groenstrook met bomen en heesters dient om het zicht op de bedrijfshallen te verzachten of soms zelf aan het zicht te ontnemen. Het groen ligt voor een gedeelte langs de Weezebeek. De beplanting bestaat uit inheemse beplanting.

 

Andere waardevolle groen- en waterstructuren op het bedrijventerrein zijn:

De Weezebeek. Deze beek omarmt en doorsnijdt het bedrijventerrein en zorgt zo voor een groene geleding van het bedrijventerrein, en verbinding met de buitenrand.

De Scheeuwersbeek. Deze beek vormt de verbinding tussen de Bornsestraat en de Weezebeek. De groenstrook langs het water bestaat uit opgaand groen, waaronder forse eiken.

De Planthofsweg met grasbermen met bomen, waaronder enkele karakteristieke solitaire bomen, vormt de hoofdontsluiting.

De Bornsestraat. Voor deze stadsring (verderop de Van Rechteren Limpurgsingel) geldt het wensbeeld van een natuurlijke bomensingel met bomenrijen aan weerszijden van de weg (zoals verwoord in het bomenstructuurplan 2009) om zo deze straat meer allure te geven als stadsentree.

 

Zichtlocaties

De randen van het bedrijventerrein aan de Nijreessingel en aan de Bornsestraat zijn de zichtlocaties. De bedrijven die hier zijn gevestigd of zich vestigen, laten zich van hun beste kant zien. De bedrijfshallen hebben een minimale hoogte van 6 meter om genoeg wandwerking te krijgen. De hoek Nijreessingel dient hoger te zijn, minstens 9 meter en maximaal 15 meter. Dit gebouw is tweezijdig georiënteerd. De voorterreinen van de bedrijven worden bij voorkeur ingericht met enkele grote bomen om te verwijzen naar de ligging in de stadsrand.

 

Welstand

De percelen, die grenzen aan de invalswegen zijn welstandsplichtig. Voor deze bedrijven gelden de gebiedstypologieën “Kantoor- en bedrijvenpark” en “Industrie – en bedrijventerrein”. Voor meer info wordt verwezen naar de welstandsnota 2017.

 

2.3 Verkeersstructuur

 

Ontsluitingsstructuur en verkeersregime

 

Ontsluitingsstructuur

Het bedrijventerrein Bornsestraat wordt voor het autoverkeer primair ontsloten door de Planthofsweg en de Drienemansweg. Deze wegen verbinden het bedrijventerrein met respectievelijk de Nijreessingel (onderdeel van de ringwegenstructuur van Almelo) en de Van Rechteren Limpurgsingel (onderdeel van de weg N743 Almelo-Hengelo via Zenderen en Borne, een belangrijke invalsweg van Almelo).

 

Snelheidsregime

De wegen op het bedrijventerrein kennen een maximumsnelheid van 50 km/u. Het gebied is gedeeltelijk duurzaam veilig ingericht met kruispunten waarop de voorrang met borden en markering is geregeld. Op de ongeregelde kruispunten zal op termijn de voorrang eveneens worden geregeld.

 

 

Langzaam verkeer

 

(Brom)fietsers

Voor (brom)fietsers uit noordelijke richting is het bedrijventerrein bereikbaar via twee (brom)fietstunnels onder de Nijreessingel (ter hoogte van de Weezebeek en de Bornsestraat). Uit noordoostelijke en zuidoostelijke richting kunnen (brom)fietsers het bedrijventerrein bereiken via respectievelijk de gelijkvloerse (brom)fietsoversteek van de Van Rechteren Limpurgsingel (in het verlengde van de Bolkshoeksweg) en de Drienemansweg.

 

Parallel aan de Planthofsweg (tussen Einsteinstraat en Planthofsweg) ligt centraal op het bedrijventerrein een in twee richtingen te berijden fietspad.

 

Voetgangers

Met uitzondering van gedeelten van de Bornsestraat en de Drienermansweg kennen alle straten voorzieningen voor voetgangers in de vorm van een trottoir of een vrijliggend voetpad (vaak aan één zijde van de rijbaan). De aanleg van een trottoir langs de Bornsestraat is gewenst omdat er haltes van het openbaar vervoer aan zijn gelegen. Momenteel wordt onderzocht of hier het ontbrekende trottoir kan worden aangelegd.

 

 

Openbaar vervoer

Drienemansweg, Bornsestraat, Einsteinstraat (gedeeltelijk) en Planthofsweg (gedeeltelijk) zijn onderdeel van de route van buslijn 51 Almelo-Hengelo met haltes aan de genoemde wegen (met uitzondering van de Planthofsweg).

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofstuk wordt ingegaan op achtereenvolgens rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid welke van invloed kunnen zijn op het bestemmingsplan Bedrijventerrein Bornsestraat - Drienemanslanden.

 

 

3.1 Rijksbeleid

 

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

 

Het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is sinds maart 2012 van kracht en vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

 

In de structuurvisie (SVIR) schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). Decentralisatie is hier een kernbegrip. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij de burgers en bedrijven brengen. Provincies en gemeenten krijgen letterlijk de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale vragen.

 

De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waaarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen zijn:

Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;

Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;

Het waarborgen van een leefbare en veilige omgevings waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

 

Het kabinet heeft dertien nationale (gelijkwaardige) belangen opgesteld. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

 

3.1.2 Barro en Bro

 

De basis van de juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijk ordening (Barro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

 

Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening en de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

 

In artikel 3.1.6 lid 2 Bro is voorgeschreven dat indien een bestemmingsplan een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden volgens de systematiek van de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

 

Ladder voor duurzame verstedelijking

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

 

 

 

Onderhavig conserverend bestemmingsplan maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan, waardoor toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is.

 

 

3.1.3 Bor

Op basis van het Besluit omgevingsrecht (Bor) kan onder voorwaarden zonder omgevingsvergunning worden gebouwd en/of worden gebruikt. In een aantal van deze gevallen is het bestemmingsplan eveneens geen toetsingskader. Deze voorwaarden om zonder omgevingsvergunning te kunnen bouwen en/of gebruiken zijn opgenomen in bijlage 2 Bor.

 

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de mogelijkheden om omgevingsvergunningsvrij te kunnen bouwen en gebruiken.

 

3.1.4 Toetsing

Het bestemmingsplan Bedrijventerrein Bornsestraat - Drienemanslanden valt niet onder één van de in het beleid en regels van het Rijk genoemde nationale belangen.

 

 

3.2 Provinciaal beleid

 

3.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

In 2009 heeft de provincie Overijssel het streekplan, verkeers- en vervoersplan, waterplan, milieubeleidsplan en de bodemvisie samengevoegd tot één omgevingsvisie. Dit is hét provinciale beleidsplan voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. In het voorjaar van 2017 is de omgevingsvisie geactualiseerd vastgesteld.

 

In de omgevingsvisie 2017 worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang bekeken voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving van Overijssel. Het beleid staat primair in dienst van de sociaal-economische ontwikkeling. Ontwikkeling die nodig is om de fysieke leefomgeving in Overijssel toekomstbestendig te houden.

 

Duurzaamheid, ruimtelijke- en sociale kwaliteit zijn de leidende principes bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door in te zetten op het beschermen van bestaande kwaliteiten en deze te verbinden met nieuwe ontwikkelingen. Uitgangspunt is: Ruimtelijke kwaliteit is geen luxe, maar maatschappelijke noodzaak. Ruimtelijke kwaliteit is van grote betekenis voor het vestigingsklimaat voor bedrijven, bewoners en de toeristische mogelijkheden van een gebied. En daarmee ook voor de werkgelegenheid. Met andere woorden: de inzet op ruimtelijke kwaliteit draagt bij aan versterking van de sociaal-economische positie van Overijssel.

 

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

Het beleid is vastgelegd in generieke beleidskeuzes, richtinggevende ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken. De ontwikkelingsperspectieven schetsen de koers van een gebied op provinciaal schaalniveau. Ze bepalen geen functies, maar schetsen een ontwikkelingsrichting voor een combinatie van functies. De grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen. Dit betekent dat gemeenten in hun structuurvisies en bestemmingsplannen nadere invulling kunnen geven. Afwijkingen van de ontwikkelingsperspectieven zijn mogelijk als daar op lokaal niveau maatschappelijke en/of sociaaleconomische redenen voor zijn, mits er voldoende verzekerd is dat de ruimtelijke kwaliteit conform gebiedskenmerken wordt versterkt. In de gebiedskenmerken zijn de bestaande en te ontwikkelen gebiedskwaliteiten benoemd.

 

Onderstaand uitvoeringsmodel fungeert als leidraad bij deze sturing. Hierin staan de stappen of, waar en hoe centraal. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door provinciale generieke beleidskeuzes, de ontwikkelingsperspectieven geven richting aan waar wat ontwikkeld kan worden en de gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief ingepast kan worden.

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel, bron: www.overijssel.nl.

 

 

Omgevingsverordening

De juridische vertaling van de omgevingsvisie is opgenomen in de omgevingsverordening, door Provinciale Staten op 12 april 2017 vastgesteld. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd. De verordening regelt niet meer dan nodig is voor het belang zoals dat in de Omgevingsvisie is verwoord. Het uitgangspunt ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’ is toegepast bij de flexibiliteitsbepalingen in deze verordening. Waar mogelijk zijn afwijkingsmogelijkheden toegepast in plaats van ontheffingsbepalingen. Ook is zoveel mogelijk gekozen voor positief geformuleerde voorwaarden. In enkele gevallen was het niet goed mogelijk om een bepaling te formuleren als een ‘ja, mits-constructie’ en is een bepaling voor de benodigde juridische helderheid toch geformuleerd als een ‘nee, tenzij-constructie’.

 

Met de mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt, wordt gebruik gemaakt van bestaand stedelijk gebied. Eveneens ziet de verordening toe op het terugdringen van het planologische aanbod (nieuwbouw) kantoren, alsmede het aanbod bedrijventerreinen. Aangezien het bestemmingsplan conserverend van karakter is en geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, is deze in overeenstemming met de omgevingsverordening.

 

 

3.2.2 Toetsing

 

Omgevingsvisie in relatie tot het bedrijventerrein Bornsestraat - Drienemanslanden

In de Omgevingsvisie worden geen generieke beleidskeuzes genoemd die voortzetting van het huidige gebruik van de gronden op het bedrijventerrein Bornsestraat Drienemanslanden belemmeren of nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen vereisen.

Het richtinggevende ontwikkelingsperspectief voor Bedrijventerrein Bornsestraat Drienemanslanden is in kaart en tekst weergegeven (zie uitsnede kaart omgevingsvisie-ontwikkelingsperspectieven). Het bedrijventerrein wordt als bestaand bedrijventerrein weergegeven en maakt onderdeel uit van 'Bedrijventerreinen in steden binnen de stedelijke netwerken', specifiek Netwerkstad Twente. De principes -zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik- en -inbreiding gaat voor uitbreiding- zijn van toepassing. Door herstructurering en transformatie worden bestaande bedrijventerreinen aangepast aan de veranderende vraag en worden nieuwe stedelijke werkmilieus gerealiseerd.

 

[image][image] 

Uitsnede kaart omgevingsvisie-ontwikkelingsperspectieven

 

 

Voor dit bestemmingsplan zijn er in de Omgevingsvisie Overijssel dus geen wijzigingen of ontwikkelingen opgenomen die meegenomen moeten worden in het bestemmingsplan.

 

 

 

3.3 Gemeentelijk beleid

 

3.3.1 Structuurplan Almelo: symbiose tussen stad en land

 

In het structuurplan, vastgesteld d.d. 6 maart 2003, is de toekomstige ruimtelijke structuur van Almelo geschetst. In 2006 is een partiële herziening van het structuurplan vastgesteld die betrekking heeft op de wijk Waterrijk, de Bedrijfslocatie N36 en Noorderpark. In 2008 is nog een aanvulling toegevoegd die betrekking heeft op Buitenhaven West en in 2009 voor het Indiëterrein. Beide toevoegingen hebben geen betrekking op het plangebied en worden daarom in deze toelichting buiten beschouwing gelaten.

 

Het Bedrijventerrein Bornsestraat - Drienemanslanden is gemarkeerd als bestaand bedrijventerrein met her en der verspreid gronden met voorzieningen ten behoeve van dat bedrijventerrein. Er zijn voor dit bedrijventerrein geen ontwikkelingsdoelstellingen binnen deze visie geformuleerd.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Uitsnede structuurplan Almelo van het plangebied

 

 

3.3.2 Masterplan Almelo

 

Op 11 oktober 2004 heeft de gemeenteraad van Almelo het Masterplan Almelo vastgesteld. Het Masterplan is geen ruimtelijk plan conform de Wet ruimtelijke ordening. Het Masterplan Almelo is een strategisch beleidsdocument dat richting geeft aan de stedelijke ontwikkeling van Almelo voor de lange termijn (2030). Het doel van het Masterplan Almelo is een betere stedelijke en ruimtelijke ontwikkeling, een sterkere positie in de regio en een grotere aantrekkingskracht van Almelo op de doelgroepen die nu ondervertegenwoordigd zijn. In het Masterplan zijn de stedelijke ambities uit het structuurplan voornamelijk kwalitatief herijkt. Het Masterplan bestaat uit vijf opgaven. Deze opgaven zijn per stadsdeel en per thema verder uitgewerkt. Daarnaast zijn elf kernprojecten benoemd.

 

Het Masterplan gaat met name in op ontwikkelingsgebieden. Bedrijventerrein Bornsestraat - Drienemanslanden is een bestaand bedrijventerrein met weinig toekomstige ontwikkelingen. Hiervoor is dan ook geen specifiek beleid opgenomen.

 

 

3.3.3 Detailhandelsstructuurvisie Almelo 2013-2018

 

In 2014 is de detailhandelsstructuurvisie 2013-2018 vastgesteld. Deze visie vervangt de detailhandelsstructuurvisie 2008-2015. In de detailhandelsstructuurvisie zijn de ambities en keuzes op het gebied van detailhandel en de detailhandelsstructuurvisie binnen de gemeente opgenomen. Uitgangspunt is om detailhandel zo veel mogelijk in het centrum van Almelo en de wijkwinkelcentra te concentreren. Ook zijn clusters voor perifere detailhandel aangewezen. De visie geeft aan dat op bedrijventerreinen zoals Bornsestraat - Drienemanslanden geen nieuwe mogelijkheden voor detailhandel worden toegestaan. Een uitzondering geldt voor goederen die vanwege hun aard en omvang niet passen binnen de reguliere winkelconcentratiegebieden. Deze kunnen worden toegestaan op de daarvoor geschikte delen van bedrijventerreinen.

 

In het detailhandelsbeleid voor de gemeente Almelo wordt detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit buiten een pand met een winkelbestemming slechts zeer beperkt toegestaan en alleen als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Er is sprake van ter plaatse vervaardigde artikelen en/of er is geen sprake van een naar buiten toe zichtbare uitstraling als winkel;

  2. de detailhandelsactiviteit blijft beperkt tot direct aan de hoofdactiviteit gerelateerde artikelen;

  3. de fysiek uitstalruimte die gericht is op en/of toegankelijk is voor consumente beperkt zicht tot maximaal 25m2 .

 

De mogelijkheid voor ondergeschikte detailhandel onder voornoemde voorwaarden is opgenomen in dit bestemmingsplan.

 

 

 

3.4 Conclusie

 

Het bestemmingsplan is in lijn met beleid van het rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Almelo.

 

 

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

 

Bestemmingsplannen dienen periodiek te worden herzien. Naar aanleiding van onder andere verouderde planregels, veranderd daadwerkelijk gebruik van terreinen, nieuwe wetgeving en veranderde inzichten. Het plangebied betreft in hoofdzaak een bedrijventerrein. De hoofdlijn van dit bestemmingsplan is het conserveren van de huidige bestemmingen.

 

4.1 Bedrijven en andere activiteiten

 

Om een leefbare woonomgeving te waarborgen worden de ruimtelijk relevante milieu-invloeden van bedrijfsmatige activiteiten, in relatie tot de omgeving beschreven. Vanuit deze doelstelling ligt in de woongebieden het accent op wonen en worden bedrijfsmatige activiteiten geweerd of ontmoedigd. Andersom ligt het accent in gebieden waar bedrijvigheid is toegestaan op activiteiten en wordt wonen niet direct toegestaan. Functiemenging van detailhandel en wonen, kan gewenst zijn voor zover deze niet leidt tot een onleefbare situatie en deze bedrijvigheid direct is gerelateerd aan de woonomgeving (bv. buurtsuper, schoolgebouw).

 

Het is de bedoeling om met ruimtelijk relevante milieuhygiënische randvoorwaarden te komen tot een duurzaam bedrijventerrein. Vanuit deze doelstelling dient op bedrijfsterreinen het accent dan ook te liggen op bedrijfsactiviteiten en dienen (bedrijfs)woningen op bedrijfsterreinen te worden geweerd. Door op bedrijventerreinen te werken met interne zoneringen kunnen afstanden tussen deze bedrijventerreinen en de omliggende omgeving zodanig worden ingericht dat er sprake is van een zo efficiënt mogelijk ruimtegebruik maar is er tevens sprake van een goede ruimtelijke kwaliteit in de omgeving van dit plangebied. Interne zonering kan ook zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen risicobedrijven en (beperkt) kwetsbare objecten.

 

 

4.1.1 Wijze van beoordelen

De invloed van de aanwezige bedrijven en de mogelijke potentiële milieubelasting van toegestane bedrijven op het plangebied zijn beoordeeld. Bij dit onderzoek zijn bij enkele bedrijven waar niet kan worden voldaan aan de richtafstanden de zeer specifieke milieuhygiënische aspecten zoals geur, geluid en risico nader beschouwd. Binnen dit plangebied is vervolgens gekeken naar de mogelijke en gewenste bedrijvigheid. Dit in relatie tot de directe omgeving waarbij de lintbebouwing langs de Bornsestraat is beschouwd als gemengd gebied. Op basis van deze uitgangspunten zijn we gekomen tot een bedrijfscategorie indeling binnen het plangebied. Voor locaties welke dichter bij woongebieden zijn gelegen dan milieuhygiënisch gewenst, zijn beperkingen opgelegd aan toekomstige ontwikkelingen. Hierbij zijn de milieuvergunningen en daaruit voortkomende rechten, de normstellingen uit AMvB’s en de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” (versie 2009) als leidraad gehanteerd. Vervolgens is gekeken naar de milieuhygiënische effecten van deze bedrijvigheid op het plan. De bevindingen staan in de volgende paragrafen.

 

 

 

4.1.2 Externe zonering/inwaartse zonering

Voor de zonering binnen het plangebied is, zoals verwoord, aangesloten bij de methodiek zoals gesteld in de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” (versie 2009). Deze handreiking geeft eensystematiek waarbij bedrijven in categorieën worden ingedeeld op basis van de ingeschatte milieubelasting. Per bedrijfscategorie zijn hierbij afstandscriteria tot de woonomgeving opgenomen die bij de planvorming bij voorkeur in acht dienen te worden genomen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Onderverdeling milieucategorieën bedrijven en milieuzonering tot woongebieden:

 

Milieucategorie

Aan te houden afstand tot woongebied (zone)

1

0 tot 10 meter

2

30 meter

3.1

50 meter

3.2

100 meter

4.1

200 meter

4.2

300 meter

5.1

500 meter

5.2

700 meter

5.3

1000 meter

6

1500 meter

 

 

Onderverdeling milieucategorieën bedrijven en milieuzonering tot lintbebouwing:

 

Milieucategorie

Aan te houden afstand tot woongebied gelegen aan een hoofd infrastructuur

1

0 meter

2

10 meter

3.1

30 meter

3.2

50 meter

4.1

100 meter

4.2

200 meter

5.1

300 meter

5.2

500 meter

5.3

700 meter

6

1000 meter

 

 

 

4.1.3 Huidige aanwezige bedrijven en (bedrijfs)activiteiten in het plangebied

De bedrijfsactiviteiten in en rond het plangebied zijn geïnventariseerd. De aanwezige bedrijven, allen ingedeeld in VNG-categorieën, zijn individueel getoetst op de gewenste afstand van deze categorieën tot de gevoelige (woon)omgeving. In dit plan zijn meerdere bedrijven aanwezig van een zodanige categorie dat, gezien de bedrijfscategorieën zoals vermeld in de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering”, er een grotere afstand tot woonbebouwing aangehouden zou moeten worden. Voor deze bedrijven heeft specifiek maatwerkonderzoek plaatsgevonden waarbij de milieuvergunningen als onderlegger zijn gebruikt. Onderzocht is of de bedrijfsactiviteiten in relatie tot haar omgeving aanvaardbaar zijn. De relevante milieuaspecten hierin zijn primair geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Uit de uitgevoerde onderzoeken kan gesteld worden dat er ook met de daadwerkelijke afstand tussen bedrijven en wonen sprake is van voldoende milieu hygiënische kwaliteit. De betreffende bedrijven zijn planologisch specifiek ingepast en positief bestemd.

Kleinschalige activiteiten, zoals detailhandel en kantoor of bedrijven aan huis, leveren geen problemen op en zijn buiten beschouwing gelaten.

 

De volgende bedrijfsactiviteiten in het plangebied worden nader toegelicht:

 

1. Urenco Nederland, Drienemansweg 1, 7601 PZ Almelo

Dit bedrijf is in bijlage 1 “Staat van bedrijfsactiviteiten”, genoemd onder SBI-nummer 233, als categorie 6 (splijt- en kweekstoffenbewerkingsbedrijven). Gezien de uitkomst van de Milieu effectrapportage (hierna: MER) en de verleende vergunningen in het kader van de Kernenergiewet, is de milieu hygiënische invloed van dit bedrijf beperkter dan de bij deze categorie behorende standaard richtafstand. De huidige activiteiten kunnen ruimtelijk worden ingepast. Nieuwe bedrijfsactiviteiten uit deze categorie zijn niet altijd inpasbaar. Voor het plandeel dat niet aan de richtafstanden voldoet is om deze reden de bedrijfscategorie 4.1. opgenomen.

 

2. Enrichment Technology Nederland, Planthofsweg 77, 7601 PJ Almelo

Dit bedrijf is in bijlage 1 “Staat van bedrijfsactiviteiten”, genoemd onder SBI-nummer 29 (>2000m2) als categorie 4.1. Uit het akoestisch onderzoek behorende bij de milieuvergunning blijkt dat het bedrijf bij omliggende woonbebouwing kan voldoen aan de gewenste geluidsnormen behorende bij de omgevingstypologie. In de laatste verleende milieuvergunning (revisie) is uitgebreid aandacht geschonken aan de (externe) veiligheidsaspecten. Deze zijn conform het gemeentelijk veiligheidsbeleid en het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) verantwoord. In het kader van deze milieuvergunning heeft ook een risicoberekening plaatsgevonden. De zogenoemde kwantitatieve risicoanalyse (hierna:QRA) volgt een plaatsgebonden risicocontour, de PR-contour. Binnen het PR-10-6 gebied bevinden zich geen kwetsbare objecten. Tevens wordt de richtwaarde van het groepsrisico niet overschreden. Het bedrijf is in de huidige omvang inpasbaar in haar omgeving en voldoet aan de landelijke veiligheidsuitgangspunten en het gemeentelijke (externe)veiligheidsbeleid. De huidige activiteiten kunnen ruimtelijk worden ingepast. Nieuwe bedrijfsactiviteiten uit een categorie 4.1 zijn niet altijd inpasbaar. Voor het plandeel dat niet aan de richtafstanden voldoet is om deze reden de bedrijfscategorie 3.2. opgenomen.

 

3. Cirex, Bornsestraat 365, 7601 PB Almelo

Dit bedrijf is in bijlage 1 “Staat van bedrijfsactiviteiten”, genoemd onder SBI-nummer 2751 als categorie 4.2. De gieterij werkt volgens de verloren wasmodelmethode en is niet direct vergelijkbaar met een “gewone” gieterij. Uit het akoestisch onderzoek behorende bij de milieuvergunning blijkt dat het bedrijf bij omliggende woonbebouwing kan voldoen aan de gewenste emissie en geluidsnormen. De huidige activiteiten kunnen ruimtelijk worden ingepast. Nieuwe bedrijfsactiviteiten uit een categorie 4.2 zijn niet altijd inpasbaar. Voor het plandeel dat niet aan de richtafstanden voldoet is om deze reden de bedrijfscategorie 3.2. opgenomen.

 

4. VDL Enabling Technologies Group Almelo, Bornsestraat 345, 7601 PB Almelo

Dit bedrijf is in bijlage 1 “Staat van bedrijfsactiviteiten”, genoemd onder SBI-nummer 29 als categorie 4.1 (>2000m2) als machinefabriek. De activiteiten bestaan uit het bewerken van metalen en assemblagewerkzaamheden. Uit het akoestisch onderzoek behorende bij de milieuvergunning blijkt dat het bedrijf bij omliggende woonbebouwing kan voldoen aan de gewenste geluidsnormen. De huidige activiteiten kunnen ruimtelijk worden ingepast. Nieuwe bedrijfsactiviteiten uit een categorie 4.1 zijn niet altijd inpasbaar. Voor het plandeel dat niet aan de richtafstanden voldoet is om deze reden de bedrijfscategorie 3.2. opgenomen.

 

Gesteld kan worden dat de genoemde bedrijven milieu hygiënisch inpasbaar zijn ten opzichte van haar omgeving.

 

In en om het plangebied zijn verder geen bedrijven aanwezig die een negatieve invloed hebben op woningen of woonwijken.

 

4.2 Fysieke veiligheid

 

4.2.1 Inleiding

Het aspect fysieke veiligheid beoogt het beschermen van mens, dier en milieu tegen (de gevolgen van) ongevallen en rampen. Om de effecten van een incident zoveel mogelijk te beperken, is het belangrijk dat hulpverleningsdiensten op kunnen treden en dat burgers zich in veiligheid kunnen brengen. Het bestemmingsplan is op fysieke veiligheidsaspecten getoetst aan landelijke, regionale en gemeentelijke richtlijnen en/of regelgeving. Dit betreft de onderdelen:

 

De hoofdtaken van de brandweer zijn onderverdeeld in schakels uit de veiligheidsketen. De schakels zijn:

Pro-actie; de schakel pro-actie gaat onder andere over de bluswatervoorziening, de bereikbaarheid en de sirenedekking.

Preventie; voor het aspect preventie geldt dat rekening moet worden gehouden met de bestaande wet- en regelgeving.

Preparatie; voor hulpdienstrelevante objecten is het wenselijk om deze op te nemen in de planvorming van de brandweer, zoals een bereikbaarheidskaart of een aanvalsplan.

Repressie; vanuit de repressieve dienst wordt ter plaatse bepaald hoe er wordt ingezet.

Nazorg; de taak nazorg heeft geen consequenties voor de ruimtelijke ordening.

 

De bedrijven die een zeker risico vormen voor de omgeving worden onder 4.2.7 behandeld.

 

Ondanks de gerealiseerde veiligheidsmaatregelen en -voorzieningen blijft er een restrisico waarbinnen incidenten plaats kunnen vinden.

 

4.2.2 Bereikbaarheid

 

4.2.2.1 Bereikbaarheid algemeen

Bij het bepalen of er in het plangebied sprake is van een goede bereikbaarheid van de gebouwen via het openbare wegennet wordt het plangebied getoetst aan de handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid. Hierbij wordt beoordeeld of:

 

4.2.2.2 Situatiebeschrijving bereikbaarheid

Het plangebied ligt tegen de Nijreessingel en de Bornsestraat aan, waardoor het gebied in basis via twee onafhankelijke wegen bereikbaar is. Daarnaast is het merendeel van de objecten in het plangebied via twee zijden bereikbaar. Daarnaast zijn er grotere kavels, waarbij de bereikbaarheid op eigen terrein ook geborgd dient te worden.

 

Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan geen grote ruimtelijke wijzigingen mogelijk maakt. Daar waar nieuwe objecten worden gerealiseerd dient rekening te worden gehouden met bestaande wet- en regelgeving, zodat ook de bereikbaarheid op eigen terrein wordt geborgd. Dit geldt vooral bij grotere kavels waarbij door de grote afstand vanaf de openbare weg tot de brandweertoegangen mogelijk opstelplaatsen op eigen terrein gerealiseerd moeten worden.

 

4.2.3 Opkomsttijd

 

4.2.3.1 Opkomsttijd algemeen

De opkomsttijd is de optelsom van de verwerkingstijd van de melding, de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd is daarbij de tijd tussen het alarmeren van de brandweer door de meldkamer en het tijdstip dat het voertuig de kazerne verlaat. De aanrijdtijd is de tijd die het eerste voertuig nodig heeft om van de kazerne naar de plaats van het incident te gaan. De opkomsttijd van de brandweer wordt als een belangrijk kwaliteitskenmerk van de brandweer beschouwd.

In het Besluit Veiligheidsregio's (BVR) zijn de opkomsttijden voor de brandweer vastgelegd en staan in onderstaande tabel beschreven.

 

Normtijd

Gebruiksfunctie

 

 

5 minuten

Winkel met gesloten constructie (tijdens openingsuren), wonen boven winkel, cel

6 minuten

Portiekwoningen/portiekflats, woning verminderd zelfredzamen

8 minuten

Overige woningen, winkels, gezondheidszorg, onderwijs, kinderdagverblijf, logies

10 minuten

Kantoor, (lichte)industrie, sport, overige ruimtes voor bijeenkomsten, overige gebruiksfuncties

Normtijden volgens het Besluit Veiligheidsregio's

 

Daarnaast is het ‘Dekkingsplan Brandweer Twente’, dat onderdeel uitmaakt van het beleidsplan, vastgesteld. Hierin staat dat voor woningbouw van na 2003 een opkomsttijd geldt van 12 minuten.

Een beschrijving van de opkomsttijd in het plangebied staat in 4.2.3.2 beschreven.

 

4.2.3.2 Situatiebeschrijving opkomsttijd

Door Brandweer Twente is een berekening van de opkomsttijd opgesteld. De berekening betreft de theoretische opkomsttijd en kan in praktijk verschillen met de daadwerkelijke opkomsttijd. Redenen voor een vertraging kunnen bijvoorbeeld wegwerkzaamheden zijn.

 

Voor de objecten die vallen onder (lichte) industrie geldt een opkomsttijd van 10 minuten. Het merendeel van de objecten valt onder deze gebruiksfunctie. Daarnaast bevindt zich ook de functie ‘Maatschappelijk doeleinden’ in het gebied. Voor de penitentiaire inrichting geldt een opkomsttijd van 5 minuten.

 

Berekeningen van Brandweer Twente tonen aan de eerste tankautospuit in theorie in circa 8 minuten ter plaatse kan zijn. Dit is over het algemeen binnen de norm. Voor de Karelskamp geldt dat de brandweer niet binnen de gestelde norm ter plaatse kan zijn.

 

Over het algemeen geldt dat de brandweer binnen de gestelde norm ter plaatse kan zijn. Voor specifieke objecten zoals de Karelskamp dragen separate trajecten op bijvoorbeeld het gebied van brandveiligheid bij aan het beperken van de effecten bij een mogelijk incident.

 

4.2.4 Bluswatervoorziening

 

4.2.4.1 Bluswatervoorziening algemeen

Voor een optimale bluswatervoorziening wordt onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen. Dit is van belang omdat de eisen voor de afstand, de capaciteit en de bereikbaarheid verschillend zijn. De basiskenmerken van deze drie modellen zijn:

 

Deze bluswatervoorziening kan binnen 3 minuten worden opgebouwd en operationeel zijn, waarbij een continuïteit van tenminste 1 uur is gegarandeerd.

 

Deze bluswatervoorziening kan binnen een half uur worden opgebouwd en operationeel zijn, waarbij sprake moet zijn van een continuïteit van tenminste 4 uur met een minimale capaciteit van 90m3/per uur. Er geldt een afstand van maximaal 320 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 8 meter kunnen bereiken.

 

Deze bluswatervoorziening kan binnen een uur worden opgebouwd en operationeel zijn. Hiervoor geldt een capaciteiten van minimaal 120m3/per uur en het bluswater is onbeperkt leverbaar. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 2500 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 50 meter kunnen bereiken.

 

Een beschrijving van de opkomsttijd in het plangebied staat in 4.2.4.2 beschreven.

 

4.2.4.2 Situatieschets bluswatervoorziening

In het plangebied liggen voornamelijk pvc leidingen met een diameter van 104mm en 152mm. De verwachting is dat deze leidingen in praktijk minimaal 60m3 per uur leveren. Capaciteitsmetingen door de drinkwatermaatschappij kunnen hier een gedetailleerdere beschrijving van geven. Daarnaast geldt dat bij het merendeel van de brandkranen de onderlinge afstand circa 80 meter is, echter zijn er ook locaties waar deze afstand groter is.

 

Voor het plangebied geldt in basis een capaciteit van 60m3 per uur. In basis ligt er dan ook een geschikte primaire bluswatervoorziening. Dit neemt niet weg dat er objecten in het plangebied aanwezig kunnen zijn waarbij bijvoorbeeld niet wordt voldaan aan de afstand van de brandkraan tot aan het object.

 

Nabij het plangebied bevindt zich de Weezebeek die als secundaire en tertiaire bluswatervoorziening kan dienen. Echter voor de secundaire bluswatervoorziening is de dekking ontoereikend, doordat voertuigen op slechts twee locaties het open water kunnen bereiken. Dit zijn de brug boven de Weezebeek bij de Einsteinstraat en de brug boven de Drienemansweg). Het opbouwen vanaf open water vraagt hierdoor extra tijd.

 

4.2.5 Bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid

 

4.2.5.1 Algemeen

Voor de bestrijdbaarheid van een incident zijn onder andere de bereikbaarheid voor hulpdiensten, opkomsttijd en bluswatervoorziening van belang. Daarnaast speelt de zelfredzaamheid van burgers een rol. Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan hoofdzakelijk uit schuilen en vluchten. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. De ruimtelijke inrichting van het gebied kan op verschillende manieren inspelen op de zelfredzaamheid.

 

4.2.5.2 Zelfredzaamheid specifiek

Bestrijdbaarheid

Voor ETNL geldt dat op basis van de geldende milieuvergunning bronmaatregelen zijn opgelegd. Daarnaast is het van belang dat er in praktijk op naleving van de vergunningsvoorschriften wordt toegezien.

 

Indien er zich een incident op het spoortracé nabij het plangebied voordoet is een gedeelte van het tracé bereikbaar via de Leemplasweg, de Bavinkelsweg of de Deldensestraat. Een deel is ook in mindere mate bereikbaar. Nabij het spoortracé liggen enkele brandkranen die zijn aangesloten op een leiding met een diameter van 104 mm pvc. Open water is aanwezig, echter is de afstand tot het spoortracé meer dan 320 meter. In geval van een incident zal er gebruik gemaakt moeten worden van grootwatertansport. Het opbouwen hiervan vraagt extra tijd.

 

Zelfredzaamheid

Over het algemeen zijn de mensen in het plangebied zelfredzaam en daarnaast biedt de wegenstructuur mogelijkheden om van de aanwezige risicobronnen af te vluchten. Binnen het plangebied liggen twee functies waar minder of niet zelfredzame mensen aanwezig (kunnen) zijn. Ondanks dat het merendeel van de aanwezigen in het plangebied zelfredzaam zijn kunnen bij een incident bij een van de risicobronnen slachtoffers niet worden uitgesloten.

 

4.2.6 Waarschuwen van de bevolking

 

4.2.6.1 Sirenedekking

De sirene is een hulpmiddel van de overheid om mensen te kunnen waarschuwen voor acute gevaren. Dit is bijvoorbeeld het geval als er gevaarlijke stoffen vrijkomen bij een brand of ongeval. Op dat moment is het gevaarlijk om buiten te blijven waar men wordt blootgesteld aan het gevaar. De sirenes kunnen dan worden ingeschakeld. Nabij het plangebied bevindt zich een sirene die het gebied bestrijkt. Dit systeem zal echter na 2020 verdwijnen en zullen de aanwezige personen in bedreigd gebied worden gewaarschuwd middels NL-Alert. In het bericht wordt tevens het handelingsperspectief vermeld, zodat de personen die in het bedreigde gebied bevinden weten hoe te handeling. Dit kan bijvoorbeeld door het gebied te verlaten, te schuilen of ramen en deuren te sluiten.

 

4.2.7 Risicobedrijven beoordeeld

In of nabij het plangebied bevinden zich risicobronnen.

 

Voor de inrichting ‘ETNL’ dient rekening te worden gehouden met een toxisch scenario. Voor deze inrichting geldt een invloedsgebied van 300 meter. Binnen deze contour bevinden zich enkele objecten.

 

Voor het spoortracé kunnen zich de volgende scenario’s voordoen:

 

* Plasbrand

Op basis van de vervoerde stoffen over het spoor gaan wij in de voorbereiding op calamiteiten uit van:

 

Bij een plasbrand zal een deel van de gebouwen door direct vlamcontact worden beïnvloed. Tot circa 30 meter van het spoor kunnen gebouwen door hittestraling mee gaan branden. Aanwezigen in objecten binnen deze afstand kunnen (dodelijk) getroffen worden.

Eerste graad brandwonden zijn bovendien te verwachten tot op 60 meter van het spoor. Door hittestraling is een nog groter gebied (tot circa 100 meter) alleen te betreden door brandweermensen in beschermende kleding.

 

De dichtstbijzijnde objecten liggen op meer dan 100 meter, waardoor de effecten van een plasbrand niet tot over objecten in het plangebied reiken.

 

* BLEVE

Bij een BLEVE explodeert een onder druk vloeibaar gemaakt brandbaar gas met als gevolg een grote vuurbal. Het bezwijken van een ketelwagon is mogelijk door mechanisch falen (bv. bij een aanrijding) of door aanstraling door een brand met brandbare vloeistoffen. De vuurbal zorgt voor een hittebelasting en een drukgolf in de omgeving. Een BLEVE-scenario heeft de grootste omvang in het geval van een incident met een spoorketelwagon. Tot 140 meter zullen aanwezigen een grote kans op overlijden hebben. Tot op 330 meter van het incident is het mogelijk dat aanwezigen dodelijk worden getroffen. Materiële schade is nog op grotere afstand te verwachten (600m).

 

Het merendeel van de (geprojecteerde) objecten bevinden zich op meer dan 350 meter van het spoortracé. Enkele gebouwen bevinden zich binnen deze 330 meter, echter is het aantal aanwezige personen hier beperkt.

 

* Toxisch

Een incident met een toxische stof kan tot op zeer grote afstand gevolgen hebben. Door de diversiteit aan stoffen en de diversiteit aan factoren die invloed hebben op de mogelijke effecten van een incident met een toxische vloeistof is het moeilijk een eenduidende effectafstand aan te geven. De effectafstanden voor de afstand tot waar nog 1% van de aanwezigen kan overlijden, varieert bijvoorbeeld van 80 meter tot maximaal 1.250 meter (worst-case scenario).

 

Afhankelijk van de windrichting kunnen de objecten in het plangebied binnen het effectgebied liggen.

 

4.3 Externe veiligheid

 

4.3.1 Algemeen

Bij het opstellen van de externe veiligheidsparagraaf is uitgegaan van de huidige wet en regelgeving op het gebied van externe veiligheid.

 

Door de gemeente Almelo is het externe veiligheidsbeleid 2015-2018 vastgesteld (maart 2014). Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt rekening gehouden met de uitgangspunten uit dit veiligheidsbeleid.

De risicobronnen in en nabij het plangebied zijn geïnventariseerd. Risicobronnen kunnen bedrijven, transportroutes over weg, rail of vaarwater en leidingroutes voor brandstoffen, zoals gasleidingen, zijn.

 

Beoordeeld is of kan worden voldaan aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico en de oriënterende waarde voor het groepsrisico.

 

Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI), de regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI) en de handreiking verantwoording groepsrisico zijn bij deze beoordeling toegepast. Bedrijven zoals geregistreerd in het “Risico Register Gevaarlijke Stoffen”, het RRGS, zijn in de beoordeling van het plaatsgebonden en groepsrisico voor zover aanwezig meegenomen.

Voor het beoordelen van transportrisico’s is gebruik gemaakt van de circulaire “Risico normering vervoer gevaarlijke stoffen” het RNGS, het Basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT). Voor het beoordelen van eventuele risico’s van gasleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen(BEVB) beschouwd.

 

Getracht wordt de risicocontouren zoveel mogelijk op het terrein van de risico-inrichting/bron zelf te projecteren. Dit teneinde beperking van het gebruik van terrein van derden zoveel mogelijk te voorkomen. Daar waar veiligheidscontouren zich uitstrekken tot terreinen van derden kan dit beperkingen opleveren voor het gebruik van deze terreinen. Het plan omhelst een gebied met voornamelijk de functie bedrijvigheid .Het bestemmingsplan is conserverend van aard, de mogelijkheden voor het vestigen van nieuwe risicobedrijven of kwetsbare objecten wordt in dit plan niet mogelijk gemaakt.

 

Gemeentelijk beleidskader

Het landelijk beleid op het gebied van de externe veiligheid laat beleidsruimte open die ingevuld kan worden door gemeenten. De gemeente Almelo heeft invulling gegeven aan deze ruimte. De gemeente heeft haar beleid met betrekking tot externe veiligheid weergegeven in het beleidsdocument: 'Extern veiligheidsbeleid gemeente Almelo 2015-2018' (vastgesteld: 11 maart 2014). Deze beleidsnota Externe Veiligheid geeft daarbij de kaders aan waarbinnen de gemeentelijke afweging op het gebied van externe veiligheid dient plaats te vinden. Dit beleidsdocument vormt het gemeentelijk kader voor het invullen voor de verantwoordingsplicht. Het plan is getoetst aan het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Almelo.

 

4.3.2 Risicobronnen in het plangebied

 

Inrichtingen

ETC (ETNL)

Dit is een risicovolle inrichting gelegen aan de Planthofsweg 77. Binnen ETC zijn diverse (PGS 15) opslagplaatsen aanwezig waarin gevaarlijke stoffen in verpakking worden opgeslagen. Bij PGS 15 opslagplaatsen is het voornaamste risico het ontstaan van toxische verbrandingsproducten tijdens een brand in de betreffende opslag.

De inrichting val onder het BEVI en de plaatsgebonden risicocontour (op de bij dit plan behorende verbeelding is dit de veiligheidszone) komt buiten de terreingrens. Binnen de contour is een beperkt kwetsbaar object gelegen. Het betreft hier een bestaande situatie.

Het groepsrisico zal verder behandeld worden bij 'nader onderzoek groepsrisico'.

 

Herikon

Het betreft geen BEVI inrichting, risicocontouren strekken zich niet uit buiten de inrichting grens en de verantwoordingsplicht groepsrisico is niet van toepassing. Nadere aandacht is daarom niet nodig.

 

Cirex

Het betreft geen BEVI inrichting, risicocontouren strekken zich niet uit buiten de inrichting grens en de verantwoordingsplicht groepsrisico is niet van toepassing. Nadere aandacht is daarom niet nodig.

 

Urenco

Op deze inrichting is de Kernenergiewet van toepassing en geldt geen verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Om deze redenen wordt deze inrichting in ons advies buiten beschouwing gelaten.

 

Transportassen

Er bevinden zich in het plangebied geen transportassen (weg, spoor, water en buisleidingen) voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Als gevolg hiervan hoeft geen rekening te worden gehouden met risico afstanden veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over transportassen.

 

Naast de mogelijkheid dat er in het plangebied zelf geen risicobronnen aanwezig zijn, kunnen er ook risicobronnen buiten het plangebied liggen, die wel invloed hebben op het plangebied.

 

4.3.3 Risicobronnen in de omgeving

Er kunnen risicobronnen buiten het plangebied liggen, die wel invloed hebben op het plangebied.

 

Inrichtingen

Er bevinden zich in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen die invloed hebben op het plangebied. Nadere aandacht is daarom niet nodig.

 

Transportassen

In de nabije omgeving van het plangebied is het doorgaand spoor spoortracé Hengelo-Deventer gelegen. Het merendeel van de (geprojecteerde) objecten binnen het plangebied bevinden zich op meer dan 350 meter van dit spoortracé. Gezien deze afstand en het feit dat onderliggend plan conserverend van aard is, is verdere aandacht niet nodig.

Er bevinden zich in de nabije omgeving van het plangebied verder geen transportassen (weg, spoor, water en buisleidingen) voor het vervoer van gevaarlijke stoffen die invloed hebben op het plangebied. Nadere aandacht is daarom niet nodig.

 

4.4 Groepsrisico

 

4.4.1 Algemeen

Het groepsrisico (GR) kent geen vaste norm, maar een oriënterende waarde die in acht moet worden genomen. Bij het vaststellen van bestemmingsplannen dient elke (mogelijke) verandering van het groepsrisico verantwoord te worden (de verantwoordingsplicht). Deze verantwoordingsplicht geldt ook als het groepsrisico wijzigt maar wel onder de oriënterende waarde blijft.

 

Gemeentelijk beleidskader

In het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Almelo (2015-2018) is verklaard dat in gevallen waarbij er een (beperkte) wijziging in de ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in aantallen personen, volstaan kan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Onderliggend plan is een conserverend plan waarbij geen nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk worden gemaakt.

Daarom kan in dit geval ook worden volstaan met een beperkte invulling van de verantwoordingsplicht groepsrisico, waarbij aanvullend op bovenstaande informatie alleen ingegaan hoeft te worden op de punten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Voor de bestrijdbaarheid wordt verwezen naar de paragraaf fysieke veiligheid van het geldende bestemmingsplan.

 

Bestrijdbaarheid & zelfredzaamheid

In het plangebied liggen voornamelijk pvc leidingen met een diameter van 104mm en 152mm. De verwachting is dat deze leidingen in praktijk minimaal 60m3 per uur leveren. Voor het plangebied geldt in basis een capaciteit van 60m3 per uur. In basis ligt er dan ook een geschikte primaire bluswatervoorziening.

Nabij het plangebied bevindt zich de Weezebeek die als secundaire en tertiaire bluswatervoorziening kan dienen.

 

Het plangebied ligt tegen de Nijreessingel en de Bornsestraat aan, waardoor het gebied in basis via twee onafhankelijke wegen bereikbaar is. Daarnaast is het merendeel van de objecten in het plangebied via twee zijden bereikbaar.

 

Over het algemeen zijn de mensen in het plangebied zelfredzaam en daarnaast biedt de wegenstructuur mogelijkheden om van de aanwezige risicobronnen af te vluchten.

 

Conclusie

Als gekeken wordt naar de wet- en regelgeving en het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Almelo, wordt geconcludeerd dat het plangebied voldoet aan wet- en regelgeving op gebied van externe veiligheid. Het betreft hier een bestaande situatie waarbij gestreefd wordt naar een zo veilig mogelijke omgeving. Het huidige veiligheidsniveau is verantwoord en geaccepteerd maar zal in de toekomst blijvende aandacht verdienen.

Planvoorschriften van onderliggend plan zullen geen nieuwe activiteiten met een hoge personendichtheid zoals kantoren, onderwijs etc. binnen het invloedsgebied dienen toe te staan

 

Indien middels vrijstelling of anderszins medewerking wordt verleend aan functiewijzigingen of een (nadere) uitwerking van het bestemmingsplan plaatsvindt binnen het invloedsgebied van een risicobron, zal aan de geldende voorwaarden op het gebied van de regelgeving met betrekking tot externe veiligheid en het actuele gemeentelijke externe veiligheidsbeleid moeten worden voldaan en m.b.t. “een goede ruimtelijke ordening” een verantwoording van het groepsrisico dienen plaats te vinden.

 

4.5 Luchtkwaliteit

 

De doelstellingen van het gemeentelijk milieubeleidsplan zijn: “Het bewaken en waar mogelijk verbeteren van de luchtkwaliteit in Almelo; minimaal voldoen aan de grenswaarden voor luchtverontreiniging, maar streven naar het voldoen van de richtwaarden van de landelijke regelgeving”.

  

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk vijf van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen). Dit herziene hoofdstuk is in werking getreden op 15 november 2007 en vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen zijn grenswaarden opgenomen.

  

In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM), welke samen met de wijziging van hoofdstuk vijf van de Wet milieubeheer (Wm) in werking zijn getreden, zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Bij elk ruimtelijk plan moet de luchtkwaliteit in acht worden genomen. In dit geval zijn de wijzigingen van het bestemmingsplan zeer beperkt en mocht er al sprake zijn van een wijziging dan is het begrip “Niet in betekenende mate” (NIBM) zoals genoemd in de wet van toepassing. Een onderzoek naar de luchtkwaliteit, met een toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit, is om die reden niet nodig.

  

Het Bestemmingsplan Bornsestraat – Drienemanslanden is grotendeels conserverend van aard. Er worden geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. In dit geval is er sprake van actualisering van het bestemmingsplan die qua milieuhygienisch effect is te beschouwen als “Niet in betekenende mate” (NIBM). Een onderzoek naar de emissie is om die redenen dan ook niet nodig.

 

Doordat het plangebied is ingevuld behoeft ruimtelijk niet te worden getoetst of er sprake is van een significante bijdrage van stikstof uit dit plangebied op natura2000 gebieden. De aanwezige bijdrage van dit plangebied is al verwerkt in de autonome depositie op de natura2000 gebieden. Daarmee heeft dit plangebied een plek c.q. is deze meegenomen in de huidig optredende stikstofdeposities.

Individuele wijzigingen op bedrijfsniveau zullen in het kader van de Wet natuurbescherming elk individueel worden getoetst op de inpasbaarheid.

 

Omdat ook de jaarlijkse rapportage in het kader van het Besluit Luchtkwaliteit geen overschrijding van de grenswaarden in en om het plangebied gebied laat zien mag geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor dit plan.

 

4.6 Geluid

 

Het gebied van het bestemmingsplan ligt binnen de geluidszones van de Bornsestraat, de Nijreessingel en de spoorlijn Almelo – Hengelo. Het bedrijventerrein Bornsestraat - Drienemanslanden is niet gezôneerd en daarmee is voor dit plan de Wet geluidhinder (Wgh) niet van toepassing.

 

Het bestemmingsplan is conserverend van aard en legt feitelijk de huidige situatie vast. Binnen het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Gezien het feit dat de bestaande situatie niet wijzigt, wordt gesteld dat een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelastingen niet nodig is.

 

De bestemming 'Maatschappelijk' is toegeschreven op het (voormalig) feitelijk gebruik van de locatie (open inrichting) de Niendure. Deze locatie is op dit moment niet meer in gebruik. In verband met de aanwezige bedrijven in de nabije omgeving is een speciaal op maat gemaakte afweging noodzakelijk voor hergebruik. Deze afweging valt niet binnen de kaders van de huidige actualisatie en wordt om dei reden niet meegenomen. Het is niet mogelijk een geluidsgevoelig gebouw binnen deze bestemming te realiseren.

 

Daar waar niet wordt voldaan aan de richtafstanden volgens de handreiking bedrijven en milieuzoneringen heeft een nadere afweging van de inpasbaarheid plaatsgevonden zoals verwoord in de paragraat bedrijven en andere activiteiten. Geconcludeerd is dat de aanwezige bedrijfsactiviteiten in relatie tot de omgeving inpasbaar zijn.

 

4.7 Bodemkwaliteit

 

Voorliggend bestemmingsplan betreft een conserverend bestemmingsplan. In beginsel is geen bodemonderzoek noodzakelijk, als een bestemmingsplan betrekking heeft op een bestaande situatie. Bij bestemmingsplannen met een wijzigings- en of afwijkingsbevoegdheid dienen in principe alle vereiste bodemkwaliteitsgegevens bij de goedkeuring van het (moeder) plan beschikbaar te zijn. Indien in een bestemmingsplan een wijzigings- of afwijkingsbevoegdheid is opgenomen, kan er bij wijze van uitzondering mee worden ingestemd dat de noodzakelijke gegevens pas beschikbaar zijn in het kader van het wijzigings- of afwijkingsplan. Wel zal via een op te nemen voorwaarde in de planregels moeten worden geregeld dat ten behoeve van de wijziging/afwijking gegevens omtrent de bodem zijn vereist. Daarbij ligt het initiatief voor het uitvoeren van het bodemonderzoek bij de bouwer/ ontwikkelaar.

  

In dit plan zal van de hiervoor genoemde uitzondering gebruik gemaakt worden en zullen de noodzakelijke voorwaarden gekoppeld worden aan de procedure van de wijzigings- en afwijkingsbevoegdheid. De reden hiervan is dat niet bekend is of, en wanneer van de bevoegdheid gebruik gemaakt zal worden en dat de wettelijke eisen ten aanzien van bodemonderzoeken en/ of saneringen in de loop der jaren wijzigen. Bovendien hebben onderzoeken in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen een beperkte geldigheidsduur van circa 5 jaar.

  

In de planregels is (voor zover er sprake is van wijzigings- en/of afwijkingsbevoegdheden) voor zowel de wijzigings- alsook de afwijkingsbevoegdheid bepaald dat deze procedures pas in gang gezet kunnen nadat door burgermeester en wethouders is beoordeeld dat de bodemkwaliteit aan de actuele wettelijke eisen voldoet. In de planregels is als voorwaarde gesteld dat het verlenen van de vergunning uit milieuhygienisch oogpunt aanvaardbaar dient te zijn. In dit verband kunnen bodemkwaliteitsgegevens en/of saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn.

 

4.8 Wet natuurbescherming

 

Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van deze gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming bevat naast algemene zorgplicht ook specifieke regels voor de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten en de belangrijkste natuurgebieden in Nederland. Daarnaast zijn onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden opgenomen. Onder de Wet natuurbescherming geldt, dat onderzocht moet worden of ruimtelijke ingrepen effect hebben op beschermde soorten, beschermde gebieden en beschermde bosopstanden.

 

Gebiedsbescherming

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn. Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

 

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuur Netwerk Nederland (NNN, voorheen EHS) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

 

Soortenbescherming

Ook wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er mogelijk sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moeten er maatregelen getroffen worden om dit te voorkomen. Als dit niet mogelijk is zal er een ontheffing of vrijstelling moeten worden gevraagd.

 

Plangebied

Delen van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Bornsestraat - Drienemanslanden zijn de afgelopen 10 jaar in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen diverse keren geïnventariseerd. De resultaten van de soorteninventarisaties zijn ingevoerd in de Nationale Databank Flora en Fauna (zie bijlage1 bij deze toelichting). In onderstaande figuur zijn de geregistreerde waarnemingen van de afgelopen 10 jaar weergegeven. Opgemerkt wordt dat het kader ruimer is weergegeven dan de bestemmingsplangrenzen omdat dit gebied voor met name dieren van buiten het plangebied als foerageergebied gebruikt kan worden.

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Plangebied met waarnemingen 2007-2017.

 

De uitkomsten van de inventarisaties en de aanleg van het NNN gebied 'De Doorbraak' ten zuiden van het bestemmingsplangebied, hebben tot op heden geen belemmeringen opgeleverd voor ruimtelijke ontwikkelingen zoals deze in het vigerende bestemmingsplan mogelijk zijn. Zolang er geen nieuwe bestemmingen worden toegevoegd aan het bestemmingsplan, zal naar verwachting de Wet natuurbescherming geen belemmering vormen voor de ruimtelijke ontwikkelingen van het geactualiseerde bestemmingsplan.

 

Omdat er in het verleden in het bestemmingsplangebied wel diverse beschermde planten en dieren zijn aangetroffen en er hun leefgebied hebben, zal in het kader van daadwerkelijke realisatie van een ruimtelijke ontwikkeling onderzocht moeten worden of overtredingen van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming aan de orde kunnen zijn. Met tijdige passende maatregelen in voorkomende -, compenserende - en of mitigerende zin, zal doorgaans overtreding van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming voorkomen kunnen worden.

 

Conclusie: Het bestemmingsplan is overwegend conserverend van karakter. Er vinden op basis van het plan geen ingrijpende wijzigingen plaats in bebouwings- en groenstructuur. Ten aanzien van de Wet natuurbescherming zijn voor dit plan geen belemmeringen te verwachten.

 

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

 

4.9.1 Archeologie

Op grond van de Erfgoedwet, het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (artikel 3.6.1 lid 1) en het beleid van de gemeente Almelo dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische en cultuurhistorische waarden. In de toelichting van een bestemmingsplan dient een beschrijving opgenomen te worden van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

 

Gemeenten zullen een inventarisatie moeten (laten) maken van alle cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied, dus niet alleen van archeologische waarden. Daarnaast moeten ze aangeven welke conclusies ze daaraan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan. In deze paragraaf wordt ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied. Het bestemmingsplan is een conserverend plan en daarom zullen de archeologische en cultuurhistorische waarden op hoofdlijnen worden beschreven. Bij herzieningen en omgevingsvergunningen zal een nadere analyse en eventueel onderzoek vereist zijn.

 

Archeologisch beleid

De gemeente Almelo wil archeologische waarden zo veel mogelijk beschermen en heeft daartoe een eigen archeologiebeleid met een archeologische waardenkaart als onderlegger waarop bekende en te verwachten archeologische waarden staan aangeduid. Op de archeologische waardenkaart staat aangegeven welke archeologische waarden aanwezig en te verwachten zijn. Afhankelijk van de archeologische waarden of verwachtingen kan onderzoek nodig zijn indien als gevolg van een plan of een vergunningaanvraag graafwerkzaamheden zijn te voorzien die tot aantasting van aanwezige of te verwachte archeologische waarden kunnen leiden.

 

Als uit onderzoek blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

 

Archeologische verwachtingswaarde
Het plangebied ligt ten zuidoosten van de oude binnenstad van Almelo. Het ligt in een gebied dat oorspronkelijk bestond uit relatief laaggelegen dekzandlandschap met beekvlaktes en dekzandverhogingen. De vanaf de oostelijke stuwwallen ontspringende beken lopen in westelijk en noordwestelijke richting door het gebied in relatief brede beekvlaktes en wateren af op de Regge. De in het plangebied gelegen Weezebeek kan als een dergelijk beek worden beschouwd. Door de relatief lage ligging van het dekzandlandschap is de ondergrond van nature vrij nat. In het verre en ook nog het nabije verleden waren de wat hoger gelegen dekzandkoppen en –ruggen de aanwezige locaties voor vestiging en landbouw. Bij het opstellen van de archeologische verwachtingskaart zijn met name de reliëfverschillen bepalend geweest voor het aanduiden van zones waar de kans op het aantreffen van vindplaatsen hoog of middelhoog is. Deze reliëfverschillen liggen echter buiten het huidige plangebied, waardoor aan het gehele plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde is toegekend (zie de afbeelding hieronder van het plangebied over de AWK 2016). Dit zijn zones in landschappelijk relatief laag gelegen gebieden. In deze gebieden zijn de condities voor eenvoudige landbouw en permanente bewoning doorgaans ongunstig geweest en worden er geen of zeer weinig vindplaatsen verwacht.

 

Binnen het plangebied is op de Archeologische Waardekaart een molen aangegeven, onder nummer 10. Het gaat hier om een windmolen op het huidige Urencoterrein. Deze molen is rond 1862 door dhr. Tobias ten Cate, een fabrikant, gebouwd ter hoogte van de ingang van Urenco aan de Plantshofweg. Rond 1880 is de molen gesloopt.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Plangrens van het plangebied over de AWK versie 2016

 

In het plangebied zijn geen archeologische vindplaatsen of archeologische onderzoeken in de landelijke database Archis3 geregistreerd. Tevens zijn binnen het plangebied geen terreinen van archeologische waarden bekend.

 

 

 

Conclusie op basis van beleid:

 

Dit plan is conserverend van karakter. Er vinden op basis van het plan geen ingrijpende wijzigingen plaats in de bestaande bebouwingsstructuur. Nu de lage archeologische verwachtingwaarde voor het gehele plangebied geldt, met daarbij in acht genomen dat de gronden reeds lange tijd op deze wijze in gebruik zijn, kan ten aanzien van archeologie worden afgezien van het opnemen van bestemmingen en bepalingen in dit plan.

 

4.9.2 Cultuurhistorie

Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht om in ruimtelijke plannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is per 1 januari 2012 aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond (archeologische waarden), maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied, en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.

 

Cultuurhistorische waarden omvatten meer dan alleen bouwhistorische objecten en monumenten waarop tot voorheen vaak alleen de aandacht lag in bestemmingsplannen. Door middel van een historisch-geografische inventarisatie dienen ook cultuurlandschappelijke structuren en elementen in beeld gebracht moeten worden, zoals oude infrastructuur, verkavelingsstructuren en elementen daarin zoals houtwallen, beeklopen en essen, en moet ook gedacht worden aan het stedenbouwhistorische karakter van wijken en gebieden. Belangrijk is om na te gaan wat het ‘eigene’ van een gebied is en om dat met al zijn elementen en structuren in beeld te brengen.

 

De gemeente Almelo werkt aan een Cultuurhistorische Waardenkaart (CHWK). De kaart is een informatieve kaart en wordt in dit bestemmingsplan niet vertaald in regels en aanduidingen. De gemeente Almelo heeft nog geen specifiek beleid dat de aanpassing van de Bro regelt. In dit bestemmingsplan wordt met de inventarisatie van cultuurhistorische waarden echter voorzien in de eisen volgens het Bro. De resultaten van de inventarisatie worden gewogen, om een antwoord te geven op de vraag welke ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied toelaatbaar worden geacht.

[Desondanks vormt de toekomstige CHWK de eerste gegevensbron en onderlegger bij het inventariseren van cultuurhistorische waarden bij planontwikkelingen en vergunningaanvragen.]

 

Historisch geografische kenmerken, waardevolle structuren en objecten

De oudste goede cartografische informatie over het gebied is te vinden in de kadastrale minuutkaarten uit het begin van de 19e eeuw. Hieruit en uit latere topografische kaarten is de ontwikkeling van het gebied te volgen. Daaruit is te zien hoe vanaf het begin van de negentiende eeuw het oorspronkelijke heidegebied, de WeggelerHeide en Plaatheide, in cultuur is gebracht en opgedeeld is geraakt in kleinere percelen. Rond 1830 hebben in en om het plangebied enkele erven gelegen, waarvan de Plaathof en Erve Bavinckel de meest voorname zijn. Erve Plaathof heeft globaal op het zuidelijk deel van het terein van Aeronamic B.V. gelegen. Erve Bavinckel is gelegen op het terrein van de voormalige ZZBI Niendure.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Situatie aan het eind van de 19e eeuw. Boerderij Werklust is met een gele pijl aangegeven (bron: Topotijdreis.nl)

 

Vanaf halverwege de 19e eeuw is ter hoogte van de huidige PI Almelo (Karelskamp) een boerderij ‘Werklust’ gebouwd waar om heen de landerijen door middel van een kruisvorm van lanen op een bewuste wijze zijn ingedeeld. Vanaf circa 1930 raakt de inrichting rondom de boerderij in verval en is geen duidelijke perceelsinrichting meer te herkennen. Eind jaren ’70 wordt de boerderij gesloopt en wordt rond 1996 de PI Karelskamp gebouwd.

 

Van de oorspronkelijke 19e eeuwse inrichting van het gebied ligt alleen nog de Planthofsweg ter plaatse van het oude tracé. Met de komst van de diverse, grootschalige bedrijven zijn oude veldwegen en verkavelingen binnen het plangebied zo goed als onherkenbaar geraakt.

 

Gebouwde objecten en monumenten

In het plangebied zijn geen waardevolle cultuurhistorische objecten en monumenten aanwezig.

 

Beleid en aanbevelingen cultuurhistorie

Vanwege de afwezigheid van cultuurhistorische waarden hoeven er geen bestemmingen en bepalingen te worden opgenomen in dit plan.

 

Hoofdstuk 5 Water

 

5.1 Beleidskader

 

Europees- en Rijksbeleid

In december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico’s. Om veilig en comfortabel in onze delta te kunnen blijven wonen is het nodig wateropgaven en andere ruimtelijke plannen te combineren. Bijvoorbeeld dijkversterkingen met natuurontwikkeling of bestrijding van wateroverlast met stedelijke herinrichting. Door het slimmer verbinden van water en ruimte moet Nederland de veiligste delta in de wereld blijven.

 

Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) heeft tot doel om in de periode tot 2020 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houdeen. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. In het Nationaal Bestuursakkoord is vastgelegd dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures, waarbij een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming wordt gewaarborgd.

 

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

 

Beleid Waterschap Vechtstromen

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen uitgewerkt voor de thema’s waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

Ook de kosten en financiering zijn weergegeven. Het waterbeheerplan is afgestemd met de plannen van het Rijk, de provincies en de gemeenten.

 

5.2 Gemeentelijk beleid

 

Waterplan Almelo

De gidsprincipes voor het waterplan Almelo en de visie zijn gebaseerd op principes uit de Vierde Nota waterhuishouding en de aanbevelingen van de Commissie Waterbeheer 21-ste eeuw, waarbij aanpak van de bron prevaleert boven ‘end-of-pipe’-maatregelen en de afwenteling van lokale problemen op (boven)regionale systemen zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het vasthouden van water verdient de voorkeur. Wanneer dit niet meer mogelijk is, wordt zoveel mogelijk water geborgen. Daarbij speelt de waterkwaliteit een belangrijke rol. Water van verschillende kwaliteit wordt zoveel mogelijk gescheiden. Wanneer ook berging niet meer mogelijk is, wordt het water ten slotte afgevoerd. In stedelijke in- of uitbreidingsgebieden dient zoveel mogelijk verhard oppervlak niet aangesloten te worden op de riolering. Een duurzame inrichting van het terrein moet zorgen voor het bewaken van de kwaliteit. Kortom, problemen met waterkwaliteit en –kwantiteit mogen niet worden afgewenteld en de ontwikkelingen mogen geen negatieve beïnvloeding van waterkwaliteit en –kwantiteit met zich meebrengen. Bij nieuwbouw dient grondwaterneutraal gebouwd te worden.

 

Verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016-2020

Het verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016 t/m 2020 (vGRP) geeft inzicht in de omvang, het functioneren en de kwaliteitstoestand van de voorzieningen waarmee de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor het afval-, hemel- en grondwater, en de bekostiging hiervan. Daarnaast heeft de gemeente Almelo ook nadrukkelijk oppervlaktewater als onderdeel van het beheer van het stedelijk water gemaakt.

 

Het vGRP beschrijft de beleidskaders en de bekostiging voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afval-, hemel- en grondwater en het beheer van het oppervlaktewater in de gemeente Almelo voor de periode 2016 t/m 2020, en geeft de visie op de gemeentelijke watertaken voor de lange termijn.

 

Om een strategie voor de komende planperiode op te kunnen stellen is een visie voor de lange termijn van belang. Eén van de belangrijkste voorwaarden is dat ook de gemeente Almelo moet anticiperen op de financiële omstandigheden en heeft te maken met bezuinigingsdoelstellingen.

 
Eén van de opgaven komt voort uit het Bestuursakkoord Water, dit betreft de opgave te komen tot minder meerkosten en zodoende minder stijging van de rioolheffing. Deze opgave voert de gemeente deels samen uit met Twents waternet en de conclusie is dat Almelo op koers ligt. Het kwaliteitskader voor de gemeentelijke watertaken bestaat uit vier onderdelen (stedelijk afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater). Deze onderdelen corresponderen met de drie zorgplichten van de gemeente, het vierde onderdeel 'oppervlaktewater' ziet de gemeente Almelo als integraal onderdeel van het stedelijk water. De gemeente is voor een groot gedeelte vrij op welke wijze en in welk tempo zij invulling wil geven aan haar zorgplichten.

 

Speerpunten voor de planperiode

De gekozen ambities voor het totale watersysteem (afval-, hemel- grond- en oppervlaktewater) kunnen in hoofdlijn worden samengevat in de volgende speerpunten:

  1. Samen op met burgers en bedrijven.

  2. Toekomstgericht en klimaatbestendig.

  3. Een doelmatige aanpak.

  4. De organisatie en de middelen op orde.

  5. Een functionerend watersysteem.

 

5.3 Waterparagraaf

 

Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e

eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

 

Bij de besluitvorming dient gemotiveerd te worden op welke manier rekening is gehouden met dit wateradvies. De initiatiefnemer verantwoordt de ruimtelijke keuzen ten aanzien van water in de waterparagraaf, als onderdeel van het ruimtelijk plan.

 

Huidige situatie plangebied

Oppervlaktewater:

In het plangebied ligt de Weezebeek. Direct in de omgeving van het plangebied ligt De Doorbraak. Beide waterlopen zijn in beheer bij waterschap Vechtstromen.

 

Door waterschap Vechtstromen is aangegeven dat de watergangen naar verwachting in goed hydraulisch contact staan met het grondwatersysteem en deze dus beïnvloeden.

 

Voor het onderhoud en beheer van wateren beschikt het waterschap over de keur. In de keur zijn onder andere regels opgenomen voor wateren en oevers van wateren om te zorgen dat onderhoud kan worden uitgevoerd en ter bescherming van het profiel van wateren. Het in het beheerplan van het waterschap verwoorde beleid is richtinggevend bij de uitvoering van de keur.

 

Grondwater:

In de periode 2010 t/m 2015 zijn er onderzoeken uitgevoerd naar de huidige grondwaterstanden in Almelo. Tijdens deze onderzoeken zijn grondwateraandachtsgebieden vastgesteld waar mogelijk (te) hoge grondwaterstanden optreden. Op basis van aanvullend onderzoek is er onderzocht of er ook daadwerkelijk sprake is van te hoge grondwaterstanden.

 

Het plangebied valt niet binnen een grondwateraandachtsgebied en er zijn geen meldingen bekend van grondwateroverlast.

 

De gemeente Almelo beschikt over een grondwatermeetnet welke bestaat uit peilbuizen verspreid over Almelo, Aadorp en Bornerbroek. Het doel van het meetnet is om informatie over de stijghoogten en de stromingsrichting van het grondwater te verkrijgen. Daarnaast worden de gegevens gebruikt voor onderzoeken naar de oorzaken van wateroverlast. De peilbuizen zijn sinds 1996 circa tweemaal per maand handmatig bemeten en worden vanaf eind 2010 met een datalogger automatisch uitgelezen. De data vanaf 2010 is te zien op de website www://publiek.twentswaternet.mosgeo.com/

In en direct rondom het plangebied liggen een aantal peilbuizen.

 

Stedelijk afvalwater:

De riolering in het stedelijk gebied van de gemeente Almelo bestaat globaal uit drie types rioolstelsels, te weten een gemengd stelsel, een gescheiden stelsel en een verbeterd gescheiden stelsel. Bij een gescheiden stelsel ligt er een ondergronds of bovengronds hemelwatersysteem.

 

In het plangebied liggen twee soorten rioolstelsels. Rondom de noordelijke tak van de Planthofsweg betreft het een verbeterd gescheiden stelsel. Dit hemelwaterstelsel heeft een overstort nabij het perceel Edisonstraat 19 en voert vervolgens met een leiding onder de Weezebeek door af naar het retentiegebied ten zuid-westen van het Urencoterrein. Het vuilwaterstelsel voert via een rioolgemaal af op het gemengde stelsel Bornsestraat.

 

In de Planthofsweg en de Drienemansweg ligt een gemengd stelsel. Dit stelsel heeft aan de noord- en zuidzijde van de Weezebeek een overstort. Aan de noordzijde van het plangebied ligt het rioolgemaal Bornsestraat (perceel Bornsestraat 323). Dit gemaal voert het vuile water van het gemengde stelsel af op het gemenegde stelsel ten noorden van het plangebied.

 

Het vuile water van beide stelsel voert via de kern Almelo af op de RWZI Sumpel. De overstorten en de beide rioolgemalen kunnen incidenteel stankoverlast veroorzaken.

 

Om de berging in het gemengde stelsel optimaal te benutten en zodoende overstorten te beperken wordt het afvalwater in het gemengde stelsel real time gestuurd (RTC) door middel van sturingslocaties zoals gemalen, stuwputten (met schuiven) en interne overstorten. Voor het RTC liggen in het plangebied de rioolgemalen Planthofsweg en Bornsestraat.

 

Het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel is getoetst met bui 8 uit de Leidraad Riolering. Bui 8 is een theoretische regenbui die gemiddeld eenmaal per 2 jaar voorkomt en een intensiteit heeft van circa 20 mm in een uur tijd. Uitgangspunt is dat bij bui 8 maximaal een half uur water op straat mag optreden. In 2016 is het rioolstelsel hydraulisch doorgerekend. In het plangebied zijn in het noorden en in het midden van het plangebied een aantal locaties berekend waar het water bij bui 8 langer dan een half uur water op straat staat. Er wordt nog nader onderzocht of deze locaties met rioolvergroting zijn op te lossen.

 [image]

Overzicht water op straat (oranje stip > 30 minuten)

 

In het buitengebied van Almelo ligt een drukrioolstelsel welke op meerdere locaties op het rioolstelsel van Almelo inprikt. In het plangebied zit aan de zuidzijde van het plangebied een inprikker van het drukriool. Deze inprikker kan periodiek stankoverlast veroorzaken. Dit ondanks dat er maatregelen zijn getroffen om dit (zoveel) mogelijk te voorkomen.

 

Hemelwater:

In het gebied met verbeterd gescheiden stelsel zijn de verharde oppervlakken (daken en wegen) aangesloten op een hemelwaterstelsel. In het gebied met gemengd stelsel zijn een aantal verharde oppervlakken afgekoppeld van (niet aangesloten op) de gemengde riolering.

De vlakken van deze gebieden lozen via infiltratieriolen, hemelwaterriolen of wadi’s op oppervlakte- of grondwater. Door nieuwe ontwikkelingen mag de kwaliteit van het afstromende water van deze oppervlakken niet negatief worden beïnvloed.

 

Toekomstige situatie

 

Streefbeeld:

In stedelijk gebied is het veilig wonen en werken, de kans op overstromingen is bijzonder klein. Bij grootschalige nieuwbouw en bij vitale functies in risicovolle gebieden zijn inrichtingsmaatregelen getroffen om schade, slachtoffers of maatschappelijke ontwrichting zo veel mogelijk te voorkomen. Wateroverlast komt nu eenmaal af en toe voor, maar is teruggebracht tot een maatschappelijk geaccepteerd niveau. Grondwateroverlast komt vrijwel nergens meer voor.

 

Burgers zijn zich bewust van hun verantwoordelijkheden en van de gevolgen van eigen handelen op het watersysteem. Ze nemen hun eigen verantwoordelijkheid voor het (tijdelijk) bergen van regenwater dat op hun perceel valt. De bebouwde omgeving is in hoge mate zelfvoorzienend, waar mogelijk worden zomerse tekorten aangevuld met in de winter gevulde zoetwaterbuffers.

 

Water, cultuurhistorie en groen leveren een duidelijke bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en bepalen mede de culturele identiteit van de stad. Bewoners hebben toegang tot voldoende en aantrekkelijk oppervlaktewater waarop veilig gerecreëerd kan worden. Stadswater brengt verkoeling tijdens warme zomers.

 

Het zelfreinigend vermogen van zowel het watersysteem als het bodem- en grondwatersysteem is groot. Het gezuiverde effluent van rioolwaterzuiveringen wordt veelal benut als een continue waterbron met waardevolle gebruiksfuncties in plaats van het zonder bestemming te lozen.

 

Er zijn innovatieve oplossingen gevonden voor deze wateropgaven in stedelijk gebied. Gemeenten en waterschappen werken hierbij nauw samen met onder meer projectontwikkelaars, woningbouwcorporaties, bouwers, banken en burgers.

 

Klimaat Actieve Stad

Als Klimaat Actieve Stad Stedenband Twente, kortweg KAS, hebben de gemeenten Almelo, Enschede en Hengelo, waterschap Vechtstromen en provincie Overijssel de krachten gebundeld. De rode draden uit de ‘Klimaatagenda: weerbaar, welvarend en groen’ zijn als uitgangspunten genomen:

 

Mitigatie: maatregelen die bijdragen aan de beperking van de klimaatverandering;

Juist in de stad liggen er veel kansen om bij te dragen aan beperking van de klimaatverandering. Met al haar stromen van mensen, energie, voedsel en producten werkt ze mee aan de uitstoot van broeikasgassen. Ze heeft daarom een belangrijke taak in het vinden van slimme oplossingen voor transport, consumptie, verwarming en koeling. Dat vraagt naast andere gebouwen en installaties ook om een andere inrichting van de stad. Watergerichte maatregelen wijzen de weg: afkoppeling van hemelwater reduceert het energiegebruik van rioolwaterzuiverings- installaties, koudewinning is een adequaat (en lucratief!) alternatief voor airconditioning, terwijl groene daken en bomen garant staan voor natuurlijke koeling en opname van CO2.

 

Adaptie: maatregelen om de gevolgen van de klimaatverandering te beperken;

Intussen is de klimaatverandering al volop gaande. De cruciale vraag is hoe we hiermee nu al omgaan. Dat is klimaatadaptatie: datgene wat we nu kunnen doen om de gevolgen van de klimaatverandering op te vangen. Door bijvoorbeeld te inventariseren waar de effecten van extreme neerslag, hitte en droogte het grootst zijn en wie dan het kwetsbaarst zijn. Met die kennis kunnen we vanaf vandaag de risico’s van waterschade en hittestress beperken. Door meer groen aan te brengen in onze wijken, meer ruimte te maken voor (de opvang van) water in de stad en het aantal verharde vierkante meters terug te brengen.

 

Ruimtelijke kwaliteit: het streven om de omgeving duurzamer en (be)leefbaarder te maken;

Het stedelijk gebied is een optelsom van vele uiteenlopende functies. De woonomgeving heeft invloed op factoren die het welzijn van de bewoners bepalen, zoals volksgezondheid en de mogelijkheden voor recreatie en sociale contacten. Bij de ruimtelijke kwaliteit gaat het erom de juiste functies de juiste fysieke plek te geven, met de juiste vormgeving en inpassing. Als groen daar ligt waar het mensen aantrekt, komen ze naar buiten en ontmoeten ze andere mensen. Ze ervaren de leefomgeving als prettig en voelen zich gezonder. Zichtbaar water, aansprekende gebouwen en herinrichting hebben een overeenkomstig effect. Verbetering van de ruimtelijke kwaliteit gaat dan gelijk op met de versterking van de sociale en duurzame kwaliteiten van de stad.

 

De wateropgave: meer ruimte voor water maken.

Het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen hebben de gezamenlijke ambitie om het Nederland van 2050 klimaatbestendig en waterrobuust in te richten. Bij de (verdere) inrichting van ons land is het daarom van belang water en ruimte te verbinden. Maatregelen in het waterbeheer worden gekoppeld aan ruimtelijke ontwikkelingen en vice versa. Scope, programmering en financiering van de ruimtelijke plannen sluiten zo goed mogelijk op elkaar aan of, beter nog, versterken elkaar.

 

Stedelijk afvalwater:

De gemeentelijke taak voor stedelijk afvalwater is het zorgdragen voor de inzameling en het transport van afvalwater. De in het vGRP gekozen ambitie van huidige koers sluit aan bij het vervullen van de wettelijke taken zoals omschreven in Artikel 10.33 Wet Milieubeheer. De accenten richting ambitieus zitten in:

 

Voor het plangebied zijn voor afvalwater de volgende kansen, knelpunten en opgaven relevant:

  1. Het schoon hemelwater zoveel mogelijk scheiden van afvalwater. Dit door de hemelwaterafvoer bij onder andere rioolvervangingen, in- en uitbreidingen stedelijk gebied en wijkrenovatieprojecten zoveel mogelijk te scheiden/gescheiden te houden van de afvalwaterafvoer.

  2. Bij voorkeur wordt in een “nieuwbouw- of reconstructiegebied” alleen een vuilwaterriool aangelegd. Hemelwater wordt bovengronds naar wadi’s of oppervlaktewater afgevoerd. Bij uitzondering wordt het via ondergrondse blauwe aders (OBA) naar oppervlaktewater afgevoerd.

  3. De overstortingen van gemengd water op het oppervlaktewater verder reduceren, door aanpassingen te doen in de gemengde riolering, zoals uitbreiden berging en aanpassen overstorten. Ook het hemelwater scheiden van de afvalwaterafvoer en het realiseren van berging op daken met behulp van groene daken draagt bij aan het reduceren van de overstortingen.

  4. In een gemengd rioolstelsel is potentiële thermische energie (riothermie) aanwezig. Wellicht kan deze energie worden ingezet voor het sneeuwvrijhouden van loopstroken/pleinen of voor het verwarmen van huizen/gebouwen. Eventueel in combinatie met bodemenergiesystemen.

  5. De gemeente streeft ernaar om bij nieuwe ontwikkelingen de mogelijkheden voor alternatieve sanitatieconcepten minimaal te onderzoeken en de aanleg in overweging te nemen. Een voorbeeld is bijvoorbeeld gescheiden inzamelen van urine.

  6. Het vrijvervalprincipe van de hoofdriolen moet worden gehandhaafd. Nieuwe zinkers en of rioolgemalen zijn niet acceptabel.

  7. Gemeentelijke riolering (inclusief voorzieningen voor hemelwater) mag ten gevolge van ontwikkelingen niet onder particulier terrein komen te liggen en of overbouwd worden.

  8. Ter plaatse van bestaande en nieuwe riolering mogen geen bomen worden gepland. Door wortelgroei kan het functioneren van de riolering nadelig worden beïnvloed.

 

Hemelwater:

De gemeentelijke taak voor afvloeiend hemelwater is het doelmatig inzamelen en verwerken van hemelwater. De in het vGRP gekozen ambitie van huidige koers sluit aan bij het vervullen van de wettelijke taken zoals omschreven in Artikel 3.5 Waterwet. De accenten richting ambitieus zitten in:

 

Voor het plangebied zijn voor hemelwater de volgende punten relevant:

  1. De toekomstige waterhuishouding moet een duurzaam karakter krijgen door schone en vuile waterstromen gescheiden te houden. Voor de afhandeling van hemelwater moet worden aangesloten bij de voorkeursvolgorde hergebruik, infiltreren, retenderen/afvoer naar oppervlaktewater of retenderen/afvoeren naar riolering.

  2. Het hemelwater dat valt op het verhard oppervlak (daken en (terrein)verharding) van nieuwe bebouwing en nieuwe openbare ruimte mag niet rechtstreeks (zonder bergende voorziening) worden aangesloten op de riolering.

  3. Hemelwater dat valt op dakoppervlakken is kwalitatief schoon genoeg om rechtstreeks op oppervlaktewater afgevoerd te worden. Kwantitatief is dat niet altijd toegestaan. Regenwater afkomstig van pleinen en verhardingen waar evenementen en dergelijk op worden georganiseerd zijn niet geschikt om rechtstreeks af te koppelen op oppervlaktewater. De waterafvoer van deze verhardingen moet eerst worden behandeld of op het gemengde stelsel gehandhaafd blijven.

  4. Waar mogelijk hemelwater dat valt op bestaande dakoppervlakken zoveel mogelijk afkoppelen van het gemengde rioolstelsel.

  5. Door de aanleg van groene daken in het bebouwde gebied kan de waterafvoer worden vertraagd en kan wateroverlast mogelijk worden voorkomen. Dit is tevens een middel om hittestress in de (binnen)stad te reduceren.

  6. Het is belangrijk dat bij toekomstige ontwikkelingen wateroverlast wordt voorkomen. Bij het ontwerp en de inrichting van nieuwe ontwikkelingen moet daarom rekening worden gehouden met de mogelijkheid om in noodgevallen (bij extreme buien) de straat en de overige openbare ruimte te benutten als tijdelijke berging. Hiervoor moet de infrastructuur waterbewust en klimaatbestendig worden ingericht. Hierbij kan worden gedacht aan niet te lage vloerpeilen, het toepassen van trottoirbanden langs de wegen en het afvoeren van alle dakoppervlak naar de voorzijde van het perceel.

  7. De gemeente zorgt voor het inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater voor zover dit duurzaam en doelmatig is en redelijkerwijs niet van particulieren kan worden verwacht. Dit is afhankelijk van:

  1. het soort gebied (stedelijk versus landelijk);

  2. de bestaande situatie (bestaande wijken versus in-/uitbreidingen en herinrichtingen);

  3. de grootte van de percelen;

  4. de mogelijkheden voor infiltratie (bodemgesteldheid en grondwaterstand);

  5. de mogelijkheden voor afvoer naar oppervlaktewater;

  6. het stelseltype van de bestaande riolering (vuilwater-, gemengde of gescheiden riolering);

  7. de bestaande situatie en de termijn waarbinnen de afvoersituatie kan worden aangepast.

 

Grondwater:

De gemeentelijke taak voor grondwater is een inspanningsverplichting om structureel nadelige gevolgen van grondwaterstanden in openbaar gebied zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. De in het vGRP gekozen ambitie van huidige koers sluit aan bij het vervullen van de wettelijke taken zoals omschreven in Artikel 3.6 Waterwet. De huidig ingezette koers wordt gevolgd waarbij voor het uitvoeren van grondwatermaatregelen kritisch wordt afgewogen of normgerichte maatregelen daadwerkelijk uitgevoerd moeten worden.

 

Relevante doelstellingen zijn:

 

Voor het plangebied zijn voor grondwater de volgende kansen, knelpunten en opgaven relevant:

  1. In de omgeving van het plangebied liggen een aantal peilbuizen van het gemeentelijke grondwatermonitoringsnetwerk. Deze peilbuizen mogen ten gevolge van ontwikkelingen niet op particulier terrein komen te liggen.

  2. De saneringen van grondwaterverontreinigingen gebiedsgericht oppakken, door gebiedsgericht grondwaterbeheer. Een kans daarbij is combinatiemogelijkheden zoeken met het oplossen van de grondwateroverlast, bodemenergiesystemen, het afkoppelen, de aanleg van ondergrondse blauwe aders en het hergebruik van water.

  3. Het inzetten op bodemenergiesystemen voor het besparen van fossiele brandstof en reduceren CO2 uitstoot. Binnen Almelo blijkt de bodem zich te lenen voor zogenaamde gesloten systemen. Ook is de bodem over het algemeen geschikt voor open systemen met uitzondering van het zuidoosten waar de watervoerende pakketten dunner zijn.

 

Oppervlaktewater:

Er is geen wettelijk taak voor de gemeente betreffende het oppervlaktewater. Oppervlaktewater is echter voor Almelo een belangrijk onderdeel van het watersysteem en zodoende ook gezien als een integraal onderdeel van het stedelijk water. De in het vGRP gekozen ambitie van huidige koers met incidenteel een tandje minder komt in hoofdzaak op het volgende neer:

 

Voor het plangebied zijn voor oppervlaktewater de volgende kansen, knelpunten en opgaven relevant:

  1. Het oppervlaktewater beter benutten voor waterbeleving en recreatie.

  2. De water(bodem)kwaliteit verbeteren en daarmee onder andere een bijdrage leveren aan het reduceren van blauwalg, extreme plantengroei en verbeteren uitstraling water.

  3. In verband met de overdracht van stedelijk water naar het waterschap Vechtstromen moet nieuw stedelijk water ook voldoen aan de eisen van het waterschap.

  4. Bij de toe te passen bouwmaterialen uitgaan van afwatering op oppervlaktewater. Dit i.v.m. uitloogbaarheid en daardoor waterverontreiniging.

  5. Het aanleggen van nieuw oppervlaktewater kan gevolgen hebben voor de grondwaterstanden direct langs dat nieuwe water. Zowel positief als negatief.

  6. Water, groen en spelen kunnen prima gecombineerd worden. Hiervoor moeten dan wel de juiste keuzes qua materiaal en beplanting worden gemaakt.

 

Hoofdstuk 6 Planuitgangspunten

 

In dit hoofdstuk komen de uitgangspunten die ten grondslag liggen aan het bestemmingsplan aan de orde.

 

 

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komen de uitgangspunten die ten grondslag liggen aan het bestemmingsplan aan de orde.

 

6.2 Uitgangspunten

 

Actualisatie

Het plan is opgesteld in het kader van actualisatie. Er wordt aangesloten bij de gebruikelijke wijze van bestemmen, zoals dat voor alle actuele bestemingsplannen van de gemeente Almelo geldt. Dit om een zo uniform mogelijk beleid te voeren, waardoor inzichtelijker is voor de gebruiker (zowel de plantoetser vanuit de gemeente, als ook de inwoners van Almelo) wat de mogelijkheden zijn voor gebruik en bebouwing. Hierbij wordt echter wel opgemerkt dat, ondanks dat er sprake is van een uniforme bestemmingswijze, er altijd sprake is van maatwerk. Dit betekent dat er altijd verschillen aanwezig kunnen en zullen zijn tussen soortgelijke bestemmingen in verschillende wijken en/of gebieden van Almelo.

 

Het doel van het bestemmingsplan is het huidige gebruik van gronden te handhaven en verder te ontwikkelen. Ongewenste ontwikkelingen worden voorkomen en ontwikkelingen die overeenstemmen met de uitgangspunten worden gestimuleerd.

 

Voor dit bestemmingsplan zijn de bestaande situatie en het vigerende bestemmingsplan uitgangspunt. Dit betekent dat overwegend de bestaande situatie wordt vastgelegd. Hierbij wordt rekening gehouden met de huidige (milieu)regelgeving en (eventuele) veranderingen die hebben plaatsgevonden sinds de opstelling van het vigerende bestemmingsplan. Daar waar flexibiliteit in de regelgeving mogelijk is, is dit toegepast.

 

Nieuwe regelgeving is maatgevend

Het uitgangspunt van de actualisatie is dus continuering van de bestaande situatie en flexibiliteit in het gebruik van het terrein. Echter, er moet in het voorliggende bestemmingsplan ook rekening worden gehouden met nieuwe wet- en regelgeving en eventuele veranderingen in het gebruik van de grond die zijn ontstaan na de vaststelling van het vigerende bestemmingsplan. Met deze nieuwe omstandigheden wordt bij het opstellen van het plan ook rekening gehouden.

 

Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten

 

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.

 

7.1 Inleiding

 

Het bestemmingsplan Bedrijventerrein Bornsestraat - Drienemanslanden bestaat uit een verbeelding (plankaart), planregels en deze plantoelichting. De verbeelding en planregels vormen tezamen het juridische deel van het bestemmingsplan. Deze vormen het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van gronden en bebouwing. In de regels worden de mogelijkheden in artikelen vastgelegd. Op de verbeelding worden de bestemmingen, bouw- en gebruiksmogelijkheden per locatie aangeduid. Het bestemmingsplan is opgesteld in aansluiting op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. In dit hoofdstuk zal de juridische systematiek van het bestemmingsplan worden toegelicht. Ook wordt een beschrijving per bestemming en een toelichting op de algemene bepalingen en de overgangs- en slotbepalingen gegeven.

 

7.2 Juridische systematiek

 

In dit plan wordt uitgegaan van positieve bestemmingen, waarbij de ontwikkeling van nieuwbouw of verbouw mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend. De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend wanneer het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Ook moet het gebruik van het gebouw of de gronden mogelijk zijn volgens de planregels en de verbeelding.

 

Planregels

De planregels zijn ondergebracht in een viertal hoofdstukken:

 

De hoofdstukindeling van de regels ziet er als volgt uit:

 

Hoofdstuk 1: "Inleidende regels", bevat de volgende artikelen:

 

Hoofdstuk 2: "Bestemmingsregels", bevat de bestemmingen, die per artikel (indien van toepassing) het volgende stramien hebben:

 

Hoofdstuk 3: "Algemene regels", bevat de volgende artikelen:

 

Hoofdstuk 4: "Overgangs- en slotregels", bevat de volgende artikelen:

 

De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In deze bestemmingsomschrijving worden limitatief de functies genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan. De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van de grond en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. De afwijkingsregels en nadere eisen geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om onder voorwaarden bij een omgevingsvergunning af te wijken van een specifieke regel.

 

Verbeelding

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Een aantal elementen op de verbeelding heeft juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de analoge verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van die verbeelding, zoals kadastrale lijnen, topografische symbolen en huisnummers.

 

Flexibiliteit binnen het bestemmingsplan

Binnen het bestemmingsplan zijn de volgende instrumenten aanwezig ten behoeve van de benodigde flexibiliteit:

 

Of en onder welke voorwaarden van deze mogelijkheden gebruik kan worden gemaakt, staat in het bestemmingsplan omschreven.

 

7.3 Beschrijving per bestemming

 

7.3.1 Bestemmingsregels

Het bestemmingsplan kent verschillende bestemmingen, te weten Bedrijf - 2, Bedrijf - 3.2., Bedrijf - 4.1, Bedrijf - Nutsvoorziening, Bos, Groen, Maatschappelijk, Verkeer en Water.

Daarnaast ken dit bestemmingsplan een aantal zogenaamde dubbelbestemmingen te weten: Leiding - Hoogspanningsverbinding en Leiding - Riool.

Er is een gebiedsaanduiding; veiligheidszone - bevi 10-6 en de volgende functieaanduidingen;

waterberging, bedrijfswoning, justitiële inrichting, opslag, verkooppunt motorbrandstoffen en een aantal specifieke vormen van bedrijfsaanduidingen.

 

Hierna volgt een korte beschrijving van deze bestemmingen.

 

Bedrijf - 2, Bedrijf - 3.1, - 3.2 en - 4.1

Deze bestemmingen bevatten alle bedrijvigheid in het plangebied. In de bestemmingsomschrijving is aangegeven welke bedrijven zijn toegestaan. Het bestemmingsplan kent drie bedrijfsbestemmingen, waarbij onderscheid wordt gemaakt in milieucategorieën die zijn vastgesteld aan de hand van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Binnen deze bestemming zijn bedrijven vanaf categorie 1 tot maximaal respectievelijk categorie 2, 3.1, 3.2 en 4.1 toegestaan zoals deze voorkomen op de 'Staat van bedrijfsactiviteiten' (bijlage 1 van de regels).

 

Alleen op gronden waar op de verbeelding een aanduiding 'risicovolle inrichting' is aangegeven is bij recht een risicovolle inrichting die valt onder het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI), toegestaan. Dit is bij één perceel het geval, het perceel van ETNL, Planthofsweg 77. Daarnaast zijn risicovolle inrichtingen die niet onder het BEVI vallen toegestaan mits de plaatsgebonden 10-6 veiligheidscontour de eigen perceelsgrenzen niet overschrijdt.

 

Gebouwen mogen mogen enkel opgericht worden binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. In de regels en verbeelding zijn bepalingen opgenomen omtrent de minimale - en maximale bouwhoogte en het maximale bebouwingspercentage. Bouwwerken, geen gebouw zijnde hebben eigen bepalingen ten aanzien van de bouwhoogtes.

 

Binnen de bedrijfsbestemmingen zijn verschillende afwijkingsmogelijkheden, middels opgevingsvergunning opgenomen. Bijvoorbeeld bouwen buiten bouwvlak, vergroten bebouwingspercentage, verkleinen afstand tot de perceelsgrens en verhogen bouwhoogte. Om de afwijkingsmogelijkheden toe te kunnen passen dient te worden voldaan aan verschillende voorwaarden. Deze voorwaarden hebben onder meer betrekking op brandveiligeheid, een adequate brand- en rampenbestrijding, milieuhygiëne en stedenbouwkundige structuur.

 

Binnen de bedrijfsbestemming is een afwijkingsmogelijkhed opgenomen ten behoeve van de vestiging/uitoefening van een risicovolle inrichting volgens het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI). Voorwaarden zijn dat de toepasselijke grenswaarden en richtwaarden voor het risico en de risicoafstanden ten aanzien van (geprojecteerde) kwetsbare objecten in acht wordt genomen, de plaatsgebonden 10-6 veiligheidszone de eigen perceelsgrens niet overschrijdt en invulling wordt gegeven aan de verantwoording van het groepsrisico.

 

Verder kan worden afgeweken van het bestemmingsplan ten behoeve van bedrijven die niet genoemd staan in de bijlage, maar naar aard en invloed op de omgeving daaraan gelijk te stellen zijn, met uitzondering van geluidsdominante inrichtingen. Ook is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om de vestiging van een bedrijf in een naast hoger gelegen categorie als toegestaan en welke naar aard en invloed op de omgeving gelijkgesteld kan worden met de toegestane bedrijven, toe te laten.

 

Bedrijf - Nutsvoorziening

Deze bestemming is specifiek voor nutsvoorzieningen. Het betreft een aantal locaties in het plangebied.

 

Bedrijfswoning

Binnen het plangebie is de bouw van bedrijfswoningen bij recht niet mogelijk gemaakt. Een en ander hangt samen met de milieu hygiënische belmmeringen in het gebied. Er is sprake van één bestaande bedrijfswoning. Deze is door middel van de aanduiding (bw) op de verbeelding weergegeven.

 

Bos

Gronden met de bestemming Bos zijn bestemd voor bos, bebossing en de bescherming van natuurwaarden. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd. De regeling spitst zich vooral toe op bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor gronden binnen deze bestemming is een vergunningstelsel voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.

 

Groen

Aan de structurele groenvoorzieningen is de bestemming Groen toegekend. Groenvoorzieningen, tuinen, fiets- en voetpaden, sport- en speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen zijn binnen deze bestemming toegestaan. Bebouwing is enkel toegestaan ten behoeve van nutsvoorzieningen. De maximale inhoudsmaat van een gebouw voor nutsdoeleinden is 36 m³ toegestaan. Daarnaast zijn regels opgenomen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

Maatschappelijk

Deze bestemming omvat de binnen het plangebied aanwezige penitentiaire inrichting. Het betreft de voormalige open inrichting De Niendure Almelo. Deze inrichting is een kwetsbaar object in de zin van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI).

 

Verkeer

De bestemming Verkeer is bedoeld voor de in het plangebied opgenomen wegen, straten, fiets- en voetpaden. De gronden zijn mede bestemd voor groen- en speelvoorzieningen, voorzieningen ter wering van het wegverkeerslawaai, parkeervoorzieningen en straatmeubilair. Buiten nutsvoorzieningen met een maximale inhoudsmaat van 36 m³ zijn gebouwen niet toegestaan. De regeling spitst zich vooral toe op bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

Water
Deze bestemming is bedoeld voor structurele waterhuishoudkundige elementen.

 

Leiding - Hoogspanningsverbinding en Leiding - Water

Deze dubbelbestemmingen zijn gericht op de bescherming van de (hoofd)leidingen en de hoogspanningsverbinding. De dubbelbestemming schort de werking van de onderliggende (basis)bestemming in eerste instantie op. Een afwijkingsregeling maakt het echter mogelijk om toch binnen deze dubbelbestemming te bouwen ten behoeve van de onderliggende enkelbestemming. De omgevingsvergunning om af te wijken kan alleen worden verleend, mits het functioneren van de leiding of verbinding niet in het geding komt.

 

7.3.2 Overige regels

 

Inleidende regels / begrippen

Dit artikel bevat de definities van begrippen die in dit bestemmingsplan worden gebruikt. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. De begripsbepalingen zijn op alfabetische volgorde weergegeven.

 

Inleidende regels / wijze van meten

In dit artikel is geregeld op welke manier moet worden gemeten.

 

Anti-dubbeltelregel

Door middel van dit artikel wordt voorkomen dat grond, die betrokken is geweest bij het toestaan van een bouwplan, bij de beoordeling van een later bouwplan wederom betrokken is.

 

Algemene aanduidingsregels

In de algemene aanduidinsregels is een zone opgenomen waarin bijzondere bepalingen gelden. Het betreft bepalingen ten aanzien van de veiligheidszone in het kader van het BEVI. Binnen deze zone zijn geen kwestbare objecten toegestaan.

 

Algemene gebruiksregels

Voor de redactie van de gebruiksregels is een algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de doeleindenomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

 

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal voorwaarden opgenomen die het mogelijk maken het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad. Ook kleine afwijkingen (tot 10%) van de in de regels opgenomen maten kunnen op grond van dit artikel mogelijk worden gemaakt. Tevens kunnen krachtens dit artikel kleine bouwwerken ten dienste van nutsbedrijven worden toegestaan.

 

Algemene procedureregels

Hierin zijn de procedurebepalingen opgenomen ten aanzien van het stellen van nadere eisen.

 

Overige regels

In de overige regels wordt ten aanzien van het parkeren geregeld dat parkeervoorzieningen in voldoende mate op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd. Hierbij gelden de parkeernormen zoals deze zijn vastgelegd in het parkeerbeleid van de gemeente Almelo.

 

Uitgangspunt van het parkeerbeleid in relatie tot nieuwe ontwikkelingen is dat de parkeerdruk beheersbaar blijft. Parkeernormen geven het aantal beleidsmatig vastgestelde parkeerplaatsen bij een bedrijf of voorziening aan, zodat voor alle belanghebbenden duidelijk is welke parkeernormen worden gehanteerd bij een aanvraag omgevingsvergunning (bouwen en/of gebruik).

 

 

Bij de realisatie van gebouwen of door ander gebruik van gebouwen en gronden ontstaat een andere parkeerbehoefte, waarbij een spanningsveld kan ontstaan tussen de belangenhebbenden om de omgeving bereikbaar en leefbaar te houden. Het op de juiste wijze en op de juiste paats voorzien in voldoende parkeergelegenheid is belangrijk voor een goede ruimtelijke kwaliteit.

 

Daarnaast is het eveneens van belang dat de parkeerruimte van voldoende omvang is. Een parkeerruimte moet wel zijn afgestemd op gangbare personenauto's.

 

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de hoofdregel dat parkeervoorzieningen in voldoende mate op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd, mits op andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien en de situering van de parkeerplaatsen het ruimtelijk beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.

 

Eenzelfde soort redenatie gaat op voor het laden en lossen van goederen.

 

Overgangsrecht

In dit artikel wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen, ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de regels die in het bestemmingsplan van kracht zijn.

 

Slotregel

Dit wordt ook wel de citeerbepaling genoemd. Hierin wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan genoemd is.

 

7.3.3 Handhaving

 

Bestemmingsplannen zijn bindend voor iedereen; burgers, ondernemers en de overheid zelf. Het is een juridisch kader voor burgers en ondernemers waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Aan de andere kant kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen als er sprake is van gebruik en/of bebouwing die niet in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan.

 

In het kader van de bedrijven- en milieuinventarisatie is voorafgaand aan het in procedure brengen van het bestemmingsplan onderzocht in hoeverre de functies die in het plangebied voorkomen in overeenstemming zijn met het geldende bestemmingsplan en bij geconstateerde afwijkingen eventueel gelegaliseerd kunnen worden.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

 

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Omdat het bestemmingsplan conserverend van karakter is en niet gericht op de uitvoering van nieuwe ontwikkelingen, zijn er geen financiële gevolgen te verwachten. Een toets op de financieel/economische haalbaarheid is derhalve niet van toepassing. Ook is geen exploitatieplan of een overeenkomst anderzijds noodzakelijk om kosten te verhalen.

 

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak en Zienswijze

 

 

 

 

Vooroverleg

Het plan is overeenkomstig het bepaalde in bepaalde in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aan verschillende instanties toegezonden. Er zijn geen adviezen ontvangen in het kader van vooroverleg.

 

Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan Bedrijventerrein Bornsestraat - Drienemanslanden heeft van 04-10-2017 tot en met 14-11-2017 ter inzage gelegen.

 

Gedurende deze inzage termijn zijn er geen inspraakreacties kenbaar gemaakt.

 

Zienswijze

Het ontwerpbestemmingsplan Bedrijventerrein Bornsestraat - Drienemanslanden heeft van 14-03-2018 tot en met 24-04-2018 ter inzage gelegen.

 

Gedurende deze termijn is één zienswijze binnengekomen van TenneT. Naar aanleiding van deze zienswijze en het daaropvolgende overleg zijn aanpassingen in het bestemmingsplan doorgevoerd.