Plannaam: Bedrijventerrein Bornsestraat-Drienemanslanden
IMRO-idn: NL.IMRO.0141.00056-BP31
Type Plan: bestemmingsplan
Status: vastgesteld

Regels

Inhoudsopgave

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Artikel 2 Wijze van meten

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - 2

Artikel 4 Bedrijf - 3.1

Artikel 5 Bedrijf - 3.2

Artikel 6 Bedrijf - 4.1

Artikel 7 Bedrijf - Nutsvoorziening

Artikel 10 Maatschappelijk

Artikel 8 Bos

Artikel 9 Groen

Artikel 11 Verkeer

Artikel 12 Water

Artikel 13 Leiding - Hoogspanningsverbinding

Artikel 14 Leiding - Riool

Artikel 15 Leiding - Water

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 16 Anti-dubbeltelregel

Artikel 17 Algemene gebruiksregels

Artikel 18 Algemene aanduidingsregels

Artikel 19 Algemene afwijkingsregels

Artikel 20 Algemene procedureregels

Artikel 21 Overige regels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 22 Overgangsrecht

Artikel 23 Slotregel

 

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

 

Artikel 1 Begrippen

 

1.1 plan:

het bestemmingsplan Bedrijventerrein Bornsestraat-Drienemanslanden met identificatienummer NL.IMRO.0141.00056-BP31 van de gemeente Almelo; en de daarbij behorende bijlagen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

 

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

1.5 aangebouwd bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

 

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwvlak aangeeft dat maximaal bebouwd mag worden;

 

1.8 beperkt kwetsbaar object:

een object zoals gedefinieerd het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen van 27 mei 2004, staatsblad 2004, nr 250;

1.9 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

 

1.10 besluit externe veiligheid inrichtingen:

Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen zoals deze luidde op 27 mei 2004, staatsblad 2004, nr. 250;

 

1.11 bestaand(e) (bebouwing en gebruik):

 

1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

 

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

1.14 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.16 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder;

1.18 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

1.19 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.20 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.21 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.22 bruto-vloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, zowel op de begane grond als op de verdieping;

1.23 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.24 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

 

 

 

1.25 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, onder te verdelen in maatschappelijke, openbare, persoonlijke en zakelijke dienstverlening, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf, detailhandel, een seksinrichting en (kinder)opvang;

 

1.26 extensieve dagrecreatie:

recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, paardrijden, fietsen, varen, zwemmen en vissen;

1.27 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.28 geluidsgevoelige functies:

bewoning of andere geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.29 (groot)handel:

de handel tussen de producent en de detailhandel. Bij groothandel gaat het om de verkoop van goederen in grote aantallen en hoeveelheden;

1.30 hoekperceel:

een perceel, gelegen aan een hoek van twee wegen c.q. het openbaar gebied;

1.31 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.32 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken in de volgende te onderscheiden categorieën:

1.33 houtsingel:

een zelfstandig liggend lijnvormig landschapselement bestaande uit beplanting van (streekeigen) bomen en struiken;

1.34 kantoor:

een ruimte of complex van ruimten, welke dient voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.35 kap:

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;

 

1.36 kinderopvang:

het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint;

1.37 kwetsbaar object:

een object ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen van 27 mei 2004, staatsblad 2004, nr. 250;

1.38 landschappelijke waarde:

waarden in landschappelijk-esthetische en geomorfologische zin;

1.39 maatschappelijke dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten in de medische, sociale en culturele sfeer, die een min of meer openbaar karakter hebben, met uitzondering van een seksinrichting, (kinder)opvang en detailhandel;

1.40 maatvoeringsvlak:

een op de verbeelding aangegeven vlak dat binnen een bestemmingsvlak de grens aangeeft tussen bijvoorbeeld gebruik, maximum bouwhoogte, maximum bebouwingspercentage, maximum aantal wooneenheden, etc.;

1.41 mobiel verkooppunt

detailhandel en/of horeca vanuit een verplaatsbare wagen of kraam gedurende één of enkele dagen per week op een vergunde en daarvoor aangewezen plaats;

1.42 nok:

het snijpunt van twee hellende vlakken, of, indien voorgaande niet van toepassing is, het hoogste punt van het dak;

1.43 onderdoorgang:

een op de verbeelding aangegeven gebied waar binnen het aanduidingsvlak een doorgang mogelijk moet zijn, waarboven bebouwing mag worden opgericht;

1.44 ondergeschikte functie:

een functie waarvoor maximaal 25% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt;

1.45 openbare dienstverlening:

de dienstverlening door een (semi-)overheidsinstelling in het kader van de uitoefening van de aan die instelling toegekende publieke taak;

1.46 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.47 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.48 persoonlijke dienstverlening:

het verlenen van lichaamsverzorgende diensten, zoals een kapper, manicure, pedicure en schoonheidsspecialist met uitzondering van prostitutie;

1.49 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.50 risicovolle inrichting

een inrichting zoals bedoeld in artikel 2 van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen van 27 mei 2004, staatsblad 2004, nummer 250;

1.51 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.52 sportschool

instituut/bedrijf waar men met behulp van speciaal daartoe ontworpen apparatuur zijn lichamelijke conditie verbetert, met de daarbijbehorende voorzieningen;

1.53 veiligheidszone:

de zone welke niet mag worden overschreden door de grenswaarde of richtwaarde voor het plaatsgebonden risico c.q. door een plaatsgebonden risico-afstand welke geldt voor aanwezige of te vestigen risicobedrijven;

1.54 verbeelding:

de weergave van de inhoud van een bestemmingsplan (onder tek.nr. NL.IMRO.0141.00056-BP31) conform het gestelde in de Regeling Standaarden Ruimtelijke Ordening 2012. Onder het begrip 'verbeelding' wordt zowel de analoge wijze als de digitale wijze verstaan;

1.55 verkoopvloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank;

1.56 vloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken op de begane grond;

1.57 voorerf:

gedeelte van het erf dat voor de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen;

1.58 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;

1.59 vrijstaand bijbehorend bouwwerk:

een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.60 waterberging

het tijdelijk of langdurig bergen van (regen)wateroverschotten uit de omgeving.

 

1.61 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;

1.62 wooneenheid:

woning;

 

1.63 zakelijke dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten en/of het leggen van contacten of het uitvoeren van commerciële handelingen, uitgezonderd detailhandel, (kinder)opvang en een seksinrichting;

Artikel 2 Wijze van meten

 

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1 bebouwingspercentage:

het deel van het bouwvlak uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden, indien een bouwvlak bestaat uit meerdere bouwpercelen, geldt het bebouwingspercentage per bouwperceel;

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine;

2.8 peil:

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

 

 

Artikel 3 Bedrijf - 2

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven zoals genoemd in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) in de categorieën 1 tot en met 2;

b. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' (bw);

c. verkeersvoorzieningen ten behoeve van het bestemmingsverkeer;

d. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;

 

met de daarbij behorende gebouwen, overige bouwwerken, verhardingen en groenvoorzieningen.

 

Met dien verstande dat:

 

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' bedraagt het bebouwingspercentage niet meer dan op de verbeelding is aangegeven;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximale/minimale bouwhoogte' de aanwijzing op de verbeelding geldt;

  4. de afstand van de gebouwen tot de perceelsgrens bedraagt ten minste 3 meter; tenzij door de bouwgrens anders is bepaald;

  5. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' gelden de volgende regels:

  1. het aantal bedrijfswoningen bedraagt maximaal 1 per functieaanduidingsvlak;

  2. de bedrijfswoning wordt uitsluitend binnen het functieaanduidingsvlak van het bouwvlak gebouwd;

  3. voor de bouwhoogte de aanwijzing ter plaatse op de verbeelding geldt;

  4. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m³;

  1. afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan mogen worden gehandhaafd mits gebouwd met vergunning of in overeenstemming met het hiervoor geldende bestemmingsplan.

 

 

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken geen gebouw zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van reclame- en lichtmasten bedraagt maximaal 6 meter;

  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt maximaal 8 meter;

  3. de bouwhoogte van de overige bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter.

 

 

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing en bouwpercelen, aan de inrichting van gronden voor wat betreft de aanleg en omvang van parkeer- en groenvoorzieningen en de aanleg en profilering van wegen ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de milieusituatie;

  4. de sociale veiligheid;

  5. het beschermen van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  6. de gewenste parkeer-, laad- en losmogelijkheden van voldoende omvang op eigen terrein

  7. ter waarborging van brandveiligheid en een adequate brand- en rampenbestrijding.

 

 

3.4 Afwijken van de bouwregels

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1:

  1. onder a. tot de oprichting van bebouwing buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;

  2. onder c. een verhoging van de maximale voorgeschreven bouwhoogte met 3 meter;

  3. onder d. ten behoeve van een vermindering van de voorgeschreven afstand tot de perceelsgrenzen, mits hier uit oogpunt van brandbeheersing en brandbestrijding geen bezwaar bestaat;

  4. onder b. en een bebouwingspercentage toestaan tot 85% van het bouwperceel.

 

  1. Een omgevingsvergunning zoals bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:

  1. de afwijking noodzakelijk is uit oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en een efficient gebruik van het bouwperceel of de bouwpercelen.

  2. op het bouwperceel parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang aanwezig is;

  3. de verkeersveiligheid, brandveiligheid en een adequate brand- en rampenbestrijdig gewaarborgd is;

  4. het verlenen van een omgevingsvergunning uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;

  5. de bebouwingskarakteristiek van de straat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  6. geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige structuur en/of de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied.

 

3.5 Specifieke gebruiksregels

 

  1. Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

b. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen daarvan en het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens,

  2. het opslaan of opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen op de onbebouwde gronden;

  3. bedrijven die voorkomen in de bij deze regels behorende bijlage 2, Staat van
    geluidsdominante inrichtingen;

  4. detailhandelsbedrijven, met uitzondering van activiteiten waarvan op grond van artikel 3.6
    onder a1 en a2 omgevingsvergunning is verleend en detailhandel zoals deze bestaat op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en die bij omgevingsvergunning is toegestaan;

  5. horecabedrijven.

 

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

 

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.5 ten behoeve van:

  1. detailhandel in auto's, boten, caravans en daarmee rechtstreeks verband houdende onderdelen en materialen, mits daardoor geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de structuur van het plaatselijke en/of regionale distributieapparaat of een reeds bestaande verstoring wordt vergroot en in voldoende mate verzekerd is dat geen onevenredige verkeers- en/of parkeeroverlast zal optreden voor de omgeving;

  2. ondergeschikte detailhandel als onderdeel van de bedrijfsactiviiviteiten, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

I. er is sprake van ter plaatse vervaardigde artikelen en er is geen sprake van een naar buiten toe zichtbare uitstraling als winkel;

II. de detailhandelsactiviteit blijft beperkt tot direct aan de hoofdactiviteit gerelateerde artikelen;

III. de fysieke uitstalruimte die gericht is op en/of toegankelijk is voor consumenten beperkt zich tot maximaal 25m2 .

  1. bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de categorieën 1 tot en met 2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1), met uitzondering van bedrijven die zijn opgenomen in bijlage 2, Staat van geluidsdominante inrichtingen;

  2. de vestiging van een bedrijf/bedrijvigheid behorende tot de naast hoger gelegen categorie als toegestaan volgens de verbeelding welke naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd de categorieën 1 tot en met 2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) ;

  3. de vestiging c.q. uitoefening van een risicovolle inrichting, zoals bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, met dien verstande dat:

I. de toepasselijke grenswaarden en richtwaarden voor het risico en de risicoafstanden ten aanzien van (geprojecteerde) kwetsbare objecten in acht worden genomen en;

II. de plaatsgebonden 10-6 veiligheidszone de eigen perceelsgrens niet overschrijdt en;

III. invulling wordt gegeven aan verantwoording van het groepsrisico.

 

  1. De vergunning als bedoeld in lid a kan slechts verleend worden indien:

  1. op het bouwperceel parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang aanwezig is;

  2. de verkeersveiligheid, brandveiligheid en een adequaate brand- en rampenbestrijding gewaarborgd is;

  3. het verlenen van de vergunning uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;

  4. de bebouwingskarakteristiek van de straat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  5. geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige structuur en/of de ruimtelijke kwaliteit van het gebied.

 

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.5 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

 

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

 

a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de aanduiding 'bw', bedrijfswoning van het betreffende perceel wordt verwijderd;

 

b. Burgemeester en wethouders wijzigen het plan zoals genoemd onder a. enkel indien van de mogelijkheden welke gegeven zijn door de aanduiding op het betreffende perceel geen gebruik meer wordt gemaakt.

 

Artikel 4 Bedrijf - 3.1

 

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Bedrijf - 3.1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven zoals genoemd in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) in de categorieën 1 tot en met 3.1;

  2. een penitentiaire inrichting ter plaatse van de aanduiding 'justitiële inrichting' (ji);

  3. verkeersvoorzieningen ten behoeve van het bestemmingsverkeer;

  4. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;

 

met de daarbij behorende gebouwen, overige bouwwerken, verhardingen en groenvoorzieningen.

 

Met dien verstande dat:

 

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' bedraagt het bebouwingspercentage niet meer dan op de verbeelding is aangegeven;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximale/minimale bouwhoogte' de aanwijzing op de verbeelding geldt;

  4. de afstand van de gebouwen tot de perceelsgrens bedraagt ten minste 3 meter; tenzij door de bouwgrens anders is bepaald;

  5. afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan mogen worden gehandhaafd mits gebouwd met vergunning of in overeenstemming met het hiervoor geldende bestemmingsplan.

 

 

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken geen gebouw zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van reclame- en lichtmasten bedraagt maximaal 6 meter;

  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt maximaal 8 meter;

  3. de bouwhoogte van de overige bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter.

 

 

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing en bouwpercelen, aan de inrichting van gronden voor wat betreft de aanleg en omvang van parkeer- en groenvoorzieningen en de aanleg en profilering van wegen ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de milieusituatie;

  4. de sociale veiligheid;

  5. het beschermen van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  6. de gewenste parkeer-, laad- en losmogelijkheden van voldoende omvang op eigen terrein

  7. ter waarborging van brandveiligheid en een adequate brand- en rampenbestrijding.

 

 

4.4 Afwijken van de bouwregels

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.1:

  1. onder a. tot de oprichting van bebouwing buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;

  2. onder c. een verhoging van de maximale voorgeschreven bouwhoogte met 3 meter;

  3. onder d. ten behoeve van een vermindering van de voorgeschreven afstand tot de perceelsgrenzen, mits hier uit oogpunt van brandbeheersing en brandbestrijding geen bezwaar bestaat;

  4. onder b. en een bebouwingspercentage toestaan tot 85% van het bouwperceel.

 

  1. Een omgevingsvergunning zoals bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:

  1. de afwijking noodzakelijk is uit oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en een efficient gebruik van het bouwperceel of de bouwpercelen.

  2. op het bouwperceel parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang aanwezig is;

  3. de verkeersveiligheid, brandveiligheid en een adequate brand- en rampenbestrijdig gewaarborgd is;

  4. het verlenen van een omgevingsvergunning uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;

  5. de bebouwingskarakteristiek van de straat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  6. geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige structuur en/of de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied.

 

 

4.5 Specifieke gebruiksregels

  1. Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

b. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen daarvan en het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens,

  2. het opslaan of opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen op de onbebouwde gronden;

  3. bedrijven die voorkomen in de bij deze regels behorende bijlage 2, Staat van
    geluidsdominante inrichtingen;

  4. detailhandelsbedrijven, met uitzondering van activiteiten waarvan op grond van artikel 4.6
    onder a1 en a2 omgevingsvergunning is verleend en detailhandel zoals deze bestaat op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en die bij omgevingsvergunning is toegestaan;

  5. horecabedrijven.

 

 

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.5 ten behoeve van:

  1. detailhandel in auto's, boten, caravans en daarmee rechtstreeks verband houdende onderdelen en materialen, mits daardoor geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de structuur van het plaatselijke en/of regionale distributieapparaat of een reeds bestaande verstoring wordt vergroot en in voldoende mate verzekerd is dat geen onevenredige verkeers- en/of parkeeroverlast zal optreden voor de omgeving;

  2. ondergeschikte detailhandel als onderdeel van de bedrijfsactiviiviteiten, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

I. er is sprake van ter plaatse vervaardigde artikelen en er is geen sprake van een naar buiten toe zichtbare uitstraling als winkel;

II. de detailhandelsactiviteit blijft beperkt tot direct aan de hoofdactiviteit gerelateerde artikelen;

III. de fysieke uitstalruimte die gericht is op en/of toegankelijk is voor consumenten beperkt zich tot maximaal 25m2 .

  1. bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de categorieën 1 tot en met 3.1 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1), met uitzondering van bedrijven die zijn opgenomen in bijlage 2, Staat van geluidsdominante inrichtingen;

  2. de vestiging van een bedrijf/bedrijvigheid behorende tot de naast hoger gelegen categorie als toegestaan volgens de verbeelding welke naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd de categorieën 1 tot en met 3.1 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) ;

  3. de vestiging c.q. uitoefening van een risicovolle inrichting, zoals bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, met dien verstande dat:

I. de toepasselijke grenswaarden en richtwaarden voor het risico en de risicoafstanden ten aanzien van (geprojecteerde) kwetsbare objecten in acht worden genomen en;

II. de plaatsgebonden 10-6 veiligheidszone de eigen perceelsgrens niet overschrijdt en;

III. invulling wordt gegeven aan verantwoording van het groepsrisico.

 

  1. De vergunning als bedoeld in lid a kan slechts verleend worden indien:

  1. op het bouwperceel parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang aanwezig is;

  2. de verkeersveiligheid, brandveiligheid en een adequaate brand- en rampenbestrijding gewaarborgd is;

  3. het verlenen van de vergunning uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;

  4. de bebouwingskarakteristiek van de straat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  5. geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige structuur en/of de ruimtelijke kwaliteit van het gebied.

 

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.5 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

 

4.7 Wijzigingsbevoegdheid

a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat; de aanduiding 'ji', justitiële inrichting van het betreffende perceel wordt verwijderd;

 

b. Burgemeester en wethouders wijzigen het plan zoals genoemd onder a. enkel indien van de mogelijkheden welke gegeven zijn door de aanduiding op het betreffende perceel geen gebruik meer wordt gemaakt.

 

 

Artikel 5 Bedrijf - 3.2

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - 3.2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven zoals genoemd in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) in de categorieën 1 tot en met 3.2;

  2. een risicovolle inrichting ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi 10-6';

  3. een penitentiaire inrichting ter plaatse van de aanduiding 'justitiële inrichting' (ji);

  4. een machine- en apparatenfabriek > 2000m², ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 'machine- en apparatenfabriek > 2000m² ' (sb-ma);

  5. een wasmodelgieterij, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - wasmodelgieterij' (sb-wm);

  6. verkeersvoorzieningen ten behoeve van het bestemmingsverkeer;

  7. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;

 

met de daarbij behorende gebouwen, overige bouwwerken, verhardingen en groenvoorzieningen.

 

Met dien verstande dat:

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' bedraagt het bebouwingspercentage niet meer dan op de verbeelding is aangegeven;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximale/minimale bouwhoogte' de aanwijzing op de verbeelding geldt;

  4. de afstand van de gebouwen tot de perceelsgrens bedraagt ten minste 3 meter; tenzij door de bouwgrens anders is bepaald;

  5. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' gelden de volgende regels:

  1. het aantal bedrijfswoningen bedraagt maximaal 1 per functieaanduidingsvlak;

  2. de bedrijfswoning wordt uitsluitend binnen het functieaanduidingsvlak van het bouwvlak gebouwd;

  3. voor de bouwhoogte de aanwijzing ter plaatse op de verbeelding geldt;

  4. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m³;

  1. afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan mogen worden gehandhaafd mits gebouwd met vergunning of in overeenstemming met het hiervoor geldende bestemmingsplan.

 

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken geen gebouw zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van reclame- en lichtmasten bedraagt maximaal 6 meter;

  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt maximaal 8 meter;

  3. de bouwhoogte van de overige bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter.

 

 

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing en bouwpercelen, aan de inrichting van gronden voor wat betreft de aanleg en omvang van parkeer- en groenvoorzieningen en de aanleg en profilering van wegen ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de milieusituatie;

  4. de sociale veiligheid;

  5. het beschermen van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  6. de gewenste parkeer-, laad- en losmogelijkheden van voldoende omvang op eigen terrein

  7. ter waarborging van brandveiligheid en een adequate brand- en rampenbestrijding.

 

5.4 Afwijken van de bouwregels

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.1:

  1. onder a. tot de oprichting van bebouwing buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;

  2. onder c. een verhoging van de maximale voorgeschreven bouwhoogte met 3 meter;

  3. onder d. ten behoeve van een vermindering van de voorgeschreven afstand tot de perceelsgrenzen, mits hier uit oogpunt van brandbeheersing en brandbestrijding geen bezwaar bestaat;

  4. onder b. en een bebouwingspercentage toestaan tot 85% van het bouwperceel.

 

  1. Een omgevingsvergunning zoals bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:

  1. de afwijking noodzakelijk is uit oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en een efficient gebruik van het bouwperceel of de bouwpercelen.

  2. op het bouwperceel parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang aanwezig is;

  3. de verkeersveiligheid, brandveiligheid en een adequate brand- en rampenbestrijdig gewaarborgd is;

  4. het verlenen van een omgevingsvergunning uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;

  5. de bebouwingskarakteristiek van de straat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  6. geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige structuur en/of de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied.

 

5.5 Specifieke gebruiksregels

  1. Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

b. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen daarvan en het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens,

  2. het opslaan of opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen op de onbebouwde gronden;

  3. bedrijven die voorkomen in de bij deze regels behorende bijlage 2, Staat van
    geluidsdominante inrichtingen;

  4. detailhandelsbedrijven, met uitzondering van activiteiten waarvan op grond van artikel 5.6
    onder a1 en a2 omgevingsvergunning is verleend en detailhandel zoals deze bestaat op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en die bij omgevingsvergunning is toegestaan;

  5. horecabedrijven.

 

 

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.5 ten behoeve van:

  1. detailhandel in auto's, boten, caravans en daarmee rechtstreeks verband houdende onderdelen en materialen, mits daardoor geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de structuur van het plaatselijke en/of regionale distributieapparaat of een reeds bestaande verstoring wordt vergroot en in voldoende mate verzekerd is dat geen onevenredige verkeers- en/of parkeeroverlast zal optreden voor de omgeving;

  2. ondergeschikte detailhandel als onderdeel van de bedrijfsactiviiviteiten, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

I. er is sprake van ter plaatse vervaardigde artikelen en er is geen sprake van een naar buiten toe zichtbare uitstraling als winkel;

II. de detailhandelsactiviteit blijft beperkt tot direct aan de hoofdactiviteit gerelateerde artikelen;

III. de fysieke uitstalruimte die gericht is op en/of toegankelijk is voor consumenten beperkt zich tot maximaal 25m2 .

  1. bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de categorieën 1 tot en met 3.2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1), met uitzondering van bedrijven die zijn opgenomen in bijlage 2, Staat van geluidsdominante inrichtingen;

  2. de vestiging van een bedrijf/bedrijvigheid behorende tot de naast hoger gelegen categorie als toegestaan volgens de verbeelding welke naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd de categorieën 1 tot en met 3.2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) ;

  3. de vestiging c.q. uitoefening van een risicovolle inrichting, zoals bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, met dien verstande dat:

I. de toepasselijke grenswaarden en richtwaarden voor het risico en de risicoafstanden ten aanzien van (geprojecteerde) kwetsbare objecten in acht worden genomen en;

II. de plaatsgebonden 10-6 veiligheidszone de eigen perceelsgrens niet overschrijdt en;

III. invulling wordt gegeven aan verantwoording van het groepsrisico.

 

  1. De vergunning als bedoeld in lid a kan slechts verleend worden indien:

  1. op het bouwperceel parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang aanwezig is;

  2. de verkeersveiligheid, brandveiligheid en een adequaate brand- en rampenbestrijding gewaarborgd is;

  3. het verlenen van de vergunning uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;

  4. de bebouwingskarakteristiek van de straat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  5. geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige structuur en/of de ruimtelijke kwaliteit van het gebied.

 

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.5 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

 

5.7 Wijzigingsbevoegdheid

a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat;

  1. de aanduiding 'ji', justitiële inrichting van het betreffende perceel wordt verwijderd;

  2. de aanduiding 'sb- ma', machine en apparatenfabriek > 2000m² van het betreffende perceel wordt verwijderd;

  3. de aanduiding 'sb-wm', wasmodelgieterij van het betreffende perceel wordt verwijderd;

 

b. Burgemeester en wethouders wijzigen het plan zoals genoemd onder a. enkel indien van de mogelijkheden welke gegeven zijn door de aanduiding op het betreffende perceel geen gebruik meer wordt gemaakt.

Artikel 6 Bedrijf - 4.1

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - 4.1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven zoals genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) onder de categorieën 1 tot en met 4.1;

  2. open opslag als onderdeel van de bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'opslag' (op);

  3. een risicovolle inrichting ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi 10-6';

  4. de opslag- en verkoop van motorbrandstoffen zonder lpg ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen' (vmb);

  5. een splijt- en kweekstoffenbewerkingsbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - splijt- en kweekstoffenbewerkingsbedrijf' (sb-sk);

  6. een autoreparatiebedrijf ter plaatse van de aanduiding 'garage' (ga);

  7. verkeersvoorzieningen ten behoeve van het bestemmingsverkeer;

  8. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;

 

met de daarbij behorende gebouwen, overige bouwwerken, verhardingen en groenvoorzieningen.

 

Met dien verstande dat:

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' bedraagt het bebouwingspercentage niet meer dan op de verbeelding is aangegeven;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximale/minimale bouwhoogte' de aanwijzing op de verbeelding geldt;

  4. de afstand van de gebouwen tot de perceelsgrens bedraagt ten minste 3 meter, tenzij door de bouwgrens anders is bepaald;

  5. afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan mogen worden gehandhaafd mits gebouwd met vergunning of in overeenstemming met het hiervoor geldende bestemmingsplan.

 

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen overige bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van reclame- en lichtmasten bedraagt maximaal 6 meter;

  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt maximaal 8 meter;

  3. de bouwhoogte van de overige bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter.

 

 

 

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing en bouwpercelen, aan de inrichting van gronden voor wat betreft de aanleg en omvang van parkeer- en groenvoorzieningen en de aanleg en profilering van wegen ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de milieusituatie;

  4. de sociale veiligheid;

  5. het beschermen van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  6. de gewenste parkeer-, laad- en losmogelijkheden van voldoende omvang op eigen terrein.

  7. ter waarborging van brandveiligheid en een adequate brand- en rampenbestrijding.

 

6.4 Afwijken van de bouwregels

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.1:

  1. onder a. tot de oprichting van bebouwing buiten het op de plankaart aangegeven bouwvlak;

  2. onder c. een verhoging van de maximale voorgeschreven bouwhoogte met 3 meter;

  3. onder d. ten behoeve van een vermindering van de voorgeschreven afstand tot de perceelsgrenzen, mits hier uit oogpunt van brandbeheersing en brandbestrijding geen bezwaar bestaat;

  4. onder b. en een bebouwingspercentage toestaan tot 85% van het bouwperceel.

 

  1. Een omgevingsvergunning zoals bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:

  1. de afwijking noodzakelijk is uit oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en een efficient gebruik van het bouwperceel of de bouwpercelen.

  2. op het bouwperceel parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang aanwezig is;

  3. de verkeersveiligheid, brandveiligheid en een adequate brand- en rampenbestrijdig gewaarborgd is;

  4. het verlenen van omgevingsvergunning uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;

  5. de bebouwingskarakteristiek van de straat, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  6. geen bljvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige structuur en/of de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied.

 

6.5 Specifieke gebruiksregels

  1. Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

b. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen daarvan en het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;

  2. het opslaan of opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen op de onbebouwde gronden;

  3. bedrijven die voorkomen in de bij deze regels behorende bijlage 2, 'Staat van geluidsdominante inrichtingen';

  4. detailhandelsbedrijven, met uitzondering van activiteiten waarvan op grond van artikel 4.6 onder a1 en a2 omgevingsvergunning is verleend en detailhandel zoals deze bestaat op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en die bij omgevingsvergunning is toegestaan;

  5. horecabedrijven.

 

6.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.5 ten behoeve van:

  1. detailhandel in auto's, boten, caravans en daarmee rechtstreeks verband houdende onderdelen en materialen, mits daardoor geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de structuur van het plaatselijke en/of regionale distributieapparaat of een reeds bestaande verstoring wordt vergroot en in voldoende mate verzekerd is dat geen onevenredige verkeers- en/of parkeeroverlast zal optreden voor de omgeving;

  2. ondergeschikte detailhandel als onderdeel van de bedrijfsactiviteiten, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

I. er is sprake van ter plaatse vervaardigde artikelen en er is geen sprake van een naar buiten toe zichtbare uitstraling als winkel;

II. de detailhandelsactiviteit blijft beperkt tot direct aan de hoofdactiviteit gerelateerde artikelen;

III. de fysieke uitstalruimte die gericht is op en/of toegankelijk is voor consumenten beperkt zich tot maximaal 25m2 .

  1. bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de categorieën 1 tot en met 4.1 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1), met uitzondering van bedrijven die zijn opgenomen in bijlage 2, Staat van geluidsdominante inrichtingen;

  2. de vestiging van een bedrijf/bedrijvigheid behorende tot de naast hoger gelegen categorie als toegestaan volgens de verbeelding welke naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd de categorieën 1 tot en met 4.1 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1);

  3. de vestiging c.q. uitoefening van een risicovolle inrichting, zoals bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, met dien verstande dat:

I. de toepasselijke grenswaarden en richtwaarden voor het risico en de risicoafstanden ten aanzien van (geprojecteerde) kwetsbare objecten in acht worden genomen en;

II. de plaatsgebonden 10-6 veiligheidszone de eigen perceelsgrens niet overschrijdt en;

III. invulling wordt gegeven aan verantwoording van het groepsrisico.

 

  1. De vergunning als bedoeld in lid a kan slechts verleend worden indien:

  1. op het bouwperceel parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang aanwezig is;

  2. de verkeersveiligheid, brandveiligheid en een adequaate brand- en rampenbestrijding gewaarborgd is;

  3. het verlenen van de vergunning uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;

  4. de bebouwingskarakteristiek van de straat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  5. geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige structuur en/of de ruimtelijke kwaliteit van het gebied.

 

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in artikel 6.5 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

6.7 Wijzigingsbevoegdheid

  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat;

  1. de aanduiding 'splijt- en kweekstoffenbewerkingsbedrijf' van het betreffende perceel wordt verwijderd;

  2. de aanduiding 'verkooppunt van motobrandstoffen zonder lpg' van het betreffende perceel wordt verwijderd;

  3. de aanduiding 'open opslag' van het betreffende perceel wordt verwijderd;

  4. de aanduiding 'garage' van het betreffende perceel wordt verwijderd.

 

  1. Burgemeester en wethouders wijzigen het plan zoals genoemd onder a. enkel indien van de mogelijkheden welke gegeven zijn door de aanduiding op het betreffende perceel geen gebruik meer wordt gemaakt.

Artikel 7 Bedrijf - Nutsvoorziening

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf-Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. nutsvoorzieningen;

  2. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen en aan- en afvoeren van water;

 

met de daarbij behorende gebouwen, bijbehorende bouwwerken, overige bouwwerken, verhardingen en groenvoorzieningen.

 

7.2 Bouwregels

 

7.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd met uitzondering van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, die voldoen aan de volgende bepalingen:

a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;

b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' geldt de aanwijzing op de verbeelding.

 

7.2.2 Overige bouwwerken

Binnen deze bestemming mogen overige bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer bedraagt maximaal 6 meter;

  2. de bouwhoogte van de overige bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter.

 

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de milieusituatie;

  4. de sociale veiligheid;

  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

7.4 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de in dee bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

 

7.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaals in artikel 7.4. indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

 

 

Artikel 8 Bos

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bos en bebossing;

  2. de bescherming van natuurwaarden;

  3. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;

 

met de daarbij behorende gebouwen, overige bouwwerken, verhardingen en groenvoorzieningen.

8.2 Bouwregels

 

8.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

8.2.2 Overige bouwwerken

Binnen deze bestemming mogen overige bouwwerken, zoals terreinomheiningen, verwijsborden, banken en trimtoestellen worden gebouwd ten dienste van deze bestemming met een maximale bouwhoogte van 3 meter.

 

8.3 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

8.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.3, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

8.5.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het kappen en/of rooien van bomen en houtgewas en het verwijderen van diepwortelende beplanting;

  2. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte van de aan te brengen verharding 100 m² of meer bedraagt;

  3. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;

  4. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

  5. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;

  6. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik.

 

8.5.2 Uitzondering op het verbod

Het in artikel 8.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.

 

De in artikel 8.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurwaarden van de gronden.

 

 

 

Artikel 9 Groen

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;

  2. tuinen;

  3. fiets- en/of voetpaden;

  4. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

  5. sportvoorzieningen, speelvoorzieningen en hierbij passende openbare verblijfsvoorzieningen;

  6. mobiele verkooppunten;

  7. nutsvoorzieningen;

  8. geluidwerende voorzieningen;

  9. bouwwerken ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut;

  10. verkeersvoorzieningen ten behoeve van het bestemmingsverkeer;

  11. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;

 

met de daarbij behorende gebouwen, overige bouwwerken en verhardingen.

 

9.2 Bouwregels

 

9.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd met uitzondering van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, die voldoen aan de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter;

  2. de inhoud bedraagt maximaal 36 m3.

 

9.2.2 Overige bouwwerken

Binnen deze bestemming mogen overige bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van kunstobjecten en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer bedraagt maximaal 10 meter;

  2. de bouwhoogte van speelinstallaties en ballenvangers bedraagt maximaal 6 meter;

  3. de bouwhoogte van geluidswerende voorzieningen bedraagt maximaal 5 meter;

  4. de bouwhoogte van de overige bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter.

 

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de milieusituatie;

  4. de sociale veiligheid;

  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

9.4 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden ten behoeve van het parkeren van voertuigen.

 

9.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.4, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

 

 

Artikel 10 Maatschappelijk

 

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een penitentiaire inrichting ;

  2. verkeersvoorzieningen ten behoeve van het bestemmingsverkeer;

  3. straatmeubilair zoals abri's, reclame- en informatieobjecten, kunstwerken, vlaggenmasten en dergelijke;

  4. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;

 

met de daarbij behorende gebouwen, overige bouwwerken, verhardingen en groenvoorzieningen.

 

10.2 Bouwregels

 

10.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximale/minimale bouwhoogte' de aanwijzing op de verbeelding geldt;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' bedraagt het bebouwingspercentage niet meer dan op de verbeelding is aangegeven;

  4. de afstand van de gebouwen tot de perceelsgrens bedraagt ten minste 3 meter; tenzij door de bouwgrens anders is bepaald;

 

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing en bouwpercelen, aan de inrichting van gronden voor wat betreft de aanleg en omvang van parkeer- en groenvoorzieningen en de aanleg en profilering van wegen ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de milieusituatie;

  4. de sociale veiligheid;

  5. het beschermen van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  6. de gewenste parkeer-, laad- en losmogelijkheden van voldoende omvang op eigen terrein

  7. ter waarborging van brandveiligheid en een adequate brand- en rampenbestrijding.

 

10.4 Afwijken van de bouwregels

 

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.2.1 onder d, voor de vermindering van de voorgeschreven afstand tot de perceelgrens.

  2. De vergunning als bedoeld in lid a. kan slechts verleend worden, wanneer:

  1. de bebouwingskarakteristiek van de straat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  2. geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige structuur en/of de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied;

  3. geen verkeersonveilige situaties ontstaan

 

10.5 Specifieke gebruiksregels

 

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

 

10.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.5 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

 

 

 

Artikel 11 Verkeer

 

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, straten voet- en fietspaden;

  2. groen- en speelvoorzieningen;

  3. geluidswerende voorzieningen;

  4. parkeervoorzieningen;

  5. mobiele verkooppunten;

  6. nutsvoorzieningen;

  7. straatmeubilair zoals lichtmasten en verkeerslichtinstallaties, alsmede abri's, reclame- en informatieobjecten, kunstwerken, vlaggenmasten en dergelijke;

  8. bovengrondse en/of ondergrondse voorzieningen ten behoeve van de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen;

  9. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;

 

met de daarbij behorende gebouwen, overige bouwwerken, verhardingen en overige bijbehorende voorzieningen.

 

11.2 Bouwregels

 

11.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd met uitzondering van nutsvoorzieningen, die voldoen aan de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter;

  2. de inhoud bedraagt maximaal 36 m³.

 

11.2.2 Overige bouwwerken

Binnen deze bestemming mogen overige bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van kunstobjecten en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer bedraagt maximaal 10 meter;

  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt maximaal 8 meter;

  3. de bouwhoogte van reclamemasten, speelinstallaties en ballenvangers bedraagt maximaal 6 meter;

  4. de bouwhoogte van geluidswerende voorzieningen bedraagt maximaal 5 meter;

  5. de bouwhoogte van de overige bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter.

 

11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de milieusituatie;

  4. de sociale veiligheid;

  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

11.4 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

 

11.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.4, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

Artikel 12 Water

 

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de waterhuishouding, waterberging en waterlopen;

  2. fiets- en voetpaden;

  3. oever- en onderhoudsstroken;

  4. verkeersvoorzieningen ten behoeve van het bestemmingsverkeer;

  5. recreatief medegebruik;

  6. groenvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende overige bouwwerken, waaronder bruggen, dammen, duikers en/of andere waterbouwkundige werken.

 

12.2 Bouwregels

 

12.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

12.2.2 Overige bouwwerken

Binnen deze bestemming mogen overige bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van bruggen bedraagt maximaal 5 meter;

  2. de bouwhoogte van de overige bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter.

 

12.3 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

 

12.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.3, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

 

Artikel 13 Leiding - Hoogspanningsverbinding

 

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, in afwijking op alle anderebepalingen, mede bestemd voor de aanleg, het beheer en instandhouding van een hoogspanningsverbinding; met de daarbij behorende;

 

  1. belemmerende strook;

  2. voorzieningen

 

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

 

13.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

a. op of in de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd.

 

13.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.2 ten behoeve van de bouw van in de andere bestemming(en) genoemde bouwwerken geen gebouwen zijnde, na voorafgaand positief advies van de betreffende Ieidingbeheerder en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de hoogspanningsleiding.

 

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

13.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de in artikel 13.1 bedoelde gronden zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van en rooien van diepwortelende beplanting en bomen;

  2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;

  3. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  4. het indrijven van voorwerpen in de bodem;

  5. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en aanleggen van drainage;

  6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

  7. het permanent opslaan van goederen of materialen;

  8. het tijdelijk opslaan van brandbare stoffen en/of materialen;

  9. het aanleggen van een zonnepark.

 

 

13.4.2 Uitzondering op het verbod

Het verbod in artikel 13.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden die:

  1. reeds in uitvoering zijn bij het van kracht worden plan;

b. het normale onderhoud ten aanzien van de verbinding en belemmerende strook betreffen;

c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

 

 

 

 

 

13.4.3 Voorwaarden vergunningverlening

 

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden kan worden verleend na voorafgaand positief advies van de betreffende leidingbeheerder en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de hoogspanningsverbinding.

 

 

Artikel 14 Leiding - Riool

 

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van (ondergrondse) hoofdrioleringen met de daarbijbehorende gebouwen en overige bouwwerken.

 

14.2 Bouwregels

 

14.2.1 Gebouwen

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemmingen) mogen geen gebouwen worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen;

 

  1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter;

  2. de inhoud bedraagt maximaal 36 m3.

 

14.2.2 Overige bouwwerken

De bouwhoogte van overige bouwwerken ten dienste van deze bestemming bedraagt maximaal 3 meter.

 

14.3 Afwijken van de bouwregels

 

14.3.1 Bouwen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 14.2 en aanzien van het bouwen van bouwwerken en toestaan dat op of in deze gronden een bij de andere bestemming toelaatbaar bouwwerk wordt gebouwd, mits geen afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de leidingen en de veiligheid daarvan.

 

14.3.2 Advies

Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 14.3.1 winnen zij advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of het doelmatig functioneren van de leidingen niet worden of kunnen worden geschaad.

 

14.4 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

 

14.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 14.4 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

14.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

14.6.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en het bebossen en aanplanten van gronden;

  2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of op enige andere wijze ingraven c.q. indrijven van voorwerpen;

  3. het ontginnen, ontgronden, verlagen, afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem;

  4. het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;

  5. het aanleggen van wegen, paden en parkeergelegenheden, dan wel het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;

  6. het leggen van drainageleidingen;

  7. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

  8. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.

 

14.6.2 Uitzondering op het verbod

Het in artikel 14.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en beheer betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.

 

De in artikel 14.6.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door die werken en werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachte gevolgen, geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de hoofdriolering.

 

Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 14.6.1 winnen zij advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of het doelmatig functioneren van de leidingen niet worden of kunnen worden geschaad.

 

Artikel 15 Leiding - Water

 

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van hoofdtransportleidingen met de daarbijbehorende gebouwen en overige bouwwerken.

 

15.2 Bouwregels

 

15.2.1 Gebouwen

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemmingen) mogen geen gebouwen worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen;

  1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter;

  2. de inhoud bedraagt maximaal 36 m3.

 

15.2.2 Overige bouwwerken

De bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter.

 

15.3 Afwijken van de bouwregels

 

15.3.1 Bouwen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15.2 ten aanzien van het bouwen van bouwwerken en toestaan dat op of in deze gronden een bij de andere bestemming toelaatbaar bouwwerk wordt gebouwd, mits geen afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de leidingen en de veiligheid daarvan.

 

15.3.2 Advies

Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 15.3.1 winnen zij advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of het doelmatig functioneren van de leidingen niet worden of kunnen worden geschaad.

 

15.4 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

 

15.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15.4 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

15.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

15.6.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en het bebossen en aanplanten van gronden;

  2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of op enige andere wijze ingraven c.q. indrijven van voorwerpen;

  3. het ontginnen, ontgronden, verlagen, afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem;

  4. het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;

  5. het aanleggen van wegen, paden en parkeergelegenheden, dan wel het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;

  6. het leggen van drainageleidingen;

  7. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

  8. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.

 

15.6.2 Uitzondering op het verbod

Het in artikel 15.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en beheer betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.

 

De in artikel 15.6.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door die werken en werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachte gevolgen, geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de watertransportleiding.

 

Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 15.6.1 winnen zij advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of het doelmatig functioneren van de leidingen niet worden of kunnen worden geschaad.

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

 

Artikel 16 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 17 Algemene gebruiksregels

Het is verboden:

  1. opstallen – of delen ervan – en gronden te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming;

  2. voor zover dit niet door de bestemming expliciet is toegestaan, gronden en opstallen te gebruiken ten behoeve van horeca, prostitutie en/of als seksinrichting.

 

Artikel 18 Algemene aanduidingsregels

 

18.1 Veiligheidszone - bevi

 

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheiszone -bevi 10-6' zijn kwetsbare objecten niet toegestaan.

  2. Afwijkingen in situering zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan mogen worden gehandhaafd.

 

18.2 Wijzigingsbevoegdheid

  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in de zin dat de aanduiding 'veiligheidszone - bevi 10-6' wordt verkleind of verwijderd.

  2. Burgemeester en wethouders wijzigen het plan zoals genoemd onder a. enkel indien van de mogelijkheden welke gegeven zijn door de aanduiding op het betreffende perceel geen gebruik meer wordt gemaakt.

 

Artikel 19 Algemene afwijkingsregels

 

19.1 Algemene ondergeschikte afwijkingen

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen voor het bestemmingsplan:

  1. voor afwijkingen ten aanzien van de in het bestemmingsplan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;

  2. voor het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals wachthuisjes, telefooncellen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, voor zover deze bouwwerken geen grotere hoogte dan 3,5 meter hebben en geen grotere inhoud hebben dan 60 m3;

  3. het plaatsen van mobiele verkooppunten;

  4. ten aanzien van ondergeschikte punten met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen in het terrein en aan het beloop van bepaalde gegevenheden, met dien verstande dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast, dat belangen van derden niet in redelijkheid worden geschaad en de vergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het bestemmingsplan;

  5. ten aanzien van het bepaalde over het bouwen van (hoofd)gebouwen binnen het bouwvlak en toestaan dat de grenzen van het bebouwingsvlak en/of bestemmingsvlak worden overschreden door erkers over maximaal tweederde gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, mits de bebouwingsgrens met niet meer dan 1,5 meter wordt overschreden en er vóór de uitbreiding tenminste 3,5 meter resteert van het voorerf;

  6. voor het oprichten van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van telecommunicatiesignalen, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte niet meer bedraagt dan maximaal 15 meter voor antennes voor privégebruik en maximaal 40 meter voor antennes voor gemeenschappelijk gebruik.

 

 

 

Artikel 20 Algemene procedureregels

Bij het stellen van nadere eisen die onderdeel uitmaken van de regels van dit bestemmingsplan worden de navolgende procedureregels in acht genomen:

  1. het ontwerpbesluit ligt gedurende twee weken ter inzage;

  2. burgemeester en wethouders geven tevoren kennis van de terinzagelegging in een of meer dag- of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;

  3. de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het schriftelijk kenbaar maken van zienswijzen bij burgemeester en wethouders tegen het ontwerpbesluit, gedurende de hiervoor onder a. genoemde termijn;

  4. indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen kenbaar zijn gemaakt, wordt het besluit met redenen omkleed;

  5. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijze kenbaar hebben gemaakt de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 21 Overige regels

 

 

21.1 Parkeren en laden en lossen

 

 

21.1.1 Voldoende parkeergelegenheid

 

  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en/of het wijzigen van de functie van gebouwen en/of gronden wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond, dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw en/of gronden in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij gelden de parkeernormen, zoals vastgelegd in de vastgestelde beleidsnota Parkeerbeleidsplan Gemeente Almelo 'Parkeren Optimaliseren 2013-2018'. Indien deze beleidsregel gedurende de planperiode wordt gewijzigd (herzien, aangevuld of nader uitgewerkt), treedt diens rechtsopvolger hiervoor in de plaats;

  2. De ruimte voor het parkeren van motorvoertuigen moet voldoen aan een afmeting die is afgestemd op gangbare motorvoertuigen (personenauto's). De afmeting van bedoelde parkeerruimte voor één personenauto bedraagt minimaal 1,80 meter bij 5,00 meter.

 

 

 

21.1.2 Voldoende ruimte voor laden en lossen

 

Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien aan of in dat bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein bij het bouwwerk voldoende wordt voorzien in die behoefte.

 

 

21.2 Afwijkingsregels

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 21.1 onder a en b:

  1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of

  2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

  1. De vergunning als bedoeld in lid a. kan slechts worden verleend, indien:

  1. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving niet onevenredig wordt aangetast;

  2. de parkeersituatie in de openbare ruimte niet onevenredig wordt aangetast.

 

 

21.3 Strijdig gebruik

 

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken met een parkeerbehoefte dan wel een behoefte aan ruimtel voor het laden en lossen van goederen zonder dat hierin in voldoende mate is voorzien overeenkomstig het gestelde in artikel 21.1.1 en 21.1.2.

 

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

 

Artikel 22 Overgangsrecht

 

22.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

 

22.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 22.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 22.1 met maximaal 10%.

 

22.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 22.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

22.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

 

22.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld in lid 22.4 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

 

22.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 22.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

 

22.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 22.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

Artikel 23 Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Bornsestraat-Drienemanslanden NL.IMRO.0141.00056-BP31 van de gemeente Almelo.

 

 

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van

 

 

 

De griffier, De voorzitter,

 

 

 

 

...................... ......................