Plannaam: Rhijnbeek
IMRO-idn: NL.IMRO.0141.00041-BP21
Type Plan: bestemmingsplan
Status: ontwerp

Toelichting

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding

Het onderhavig bestemmingsplan ziet op de herontwikkeling van de voormalige ROC-school Van Rhijn. Deze voormalige school is aangekocht in het kader van de ontwikkeling van de Weezebeekzone/Zuidelijke entree, samenvallend met de scholenconcentratie bij het station Almelo Centraal. Daarnaast zijn in het kader van de aanleg van de Nijreessingel de aansluitende gronden verworven rondom de school voor Speciaal Voortgezet Onderwijs OPDC 't Nijrees. Het doel is om de locatie marktgericht te ontwikkelen langs de H.R. Holstlaan en Nijreessingel.

 

De bouwmarktketen Hornbach zocht in Twente een tweetal locaties om zich te vestigen. Daarbij hebben zij hun oog laten vallen op de Rhijnbeeklocatie. Gezien de ligging, nabij de invalswegen van Almelo en de oppervlakte van de locatie is deze uitermate geschikt voor een dergelijke ontwikkeling. Omdat een dergelijke functie niet past binnen het vigerende bestemmingsplan is het noodzakelijk dat het bestemmingsplan wordt herzien.

 

Procedure Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State

 

Tegen deze achtergrond heeft de gemeenteraad van Almelo op 20 juni 2013 het bestemmingsplan "Rhijnbeek" vastgesteld. Bij uitspraak van 24 december 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het vaststellingsbesluit echter geschorst en de raad opgedragen de in de uitspraak omschreven gebreken te herstellen. Samengevat hadden deze gebreken betrekking op de reikwijdte van de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en de actuele regionale behoefte.

 

Op 7 april 2015 heeft de raad een herstelbesluit genomen. Waar het plan eerst volumineuze detailhandel toestond op gronden waar ook andere functies mogelijk waren dan een bouwmarkt, tuincentrum en drive-in, heeft de raad het plangebied nog slechts bestemd voor een bouwmarkt, tuincentrum en drive-in. Met dien verstande dat het plan nog 3.800 m2 wvo meer buitenruimte (tuincentrum) mogelijk maakte dan waar de bouwplannen van Hornbach vanuit gaan. Verder heeft de raad nader onderzoek verricht naar de actuele regionale behoefte en onderbouwd dat het initiatief in regionaal verband is afgestemd.

 

Op 17 februari 2016 heeft de Afdeling zich uitgesproken over het herstelbesluit van 7 april 2015. De Afdeling heeft, samengevat, geoordeeld dat ondanks de beperking in gebruiksmogelijkheden, geldt dat het buitendeel van het tuincentrum (3.800 m2) ten onrechte buiten beschouwing is gebleven bij het onderzoek naar de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte. Daarnaast is de Afdeling er nog niet van overtuigd dat een buitendeel van 3.800 m2 wvo niet leidt tot meer akoestische belasting voor de omgeving. Reeds op deze grond oordeelt de Afdeling dat een plan is vastgesteld dat meer mogelijk maakt dan waarvan in de aan dat plan ten grondslag liggende onderzoeken is uitgegaan. Om deze reden komt de Afdeling niet toe aan een bespreking van de overige gronden. De Afdeling heeft de aan het bestemmingsplan "Rhijnbeek" ten grondslag liggende vaststellingsbesluiten vernietigd.

 

De Afdeling merkt nog op dat, voor zover de raad alsnog een plan vaststelt dat identiek is aan het concrete bouwplan voor een Hornbach-vestiging dat ten grondslag heeft gelegen aan de onderzoeken die zijn uitgevoerd ten behoeve van het op 20 juni 2013 vastgestelde plan, wordt verwezen naar hetgeen daarover in de uitspraak van 24 december 2014 te kennen is gegeven.

 

In het licht van deze voorgeschiedenis, heeft de raad het wenselijk geacht een nieuw bestemmingsplan in procedure te brengen waarin tegemoet wordt gekomen aan voornoemde gebreken.

 

 

 

 

 

 

1.2 Vigerend bestemmingsplan

 

Het gebied is gelegen in het bestemmingsplan "Zuid, Groeneveld", zoals vastgesteld door de raad op 17 maart 1977 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 28 maart 1978. Het perceel heeft ingevolge dit bestemmingsplan de bestemming " Bijzondere doeleinde -A-". Binnen deze bestemming zijn gebouwen toegestaan voor het huisvesten van instellingen, inrichtingen of diensten op het gebied van onderwijs, cultuur, opvoeding en recreatie, verenigingsleven en fysieke en geestelijke gezondheidszorg, kantoren en dienstwoningen". De bouwhoogte mag maximaal 12 meter bedragen en het bebouwingspercentage maximaal 60%.

 

 [image]

Kaartfragment van het vigerende bestemmingsplan "Groeneveld".

 

1.3 Plangebied

 

De locatie Rhijnbeek wordt aan de noordzijde omsloten door de Frederik van Eedenstraat, aan de oostzijde door de Bornerbroeksestraat, aan de zuidzijde door de Nijreessingel en aan de westzijde door de H.R. Holstlaan.

 

 [image]

Luchtfoto van de ontwikkelingslocatie

 

Het terrein ligt momenteel braak in afwachting van een nieuwe ontwikkeling. Eerder werd het perceel gebruikt voor onder andere scholen en andere bedrijvigheid.

 

 

 

 

1.4 Bij het plan behorende stukken

 

Het bestemmingsplan "Rhijnbeek" bestaat uit de volgende stukken:

 

Op de verbeelding is de bestemming van de gronden binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

 

Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

 

Bij deze toelichting zijn de volgende bijlagen opgenomen:

 

  1. Almelo Ruimtelijke-functionele effectanalyse Hornbach, BRO, 28 oktober 2019;

  2. Afstemming buurgemeenten en GS;

  3. Vergelijking rapporten Hornbachvestiging Almelo voor de provincie Overijssel, prof. dr. Peter Verhoef, 18 september 2018;

  4. Verkennend bodemonderzoek Bornerbroeksestraat, locatie Rhijnbeek in Almelo, Ortageo, 3 december 2019;

  5. Akoestisch onderzoek Hornbach in Almelo, adviesbureau De Haan b.v., 19 december 2019;

  6. Akoestisch onderzoek VL - Reconstructie Henriëtte Roland Holstlaan, adviesbureau De Haan b.v., 11 december 2019;

  7. Hornbach Bouw- en Tuinmarkt in Almelo onderzoek luchtkwaliteit, adviesbureau De Haan, 1 november 2019;

  8. Actualisatie natuurtoets Rhijnbeek Almelo, Ecogroen, 1 november 2019;

  9. Hornbach Bouw- en Tuinmarkt in Almelo onderzoek stikstofdepositie, adviesbureau De Haan b.v., 1 november 2019;

  10. m.e.r. aanmeldnotitie Hornbach Almelo, adviesbureau De Haan b.v., 16 december 2019;

  11. Waterhuishouding locatie Rhijnbeek, Royal Haskoning DHV, 13 november 2019;

  12. Vooroverleg Waterschap, mail 16 december 2019;

  13. Ontwikkeling Hornbachvestiging Almelo, parkeren en verkeer, Goudappel Coffeng, 29 oktober 2019.

  14. Bezonningsonderzoek, gemeente Almelo

 

1.5 Leeswijzer

 

In hoofdstuk 1 van deze toelichting wordt een inleiding gegeven op het bestemmingsplan. Behandeld wordt ondermeer de ligging van het plangebied en het vigerende bestemmingsplan dat vervangen wordt door het onderhavige bestemmingsplan.

 

Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie.

 

Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het relevante beleid. Er wordt tevens aandacht besteed aan het onderzoek dat heeft plaatsgevonden in het kader van het doorlopen van de Ladder voor duurzame verstedelijking en de conclusies die uit dit onderzoek kunnen worden getrokken.

 

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende (milieu)aspecten.

 

Hoofdstuk 5 behandeld de watertoets.

 

In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de project en de verkeerskundige uitgangspunten van het plan.

 

In hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de wijze van bestemmen verwoord.

 

Hoofdstuk 8 gaat in op de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

 

Hoofdstuk 9 gaat tenslotte in op het vooroverleg.

 

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

 

Het plangebied wordt ingeklemd door stedelijk gebied en is gelegen in het zuiden van de stad Almelo, langs de Nijreessingel en de Henriëtte Roland Holstlaan. De Nijreessingel verbindt de Van Rechteren Limpurgsingel met de Weezebeeksingel/Henriëtte Roland Holstlaan. Het plangebied is daarmee gelegen op een kruispunt van een ringweg en een invalsweg. De Henriëtte Roland Holstlaan vormt de verbinding van Almelo met de A1 en de A35.

 

 

 [image]

Kruising Henriëtte Roland Holstlaan - Nijreessingel

 

 

Na sloop van de schoolgebouwen is het perceel onbebouwd.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Langs het gebied Rhijnbeek loopt de Weezebeek als een strakke, water afvoerende beek zonder veel natuurwaarde.

 

 [image]

De Weezebeek

 

Aangrenzend aan de oostzijde van het plangebied ligt de Bornerbroeksestraat. Dit is een oud lint met woonbebouwing, bestaande uit veelal vrijstaande en twee onder één kap woningen.

 

 [image]

Bornerbroeksestraat

 

Ten noorden van de beek is een woonflat met drie verdiepingen (op een bergingen-laag) gesitueerd.

 

 [image]

 

In de omgeving waren vroeger, aan de Frederik van Eedenstraat, verschillende bedrijven gevestigd. Nu hebben de gebouwen een wisselende functie.

 

 [image]

Frederik van Eedenstraat.

 

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

 

 

3.1 Rijksbeleid

 

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk - en mobiliteitsbeleid op rijksniveau.

 

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

 

Voor de drie rijksdoelen worden 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaat wil boeken. Buiten deze 13 nationale belangen hebben decentrale overheden de nodige beleidsvrijheid.

 

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland zijn:

 

Onderliggend initiatief vormt geen belemmering voor de hoofddoelen zoals genoemd in de SVIR.

 

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 juli 2017 is een wijzing van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) in werking getreden waarbij een nieuwe systematiek voor het toepassen van de ladder is gaan gelden. De nieuwe ladder ziet er als volgt uit:

 

Artikel 3.1.6, lid 2 Bro:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

 

Artikel 3.1.6, lid 3 Bro:

Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.

 

Artikel 3.1.6, lid 4 Bro:

Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan, bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

 

Nieuwe stedelijke ontwikkeling.

De laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het voorliggende bestemmingsplan biedt ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan een verruiming van de bebouwingsmogelijkheden en een gewijzigde functie zodat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zoals bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2 Bro. In lijn met voorgaand artikel gaat deze plantoelichting in op de vraag in hoeverre de ontwikkeling voorziet in een actuele (regionale) behoefte en in hoeverre in die behoefte kan worden voorzien binnen het bestaand stedelijk gebied. Verder wordt beoordeeld of de ontwikkeling kan resulteren in een onaanvaardbare aantasting van het woon-, leef- en ondernemersklimaat in de betreffende kernen.

 

Economische effectanalyse.

Adviesbureau Bro heeft, in opdracht van de gemeente Almelo, een economische effectanalyse uitgevoerd voor de ontwikkeling van de Rhijnbeeklocatie. In dit onderzoek zijn, naast de nieuwste omzetkengetallen, ook de adviezen van prof. dr. Verhoef verwerkt (zie hoofdstuk 3.2 Provinciaal beleid onder kopje "uitkomsten afstemming met GS). Dit onderzoek is ter vervanging van alle eerder gedane onderzoeken en aanvullende memo's en vormt daarmee de enige economische effectanalyse voor dit bestemmingsplan.

 

Bro heeft haar bevindingen opgetekend in de "Rapportage Almelo, Ruimtelijk-functionele effectanalyse vestiging Hornbach van 28 oktober 2019 (bijlage 1). Het onderzoek is gebaseerd op de maximale planologische invulling die het voorliggende bestemmingsplan mogelijk maakt, te weten:

  1. een bouwmarkt met een oppervlakte van maximaal 9.600 m2 bvo;

  2. een tuincentrum, met een oppervlakte van maximaal 5.500 m2, waarvan maximaal 2.500 m2 bvo en maximaal 3.000 m2 buitenruimte;

  3. algemene ruimten met een oppervlakte van maximaal 2.300 m2, waarvan maximaal 1.250 m2 bvo en maximaal 1.050 m2 buitenruimte;

  4. een met de bouwmarkt/tuincentrum functioneel verbonden drive-in, met een oppervlakte van maximaal 2000 m2.

  5. horeca categorie 6 met een maximale oppervlakte van 100 m2;

 

Onder een bouwmarkt wordt een bedrijf verstaan waar het volledige assortiment aan (grove) bouw-en doe-het-zelf-producten (zoals materieel en gereedschap, sanitair, elektra, verlichting en ruwe materialen, zoals hout, verf, schroeven, inrichtings- en kant en klaarproducten, keukens, badkamers, tegels, vloeren, vloerbedekking en behang) aan zowel vakman als particulier en uitsluitend op de begane grond ter verkoop wordt aangeboden, met advisering over producten, toepassing en uitvoering, en aanvullende services waaronder verhuur van materieel en gereedschap. Een tuincentrum is een bedrijf waar een breed assortiment aan tuinplanten, bomen en kamerplanten met daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen (zoals snijbloemen, droogbloemen, kunststofplanten, plantenbakken, potten, vazen, bloembollen en zaden) aan zowel vakman als particulier ter verkoop wordt aangeboden. Ook worden artikelen voor de inrichting en het onderhoud van tuinen ter verkoop aangeboden alsook sfeerartikelen, seizoensgebonden artikelen (zoals kerstartikelen) en levende vissen en kleine huisdieren, niet zijnde honden en katten, alsook benodigdheden voor vissen en huisdieren, voor zover toegestaan op grond van de wet- en regelgeving over dierenwelzijn en natuurbescherming. Onder algemene ruimten worden ruimten die zowel ten dienste van de bouwmarkt als het tuincentrum kunnen staan zoals sanitair, kantine, kantoor, scholingsruimte, portalen etc. verstaan en onder buitenruimte een deel van de bouwmarkt of het tuincentrum dat niet verwarmbaar is, niet vrij is van weersinvloeden, waaronder ook luifels en overkappingen, niet valt onder de definitie van bruto-vloeroppervlakte en exclusief de ruimte voor parkeren en drive-in.

 

 

 

 

 

Onderzoeksvragen.

In dit onderzoek hebben de volgende onderzoeksvragen centraal gestaan:

  1. Wat is het ruimtelijk relevante verzorgingsgebied;

  2. Bestaat er een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte;

  3. Leidt de vestiging tot een toename van de leegstand in Almelo en/of in andere gemeenten in het verzorgingsgebied;

  4. Leidt de vestiging tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau ten aanzien van de eerste levensbehoeften in Almelo en/of in andere gemeenten in het verzorgingsgebied.

 

Ruimtelijk relevante verzorgingsgebied

Het verzorgingsgebied van Hornbach Almelo, en daarmee het onderzoeksgebied voor dit onderzoek, is zorgvuldig bepaald op basis van koopstromen uit het koopstromenonderzoek Oost-Nederland 2015, ervaringsgegevens van de omzetherkomst van Hornbachwinkels elders in Nederland en de adviezen van dhr. Verhoef. Op basis hiervan bestaat het verzorgingsgebied uit de gemeenten Almelo, Hellendoorn, Rijssen-Holten, Tubbergen, Twenterand, Wierden, Borne, Dinkelland en Hof van Twente.

 

Behoefte

 

Kwalitatieve behoefte.

Uit het onderzoek blijkt dat de beoogde ontwikkeling voorziet in een kwalitatieve behoefte van de consument omdat er een bereikbare moderne grootschalige bouw- en tuinmarkt, die de consument integraal kan helpen in de volledige klusbeleving, wordt toegevoegd welke nog niet in het primaire verzorgingsgebied aanwezig is. De consumentenverzorging neemt daarmee toe omdat de bereikbaarheid van een dergelijke formule en de keuzemogelijkheden toenemen.

 

Kwantitatieve behoefte.

De ontwikkeling voorziet deels in een kwantitatieve behoefte. Binnen Almelo is tot 2030 circa 2.700 m2 wvo theoretische distributieve uitbreidingsruimte berekend binnen de doe-het-zelf branche. Voor tuincentra is geen theoretische distributieve ruimte te berekenen. De theoretische distributieve ruimte wordt dan wel overschreden maar is te rechtvaardigen vanwege de aanwezige kwalitatieve behoefte.

 

Leegstandseffecten

In het geval de kwantitatieve behoefte niet kan worden aangetoond moeten de mogelijke leegstandseffecten en de aanvaardbaarheid hiervan overwogen worden.

 

Uit het onderzoek blijkt dat de ontwikkeling mogelijk omzeteffecten heeft op winkels in de doe-het-zelf branche en tuincentrum branche in het verzorgingsgebied en dat de kans op leegstand relatief klein is maar niet kan worden uitgesloten. De leegstand wordt niet onaanvaardbaar geacht omdat:

 

Duurzame ontwrichting.

De ontwikkeling zorgt niet voor een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau ten aanzien van de eerste levensbehoeften omdat doe-het-zelf- en tuinartikelen niet worden beschouwd als noodzakelijke eerste levensbehoeften.

 

3.2 Provinciaal beleid

 

Op 12 april 2017 is de "Omgevingsvisie Overijssel 2017, Beken kleur" vastgesteld.

 

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s. Deze worden benaderd vanuit de rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit, waarvoor door het provinciaal bestuur kwaliteitsambities zijn geformuleerd.

 

[image] 

 

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of ‘rode draden’ bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.

 

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

 

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera wordt aan de hand van deze drie stappen bepaald of een

initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

 

Of - Generieke beleidskeuzes (normstellend)

Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door de generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend. Het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke

belangen. In de Omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

 

Waar - Ontwikkelingsperspectieven (richtinggevend)

Na het beantwoorden van de "of-vraag", ligt de vraag voor waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. De Omgevingsvisie onderscheid zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging:

een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar

Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

 

Hoe - Gebiedskenmerken (normstellend, richtinggevend of inspirerend)

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken

spelen een belangrijke rol bij de beantwoording van deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype verstaan. Voor alle gebiedstypen in Overijssel beschrijft de Catalogus Gebiedskenmerken welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal belang zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden. De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

 

De centrale beleidsambitie voor de locatie Rhijnbeek.

De locatie Rhijnbeek heeft als beleidsambities "Steden binnen de stedelijke netwerken met voorkeurslocaties voor logistieke bedrijvigheid met een (boven)regionaal profiel" en valt daarmee onder woon- en werklocaties binnen stedelijke netwerken (hoofdstuk 8.2.1.2 Omgevingsvisie). Het concentratiebeleid van de provincie is erop gericht om het aanbod aan (boven)regionale bedrijvigheid (zoals een regionale volumineuze detailhandelsvestiging) te concentreren in de stedelijke netwerken. Hornbach is een (boven)regionaal bedrijf met zowel zakelijke als particuliere klanten. Vestiging van (boven) regionale bedrijven is uitsluitend in de netwerkstad mogelijk, waar Almelo onderdeel van is. Logistieke bedrijven met een omvang van meer dan twee hectare moeten zich in de Netwerkstad vestigen op het XL-businesspark (conform afspraken met provincie en overige gemeenten uit de Netwerkstad). Ondanks dat in de Omgevingsvisie de voorkeur wordt uitgesproken voor logistieke bedrijven op deze locatie, is de Rhijnbeeklocatie hiervoor dus niet in beeld. Hornbach is dan wel geen logistiek bedrijf, maar wel een bedrijf met een (boven)regionaal profiel, waarmee vestiging op de Rhijnbeeklocatie passend is op basis van de Omgevingsvisie.

 

Vanuit de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik moet de ruimte allereerst gevonden moeten worden in bestaande stedelijk gebied, zoals de Rhijnbeeklocatie. Door herstructurering en transformatie kan binnen het bestaand bebouwd gebied ruimte worden gemaakt voor het realiseren van (bijzondere) stedelijke werkmilieus.

 

De regels in de verordening die hierop betrekking hebben zijn: titel 2.1 en titel 2.3. Verantwoording hierover is te vinden bij de beantwoording van de OF-vraag.

 

Toetsing aan de OF-vraag.

Of een initiatief mogelijk is wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van Europa, Rijk en provincie.

 

De generieke beleidskeuzes voor Overijssel zijn:

Samen geven deze beleidskeuzes invulling aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking. Hierna worden uitsluitend in op de relevante functies ingegaan.

 

Integraliteit.

De eis van integraliteit houdt in dat alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn, zorgvuldig tegen elkaar worden afgewogen. Hiermee wordt verzekerd dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De toelichting op het bestemmingsplan geeft de afweging en de integrale toets, zoals gemaakt door het gemeentebestuur, weer.

 

Toekomstbestendigheid.

Initiatieven moeten bijdragen aan een duurzame benadering van ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, maar die opties openhouden om ook te voorzien in de behoefte van toekomstige generaties. Het gaat ook om de effecten van ingrepen op verschillende schaalniveaus en over de vraag of het project over 20 of 30 jaar nog toegevoegde waarde heeft.

 

Toekomstbestendigheid is opgenomen in artikel 2.1.4 van de Omgevingsverordening:

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt aannemelijk gemaakt dat de nieuwe ontwikkelingen toekomstbestendig zijn en dus de mogelijkheid van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien niet in gevaar brengen, duurzaam en evenwichtig bijdragen aan het welzijn van mensen, economische welvaart en het beheer van natuurlijke voorraden en ook op langere termijn toegevoegde waarde hebben.

 

De moderne consument vraagt om een breder en dieper assortiment, meer service in de winkel en meer winkelcomfort. Op deze vragen wordt door innoverende detailhandelsvestigingen ingespeeld.

Dankzij haar ruime opzet en oppervlakte kan Hornbach een breed en diep assortiment voeren en artikelen optimaal presenteren. Daarnaast verkoopt Hornbach het brede en diepe assortiment ook via de website. Met voorzieningen als een drive-in vergroot Hornbach het gemak waarmee consumenten volumineuze en/of zware bouwmaterialen kunnen aanschaffen en transporteren.

 

Hornbach onderscheidt zich ook van andere bouwmarkten door het geregeld aanbieden van productdemonstraties, cursussen en andere services aan de consument. De gewijzigde behoeften van consumenten en trends in de retailmarkt tekenen zich al enige tijd af en zullen verder doorzetten. Hornbach en de door haar gehanteerde winkelformule kan als toekomstbestendig worden aangemerkt, omdat het blijft inspelen op de wensen van de consument.

 

Concentratiebeleid.

Het concentratiebeleid van de provincie houdt in dat stedelijke ontwikkelingen zoveel mogelijk geconcentreerd worden in de stedelijke netwerken. Daar mag gebouwd worden voor (boven)regionale behoefte.

 

In de Omgevingsverordening is dit geregeld in het algemene artikel 2.1.2:

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in het realiseren van bedrijventerreinen en stedelijke voorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte. In afwijking hiervan kunnen bestemmingsplannen voorzien in bedrijventerreinen en stedelijke voorzieningen om te voldoen aan een bovenregionale behoefte binnen de stedelijke netwerken.

 

Almelo maakt deel uit van de Netwerkstad Twente. Op grond van artikel 2.1.2, lid 2 van de Omgevingsverordening mogen stedelijke voorzieningen met een bovenregionale behoefte binnen de Netwerkstad ontwikkeld worden. Op welke wijze wordt voorzien in een behoefte is eerder beschreven in dit hoofdstuk.

 

(Boven)regionale afstemming.

In de onderbouwing van nieuwe initiatieven geeft de gemeente inzicht in de wijze waarop invulling is gegeven aan de (boven)regionale afstemming. De afstemming is in de Omgevingsverordening in de artikelen van de verschillende functies opgenomen.

In dat kader zijn de buurgemeenten al in april 2017 schriftelijk geïnformeerd over de voorgenomen vestiging van een Hornbach in Almelo en de mogelijke effecten hiervan binnen het verzorgingsgebied. Wij hebben aanvullend op 13 september 2017 een afstemmingsbijeenkomst gehouden met alle buurgemeenten.

 

Ter afronding van de afstemming zijn alle buurgemeenten op 17 april 2018 aangeschreven, waarin zij zijn geïnformeerd over de laatste stand van zaken over de voorgenomen ontwikkeling van een Hornbachvestiging in Almelo en ook zijn uitgenodigd voor een tweede bijeenkomst. Naar aanleiding van de tweede bijeenkomst, waarbij ook de provincie aanwezig was, zijn de buurgemeenten verzocht hun standpunt over de ontwikkeling voor 8 juni 2018 aan ons kenbaar te maken. Ook is hen meegegeven dat zij er voor kunnen kiezen om geen standpunt kenbaar te maken in welk geval wij aannemen dat zij zich kunnen vinden in de voorgestelde ontwikkeling.

 

Uitkomsten van de afstemming met buurgemeenten.

De gemeenten Hof van Twente en Rijssen/Holten hebben aangegeven geen reactie te geven.

Na het niet inkomen van een reactie is ambtelijk contact gezocht met beide gemeenten. Beide gemeenten hebben bevestigd niet met een standpunt te komen en daarmee mogen wij aannemen dat zij zich kunnen vinden in de voorgestelde ontwikkeling.

 

De gemeente Wierden, Hellendoorn en Twenterand hebben aangegeven in te kunnen stemmen met een Hornbach-vestiging in Almelo.

Hellendoorn heeft per email laten weten dat zij van mening is dat er te veel gekeken wordt naar het verzoek van Hornbach vanuit een economisch perspectief. Zij vinden ook dat de provincie dit te veel heeft laten meewegen. Hellendoorn is van mening dat de overheid er niet is om de economie te reguleren, maar toe te zien op een goede ruimtelijke ordening. Qua ruimtelijke ordening vinden zij het verzoek van Hornbach, passen binnen het beleid over grootschalige perifere detailhandel zoals de provincie dat bedoeld heeft. Wierden en Twenterand hebben schriftelijk laten weten ruimtelijk gezien geen bezwaren te hebben. De email en de twee brieven zijn opgenomen in bijlage 2 bij deze toelichting.

 

Borne vindt dat GS een halt moet toeroepen aan de voorgenomen vestiging van een Hornbach in Almelo mede vanwege de komst van Bauhaus naar Plein Westermaat en de vrees voor het voortbestaan van speciaalzaken. Zij pleiten voor een actuele regionale detailhandelsvisie.

In het rapport van BRO is Borne benoemd als 'overloopgebied'. De achterliggende reden hiervan is dat er diverse discussies, met name met de provincie, hebben plaatsgevonden over het te hanteren verzorgingsgebied. Op basis van deze discussies is in het onderzoek van BRO het verzorgingsgebied uitgebreid met een overloopgebied, om ook de behoefte en de effecten binnen deze gemeenten in beeld te brengen. In de praktijk en op basis van het koopstromenonderzoek is Borne meer gericht op Hengelo. Het is waarschijnlijk dat de inwoners van Borne daardoor vooral naar Bauhaus in Hengelo gaan, maar wellicht ook een deel naar Hornbach in Almelo waardoor er sprake is van een 'overloop' in verzorgingsgebied.

 

In Borne is het effect in meters relatief groot ten opzichte van het huidige aanbod vanwege Bauhaus en Hornbach, waardoor de kans op leegstand in deze gemeente groter is dan de andere omliggende gemeenten. In Borne zijn slechts 2 kleinschalige (verf)speciaalzaken aanwezig van slechts 315 m2 wvo. Op basis van de theoretische en modelmatige berekening is niet uit te sluiten dat deze winkels zullen verdwijnen. Beide winkels liggen buiten het kernwinkelgebied van Borne en betreffen solitaire units die geen bijdrage leveren aan de aantrekkelijkheid en leefbaarheid van het centrumgebied van Borne.

 

Daarnaast wordt nog opgemerkt dat het onwaarschijnlijk is dat speciaalzaken hinder zullen ondervinden van de komst van Hornbach. Niet alleen de geringe gerichtheid van de bevolking van Borne op het aanbod in Almelo speelt daarbij een rol, maar ook het feit dat deze zaken een andere markt bedienen dan de grootschalige doe-het-zelf zaken. Speciaalzaken hebben bewezen een goede aanvulling te zijn op grootschalige bouw- en tuinmarkten.

 

Tubbergen vreest voor (negatieve) effecten voor de winkelstructuur in met name de kern Tubbergen en vraagt zich, gezien de eerdere tegenstrijdige rapporten, af in hoeverre er voorzien wordt in een actuele behoefte.

De effecten van Hornbach op de detailhandelstructuur van Tubbergen zijn onderzocht door BRO. In Tubbergen zijn 8 doe-het-zelfzaken aanwezig met een totale omvang van 5.175m2 wvo, waarvan slechts 1 bouwmarkt. Naar alle waarschijnlijkheid zal dit effect zich spreiden over de verschillende aanbieders en zal geen aanbod verdwijnen. Vanwege de omvang en de ligging van de bouwmarkt wordt niet verwacht dat deze door de komst van Hornbach zal verdwijnen. Het is niet uit te sluiten dat een breedpakketzaak en/of een doe-het-zelfspeciaalzaak verdwijnt. Hier ondervindt de detailhandelstructuur van Tubbergen geen onaanvaardbare effecten van omdat de winkels vooral buiten de winkelgebieden liggen en nauwelijks synergiewerking hebben met de centrumgebieden.

De brieven van Borne en Tubbergen zijn in bijlage 2 bijgevoegd.

 

Bestuurlijk overleg

Op 15 februari 2019 heeft nogmaals een wethoudersoverleg plaatsgevonden tussen de gemeenten Almelo, Wierden, Rijssen-Holten en Twenterand. In dit overleg is aan de gemeenten meegedeeld dat Almelo opnieuw onderzoek laat doen door BRO op advies van prof. dr. Verhoef, die door de provincie is ingeschakeld om eerdere rapporten te vergelijken en ontbrekende informatie te benoemen. De andere wethouders zijn met het traject bekend en lieten weten c.q. bevestigden, dat ze geen problemen hebben met de Hornbach-vestiging. Zij gaven aan dat het vooral een zaak van Almelo zelf is in relatie tot andere ontwikkelingen op detailhandelsgebied.

 

 

Afstemming netwerkstad.

Daarnaast is in het kader van de eerder gevoerde bestemmingsplanprocedure ter inpassing van de Hornbach-vestiging op de Rhijnbeeklocatie de beoogde ontwikkeling ingebracht in een bestuurlijk overleg tussen de wethouders Economie van de Netwerkstad Twente. Bespreking in dit gremium vond plaats omdat uitsluitend binnen de steden in de Netwerkstad Twente regionale bouwmarkten zich mogen vestigen. In dit overleg is ook toen al geconcludeerd dat er in Twente sprake is van verschillende regio's met hun eigen verzorgingsgebied (opgenomen in bijlage 2). Dit sluit aan bij het koopstromenonderzoek.

 

Uitkomsten afstemming met GS.

Zowel ambtelijk als bestuurlijk is er veelvuldig contact met de provincie Overijssel geweest om tot een gedegen economische analyse te komen van de door het bestemmingsplan mogelijk te maken ontwikkeling. In dat kader heeft de gemeente een tweetal onderzoeksrapporten aan de provincie ter kennisname gezonden. De provincie heeft deze vervolgens laten beoordelen door prof. dr. Verhoef van de Rijksuniversiteit van Groningen.

 

Prof. dr. Verhoef heeft vervolgens geadviseerd om, in aanvulling van de reeds verrichte analyses, nog enkele aspecten van een grootschalige bouwmarkt en tuincentrum in Almelo te onderzoeken. In het bijzonder meende prof. dr. Verhoef dat naast het koopstromenonderzoek en de regionale benadering van geheel Twente, tevens de effecten op kleinere regionale schaal in kaart dienden te worden gebracht. Verder adviseerde prof. dr. Verhoef een ruimte verzorgingsgebied in ogenschouw te nemen en af te stemmen met de betrokken gemeenten. Het advies van prof. dr. Verhoef is als bijlage 3 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

 

Naar aanleiding van het advies van prof. dr. Verhoef heeft adviesbureau BRO de aanbevelingen van prof. dr. Verhoef in haar advisering betrokken en is met een nieuwe economische effectanalyse gekomen welke ten grondslag is gelegd aan dit bestemmingsplan. Het gaat daarbij in het bijzonder over het beoordelen van de ruimtelijk relevante gevolgen (langdurige leegstand).

 

Uit het onderzoek van BRO volgt dat, ook met inachtneming van de door prof. dr. Verhoef gedane aanbevelingen, de komst van een Hornbachvestiging naar Almelo vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar is. Dit geldt eveneens voor de gemeenten gelegen binnen het verzorgingsgebied van de nieuwvestiging waar zich mogelijk effecten kunnen voordoen.

 

Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

De eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is erop gericht om onnodig nieuw ruimtebeslag te voorkomen. Het voorkomen van onnodig ruimtebeslag begint bij de vraag of er een maatschappelijke behoefte is aan de beoogde ontwikkeling. Voor de verantwoording van de vraag naar nut en noodzaak, gelden voor sommige functies op grond van het provinciale beleid specifieke motiveringseisen. Dit geldt in ieder geval voor wonen, de ontwikkeling van bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel. In de Omgevingsverordening is het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik in het algemeen verwoord in artikel 2.1.3:

 

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande gebouwde gebied en de ruimte binnen het bestaande gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie.

 

De locatie Rhijnbeek valt op grond van de Omgevingsverordening onder bestaand bebouwd gebied (= de gronden die benut kunnen worden door stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen) en niet onder de groene omgeving. Het algemene artikel 2.1.3 is om die reden niet van toepassing.

 

Titel 2.4 Omgevingsverordening.

Onderhavig bestemmingsplan voldoet aan de in artikel 2.4.3 van de Omgevingsverordening gestelde voorwaarden. Die voorwaarden zijn dat de behoefte aannemelijk is gemaakt, dat is aangetoond dat de vestiging niet leidt tot een onevenredige aantasting van het voorzieningenniveau in de betreffende regio of het woon-, leef- en ondernemingsklimaat in de betreffende kernen en dat er regionale afstemming heeft plaatsgevonden over de voorgenomen vestiging met de buurgemeenten en Gedeputeerde Staten.

 

Deze voorwaarden zijn in belangrijke mate een herhaling van art. 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (overlegverplichting) en art. 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking). Op deze plaats wordt daarom verwezen paragraaf 3.2.1 voor de (boven)regionale afstemming (pag. 14) van deze toelichting, waarin op de ladder voor duurzame verstedelijking en de overlegverplichting is ingegaan. Ten aanzien van artikel 2.4.3 van de Omgevingsverordening wordt bovendien verwezen naar de brief van 2 oktober 2018 van Gedeputeerde Staten, die in bijlage 2 is opgenomen. Daarin verzoeken Gedeputeerde Staten met het oog op artikel 2.4.3 lid 3 van de Omgevingsverordening om een nadere onderbouwing van het economisch onderzoek en om nadere afstemming met buurgemeenten. Aan dit verzoek is gevolg gegeven door het rapport van BRO van 28 oktober 2019 en een nadere afstemming met buurgemeenten.

 

Toetsing aan de Waar-vraag.

Voor de beantwoording van de waar-vraag wordt gekeken naar de ontwikkelingsperspectieven. De Rhijnbeeklocatie heeft als ontwikkelingsperspectief “Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken”. Binnen de binnensteden liggen diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. De transformatie van de Rhijnbeeklocatie voldoet aan de bepaling dat de locatie vitaal en aantrekkelijk wordt gemaakt, waarbij de diversiteit aan werkmilieus wordt versterkt. Er is sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik nu de ontwikkeling plaatsvindt op een locatie waar bebouwing die zijn functie heeft verloren zal worden geamoveerd.

 

Toetsing aan de hoe-vraag.

 

Natuurlijke laag: dekzandvlakte en ruggen.

Dekzandvlakten moeten een beschermende bestemmingsregeling krijgen, gericht op de instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf. Het huidig perceel kent geen reliëf. De locatie leent zich niet voor het zichtbaar en herkenbaar maken van de hoogteverschillen.

 

Stedelijke laag: woonwijken 1955-nu.

De gebiedskenmerken bij deze laag geven aan dat bij nieuwe ontwikkelingen de bebouwing zich in de aard, maat en karakter van het grotere geheel voegt, maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar.

Het te ontwikkelen gebied is gelegen in de voorzieningenstrook van de Weezebeekzone als ook de zuidentree van Almelo.

 

3.3 Gemeentelijk beleid

 

3.3.1 Structuurplan Almelo, symbiose tussen stad en land (2003)

Het Structuurplan Almelo, symbiose tussen stad en land, is in 2003 door de gemeenteraad vastgesteld en in 2006 en tweemaal in 2008 op onderdelen gewijzigd. Het Structuurplan is te beschouwen als een ontwikkelingsvisie voor geheel Almelo. De in het Structuurplan beschreven randvoorwaarden en ontwikkelingen zijn vastgelegd in een bij het Structuurplan behorende plankaart. De herzieningen van het Structuurplan hebben geen betrekking op het onderhavige plangebied.

 

De locatie Rhijnbeek is in het Structuurplan aangewezen als "overige stedelijke en wijkvoorzieningen" maar ook al een "Economische ontwikkelingsas met hoogbouw".

 

 [image]

Fragment structuurplankaart.

 

Volgens het Structuurplan vormt de gehele zone langs de Henriëtte Roland Holstlaan een economische as'. De ontwikkeling van economische assen tussen de grote bedrijfsgebieden (in dit geval het Xl-businesspark) en het centrale stadsdeel moet, volgens het Structuurplan, een nieuwe impuls geven aan de ruimtelijke en economische versterking van de stad. De zone biedt de mogelijkheid om het aanbod aan werkgelegenheidslocaties te verbreden. Het Structuurplan geeft aan dat gedacht wordt aan kantoren, commerciële en andere dienstverlening, instellingen en bedrijven die zijn aangewezen op een ligging in het centraal stedelijk gebied. De as Henriëtte Roland Holstlaan (ook wel bekend als de zuidentree) is al grotendeels ontwikkeld voor bedrijven, met ook een strook detailhandel welke niet in het centrum past. De Rhijnbeeklocatie is onderdeel van deze strook en dient nog als laatste te worden ontwikkeld. Met dit bestemmingsplan wordt de zuidentree dan ook afgerond. Vanuit het werkgelegenheidsperspectief zal de vestiging van Hornbach direct 150 arbeidsplaatsen opleveren en indirect 150 arbeidsplaatsen.

 

3.3.2 Masterplan Almelo: Stad in balans (2004)

De gemeente Almelo heeft voor haar grondgebied op 11 oktober 2004 het Masterplan Almelo vastgesteld. Het Masterplan vormt het ontwikkelingskader voor de stad richting 2030. Het doel van het Masterplan is een betere stedelijke en ruimtelijke ontwikkeling van Almelo, een sterkere positie van Almelo in de regio, en een grotere aantrekkingskracht van Almelo op doelgroepen die nu ondervertegenwoordigd zijn. Het Masterplan Almelo is te beschouwen als een raamwerk voor afzonderlijke plannen.

 

Almelo is in het Masterplan opgedeeld in vijf samenhangende plandelen. Rhijnbeek is gelegen op een plaats waar het plandeel Zuid de Weezebeekzone kruist.

 

 

 [image]

 

Kaartfragment Masterplan

 

In het Masterplan wordt aangegeven dat er in de komende jaren grote veranderingen te verwachten zijn in plandeel Zuid, die cruciaal zijn voor de toekomst van de stad. De zuidelijke entree van de stad, waar Rhijnbeek onderdeel van uitmaakt, wordt belangrijk als verbinding tussen de snelweg en de binnenstad. De komst van het Regionale Bedrijventerrein Twente (RBT) en de ontwikkelingen in de verdichtingszone langs de zuidelijke invalsroute en rond de Weezebeek(singel) zijn antwoorden op de opgaven "Stad in Balans" en "Simultaan schaken".

 

De Weezebeek als zone moet weer een herkenbaar deel van de stad worden. Dit gebied kan voor een goede geleding in de stad zorgen en houvast bieden voor de oriëntatie. Het biedt ruimte aan bijzondere functies. Het is essentieel dat het gebied logisch aan de zuidelijke stadsentree wordt gekoppeld. Dat stelt eisen aan de kruising met de tangenten, gevormd door de Weezebeeksingel en de Nijreessingel. In de beleving moet het verkeer op de Henriëtte Roland Holstlaan voorgaan op het verkeer van de tangenten. Dit kan tot uitdrukking komen in het wegprofiel, maar ook in het type functies en in de karakteristieken van de bebouwing langs de Henriëtte Roland Holstlaan.

 

De intensiveringszone Henriëtte Roland Holstlaan-Burgemeester Raveslootsingel is een van de kernprojecten van het Masterplan.

 

 [image]

In het Masterplan staat beschreven (pag. 82) dat de Weezebeekzone ruimte biedt aan publieksgerichte bedrijven die niet in de binnenstad passen.

 

In deel D van het Masterplan worden concrete projecten genoemd die de gemeente als dragers van het Masterplan beschouwt. De ontwikkelingslocatie ligt in het kernproject Weezebeekzone en intensivering Henriëtte Roland Holstlaan. Gezien de ligging van de locatie aan de zuidentree is het belang dat het project bijdraagt aan het belang van de intensivering van Henriëtte Roland Holstlaan. Voor de intensivering van de Henriëtte Roland Holstlaan wordt hierbij gedacht aan profilering, beplanting en aanliggende bebouwing die er voor moeten zorgen dat de zuidentree als belangrijke toegangsweg meer recht wordt gedaan. De beoogde ontwikkeling draagt bij aan de uitvoering van het Masterplan door een versterking en intensivering van de Henriëtte Roland Holstlaan.

 

3.3.3 Toekomstvisie detailhandel Almelo 2013-2018

In de Toekomstvisie detailhandel 2013-2018, vastgesteld d.d. 18 juni 2013, is de vestiging van Hornbach als uitgangspunt genomen (bestendiging van ingezet beleid, pag. 15 Toekomstvisie).

 

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

 

4.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening worden gehouden met de geldende wet- en regelgeving en met het vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskader. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

 

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, geluid, luchtkwaliteit, veiligheid, bedrijven, natuur en archeologie.

 

4.2 Bodem

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient een bodemanalyse te worden verricht met het oog op de beoordeling van de realiseerbaarheid van het bestemmingsplan. Voor de Rhijnbeeklocatie is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (bijlage 4: Verkennend bodemonderzoek Bornerbroeksestraat, locatie Rhijnbeek in Almelo, Ortageo Noordoost B.V., 3 december 2019). Uit dit onderzoek blijkt dat, op een plaatselijk aangetoonde sterke verontreiniging na, de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

 

Voor wat betreft de plaatselijke verontreiniging wordt nader onderzoek uitgevoerd. Dit is nodig om de omvang en risico's van de verontreiniging vast te stellen. Op basis daarvan kunnen de ernst en spoedeisendheid worden vastgesteld. In het geval van een ernstige verontreiniging wordt door de gemeente de bodem zo nodig gesaneerd voordat overdracht van de grond plaatsvindt.

 

Als grond van de locatie vrijkomt, moet er rekening mee worden gehouden dat deze niet zonder meer elders toepasbaar is. Uitgangspunt is dat met een gesloten grondbalans wordt gewerkt/ontwikkeld. Op hergebruik van grond is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. De toepassing van grond elders moet worden gemeld via het ‘meldpunt bodemkwaliteit’.

 

4.3 Geluid

 

4.3.1 Inrichting

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek (bijlage 5: Akoestisch onderzoek -Hornbach in Almelo, De Haan, 19 december 2019) uitgevoerd naar de geluidsemissie van Hornbach om te bepalen of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Uit het onderzoek blijkt dat, om dit te garanderen, er maatregelen getroffen moeten worden aan de ligging van de hoofdrijroute en dat er schermen met een hoogte van 1.00 meter geplaatst moeten worden. Om deze maatregelen te garanderen zijn er bepalingen in de regels en verbeelding opgenomen.

 

4.3.2 herinrichting wegvak

Onderdeel van het planvoornemen is het wijzigen/herinrichten van een deel van het wegvlak H.R. Holstlaan. Er is sprake van de aanleg van een nieuw wegdeel. De akoestische gevolgen van de herinrichting van dit weggedeelte zijn door middel van een akoestisch rapport inzichtelijk gemaakt (bijlage 6: Akoestisch onderzoek VL- reconstructie, De Haan, 11 december 2019)

 

uit dit onderzoek blijkt dat:

 

Via een zogenaamde Hogere waarde procedure wordt een hogere grenswaarde vastgesteld voor de toekomstige geluidsbelasting voor de appartementen F. van Eedenstraat 14-48 en de P.C. Boutenstraat 277-284.

 

4.4 Luchtkwaliteit

Bij elk ruimtelijk plan moet de luchtkwaliteit in acht worden genomen. Daar waar sprake is van een toename van de emissies welke volgens de wet is te beschouwen als “niet in betekende mate” hoeft geen nadere overweging van de optredende emissies plaats te vinden.

 

Door het adviesbureau De Haan is onderzocht of dit initiatief leidt tot een zodanige toename van de luchtemissies dat er sprake is van “In betekende mate”. Dit onderzoek (Hornbach Bouw- en Tuinmarkt in Almelo, onderzoek luchtkwaliteit, Adviesbureau De Haan B.V, 1 november 2019) is als bijlage 7 bijgevoegd. Uit het onderzoek blijkt dat:

het bedrijf Niet in Betekende Mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtkwaliteit in de omgeving en daarmee voldoet aan het Besluit NIBM. Met het voldoen aan het Besluit NIBM is toetsing aan grenswaarden in de Wet Milieubeheer niet aan de orde. De luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Uit de berekening blijkt dat in het jaar van de ingediende aanvraag en mogelijke vergunningverlening (2020) wordt voldaan aan de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentratie voor fijn stof PM10 en stikstofdioxide NO2. Ook wordt voldaan aan het toegestane aantal overschrijdingen van de uurgemiddelde concentraties (voor NO2) en de 24-uursgemiddelde concentraties (voor PM10). Het bedrijf voldoet voor het aspect luchtkwaliteit aan de eisen van die volgen uit de Wet milieubeheer.

 

4.5 Externe veiligheid

 

Algemeen

Bij het opstellen van de externe veiligheidsparagraaf is uitgegaan van de huidige wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Door de gemeente Almelo is in maart 2014 het externe veiligheidsbeleid 2015-2018 vastgesteld. Dit beleid is op 19 november 2019 verlengd tot en met 2021. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt rekening gehouden met de uitgangspunten uit dit veiligheidsbeleid.

 

De risicobronnen in en nabij het plangebied zijn geïnventariseerd. Risicobronnen kunnen bedrijven, transportroutes over weg, rail of vaarwater en leidingroutes voor brandstoffen, zoals gasleidingen, zijn. Beoordeeld is of kan worden voldaan aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico en de oriënterende waarde voor het groepsrisico.

 

Het Besluit Externe Veiligheid inrichtingen (BEVI), de regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI) en de handreiking verantwoording groepsrisico zijn bij deze beoordeling toegepast. Bedrijven zoals geregistreerd in het “Risico Register Gevaarlijke Stoffen”, het RRGS, zijn in de beoordeling van het plaatsgebonden en groepsrisico voor zover aanwezig meegenomen.

 

Voor het beoordelen van transportrisico’s is gebruik gemaakt van de circulaire “Risico normering vervoer gevaarlijke stoffen” het RNGS, het Basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT). Voor het beoordelen van eventuele risico’s van gasleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen(BEVB) beschouwd.

 

De Brandweer Twente is voor dit plan om advies gevraagd en dit advies is meegenomen bij het opstellen van deze paragraaf externe veiligheid.

 

Getracht wordt de risicocontouren zoveel mogelijk op het terrein van de risico-inrichting/bron zelf te projecteren. Dit om beperking van het gebruik van een terrein van derden zoveel mogelijk te voorkomen. Daar waar veiligheidscontouren zich uitstrekken tot terreinen van derden kan dit beperkingen opleveren voor het gebruik van deze terreinen. Dit plangebied omhelst een gebied met een detailhandelsfunctie. De mogelijkheden voor het vestigen van nieuwe risicobedrijven wordt in dit plan dan ook uitgesloten.

 

De omgeving van het plangebied

Hieronder wordt ingegaan op mogelijke risicobronnen in de omgeving van het plangebied die invloed (kunnen) hebben op het plangebied.

 

Inrichtingen

In de omgeving van het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig welke te beschouwen zijn als een risicovolle inrichting in de zin van de wet (Bevi). Tevens zijn er geen risicorelevante inrichtingen (geregistreerd in het RRGS) in de omgeving van het plangebied aanwezig. Nadere aandacht is daarom niet nodig.

 

Transportroutes voor gevaarlijke stoffen

Ten behoeve van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg is binnen de gemeentelijke grenzen van Almelo (en zoveel mogelijk aan de buitengrenzen van de stad) een route gevaarlijke stoffen vastgesteld. Voor het doorgaande transport van gevaarlijke stoffen dient gebruik te worden gemaakt van de daarvoor vastgestelde route. In de directe omgeving rond het plangebied is geen “route gevaarlijke stoffen” aanwezig zoals deze door de gemeente Almelo is vastgesteld.

Risico’s ten gevolge van transport van gevaarlijke stoffen over de weg worden dan ook niet nader beschouwd. Het plangebied ligt op zodanig ruime afstand van spoorlijnen, waterwegen en gastransportleidingen dat een nadere beoordeling ten aanzien van risico's niet noodzakelijk is.

 

Conclusie

Het plan voldoet aan het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Almelo en de wet- en regelgeving waarop dit gebaseerd is. De ontwikkeling veroorzaakt geen onevenredige risico’s voor het plangebied.

 

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Door bij bedrijfsvestiging te werken met zoneringen kunnen afstanden tussen aangevraagde bedrijfsactiviteiten en omliggende omgeving zodanig worden ingericht dat er sprake is van een zo efficiënt mogelijk ruimtegebruik. Tevens wordt zeker gesteld dat er geen sprake is van ontoelaatbare hinder naar de omgeving toe. Evenzo dient er voor te worden gewaakt dat aangevraagde activiteiten niet zo dicht in de nabijheid van (zware, risicovolle) bedrijfsactiviteiten zijn gelegen dat realisatie niet wenselijk is.

 

4.6.1 Wijze van onderzoek

Onderzoek is gedaan naar de ten gevolge van de planwijziging te verwachten milieubelasting. De aangevraagde bedrijfsactiviteiten worden beoordeeld aan de hand van de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering”. Bepalende aspecten bij de beoordeling van de inpasbaarheid zijn vervoersbewegingen en de geluiduitstraling.

 

Bedrijfstypering

De beoogde vestiging van Hornbach wordt bezocht door reguliere consumenten en (kleine) aannemers en zzp’ers in de bouwbranche (klusbedrijven, aannemerij, ambachtslieden). De vestiging moet wat betreft de milieubelasting worden getypeerd als een reguliere grootschalige bouwmarkt met tuincentrum.

Gesteld kan worden dat qua juridische formulering het bedrijf moet worden beschouwd als een grote bouwmarkt. Dat rechtvaardigt een classificatie onder SBI-code 4752, bouwmarkten, tuincentra, hypermarkten, categorie 2.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De VNG-lijst bedrijven en milieuzonering hanteert de volgende basis afstanden voor de categorieën:

 

Milieucategorie

Aan te houden afstand

1

0 tot 10 meter

2

30 meter

3.1

50 meter

3.2

100 meter

4.1

200 meter

4.2

300 meter

5.1

500 meter

5.2

700 meter

5.3

1000 meter

6

1500 meter

 

Voor beide SBI-activiteiten is de akoestische uitstraling bepalend. Voor de uitkomsten van de akoestische uitstraling van het bedrijf wordt verwezen naar paragraaf 4.3.

 

4.7 Natuurtoets

 

4.7.1 Inleiding

De Wet natuurbescherming kent een apart beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, een apart beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn (het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn) en een apart beschermingsregime voor andere soorten, die vanuit nationaal en provinciaal oogpunt beschermd worden. De Wet natuurbescherming en het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland verplichten vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen of activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats. Door Ecogroen is hiertoe onderzoek uitgevoerd; "Actualisatie natuurtoets Rhijnbeek, Ecogroen, 1 november 2019" (bijlage 8) In dit onderzoek vindt, ten behoeve van de onderbouwing van de ruimtelijke planvorming, een toetsing plaats aan de Wet natuurbescherming voor het onderdeel ‘soortenbescherming’.

 

Daarnaast is onderzoek uitgevoerd of er door de ontwikkeling effecten plaatsvinden op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plan; Hornbach Bouw- en Tuinmarkt in Almelo, onderzoek stikstofdepositie, Adviesbureau Den Haan, 1 november 2019 (bijlage 9).

 

4.7.2 Natura 2000-gebied

Onderzocht is of de ontwikkeling, die onderhavig bestemmingsplan mogelijk maakt, een relevant effect heeft op de stikstofgevoelige Natura-2000 gebieden in de omgeving van het plan, zoals in onderstaande afbeelding is weergegeven.

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Uit het onderzoek van De Haan (bijlage 9) blijkt dat zowel in de gebruiksfase als de bouwfase geen relevante stikstofdepositie ontstaat op Natura 2000-gebieden.

 

4.7.3 Soortenbescherming

Uit het onderzoek van Ecogroen (bijlage 8) blijkt dat er in het plangebied geen potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn alsook geen jaarrond beschermde nestplaatsen. Verblijfplaatsen van beschermde reptielen, plantensoorten, amfibieën, ongewervelden en weekdieren zijn ook niet aangetroffen of te verwachten in het plangebied. Ook ontbreken in het plangebied potentiële verblijfplaatsen van de egel, kleine marterachtigen en de steenmarter. De Wet Natuurbescherming staat daarmee niet aan de ontwikkeling in de weg.

 

4.8 Archeologie

Op de gemeentelijke archeologische waardenkaart is het gebied als "Afgegraven of Geroerd" weergegeven.

 

[image][image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Er zijn in de directe omgeving geen archeologische vindplaatsen geregistreerd in ARCHIS en geen terreinen van archeologische waarde aanwezig. Er zijn geen boerderijen waarvan de vermeldingen uit de Late Middeleeuwen bekend zijn. Het gebied heeft een relatief lage landschappelijke ligging in een beekvlakte waardoor de Weezebeek stroomt. Dergelijke gebieden waren vanouds niet geschikt voor bewoning. Binnen deze beekvlakte liggen geen kleine dekzandkoppen, die zijn waar te nemen op de gedetailleerde hoogtekaart van Nederland (AHN). Ook oude topografische kaarten geven geen aanwijzing voor dergelijke dekzandkoppen. De kans dat er archeologische vindplaatsen aanwezig zijn is klein.

 

Bijkomend is dat het noordelijke deel van het plangebied, langs en ter plaatse van de oorspronkelijke beekloop van de Weezebeek, bebouwd was met een aantal grote bouwcomplexen. De bodem is daarnaast ook nog eens grootschalig geroerd vanwege de fundering van deze gebouwen. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

 

4.9 Fysieke veiligheid

 

4.9.1 Inleiding

Voor het opstellen van het brandweeradvies met betrekking tot de fysieke veiligheid in het onderhavige bestemmingsplan hanteert de brandweer een aantal afwegingsaspecten, te weten:

 

 

Hierna wordt op elk genoemd afwegingsaspect nader ingegaan.

 

4.9.2 Bereikbaarheid

Het plangebied is gelegen aan de Henriëtte Roland Holstlaan. Het plangebied is via deze weg bereikbaar als ook via een calamiteitenontsluiting aan de Bornerbroeksestraat. Daarmee is het gebied via twee zijden bereikbaar. Ook zijn er mogelijkheden om voertuigen op te stellen. Bij de inrichting van het buitenterrein dient rekening te worden gehouden met de opstelplekken van de brandweervoertuigen.

 

4.9.3 Opkomsttijd

De opkomsttijd is de optelsom van de verwerkingstijd van de melding, de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd is daarbij de tijd tussen het alarmeren van de brandweer door de meldkamer en het tijdstip dat het voertuig de kazerne verlaat. De aanrijdtijd is de tijd die het eerste voertuig nodig heeft om van de kazerne naar de plaats van het incident te gaan. De opkomsttijd van de brandweer wordt als een belangrijk kwaliteitskenmerk van de brandweer beschouwd. In het Besluit Veiligheidsregio's (BVR) zijn de opkomsttijden voor de brandweer vastgelegd. Voor Hornbach geldt een opkomsttijd van 8 minuten.

 

Voor Almelo staan de hoofdroutes van de hulpdiensten beschreven is het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan De Frederik van Eedenstraat is een van deze hoofdroutes.

 

 [image]

Hoofdroutes

 

Door de Brandweer Twente is op basis van de huidige wegenstructuur per vakgebied een gemiddelde opkomsttijd weergegeven. Het gaat hier om theoretische berekeningen, waardoor de opkomsttijd in praktijk kan verschillen. In onderstaande tabel staan de opkomsttijden voor het plangebied beschreven.

 

Vaknummer

Tankautospuit 1

  

  

- Avond- en nachtsituatie/weekendsituatie

7 minuten

 

 

- Dagsituatie

 7 minuten

 

 

 

Opkomsttijden

Voor detailhandel geldt een opkomsttijd van 8 minuten. Uit de berekeningen blijkt dat de brandweer in theorie binnen deze norm in het plangebied ter plaatse kan zijn.

 

4.9.4 Bluswatervoorziening

Voor een optimale bluswatervoorziening wordt onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen. Dit is van belang omdat de eisen voor de afstand, de capaciteit en de bereikbaarheid verschillend zijn. De basiskenmerken van deze drie modellen zijn:

 

Boven- of ondergrondse brandkranen die geplaatst zijn op het drinkwaterleidingnet.

 

De secundaire bluswatervoorziening is in principe aanvullend op een primaire bluswatervoorziening. Een secundaire bluswatervoorziening kan bestaan uit geboorde putten, bluswaterriolen, vijvers e.d. of ondergrondse reservoirs. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 320 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 8 meter kunnen bereiken.

 

Bij de noodzakelijke inzet van grotere hoeveelheden water of gedurende langere tijd zijn de primaire en secundaire voorzieningen niet voldoende. Water wordt dan onttrokken uit bijvoorbeeld kanalen. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 2500 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 50 meter kunnen bereiken.

 

In de directe omgeving van het plangebied liggen brandkranen die zijn aangesloten op een leiding met een diameter van 200, 400 of 110 pvc. Deze leidingen kunnen de gevraagde 60m3/uur kunnen leveren. Gezien de grootte van het plangebied is de verwachting dat er op eigen terrein brandkranen gerealiseerd moeten worden die 60m3/uur leveren. Bij de brandveiligheidstoets in het kader van de omgevingsvergunning dienen de exacte locaties te worden bepaald. Tevens wordt dan bepaald of de brandkranen aan de Bornerbroeksestraat een geschikte optie kunnen zijn.

 

In het plangebied ligt de Weezebeek die als secundaire en tertiaire bluswatervoorziening geschikt is. Dit voldoet aan de landelijke richtlijn.

 

4.9.5 Bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid

Voor de bestrijdbaarheid van een incident spelen bijvoorbeeld de bereikbaarheid, opkomsttijd, bluswatervoorziening en brandpreventieve voorzieningen een rol. Daarnaast is de zelfredzaamheid van burgers van belang. Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. Dit kan door schuilen en indien nog mogelijk vluchten uit het bedreigde gebied.

 

De ruimtelijke inrichting kan op verschillende manieren inspelen op de zelfredzaamheid. Over het algemeen zullen de mensen in het gebied zelfredzaam zijn. Bij de uitwerking dient er rekening mee te worden gehouden dat er mogelijkheden zijn om het gebied te verlaten.

 

4.9.6 Sirenedekking

De sirene is een hulpmiddel van de overheid om mensen te kunnen waarschuwen voor acute gevaren. Dit is bijvoorbeeld het geval als er gevaarlijke stoffen vrijkomen bij een brand of ongeval. Op dat moment is het gevaarlijk om buiten te blijven waar men wordt blootgesteld aan het gevaar. De sirenes kunnen dan worden ingeschakeld.

 

Voldoet het dekkingsgebied van de sirene niet, dan zal rondom de diverse risico-objecten middels alternatieven moeten worden gealarmeerd. Hierbij valt onder andere te denken aan:

sms-berichten; sirenewagens.

 

 [image]

Afbeelding : sirenedekking plangebied

 

Het plan valt binnen het theoretische dekkingsgebied van de sirene aan de Rietstraat 220a. Dit is op bovenstaande afbeelding weergegeven.

 

4.10 Voortoets MER-beoordeling

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Wanneer een activiteit voorkomt op de lijst D maar een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt dan dient op grond van de selectiecriteria uit Bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of deze activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft.

 

In categorie D11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is als activiteit aangewezen de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijke ontwikkeling met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, ingevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

 

De vestiging van Hornbach kan worden aangemerkt al een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in onderdeel D, categorie 11.2 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. De omvang van het project ligt beneden de geldende grenswaarden, maar de enkele omstandigheid dat de activiteit is opgenomen in de bijlage betekent dat beoordeeld moet worden of op grond van de selectiecriteria bij bijlage III bij de richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben en dat de toepassing van artikel 7.16 tot en met 7.19 van de Wet Milieubeheer daarom achterwege kan blijven.

 

Hiertoe is er een vormvrije m.e.r.-beoordeling verricht waarvan de uitkomsten zijn neergeschreven in het document "m.e.r-aanmeldnotitie Hornbach Almelo, De Haan, december 2019" (bijlage 10). Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling niet zal leiden tot belangrijke negatieve effecten voor het milieu en dat er daarom geen aanleiding bestaat voor het verrichten van een m.e.r.-beoordeling.

 

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

 

5.1 Europees- en Rijksbeleid

Op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn in 2009 stroomgebiedbeheersplannen opgesteld. Hierin staan doelen en maatregelen om chemisch schoon en ecologisch gezond oppervlakte- en grondwater voor duurzaam gebruik te realiseren. Het gaat om een combinatie van landelijke en gebiedsgerichte maatregelen. De uitvoering van landelijke maatregelen uit het Nationaal Waterplan is in het algemeen volgens schema. De gebiedsgerichte maatregelen zijn uitgevoerd door waterschappen, Rijkswaterstaat, provincies en gemeenten. De omvang van de gebiedsgerichte maatregelen is tussentijds wel bijgesteld, bijvoorbeeld doordat de maatregelen in de rijkswateren die het kabinet Rutte 1 zijn getemporiseerd pas na 2015 worden ingelopen.

Eind 2015 zijn de stroomgebiedbeheerplannen voor 2016-2021 vastgesteld. Hierin zijn aanvullende landelijke en gebiedsgerichte maatregelen opgenomen.

 

In december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. Om veilig en comfortabel in onze delta te kunnen wonen is het nodig wateropgaven en andere ruimtelijke plannen te combineren. Door het slimme verbinden van water en ruimte moet Nederland de veiligste delta van de wereld blijven.

 

Met het NWP2 wordt een volgende ambitiestap gezet in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij streven we naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienmodel), natuur, scheepsvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zoveel mogelijk in samenhang met wateropgaven te ontwikkelen.

 

Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) heeft tot doel om in de periode tot 2020 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Belangrijk is de drietrapsstrategie "vasthouden, bergen, afvoeren" in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. In het Nationaal Bestuursakkoord is vastgelegd dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures, waarbij een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming wordt geborgd.

 

5.2 Provinciaal beleid

De Omgevingsvisie Overijssel bevat het provinciale waterbeleid en is daarmee ook het Regionaal Waterplan op basis van de nieuwe Waterwet. In de Omgevingsvisie wordt het provinciale beleid geschetst voor de hele fysieke leefomgeving. Door deze integrale aanpak is een optimale afstemming van beleid gerealiseerd tussen water en ruimtelijke ordening.

Water is een dragende factor in het beleid in de Omgevingsvisie, doordat de laag van bodem, natuur en watersysteem de basis vormt van de ontwikkelingsperspectieven uit de Omgevingsvisie.

 

Binnen het waterbeheer kunnen verschillende functies worden onderscheiden voor oppervlaktewateren en grondwater. Op basis van het provinciaal belang worden de functies benoemd, onderscheiden naar gebruiksfuncties en gebiedsfuncties. Daarbij wordt ook aangegeven welk gewicht deze functie heeft in de afweging met andere ruimtelijke gebiedsfuncties, zoals verstedelijking, infrastructuur, natuurontwikkeling, recreatie en dergelijke. Met het hanteren van een gedifferentieerde gewichtenset wordt op een genuanceerde wijze invulling gegeven aan het principe dat water een meer sturende rol moet vervullen in de ruimtelijke ontwikkeling.

 

5.3 Beleid Waterschap Vechtstromen

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen uitgewerkt voor de thema's waterveiligheid,

voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

Ook de kosten en financiering zijn weergegeven. Het waterbeheerplan is afgestemd met de plannen van het Rijk, de provincies en de gemeenten.

 

5.4 Gemeentelijk beleid

 

5.4.1 Waterplan Almelo

De gidsprincipes voor het Waterplan Almelo en de visie zijn gebaseerd op principes uit de Vierde Nota waterhuishouding en de aanbevelingen van de Commissie Waterbeheer 21-ste eeuw, waarbij aanpak van de bron prevaleert boven "end-of-pipe"-maatregelen en de afwenteling van lokale problemen op (boven)regionale systemen zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het vasthouden van water verdient de voorkeur. Wanneer dit niet meer mogelijk is, wordt zoveel mogelijk water geborgen. Daarbij speelt de waterkwaliteit een belangrijke rol. Water van verschillende kwaliteit wordt zoveel mogelijk gescheiden. Wanneer ook berging niet meer mogelijk is, wordt het water ten slotte afgevoerd. In stedelijke in-of uitbreidingsgebieden dient zoveel mogelijk verhard oppervlakte niet aangesloten te worden op de riolering. Een duurzame inrichting van het terrein moet zorgen voor het bewaken van de kwaliteit. Kortom, problemen met waterkwaliteit en -kwantiteit mogen niet worden afgewenteld en de ontwikkelingen mogen geen negatieve beïnvloeding van waterkwaliteit en -kwantiteit met zich meebrengen. Bij nieuwbouw dient grondneutraal gebouwd te worden.

 

5.4.2 Verbreed Gemeentelijk rioleringsplan 2016 - 2020

Het verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016 t/m 2020 (vGRP) geeft inzicht in de omvang, het functioneren en de kwaliteitstoestand van de voorzieningen waarmee de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor het afval-, hemel- en grondwater, en de bekostiging hiervan. Daarnaast heeft de gemeente Almelo ook nadrukkelijk oppervlaktewater als onderdeel van het beheer van het

stedelijk water gemaakt.

 

Het vGRP beschrijft de beleidskaders en de bekostiging voor de inzameling, transport en verwerking

van stedelijk afval-, hemel- en grondwater en het beheer van het oppervlaktewater in de gemeente Almelo voor de periode 2016 t/m 2020, en geeft de visie op de gemeentelijke watertaken voor de lange termijn.

 

Om een strategie voor de komende planperiode op te kunnen stellen is een visie voor de lange termijn

van belang. Eén van de belangrijkste voorwaarden is dat ook de gemeente Almelo moet anticiperen

op de financiële omstandigheden en heeft te maken met bezuinigingsdoelstellingen.

 

Eén van de opgaven komt voort uit het Bestuursakkoord Water, dit betreft de opgave te komen tot minder- meerkosten en zodoende minder stijging van de rioolheffing. Deze opgave voert de gemeente deels samen uit met Twents waternet en de conclusie is dat Almelo op koers ligt. Het kwaliteitskader voor de gemeentelijke watertaken bestaat uit vier onderdelen (stedelijk afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater). Deze onderdelen corresponderen met de drie zorgplichten van de gemeente, het vierde onderdeel 'oppervlaktewater' ziet de gemeente Almelo als integraal onderdeel van het stedelijk water. De gemeente is voor een groot gedeelte vrij op welke wijze en in welk tempo zij invulling wil geven aan haar zorgplichten. De gekozen ambitie voor het totale watersysteem (afval-, hemel-, grond- en oppervlaktewater) kunnen in hoofdlijnen worden samengevat in de volgende speerpunten:

  1. Samen op met burgers en bedrijven.

  2. Toekomstgericht en klimaatbestendig.

  3. Een doelmatige aanpak.

  4. De organisatie en de middelen op orde.

  5. Een functionerend watersysteem.

 

5.5 Watertoets

Het rapport "Waterhuishouding locatie Rhijnbeek" van Royal Haskoning DHV d.d. 13 november 2019 (bijlage 11) is van toepassing.

 

Het ontwerp Nationaal Waterplan zet in op een beleidsmatige versterking van de watertoets. Het doel van het watertoetsproces is: waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De meerwaarde van het watertoetsproces is dat het zorgt voor een vroegtijdige systematische aandacht voor het meewegen van water in de ruimtelijke ordening.

Op grond van het Bro is het wettelijk verplicht om het watertoetsproces te doorlopen bij bestemmingsplannen, inpassingsplannen en projectbesluiten. Daarnaast is in het Nationaal Bestuursakkoord Water actueel (NBW-actueel in 2008 vastgesteld als op opvolger van de NBW 2003) wederom afgesproken het watertoetsproces te doorlopen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten van Rijk, provincies en gemeenten. Dit is conform de Bestuurlijke Notitie Watertoets.

Eén van de belangrijkste onderdelen in het watertoetsproces is het advies van de waterbeheerder.

Bij de besluitvorming dient vervolgens gemotiveerd te worden op welke manier rekening is gehouden met dit wateradvies. De initiatiefnemer verantwoordt de ruimtelijke keuzen ten aanzien van water in de waterparagraaf, als onderdeel van het ruimtelijk plan. Het Waterhuishoudkundigplan is op voorhand met het Waterschap Vechtstromen besproken en akkoord bevonden (bijlage 12).

 

5.5.1 Huidige situatie

 

Oppervlaktewater.

Aan de noordzijde van het plangebied ligt de Weezebeek. Deze watergang is in beheer bij het waterschap Vechtstromen. Ter hoogte van het plangebied is een cascade aangelegd met een hoogte van 9,32m +NAP. Het waterpeil ter hoogte van het plangebied ligt in normale situaties dus iets boven dit peil. Benedenstrooms staat een stuw bij Sumpel met een zomerpeil van 8,8m +NAP en een winterpeil van 8,7m +NAP. Voor T= 100 (1 keer per 100 jaar) ongeveer 10.30 m+NAP.

 

De watergangen aan weerszijden van de Nijreessingel en aan de oostzijde van de Henriëtte Roland Holstlaan zijn leggerwatergangen met een afvoerfunctie voor het oppervlaktewater. Zo wordt bijvoorbeeld het water afkomstig van het Nijrees afgevoerd via de oostelijke bermsloot langs de Henriëtte Roland Holstlaan.

 

 [image]

 

 

Grondwater.

Het plangebied ligt volgens het grondwaterplan van Almelo niet in een zogenaamd grondwateraandachtsgebied en er zijn geen problemen bekend met grondwateroverlast.

De gemeente Almelo beschikt over een grondwatermeetnet welke bestaat uit peilbuizen verspreid over Almelo, Aadorp en Bornerbroek. De peilbuizen worden sinds 1996 circa tweemaal per maand handmatig bemeten. Eind 2010 is het meetnet geoptimaliseerd. Er zijn peilbuizen toegevoegd en alle peilbuizen zijn voorzien van een datalogger welke eenmaal per uur automatisch de grondwaterstand meet. Rondom het plangebied liggen een aantal peilbuizen.

 

Riolering.

Aan de oostzijde van het plangebied ligt ter plaatse van de Bornerbroeksestraat een hoofdriool van het gemengde stelsel. Dit riool uit de jaren zestig voert onder andere het afvalwater van de wijk Nijrees af in noordelijke richting naar het hoofdriool in de Schoolstraat. Ter plaatse van de kruising met de Weezebeek zit aan weerszijden van de beek een overstort en aan de noordzijde een stuwput.

 

Aan de noordzijde van het plangebied en ten zuiden van de Weezebeek ligt een riool welke vroeger zorgde voor de afvoer van de oude (inmiddels gesloopte) school. Dat riool is in jaren tachtig aangelegd en voert af op het riool in de Bornerbroeksestraat. Dit riool kan eventueel opgeheven worden.

 

Ook aan de noordzijde van het plangebied loopt een hemelwaterriool het plangebied in naar de daar gelegen wadi. Deze wadi heeft een overstort op de Weezebeek. Op dit riool zitten de daken en verharding van de omgeving aangesloten.

 

Ten oosten van dit hemelwaterriool was vroeger een rioolgemaal gelegen. Dit gemaal aan de Frederik van Eedenstraat is al meerdere tientallen jaren geleden opgeheven. De gemaalkelder en het bijbehorende gebouw staan er echter nog steeds. Ook de oude aanvoerleiding onder de Weezebeek is mogelijk nog aanwezig.

 

Aan de zuidzijde van het plan ligt een op zichzelf staand rioolstelsel met een gemaal welke het eerste vuile water van de kruising Henriëtte Roland Holstlaan met de Nijreessingel afvoert naar het riool in de Bornerbroeksestraat. De persleiding van het gemaal ligt evenwijdig aan de Nijreessingel aan de noordzijde. Als dit gemaal het water niet kan afvoeren dan stort het dan relatief schone water over op de retentievijver aan de zuidwestzijde van de kruising.

 

Aan de zuidoostzijde van het plangebied ligt een fietstunnel. De waterafvoer van deze tunnel gaat via een pompinstallatie met persleiding op het riool in de Bornerbroeksestraat.

 

 [image]

Overzicht bestaand riool

 

 

5.5.2 Toekomstige situatie

 

Algemeen.

De toekomstige waterhuishouding moet een duurzaam karakter krijgen door schone en vuile waterstromen gescheiden te houden. Voor de afhandeling van hemelwater moet worden aangesloten bij de voorkeursvolgorde hergebruik, infiltreren, retenderen/afvoeren naar oppervlaktewater of retenderen/afvoeren naar riolering.

 

Dakwater is in principe schoon en mag ongezuiverd worden afgevoerd naar oppervlaktewater, in dit geval de Weezebeek of de watergangen aan de zuid- of westzijde van het plan. Voor het schone water geldt dat, voor het mag worden afgevoerd, het eerst moet worden geborgd binnen het plangebied.

 

Hemelwater dat valt op (terrein)verhardingen wordt bij voorkeur via een zuiverende bovengrondse bodempassage (wadi) toegevoegd aan grondwater met een overloop naar oppervlaktewater. Binnen het plangebied moet minimaal 30 mm berging aan worden gelegd. De eisen zijn 20 mm compensatie voor bestaande verharding en 40 mm voor toename van verharding. Aangezien de verhouding bestaand/nieuw ongeveer 50/50 is, is met het waterschap Vechtstromen overeen gekomen dat de opgave 30 mm ten opzichte van het oppervlak aan nieuwe verharding is.

 

Indien verhardingen via bermen rechtstreeks afwateren op oppervlaktewater, dienen deze bermen minimaal 3,00 m breed te zijn. De bodem van een wadi of infiltratieveld moeten een minimale drooglegging hebben van 0,50 m ten opzichte van de GHG.

 

Oppervlaktewater.

Het beheer van het stedelijk water is inmiddels overgedragen aan het waterschap. Nieuw stedelijk water moet qua beheer zowel aan de eisen van de gemeente als het waterschap voldoen.

 

De watergangen binnen het plangebied staan op de legger van waterschap Vechtstromen en vallen daarmee onder de Keur. Het beheer en onderhoud wordt ook uitgevoerd door het waterschap. Dit houdt onder andere in dat er aan weerszijden van de waterlopen beschermingszones liggen. Deze zijn in dit geval 5 meter breed, gemeten vanuit de insteek van de waterlopen.

 

Als er werkzaamheden worden uitgevoerd binnen de beschermingszones van genoemde waterlopen dan dient hiervoor, voorafgaand aan de werkzaamheden, een watervergunning te worden aangevraagd bij het waterschap.

 

Het waterschap Vechtstromen heeft mogelijk plannen voor het herinrichten van de Weezebeek. In deze plannen wordt onder andere uitgegaan van een profielwijziging, een kleinere wateraanvoer en inpassen van KRW-maatregelen. Deze plannen zijn nog niet concreet. Vooralsnog kan uitgegaan worden van handhaving van het huidige profiel.

 

Vanuit de stresstest zijn vanuit de klimaatveranderingen geen negatieve effecten te verwachten. In 2019 zijn stresstesten uitgevoerd voor een 3tal buien (70mm/uur en 160mm/2uur) en leveren voor het gebied geen negatieve effecten op.

 

Grondwater.

Nieuwe ontwikkelingen, zowel openbaar als particulier, moeten zodanig worden ontworpen en ingericht dat de toekomstige bewoners/gebruikers geen hinder ondervinden van (te) hoge grondwaterstanden. Het oplossen van grondwaterproblemen achteraf kost een veelvoud van maatregelen tijdens de bouwfase. De grondwateroverlast wordt bestreden (en bij nieuwbouw voorkomen) volgens de voorkeursstrategie:

 

Pas als ophogen of extra oppervlaktewater in een deelgebied niet realistisch is, komen grondwatertechnische maatregelen zoals drainages, in beeld. Bij nieuwbouw worden in principe geen grondwatertechnische maatregelen aangelegd.

Schematisch enkele hydrologische begrippen

 

 [image]

 

Grondwateroverlast kan worden gekwantificeerd door de werkelijk optredende grondwaterstanden te vergelijken met de vereiste ontwateringsdiepte voor verschillende bestemmingen in het bebouwde gebied. Als ontwateringnorm voor wegen een ontwateringdiepte van 0,80 m beneden de as van het wegdek aangehouden. Voor kruipruimten wordt uitgegaan van 0,20 m beneden de bodem van de kruipruimte. Uitgaande van een bovenkant vloer op minimaal 0,20 m boven wegpeil, een vloerdikte van 0,20 m en een kruipruimte van 0,50 m, bedraagt de ontwateringsdiepte ter plaatse van de woningen 1.0 m.

 

Riolering.

In het plangebied wordt geen nieuwe riolering (of andere ondergrondse voorziening) aangelegd voor hemelwater. Dit wordt namelijk bovengronds afgevoerd naar oppervlaktewater en/of grondwater. In het plangebied komt alleen een vuilwaterriool te liggen. Dit vuilwaterriool moet onder vrij verval lozen op het bestaande gemengde riool in de Bornerbroeksestraat.

De laagste putdekselhoogte in de Bornerbroeksestraat is 10,80m +NAP. Ervan uitgaande dat de toekomstige hoogte van het plangebied ook minimaal 10,80m +NAP wordt, is water-op-straat in het plangebied als gevolg van de drukhoogte in het gemengde riool van de Bornerbroeksestraat niet te verwachten.

Het plangebied valt binnen een van de stuwgebieden van het Real-Time-Control-Systeem (RTC) van het rioolstelsel. Door te voldoen aan de hierboven genoemde eis van de hoogte van de laagste putdekselhoogte van het riool in het plangebied, zullen de werkzaamheden geen invloed hebben op het huidige RTC.

 

 

 

 

Hoofdstuk 6 Planuitgangspunten

 

6.1 Functies en situering

 

Onderstaande situatieschets geeft de voorgenomen functies en de situering weer.

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De Hornbach-vestiging is functioneel ingedeeld in een bouwmarkt, een drive-in (afhaalcentrum voor tuin- en bouwmaterialen), een overdekt tuincentrum en een aansluitend deels overkapt en deels open buitenverkoopterrein voor tuinassortiment. Het gebouw zal een maximale hoogte hebben van 13 meter ter hoogte van het ingangsportaal, 10,5 meter voor de hal alsmede 2 pylonen van maximaal 15 meter. Daarnaast zullen op het buitenterrein een aantal lantaarnpalen van 12 meter hoog worden geplaatst alsmede vlaggenmasten met een hoogte van 10 meter. Binnen in het gebouw is slechts sprake van een tussenvloer voor de niet-verkoopgerelateerde functies (bijvoorbeeld kantoren, archief, kantine e.d.).

In de bouwmarkt wordt het volledige assortiment aan (grove) bouw- en doe-het-zelfproducten aan zowel vakman als particulier aangeboden, met advisering over producten, toepassing en uitvoering, en aanvullende services waaronder verhuur van materieel en gereedschap, inclusief bijbehorende voorzieningen.

In het tuincentrum wordt een breed assortiment aan tuinplanten en kamerplanten met daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen (zoals snijbloemen, droogbloemen, kunststofplanten, plantenbakken, potten en vazen) aangeboden. Ook worden artikelen voor de inrichting en het onderhoud van particuliere tuinen aangeboden. Sfeerartikelen voor in huis worden ook verkocht. Daarnaast worden uitsluitend aan consumenten levende vissen en kleine huisdieren (niet zijnde honden en katten) alsmede benodigdheden voor vissen en huisdieren aangeboden, voor zover toegestaan op grond van de wet- en regelgeving over dierenwelzijn en natuurbescherming.

De drive-in is bedoeld voor de verkoop, het ophalen en het retourneren van (grove) bouw- en doe-het-zelfproducten en tuinmaterialen, alsmede de verhuur van materieel en gereedschap, en is geschikt en ingericht om met een voertuig in te rijden en te verblijven, zodat bezoekers producten kunnen inladen respectievelijk lossen. In de Hornbach-vestiging zullen geen meubels voor binnenshuis worden verkocht.

 

 

6.2 Verkeersopzet en parkeren

 

6.2.1 Verkeersprognoses

Voor de ontwikkeling van Hornbach is door Goudappel Goffeng in oktober 2019 een studie gedaan naar de te verwachten verkeersdruk. Dit rapport "Ontwikkeling Hornbach vestiging Almelo, parkeren en verkeer" vormt de basis voor het bestemmingsplan (bijlage 13). In dit rapport wordt rekening gehouden met de bouw van een bouwmarkt van maximaal 9.600 m2 brutovloeroppervlakte, een tuincentrum van maximaal 5.500 m2 en een drive-in van 2.000 m2. De CROW-norm (kencijfers voor verkeersgeneratie) zijn hierop los gelaten. De op deze wijze verkregen verkeersproductie is de basis voor de rekenmodellen.

 

6.2.2 Ontsluiting autoverkeer

De Rhijnbeeklocatie wordt in de nieuwe situatie ontsloten op de Henriëtte Roland Holstlaan. Daartoe wordt een nieuwe aansluiting gemaakt. Deze is gesitueerd direct ten zuiden van de Weezebeek.

Verkeerstechnisch is het niet mogelijk om tussen de beide bestaande kruispunten met verkeerslichten (Henriëtte Roland Holstlaan-Nijreessingel-Weezebeeksingel én Henriëtte Roland Holstlaan- Frederik van Eedenstraat-Johan Vermeerstraat) nog een kruispunt met een verkeersregelinstallatie te maken. De afstand tussen de kruispunten is te gering. Er is onvoldoende ruimte beschikbaar om verkeer op deze wegvakken van de Henriëtte Roland Holstlaan op te laten stellen.

 

De nieuwe kruising wordt ingericht volgens de principes van LARGAS (LAngzaam Rijden GAat Sneller). Dit houdt in dat de beide richtingen van de hoofdstroom (Henriëtte Roland Holstlaan) uit elkaar worden getrokken. Vervolgens worden de zijstraten hierop aangesloten. Dit betekent dat verkeer komende vanaf Hornbach alleen maar rechtsaf richting de binnenstad kan rijden. Vervolgens worden er in de brede middenberm 180 graden draaien en invoegen in de verkeersstroom die het centrum uit gaat. Voor verkeer vanaf het centrum geldt hetzelfde principe. Men rijdt eigenlijk Hornbach iets voorbij en kan vervolgens keren in de middenberm en vanaf de rijstrook stadinwaarts rechtsaf naar Hornbach rijden. Voordeel van dit principe is dat het aantal conflictpunten tussen autoverkeer onderling zeer fors wordt verlaagd. Verkeerslichten zijn, gezien de intensiteiten, niet noodzakelijk. De bestaande Henriëtte Roland Holstlaan-Frederik van Eedenstraat-Johan Vermeerstraat wordt ook volgens het LARGAS-principe ingericht. Dit betekent dat de verkeerslichten op deze kruising worden weggehaald. In dit plan is rekening gehouden met de afsluiting van de J. Vermeerstraat voor autoverkeer. Alleen de bestaande garage is nog wel bereikbaar. De afsluiting komt tussen de garage en de 1e woning aan de Johan Vermeerstraat te liggen. Bijkomend voordeel van deze maatregel is dat het sluipverkeer dat nu nog op de Johan Vermeerstraat rijdt, verdwijnt. Hierdoor wordt de kwaliteit in de J. Vermeerstraat vergroot.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De toe te passen LARGAS-oplossing is door Goudappel Coffeng met een verkeersmodel doorgerekend. Uit het onderzoek blijkt dat een LARGAS-toepassing voldoende robuust is voor de

Henriëtte Roland Holstlaan. Dit geldt voor de situatie dat de Johan Vermeerstraat is afgesloten, maar ook voor het geval deze weg onverhoopt niet afgesloten gaat worden.

 

 

6.2.3 Fietsontsluiting

Het aantal bezoekers dat met de fiets komt is relatief laag. Voor de fietser bestaat de mogelijkheid om het bestaande fietspad langs de oostzijde van de Henriëtte Roland Holstlaan te gebruiken en vervolgens via een oversteek het Rhijnbeekterrein te betreden.

 

6.2.4 Openbaar vervoer

Voor de ontwikkeling worden geen speciale voorzieningen voor het openbaar vervoer getroffen. Enerzijds maakt de doelgroep geen tot amper gebruik van openbaar vervoer en anderzijds liggen er aan de Henriëtte Roland Holstlaan ter hoogte van kruising met de Frederik van Eedenstraat – Jan Vermeerstraat al bushaltes. De loopafstand naar de Rhijnbeeklocatie is vanaf deze haltes acceptabel. Er ligt tussen de bushaltes en Hornbach een voetpad dat gebruikt kan worden.

 

6.2.5 Parkeren

Voor het bepalen van de parkeernorm zijn de kencijfers van CROW toegepast. Dat deze cijfers door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als correcte kengetallen zijn aanvaard blijkt ondermeer uit AbRS 19 oktober 2011, 201100167/1/H, AbRS 4 juli 2007, LJN: BX0271, 201113186/1/A1 en AbRS 3 februari 2010, 200904923/1/H1.

 

Binnen de CROW kencijfers wordt onderscheid gemaakt naar stedelijkheidsgraad en de ligging ten opzichte van het centrum. In "Beleidsregels Parkeernormen Almelo" wordt aangegeven dat de stedelijkheidsgraad 3 is, wat overeenkomt met "matig stedelijk". De ontwikkelingslocatie is gelegen in "rest bebouwde kom". Binnen deze categorie zijn de kencijfers in een bandbreedte beschikbaar. Conform de "Beleidsregels Parkeernormen Almelo" dient bij de ontwikkeling in de schil van het centrum en in de overige gebieden uit te worden gegaan van de maximale parkeerkencijfers. Onderstaand zijn de te hanteren parkeerkencijfers gepresenteerd.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

De parkeervraag voor de geplande Hornbach is hieronder weergegeven. De parkeervraag voor de overige ruimten is hierbij gebaseerd op de parkeernorm voor een tuincentrum, om zodoende de maximale parkeervraag te berekenen.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De parkeervraag van de Hornbachvestiging op basis van de gemeentelijke parkeernormen bedraagt maximaal 411 parkeerplaatsen (exclusief parkeren van drive-in). Hierin is voor de horeca een eigen parkeervraag gerekend, terwijl het aannemelijk is dat de horeca geen eigen bezoekers trekt, maar dat dit de bezoekers zijn aan de bouwmarkt/tuincentrum die ook naar de horeca gaan. De parkeernormen zijn in de regels van het bestemmingsplan opgenomen om zo te garanderen dat er in voldoende mate wordt voorzien in parkeren. De locatie is voldoende groot om te kunnen voldoen aan de parkeervraag.

 

6.3 Uitzicht en bezonning

 

Het plan maakt een gebouw mogelijk van 12 meter. De locatie Rhijnbeek is in de bestaande situatie grotendeels onbebouwd. Het plan leidt derhalve tot een beperking van het uitzicht van omwonenden. Echter, op grond van het voorgaande bestemmingsplan "Zuid, Groeneveld" hebben de gronden van het plangebied de bestemming "Bijzondere doeleinden -A-", "Verkeer" en "Water" en mogen deze worden gebruikt voor "het huisvesten van instellingen, inrichtingen of diensten op het gebied van onderwijs, cultuur, opvoeding en recreatie, verenigingsleven en fysieke en geestelijke gezondheidszorg, kantoren en dienstwoningen" met een maximale bouwhoogte van 12 meter en allen met hun verkeersbewegingen en activiteiten. Het bouwvlak in dit bestemmingsplan is grotendeels over het gehele bestemmingsplan gelegen met een bebouwingspercentage van 60%. In voorliggend bestemmingsplan wordt het bouwvlak ten opzichte van het bestemmingsplan "Zuid, Groeneveld" verkleind. Daarnaast zijn ook delen aan de randen van het plangebied (aan de zijde van de Bornerbroeksestraat) bestemd als groenzone.

 

Momenteel is de bouwhoogte van woningen vaak al 11 meter. Dit vergelijk wordt gemaakt om aan te tonen dat de bouwhoogte van 12 meter op een binnenstedelijke locatie gebruikelijk is.

Gelet op het voorgaande zal de voorziene ontwikkeling niet leiden tot een onevenredige aantasting van het verlies van ongestoord uitzicht, mede omdat er geen recht op vrij uitzicht bestaat.

 

Verder is onderzoek verricht naar de gevolgen van het plan voor de bezonning (bijlage 14). Uit het bezonningsonderzoek blijkt dat de in het plan voorziene bebouwing leidt tot beperkte schaduwwerking voor een beperkt aantal percelen aan de Bornerbroeksestraat, in het voor- en najaar aan het einde van de middag en in de zomer in de avondperiode. Uit dit onderzoek blijkt dat het plan geen onevenredige gevolgen heeft voor de bezonning van de percelen in de omgeving.

 

Hoofdstuk 7 Juridische bestuurlijke aspecten

 

7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarin de meest gewenste ontwikkeling juridisch is vertaald. Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding. Deze vormen het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van gronden, de bebouwingsmogelijkheden en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. In de regels worden de mogelijkheden in schrift vastgelegd. Op de verbeelding worden de bestemmingen per locatie vastgelegd.

 

In dit hoofdstuk zal de juridische systematiek van het bestemmingsplan worden toegelicht, alsmede een beschrijving per bestemming en een toelichting op de algemene regels- en slotregels.

 

7.2 Juridische systematiek

In dit plan wordt een bestemmingsplanregeling beoogt die flexibel is, maar waarbij ook de rechtszekerheid gewaarborgd is. Uitgegaan is van positieve bestemmingen, waarbij de ontwikkeling van nieuwbouw of verbouw mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen hebben verleend.

 

De hoofdstukindeling van de regels ziet er als volgt uit:

 

Hoofdstuk 1: "Inleidende regels", omvat de volgende artikelen:

 

 

Hoofdstuk 2: "Bestemmingsregels", bevat de bestemmingen, die per artikel (indien van toepassing) het volgende stramien hebben.

 

 

Hoofdstuk 3: "Algemene regels" bevat:

 

Anti-dubbeltelregeling

Algemene gebruiksregels;

Algemene ontheffingsregels;

 

Hoofdstuk 4: "Overgangs- en slotregel" bevat:

 

Overgangsrecht:

 

7.3 Beschrijving per bestemming

Het bestemmingsplan kent vier bestemmingen: "Bedrijventerrein", "Groen", "Verkeer" en "Water". Hierna volgt een beknopte beschrijving van de bestemmingen en bestemmingsregels.

 

 

 

7.3.1 Inleidende regels

 

Artikel 1 Begrippen: Dit artikel bevat definities van begrippen die in dit bestemmingsplan worden gebruikt. Door het definiëren van begrippen wordt vermeden dat verschillende interpretaties van begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. De begripsbepalingen staan op alfabetische volgorde.

 

Artikel 2 Wijze van meten: In dit artikel is geregeld op welke manier moet worden gemeten. De bouwhoogte wordt gemeten vanaf de hoogte van het aangrenzende maaiveld. Ook is in artikel 2 beschreven hoe de bruto vloeroppervlakte en de inhoud van een bouwwerk dienen te worden bepaald.

 

7.3.2 Bestemmingsregels

 

Artikel 3 Bedrijventerrein: De tot "Bedrijventerrein" bestemde gronden zijn, ter plaatsen van de aanduiding "volumineuze detailhandel", uitsluitend bestemd voor een bouwmarkt en een tuincentrum en horeca categorie 6 met de daarbij behorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De regels zijn op maat geschreven voor het te vestigen bedrijf. De maximale bouwhoogte van de toegestane bouwwerken is opgenomen op de verbeelding. Het maximaal toegestane brutovloeroppervlakte is per functie in de regels opgenomen.

 

Artikel 4 Groen: De tot "Groen" bestemde gronden zijn de meer structurele of in principe te beschermen groenvoorzieningen in het plangebied. Binnen de bestemming "Groen" zijn ook geluidswerende voorzieningen toegestaan.

 

Binnen de bestemming zijn geen gebouwen toegestaan, alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De maximale bouwhoogte van de toegestane bouwwerken is aangegeven in de regels.

 

Artikel 5 Verkeer -V-: Gronden met deze bestemming mogen worden gebruikt als verkeers- en verblijfsgebied. Ook bij deze functie behorende elementen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde of bermen zijn toegestaan.

 

Binnen de bestemming zijn geen gebouwen toegestaan, alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De maximale bouwhoogte van de toegestane bouwwerken is aangegeven in de regels.

 

Artikel 6 Water -WA-: Binnen deze bestemming zijn waterlopen, oever- en onderhoudsstroken toegestaan.

 

Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan, alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De maximale bouwhoogte van de toegestane bouwwerken is aangegeven in de regels.

 

Artikel 7 Leiding - riool:

Deze dubbelbestemming is gericht op de bescherming van de (hoofd)leidingen. De dubbelbestemming schort de werking van de onderliggende (basis)bestemming in eerste instantie op. Een afwijkingsregel maakt het echter mogelijk om toch binnen deze dubbelbestemming te bouwen ten behoeve van de onderliggende enkelbestemming. De omgevingsvergunning om af te wijken kan alleen worden verleend, mits het functioneren van de leiding niet in het geding komt.

 

7.3.3 Algemene regels

 

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel: door middel van dit artikel wordt voorkomen dat grond, welke betrokken is geweest bij het toestaan van een bouwplan bij de beoordeling van een later bouwplan wederom betrokken is.

 

Artikel 9 Algemene gebruiksregels: in dit artikel is ten aanzien van verboden gebruik een verwijzing opgenomen naar 2.1, lid 1 onder C Wabo. Tevens is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen (toverformule).

 

Artikel 10 Algemene afwijkingsregel: in dit artikel is geregeld dat enige flexibiliteit mogelijk is ten aanzien van de gestelde regels in dit bestemmingsplan.

 

Artikel 11 Overgangsrecht: In dit artikel wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de regels die in dit bestemmingsplan.

 

Artikel 12 Slotregel: Dit wordt ook wel de citeerbepaling genoemd. Hierin wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan genoemd is.

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

 

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexplotatie anderzins is verzekerd.

 

De gronden in dit bestemmingsplan zijn in eigendom van de gemeente. Een exploitatieplan is dan ook niet nodig. De kosten van de grondexploitatie zijn daarnaast anderzins verzekerd door het afsluiten van een anterieure exploitatieovereenkomst met Hornbach.

 

 

 

Hoofdstuk 9 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Bro dient de gemeente bij het opstellen van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Zowel met de provincie en