direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Gravenallee 10a en 10b
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0141.00026-BP31

Toelichting

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

1.2 De bij het plan behorende stukken

1.3 Ligging van het plangebied

1.4 Huidige planologische situatie

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

2.1 Ruimtelijk- functionele structuur

2.2 Verkeersstructuur

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.2 Provinciaal beleid

3.3 Gemeentelijk beleid

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Geluid (Wet geluidhinder)

4.2 Bodemkwaliteit

4.3 Luchtkwaliteit

4.4 Externe veiligheid

4.5 Milieuzonering

4.6 Ecologie

4.7 Archeologie & cultuurhistorie

4.8 Besluit milieueffectrapportage

4.9 Fysieke veiligheid

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Vigerend beleid

5.2 Waterparagraaf

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Gewenste inrichting

6.3 Verkeer en parkeren

Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten

7.1 Inleiding

7.2 Juridische systematiek

7.3 Beschrijving per bestemming

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak en Zienswijze

9.1 Vooroverleg

9.2 Inspraak

9.3 Zienswijzen

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel gelegen aan de Sluiskade Zuidzijde 191/Gravenallee te Almelo, gelegen in het gebied bekend als Huize Almelo, is een tuincentrum aanwezig. Gelet op de veranderende branche en de beperkingen die de locatie met zich mee brengt, is het exploiteren van een tuincentrum ter plaatse niet meer rendabel. De bedrijfsactiviteiten zullen daarom op korte termijn worden beëindigd.

Initiatiefnemer is voornemens om het perceel, met een omvang van circa 8.250 vierkante meter, te herontwikkelen met woningbouw. De bestaande bebouwing wordt gesloopt en de bijbehorende voorzieningen en verhardingen worden gesaneerd. Door het slopen en saneren van het perceel ontstaat er ruimte voor de realisatie van een tweetal vrijstaande woningen. De woningen (Gravenallee 10a en 10b) worden gesitueerd aan de zijde van de Gravenallee (kant van Huize Almelo).

Met de voorgenomen ontwikkeling komt een bedrijfsfunctie in een woonomgeving te vervallen, hetgeen ten goede komt aan het woon- en leefklimaat van omwonenden. Daarnaast brengt het een ruimtelijke kwaliteitsverbetering met zich mee, gelet op de huidige situatie (rommelig aanzicht) en de voorgenomen landschappelijke inpassing van de woningen. Resumerend wordt gesteld dat de ontwikkeling brengt met zich mee dat het perceel zich vanuit ruimtelijk- en functioneel oogpunt straks goed gaat voegen in de omgeving (terrein Huize Almelo).

De voorgenomen ontwikkeling is, vanwege het feit dat ter plaatse geen reguliere woningen mogen worden gerealiseerd, niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan 'Centrum Oost'. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om deze ontwikkeling mogelijk te maken. Dit bestemmingsplan voorziet hierin, waarbij aangetoond zal worden dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Gravenallee 10a en 10b" bestaat uit de volgende stukken:

  • regels;
  • verbeelding;

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In de regels zijn voorschriften opgenomen die noodzakelijk worden geacht voor een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting (met bijbehorende bijlagen) vergezelt het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven.

De volgende bijlagen zijn bij deze toelichting opgenomen:

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek december 2014

Bijlage 4 Quickscan natuurwaarden

Bijlage 5 Standaard waterparagraaf

1.3 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Sluiskade Zuidzijde 119/Gravenallee binnen de bebouwde kom van de stad Almelo. Kadastraal is het plangebied bekend als Ambt Almelo, sectie B, nummer 7697. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00026-BP31_0001.png"

Afbeelding 1.1: Ligging plangebied in de stad Almelo en globale begrenzing van het plangebied (Bron: ArcGIS)

1.4 Huidige planologische situatie

Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan “Centrum Oost”. Het bestemmingsplan “Centrum Oost” is door de gemeenteraad van Almelo vastgesteld op 16 oktober 2012. Afbeelding 1.2 bevat een uitsnede van het bestemmingsplan “Centrum Oost” met daarin weergeven het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00026-BP31_0002.png"

Afbeelding 1.2: Uitsnede geldend bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)


Het plangebied heeft op basis van het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Detailhandel', waarbij ter plaatse van de bestaande bebouwing een bouwvlak is opgenomen.

De tot 'Detailhandel' bestemde gronden zijn onder meer bedoeld voor een tuincentrum, een evenementen terrein en verkeersvoorzieningen ten behoeve van het bestemmingsverkeer. Op basis van de bouwregels zijn hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, waarbij de maximale bouwhoogte niet meer dan 6 meter mag bedragen. Bijbehorende bouwwerken zijn binnen het gehele bestemmingsvlak toegestaan. Wel dient te worden voldaan aan de opgenomen maatvoeringseisen (o.a. bouwhoogte en oppervlakte). Tot slot zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan, met inachtneming van de opgenomen maximale bouwhoogten.

In het zuidwestelijke deel van het plangebied zijn enkele gronden bestemd tot 'Waarde - Waardevolle bomen' vanwege de waardevolle boom gesitueerd op het naastgelegen erf. Binnen deze dubbelbestemming gelden nadere eisen ten aanzien van bouw- en gebruiksmogelijkheden om zodoende de desbetreffende boom te beschermen.

De realisatie van een tweetal vrijstaande woningen ter plaatse is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.5 Leeswijzer

De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 Inleiding

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak en Zienswijze

In hoofdstuk 1 wordt ingegaan op de onderdelen waaruit dit bestemmingsplan bestaat, de ligging en begrenzing van het plangebied en het op dit moment geldende bestemmingsplan. Hieruit blijkt het kader waarbinnen dit bestemmingsplan is opgesteld.

In het tweede hoofdstuk wordt de huidige situatie van het gebied beschreven (functionele, stedenbouwkundige en verkeerstructuur).

Dit wordt aangevuld met het beleid dat, voor zover van toepassing, al is opgesteld (hoofdstuk 3).

In hoofdstuk 4 wordt de milieusituatie, inclusief het aspect fysieke veiligheid, besproken.

Hoofstuk 5 bevat de waterparagraaf.

In hoofdstuk 6 bevat de planbeschrijving.

In hoofdstuk 7 staat hoe deze uitgangspunten zijn vertaald in de juridisch bindende plantekst en verbeelding.

In hoofdstuk 8 staat de financiële verantwoording van het plan en hoofdstuk 9 geeft de wijze van en resultaten omtrent de inspraak.

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

In dit hoofdstuk wordt het plangebied beschreven. Dit hoofdstuk gaat zowel in op de ruimtelijke- functionele structuur van de directe omgeving van het plangebied en op de huidige situatie van het plangebied.

2.1 Ruimtelijk- functionele structuur

2.1.1 Huize Almelo

Het plangebied is gelegen aan de noordoostzijde van het centrum van de stad Almelo. Het plangebied is gelegen in een gebied ook wel bekend als terrein Huize Almelo.

Huize Almelo met de aanliggende gronden vormt een groene enclave binnen de stad en vormt het meest westelijke puntje van de oostelijke groene long. De Gravenallee is aan het begin van de achttiende eeuw aangelegd. Een in die periode gebruikelijke fraaie formele Franse tuin met strakke geometrische indeling werd rond het huis aangelegd, waarvan nu op de voorhof de zonnewijzer met daarop een kunstig uitgewerkt monogram (AvR) nog aanwezig is. Ook de oranjerie stamt uit deze tijd. Omstreeks 1830 werd de strak symmetrische Franse aanleg rond het huis vervangen door een ‘Engels’ landschapspark. Waterpartijen met een golvend beloop werden aangelegd, omzoomd door gazons met boomgroepen. Later werden ook de aan de stadszijde gelegen bleekvelden die door de opkomst van het kunstmatig bleken nauwelijks meer van belang waren, bij dit park aangetrokken. Het ontwerp voor deze uitbreiding van het park wordt toegeschreven aan J.D. Zocher jr. Mogelijk eveneens naar ontwerp van J.D. Zocher is de verbouwing van de oranjerie waaraan omstreeks dezelfde tijd twee hoekpaviljoens werden toegevoegd. De muur tussen Oosteres en tuincentrum Twente (plangebied) is een restant van de ommuring van de vroegere moestuin van het huis, evenals het door de aanleg van de Van Rechteren Limpurgsingel circa 1961 hiervan gescheiden stukje boomgaard en de hier aanwezige opstallen. Aan het eind van de jaren dertig werd de oude rentmeesterij tegenover de ingang van het kasteel gesloopt en is de kasteelboerderij gebouwd. Deze boerderij is te vinden ten oosten van Huize Almelo. Aan de noordzijde van Huize Almelo zijn naast het tuincentrum (plangebied) een aantal moestuinen te vinden. Aan de zuidzijde ligt grenzend aan de Hofstraat het J.P. Rogmanspark (Bron: Bestemmingsplan Centrum Oost).

In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van Huize Almelo opgenomen. Het plangebied is in de rechterbovenhoek waarneembaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00026-BP31_0003.png"

Afbeelding 2.1 Luchtfoto van Huize Almelo (Bron: BingMaps)

2.1.2 Plangebied

Het plangebied was voorheen ingericht als moestuin behorende bij landgoed Huize Almelo. Sinds 2010 werd het perceel aangewend ten behoeve van een tuincentrum/hoveniersbedrijf.

Het plangebied wordt begrensd door groenvoorzieningen en een woning (Sluiskade Zuidzijde 189) aan de noordzijde, infrastructuur (Sluiskade Zuidzijde) aan de oostzijde, groenvoorzieningen aan de zuidzijde en een tuin behorende bij een woning (Gravenallee 10) aan de westzijde. In afbeelding 2.2 zijn luchtfoto's van het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00026-BP31_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00026-BP31_0005.png"

Afbeelding 2.2 Luchtfoto van het plangebied (Bron: BingMaps)


Het plangebied heeft een omvang van circa 8.250 vierkante meter en is voor een beperkt deel bebouwd. De bebouwing, veelal kassen en werkplaatsen, bestaat uit één bouwlaag met kap. De gebouwen worden aangewend ten behoeve van de bedrijfsmatige activiteiten van het tuincentrum/hoveniersbedrijf. Daarnaast bevinden zich op het perceel diverse kwekerijvoorzieningen. De gebouwen en voorzieningen verkeren in een matige tot slechte bouwkundige staat. De omliggende gronden zijn verhard danwel ingericht met groen. Het erf heeft in algemeenheid een rommelige aanblik. In afbeelding 2.3 is een foto van de bestaande situatie ter plaatse van de in- en uitrit van het perceel opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00026-BP31_0006.png" Afbeelding 2.3 In- en uitrit van het bestaande tuincentrum (Bron: Google maps)

Opgemerkt wordt dat een deel van het plangebied momenteel ingericht is als siertuin bij de woning gesitueerd aan de Sluiskade Zuidzijde 189. In afbeelding 2.4 zijn de desbetreffende gronden aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00026-BP31_0007.png"

Afbeelding 2.4 Tuin behorende bij de woning aan de Sluiskade Zuidzijde 189 (Bron: BingMaps)

2.2 Verkeersstructuur

2.2.1 Ontsluitingsstructuur

Het bedrijfsperceel alsmede de woning aan de Sluiskade Zuidzijde 189 worden ontsloten via de westelijke parallelweg (Sluiskade Zuidzijde) van de Van Rechteren Limpurgsingel.

2.2.2 Parkeren

Parkeren ten behoeve van het tuincentrum/hoveniersbedrijf en de bestaande woning vindt plaats op eigen terrein.

2.2.3 Langzaam verkeer

De parallelweg (Sluiskade Zuidzijde) is voorzien van rode fietssuggestiestroken.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
3.1.1.1 Algemeen

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en heeft de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

3.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
3.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen. In afbeelding 3.1 wordt deze treden schematisch weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00026-BP31_0008.png"

Afbeelding 3.1: Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)

3.1.2 Toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat de drie treden (behoefte, bestaand stedelijk gebied en bouwen buiten bestaand stedelijk gebied) van toepassing zijn bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (3.1.6 Bro). Het begrip ' stedelijke ontwikkeling' wordt in Bro 1.1.1. als volgt gedefinieerd:

stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie. Op het realiseren van woningen is ondermeer de uitspraak van 18 december 2013 van de RvS (201302867/1/R4) van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van zes woningen (waarvan 3 middels een wijzigingsbevoegdheid) niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien sprake is van de bouw van twee vrijstaande woningen. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijke plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, die verankerd is in de Omgevingsverordening Overijssel.

3.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2009 is de Omgevingsvisie en -verordening 2009 vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd. De Actualisatie Omgevingsvisie en -verordening is op 3 juli 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en is op 1 september 2013 in werking getreden. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.

3.2.3.1 Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

3.2.3.2 Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

3.2.3.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag op welke manier de ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

Afbeelding 3.2 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00026-BP31_0009.png"

Afbeelding 3.2: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

3.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.4.1 Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” wordt opgemerkt dat sprake is van een binnenstedelijke woningbouwontwikkeling. Hierdoor zijn met name artikel 2.1.3 en artikel 2.2.2 van de Omgevingverordening Overijssel van belang. Op de artikelen zal hierna nader worden ingegaan.


Artikel 2.1.3 SER-ladder voor de Stedelijke omgeving

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

Artikel 2.2.2 Nieuwe woningbouwlocaties

  • 1. Bestemmingsplannen en projectbesluiten voorzien in de totstandkoming van nieuwe woningbouwlocaties voor zover de nieuwe woningbouwlocatie naar aard, omvang en locatie in overeenstemming is met een woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten van Overijssel.
  • 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt de eis van overeenstemming met buurgemeenten niet voor buurgemeenten buiten de provincie Overijssel. In dat geval is het voldoende dat aangetoond is dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.

Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsverordening Overijssel

SER-ladder voor de Stedelijke omgeving

Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van de stad Almelo. Op dit moment is er op het perceel een tuincentrum aanwezig. Vanwege de veranderende branche alsmede de beperkingen die de locatie met zich mee brengt, is het exploiteren van een tuincentrum niet meer rendabel. De bedrijfsactiviteiten zullen dan ook op korte termijn worden beëindigd. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de bestaande bebouwing gesloopt en een tweetal nieuwe vrijstaande woningen gerealiseerd. De woningen passen vanuit ruimtelijk als functioneel oogpunt in de omgeving. Van een ruimtebeslag op de groene omgeving is dan ook geenszins sprake. Dit mede gezien het feit dat het plangebied op basis van het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Detailhandel' heeft. De functie "detailhandel" wordt gerekend tot een stedelijke functie als bedoeld in de Omgevingsverordening Overijssel. Resumerend wordt gesteld dat er geen strijd is met het begrip "bestaand bebouwd gebied" als bedoeld in Artikel 2.1.1 onder f van de Omgevingsverordening Overijssel.

Nieuwe woningbouwlocaties

Zoals uit artikel 2.2.2 blijkt mogen bestemmingsplannen enkel voorzien in nieuwe woningbouwlocaties indien deze nieuwe woningbouwlocatie in overeenstemming is met een gemeentelijke woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten van Overijssel.

Op 28 januari 2010 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente Almelo en Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel overeenstemming bereikt over de 'Prestatieafspraken wonen gemeente Almelo 2010-2015'. De belangrijkste beleidskaders voor deze afspraken waren de Omgevingsvisie Overijssel 2009 en het bijbehorende juridische kader, de Omgevingsverordening Overijssel 2009 en de 'oude' Woonvisie Almelo 2005 - 2009. De prestatieafspraken benadrukken de gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente en provincie ten aanzien van het woonbeleid.

In de zogenoemde midterm review zijn deze prestatieafspraken opnieuw beoordeeld en bijgesteld. Deze bijgestelde prestatieafspraken, genoemd 'Prestatieafspraken Wonen gemeente Almelo 2010 - 2015 - midterm review 2012', zijn op 18 oktober 2012 ondertekend door het college van burgemeester en wethouders van Almelo en Gedeputeerde Staten van Overijssel. Op basis van deze bijgestelde prestatieafspraken is een woningbouwprogramma uitgevoerd. Het uitgevoerde woningbouwprogramma ziet er als volgt uit:

Toelichting bouwprogramma Almelo 2010 t/m 2014  
Gemeentelijk bouwprogramma  
netto toevoeging aan de woningvoorraad   850  
waarvan binnen feitelijk bebouwd gebied 60% = 450    
   
vervangende nieuwbouw   500  
totaal bruto programma 2010 t/m 2014   1350  
   
netto toevoeging voor bijzondere doelgroepen   150  
   
bestemmingsplancapaciteit   1600  

Met de vaststelling van de Marsroute 2 op 23 juni 2011, heeft de raad nader vastgelegd welke woningbouwprojecten als prioritair worden aangemerkt. Tevens is opgenomen welke woningbouwprojecten als niet-prioritair zijn aangemerkt, maar onder voorwaarden wel voor realisatie in aanmerking kunnen komen. Marsroute 3, vastgesteld door de raad op 22 juni 2012, heeft hierin geen verandering gebracht. Onderhavig plan is als niet-prioritair aan te merken volgens het beleid van de Marsroute. Echter wordt in de Marsroute 2 en 3 ook onderkend dat er plannen kunnen zijn, waarbij er goede redenen zijn om de kans te benutten. Bij deze afweging dient wel mee te spelen dat zij concurrerend met andere projecten kunnen zijn. Bij de afweging dient de woningbehoefte, de ontwikkeling van de wijken, de kwaliteit van de bebouwing en omgeving alsook de passendheid van het bouwplan in de totale gemeentelijke programmering een rol te spelen.

Het gaat in voorliggend geval om het realiseren van twee woningen met een uniek karakter (Huize Almelo). De invloed van de ontwikkeling op het prioritaire project Almelo Noordoost is gelet op het aantal woningen verwaarloosbaar. Tot slot zal met het herbestemmen een bedrijfsbestemming, gelegen in een woonomgeving, komen te vervallen wat als positief kan worden beschouwd.

Krachtens de Omgevingsverordening moet in het kader van de toelichting op het bestemmingsplan ook worden gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd. Hieronder wordt onder het kopje 'ontwikkelingsperspectieven' uitgebreid op dit aspect ingegaan.

3.2.4.2 Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Woonwijk'. In afbeelding 3.3 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00026-BP31_0010.png"

Afbeelding 3.3: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

'Stedelijke omgeving – woonwijk'

Rond de binnensteden liggen de diverse woonwijken en bedrijventerreinen elk met hun eigen woon-, werk- of gemengd milieu. Herstructurering van de woon-, werk- en voorzieningenmilieus moet deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. In de gebieden aangemerkt als “Woonwijk” is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon- werk- en gemengde stadsmilieus.

Toetsing van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief' 

Binnen gebieden met het ontwikkelingsperspectief 'woonwijk' is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie. In dit geval worden de bedrijfsactiviteiten van het bestaande tuincentrum beëindigd. De bestaande bebouwing en voorzieningen worden gesloopt/gesaneerd en er worden twee woningen teruggebouwd. In voorliggend geval is sprake van een inbreidingslocatie waar voorzien zal worden in een deel van de woningbehoefte in de stad Almelo. Het voornemen sluit aan bij de functionele structuur van de omgeving (woongebied). Geconcludeerd wordt dat het ontwikkelingsperspectief 'Woonwijk' zich niet verzet tegen de voorgenomen herontwikkeling.

3.2.4.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen is van belang dat de locatie is gelegen in stedelijk gebied. Dit betekent dat de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' buiten beschouwing kunnen blijven aangezien deze oorspronkelijke waarden niet meer voorkomen in het plangebied en redelijkerwijs ook niet meer te herstellen zijn.

1. De 'Stedelijke laag'

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Woonwijken 1955-nu'. In afbeelding 3.4 is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00026-BP31_0011.png"

Afbeelding 3.4: Stedelijke laag: 'Woonwijken 1955-nu' (Bron: Provincie Overijssel)

'Woonwijken 1955 – nu'

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes.

Toetsing van het initiatief aan de 'Stedelijke laag'

In het dit geval wordt op een inbreidingslocatie, die op grond van de Omgevingsverordening wordt aangemerkt als 'bestaand bebouwd gebied', een tweetal nieuwe woningen gerealiseerd. De bouwmogelijkheden zijn afgestemd op de omgeving zodat de woningen qua bouwmassa en verschijningsvorm goed zullen opgaan in het heersende bebouwingskarakter van de omgeving (Huize Almelo). De invulling van het plangebied met grondgebonden woningen is in overeenstemming met de ruimtelijke en functionele structuur van de omgeving. Daarnaast zal met het saneren van de bestaande bebouwing en voorzieningen en het landschappelijk inpassen van de woningen de ruimtelijke kwaliteit aanzienlijk worden verbeterd. Geconcludeerd wordt dat het voornemen passend is binnen het ter plekke geldende gebiedskenmerk van de 'Stedelijke laag'.

2. De 'Lust- en leisurelaag'

De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart de 'Lust- en leisurelaag' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten.

3.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Masterplan Almelo
3.3.1.1 Algemeen

Het Masterplan geeft de ontwikkeling van Almelo aan tot het jaar 2030. Almelo wil met het Masterplan onder meer jongeren, hoger opgeleiden en gezinnen aan de stad binden. Daarnaast heeft het plan als doel de regionale positie van Almelo als centrumstad te versterken en de voorzieningen in de stad te verbeteren. Deze ambities krijgen de komende jaren concreet vorm in de verschillende projecten en plannen die voortkomen uit het Masterplan. Een vernieuwing van de binnenstad levert meer sfeer en gezelligheid op en een toename van het winkelbezoek. Met het creëren van verschillende nieuwe woonmilieus wil Almelo tegemoet komen aan de verschillende wensen op de woningmarkt. Het aanpassen van de wegenstructuur zorgt ervoor dat Almelo beter en makkelijker toegankelijk wordt.

Het Masterplan bestaat uit vijf opgaven. Deze opgaven zijn per stadsdeel en per thema verder uitgewerkt. Daarnaast zijn elf kernprojecten benoemd. In afbeelding 3.5 zijn de verschillende plandelen in het Masterplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00026-BP31_0012.png"

Afbeelding 3.5: Uitsnede kaart Masterplan (Bron: Gemeente Almelo)

Het plangebied is gelegen in 'Plandeel Oost'. Daarnaast is in voorliggend geval de thema 'Wonen' van toepassing. Op beide aspecten wordt hiernavolgend nader ingegaan.

3.3.1.2 Plandeel Oost

De oostzijde van de stad ademt landelijkheid en rust uit. Dat moet vooral zo blijven. Plandeel Oost is vooral gericht op het bewaren en tegelijk toegankelijk maken van die kwaliteit. Het gebied wordt sterk bepaald door de waterstructuren: het kanaal Almelo - Nordhorn, het Lateraalkanaal, de Aa en het Kolkje. In dit plandeel zijn de Drie Grote Opgaven duidelijk herkenbaar, te weten 'Het Kolkje', 'Hagenpark' en 'Kanaal Almelo-Nordhorn'. In voorliggend geval maakt het plangebied geen onderdeel uit van één van deze opgaven.

3.3.1.3 Thema: Wonen

Almelo heeft, net als de regio, een gevarieerde bevolkingssamenstelling. Op basis van 'De Netwerkstad op Koers, Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2030' (2002) is een goede inschatting te maken van de mogelijke groei van het aantal inwoners van Almelo. De maximaal haalbare groei tot 2030 ligt op 15.000 inwoners. Almelo moet hiervoor een ruime keuze aan woningen en woonmilieus bieden, voor starters, doorstromers, instromers en ouderen.

Voor het benodigde aantal woningen kunnen twee scenario's worden gevolgd. Volgens de huidige groeitrend zou een uitbreiding met 4.000 tot 6.500 woningen tot 2030 mogelijk moeten zijn. Bij een gunstiger migratiesaldo kan dat zelfs 5.500 tot 8.800 zijn. Op basis van deze scenario's is ervoor gekozen om in het Masterplan uit te gaan van een bandbreedte van 3.800 tot 9.900 woningen tot 2030. De bovengrens is gebaseerd op het volledig opvangen van de regionale groei in Almelo.

Wil Almelo deze totale woningvraag kunnen opvangen, dan is een veel ruimere keuze aan woonmilieus nodig dan nu beschikbaar is. Volgens een prognose voor Overijssel en Gelderland ontbreekt het Almelo (vooral bij een scenario van gemiddelde economische groei) aan centrumstedelijke en suburbane woonmilieus. Dat zijn ook juist de woonmilieus die het minst conjuctuurgevoelig zijn. Voor suburbane woonmilieus, het wonen aan de rand van de stad, wordt daarom uitgegaan van 2.600 tot 6.750 woningen tot 2030.

Nieuwe wijken moeten op een duurzame wijze worden gebouwd. Dit betekent dat de woning en woonomgeving flexibel zijn in het gebruik en voldoen aan de wensen van levensloopbestendig wonen. Het gemeentelijk Milieubeleidsplan is een belangrijke leidraad bij het beschrijven en kwantificeren van leefmilieus.

In afbeelding 3.6 de programmakaart wonen opgenomen. Het plangebied is gelegen in een gebied aangemerkt als 'inbreiden'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00026-BP31_0013.png"

Afbeelding 3.6: Programmakaart wonen (Bron: Gemeente Almelo)

3.3.1.4 Toetsing van het initiatief aan het 'Masterplan Almelo'

Dit bestemmingsplan is opgesteld voor het realiseren van een tweetal vrijstaande woningen. Het plangebied betreft een binnenstedelijke locatie aangemerkt als 'inbreidingslocatie'. Het herontwikkelen van het plangebied met woningen sluit naadloos aan op de genoemde beleidsambities. Het plan voorziet in woningen op een unieke plek en speelt in op de behoefte van de woonconsument. Het plan levert daarnaast een bijdrage aan een duurzamere omgeving door het vervallen van een detailhandelsbestemming ter plaatse. Dit versterkt de leefbaarheid en veiligheid van de woonomgeving. Geconcludeerd wordt de ontwikkeling uitstekend past binnen de beleidskaders zoals opgenomen in het Masterplan Almelo.

3.3.2 Structuurplan Almelo
3.3.2.1 Algemeen

Het “Structuurplan Almelo” is op 6 maart 2003 vastgesteld. Het structuurplan geeft een visie op de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van Almelo.

Als gevolg van de vaststelling van het Masterplan in 2006 is het Structuurplan Almelo in 2006 partieel herzien ten behoeve van twee grote ontwikkelingen in Almelo te weten Waterrijk en Almelo Noord Oost. In 2008 is het Structuurplan Almelo wederom partieel herzien ten behoeve van de binnenstad en in 2009 ten behoeve van het Indiëterrein.

De ruimtelijke hoofdstructuur van Almelo wordt gekenmerkt door vier groene lobben die vanuit het omliggende buitengebied tot aan de rand van het stadscentrum reiken. Het plangebied is gelegen in een dergelijke groene lob. Het ruimtelijke beleid is gericht op het behoud van de lobbenstructuur. Binnen deze structuur moet worden gezocht naar de nodige uitbreidingsruimte voor stedelijke functies. De ligging van het plangebied in een groene long is in onderstaande afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00026-BP31_0014.png"

Afbeelding 3.7: Uitsnede Structuurplan Almelo (Bron: gemeente Almelo)

3.3.2.2 Toetsing van het initiatief aan het 'Structuurplan Almelo'

Het plangebied is gelegen in een groene long. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt alle aanwezige bebouwing op het bedrijfsperceel gesloopt. Er worden twee woningen teruggebouwd welke op een adequate wijze landschappelijk worden ingepast. Het realiseren van twee woningen ter plaatse is zowel uit functioneel als ruimtelijk oogpunt goed inpasbaar. Resumerend wordt gesteld dat het voornemen leidt tot een aanzienlijke versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Geconcludeerd wordt dat het structuurplan zich niet verzet tegen de voorgenomen ontwikkeling.

3.3.3 Woonvisie Almelo 2020
3.3.3.1 Algemeen

Op 3 juli 2012 is de nieuwe Woonvisie Almelo 2020 vastgesteld door de gemeenteraad van Almelo. Deze woonvisie is opgesteld in samenspraak met de lokale woningbouwcoöperaties. Sinds de vaststelling van de vorige woonvisie in 2006 is er veel veranderd. Hierbij valt te denken aan de economische neergang, vergrijzing en individualisering. Deze veranderingen hebben hen weerslag op de woningmarkt in Almelo en zijn de aanleiding voor de ontwikkeling van een nieuwe woonvisie.

3.3.3.2 Visie

Het aantal inwoners in Almelo zal nog groeien, in een omgeving die niet meer groeit. De uitbreiding van het woonaanbod is in Almelo, net als in de andere gemeenten van de Netwerkstad, niet heel groot maar wel nodig om aan de huishoudengroei tegemoet te komen. Almelo huisvest ten opzichte van omliggende gemeenten relatief meer mensen met een laag inkomen. In sociaal opzicht staat Almelo er minder goed, minder veerkrachtig voor de gemeente wenselijk vindt. Ook in ruimtelijk opzicht moet Almelo een inhaalslag maken. De binnenstad bruist nu niet: er zijn lege plekken en over het voorzieningenniveau zijn velen niet tevreden. Almelo omvat geen 'compleet' palet aan woonmilieus: het ontbreekt aan aantrekkelijk wonen in de binnenstad en aan suburbane woonmilieus. Daarbij zijn sommige wijken kwetsbaar, door fysieke veroudering en omdat het aanbod niet meer voldoet aan de wensen.

Het doel is in 2020 Almelo een aantrekkelijke centrumgemeente te laten zijn waar het prettig leven is en goed toeven. Om dit te kunnen bereiken heeft Almelo zichzelf een drietal veranderopgaven gesteld:

  • Woonconsument centraal: Almelo wil zich onderscheiden als dé stad waar de woonconsument zelf kan bepalen hoe hij wil wonen en ook de ruimte heeft om die gewenste woonsituatie vorm te geven;
  • Duurzamere stad: Almelo wil zich onderscheiden als duurzame stad. Onder duurzaam verstaat Almelo niet alleen een schoon milieu maar ook een veilige, leefbare, toegankelijke en toekomstbestendige stad.
  • Betere sociaaleconomische balans: Almelo streeft naar een betere sociaal economische balans dan nu het geval is, door perspectief te bieden aan de inwoners zelf en door het binden van midden en hogere inkomens.
3.3.3.3 Woningbouwprogramma

Voor Almelo zijn meerdere prognoses beschikbaar op basis waarvan de toekomstige bevolkingsaantallen, de omvang van de woningvoorraad en het aantal huishoudens kunnen worden ingeschat. Uit prognoses blijkt dat er een sructurele behoefte is aan meer woningen in Almelo. Gezien de verwachte ontwikkelingen en behoeften streeft Almelo naar 75.000 inwoners in 2020. Dat is een reële verwachting voor de lange termijn, passend bij de prognoses vooreen gezonde woningmarkt, en sluit aan bij de verwachtingen van de provincie. De realisatie van deze structurele opgave wordt echter door de conjunctuur danig beïnvloed. Idealiter, in het licht van de bevindingen en uitspraken gedaan in deze woonvisie, worden er per jaar dan zo'n 200 tot 225 woningen netto toegevoegd aan de voorraad.

Door de economische crisis en de daarmee gepaard gaande stagnatie op de woningmarkt zal dit aantal de komende jaren waarschijnlijk niet of moeilijk gehaald worden. Echter, op termijn zullen de betreffende woningen gerealiseerd moeten worden, omdat er behoefte aan is, zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin. Tegelijkertijd willen we een realistisch programma, waarin ook de gevolgen van de economische crisis voor de woningmarkt meegenomen worden. Vanwege deze redenen is voor een flexibele woningbouwprogramma gekozen.

3.3.3.4 Toetsing van het initiatief aan de 'Woonvisie Almelo 2020'

Het voornemen voorziet in een tweetal woningen in het dure segment, op een unieke plek. Het plan is ruimtelijke verbetering welke meer aansluit op het karakter van Huize Almelo. Van belang in het kader van woningbouwcontingenten zijn de gemeentelijk beleidsdocumenten 'Marsroute 2 en 3'. Zoals reeds beschreven in subparagraaf 3.2.4.1 is de in dit bestemmingsplan voorgenomen ontwikkeling als niet-prioritair aangemerkt. Vanwege het unieke karakter van het project en de aanzienlijke versterking van de ruimtelijke kwaliteit die het met zich mee brengt, heeft het college van de gemeente Almelo toch besloten om in principe medewerking te verlenen aan de voorgenomen ontwikkeling.

3.3.4 Bomenstructuurplan Gemeente Almelo
3.3.4.1 Algemeen

In het Bomenstructuurplan worden de historische structuren van bomen, boomrijen en boomgroepen zichtbaar gemaakt. Structuren die bepalend zijn geweest voor het ontstaan en functioneren van het huidige Almelo, maar zeker ook nu nog bepalend zijn voor de leefbaarheid en de beleving van Almelo. Het plangebied is gelegen in deelgebied Buitengebied Oost. Hierna is een uitsnede van de kaart behorende bij het bomenstructuurplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00026-BP31_0015.png"

Afbeelding 3.8: Uitsnede Bomenstructuurplan (Bron: gemeente Almelo)

3.3.4.2 Toetsing van het initiatief aan het 'Bomenstructuurplan Gemeente Almelo'

Binnen het plangebied zijn geen bomen, boomrijen of boomgroepen aanwezig die in het bomenstructuurplan worden genoemd. In de directe omgeving is een solitaire waardevolle boom (rode driehoek) en bomenrijen (Sluiskade Zuidzijde en Gravenallee) aanwezig. De ontwikkeling voorziet niet op het kappen van de solitaire waardevolle boom of bomen uit de bomenrijen. Het voornemen gaat juist uit van het versterken van de landschappelijke waarden door het groen inpassen van de woningen. Het bomenstructuurplan vormt dan ook geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling. De dubbelbestemming 'Waarde - waardevolle bomen' is in dit bestemmingsplan overeenkomstig het geldende bestemmingsplan overgenomen.

3.3.5 Conclusie gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat de gewenste ontwikkeling in overeenstemming is met het Masterplan Almelo, Structuurplan Almelo, Woonvisie Almelo 2020 en het Bomenstructuurplan Gemeente Almelo.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie archeologie & cultuurhistorie, het Besluit milieueffectrapportage en fysieke veiligheid.

4.1 Geluid (Wet geluidhinder)

4.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

4.1.2 Beoordeling

Een woning wordt op basis van de Wet geluidhinder aangemerkt als geluidsgevoelige object. Hierna wordt ingegaan op de aspecten wegverkeers- en spoorwegverkeerslawaai en industrielawaai.

4.1.2.1 Wegverkeerslawaai

Buijvoets Bouw- en Geluidsadvisering heeft in voorliggend geval een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 1 van deze toelichting.

Het plangebied is gelegen binnen de wettelijke geluidszone van de Rechteren van Limpurgsingel, met inbegrip van de op- en afrit. Voor het overige zijn er, ook voor zover het wegen betreft met een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, geen relevante wegen in de omgeving aanwezig.

De wettelijke voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting LDEN op de gevels van een woning ten gevolge van een weg bedraagt 48 dB. De geluidbelasting LDEN incl. de tijdelijke aftrek t.g.v. de Van Rechteren Limpurgsingel met op/afritten is op de grens van beide bouwblokken hoger dan de ambitiewaarde van 48 dB uit het gemeentelijk geluidbeleid, de bovengrens van 58 dB wordt niet overschreden.

Slechts wanneer voldoende gemotiveerd wordt aangetoond dat toepassing van een

maatregel niet doeltreffend is of niet aan de hoofd- en locatie specifieke criteria kan worden

voldaan, kan een hogere grenswaarde worden toegekend.

In voorliggend geval is het vergroten van de afstand niet mogelijk en is het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen vanuit stedenbouwkundig en financieel oogpunt niet mogelijk. Wel zullen er maatregelen aan de gevels van de woningen plaats moeten vinden om zodoende de binnenwaarde van 33 dB te kunnen garanderen.

De geluidbelasting voor woningen bedraagt maximaal 57 en 52 dB voor bouwblok 1 respectievelijk bouwblok 2. Voor beide woningen wordt een hogere grenswaarde vastgesteld. In het onderzoek is aangetoond dat voldaan wordt aan de toekenningscriteria zoals opgenomen in het gemeentelijk geluidsbeleid.

4.1.2.2 Railverkeerslawaai

Een akoestisch onderzoek railverkeerslawaai is noodzakelijk als een geluidsgevoelige bestemming binnen de wettelijke geluidszone van spoorwegen wordt gesitueerd. Het plangebied ligt op een afstand van circa 1 kilometer uit de rand van de spoorlijn ter hoogte van het station (traject 172). De wettelijke geluidszone van de spoorlijn ter plaatse bedraagt 400 meter. Gezien het feit dat het plangebied buiten deze wettelijke geluidszone is gelegen is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek railverkeerslawaai niet noodzakelijk.

4.1.2.3 Industrielawaai

In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, als bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de nieuwe woningen wordt verwezen naar paragraaf 4.5 (milieuzonering).

4.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de realisatie voor de nieuwe woningen. Er wordt voor beide woningen een hogere grenswaarde aangevraagd. De hogere grenswaarden worden gelijktijdig met het bestemmingsplan vastgesteld. Voor wat betreft het aspect geluid is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

Rouwmaat Groep uit Groenlo heeft ter plaatse van het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. In deze paragraaf zijn de conclusies voortkomend uit dit onderzoek opgenomen. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar het onderzoeksrapport welke is opgenomen in bijlage 2.

4.2.2 Beoordeling

Tijdens de veldwerkzaamheden is gelet op het voorkomen van asbest. Visueel is op de bodem en in het opgeboorde materiaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen. Zintuiglijk zijn er geen afwijkingen waargenomen.

Op basis van de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat:

  • de bovengrond licht verontreinigd is met Kwik, Lood, Koper, PAK en PCB;
  • in de ondergrond zijn geen van de onderzochte stoffen aangetroffen in een concentratie boven de achtergrondwaarde of de detectiegrens van de desbetreffende stof;
  • het grondwater licht verontreinigd is met Barium.

Het is bekend dat in de bodem (grond en grondwater) zware metalen in fluctuerende gehalten kunnen voorkomen, zowel door natuurlijke bronnen als door menselijke activiteiten veroorzaakt (vermesting). De gehalten betreffen dan (natuurlijke) achtergrondwaarden.

De verhoogde gehalten PAK in de grond worden (deels) waarschijnlijk veroorzaakt door antropogene bestandsdelen (puin-/kooldeeltjes) en/of door microscopisch kleine deeltjes (bijv. roet). Het betreffen dan diffuus verspreide verontreinigingen.

De PCB verontreiniging is mogelijk gerelateerd aan het voormalige agrarische gebruik van het terrein. De aangetroffen waarde overschrijdt het criterium voor een nader onderzoek niet.

Opgemerkt wordt dat een nieuw verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd. In dit onderzoek is tevens gekeken naar de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen ter plaatse van de nieuwe woningen. Daarnaast is het overige deel van het plangebied (voormalige tuincentrum) volledig onderzocht (verkennend bodemonderzoek). Hierna zijn de resultaten en conclusies uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 3. Het onderzoek is opgetlist in

Westelijk terreindeel (t.p.v. woningen

Op zintuiglijke wijze is ter plaatse van boring 9 (van 10-25 cm-mv) een lichte puinbijmenging waargenomen en vervolgens gestaakt wegens puin.

Op basis van de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat:

  • de grond licht verontreinigd is met Aldrin/dieldrin/endrin (som, 0.7 factor), alfa-HCH en beta-HCH;

De hypothese "De deellocatie is verdacht verontreinigd te zijn met OCB's" dient grotendeels aangenomen te worden. Op basis van de onderzoeksresultaten is een nader onderzoek niet noodzakelijk.

Overig terrein (t.p.v. voormalig tuincentrum)

Zintuiglijk zijn er geen afwijkingen waargenomen. Op basis van de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat:

  • de grond plaatselijk licht verontreinigd is met Lood, Aldrin/dieldrin/endrin (som, 0.7 factor), Minerale olie, Kwik, alfa-HCH en beta-HCH;
  • het grondwater licht verontreinigd is met Barium, Koper, Nikkel en Zink.

Het is bekend dat in de bodem (grond en grondwater) zware metalen in fluctuerende gehalten kunnen voorkomen, zowel door natuurlijke bronnen als door menselijke activiteiten veroorzaakt (vermesting). De gehalten betreffen dan (natuurlijke) achtergrondwaarden.

De verhoogde gehalten OCB's kunnen mogelijk worden gerelateerd aan het gebruikv an bestrijdingsmiddelen. De opdrachtgever heeft echter aangegeven dat dit minimaal is geweest. Gezien de slechts licht verhoogde gehalten wordt een aanvullend onderzoek niet noodzakelijk gacht.

4.2.3 Conclusie

Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar het onderzochte terreindeel voor de geplande bouwdoeleinden te gebruiken.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

4.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.


Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.3.2 Beoordeling

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van het slopen van de bestaande bedrijfsgebouwen, het saneren van de bestaande voorzieningen/verhardingen en realisatie van een tweetal vrijstaande woningen. Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 4.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Opgemerkt wordt dat het aantal verkeersbewegingen naar verwachting (fors) zal afnemen, inhoudende dat de ontwikkeling een positieve invloed heeft op de luchtkwaliteit (minder roet- en fijnstofdeeltjes).

Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

4.3.3 Conclusie

Er is geen sprake van een relevante bijdrage aan de luchtverontreiniging. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen.Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is het tot een aanvaardbaar minimum beperken van risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.4.2 Beoordeling

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00026-BP31_0016.png"

Afbeelding 4.1: Uitsnede Risicokaart Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en RRGS- inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.


Opgemerkt wordt dat in de omgeving van het plangebied gevaarlijke stoffen worden opgeslagen. Het gaat om Zwembad Almelo, waar opslag van chloorbleekloog plaatsvindt. Voor chloorbleekloog geldt geen plaatsgebonden risico (PR-contour). Voor het groepsrisico geldt dat de 1% letaliteitgrens (= invloedsgebied) op 90 meter van de opslagplaats is gelegen. In voorliggend geval bedraagt de afstand tussen het plangebied en de opslagplaats meer dan 400 meter. Het plangebied is hiermee gelegen buiten het groepsrisicoaandachtsgebied en is nadere verantwoording niet noodzakelijk.

4.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.5 Milieuzonering

4.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.


Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

4.5.1.1 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving wordt gestreefd naar functiemenging of functiescheiding. Binnen de functiescheiding worden twee gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied is gelegen in een woonomgeving dat is aan te merken als een 'rustige woonwijk'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00026-BP31_0017.png"

4.5.2 Beoordeling
4.5.2.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

4.5.2.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

4.5.2.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.

In de omgeving van het plangebied zijn uitsluitend de maatschappelijke voorzieningen van belang. Deze voorzieningen bevinden zich ten noorden van het plangebied. Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' geldt voor dergelijke voorzieningen maximaal milieucategorie 2. De grootste richtafstand bedraagt 30 meter, veelal voor het aspect geluid. In voorliggend geval bedraagt de afstand tussen het plangebied en de dichtstbijzijnde bestemmingsvlak ten behoeve van maatschappelijke functies minimaal 60 meter. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand en is ter plaatse van de woningen derhalve een goed woon- en leefklimaat te verwachten

4.5.3 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan beschreven ontwikkeling.

4.6 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

Natuurbank Overijssel heeft in voorliggend geval ter plaatse een Quickscan Natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Hierna zijn enkele onderdelen uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 4 van deze toelichting.

4.6.1 Gebiedsbescherming
4.6.1.1 Natura 2000-gebieden

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EL&I.

Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het gebied Wierdenseveld, gelegen op een afstand van circa 9,1 kilometer. Gezien de afstand tot dit Natura 2000-gebied, de invulling van het tussenliggende gebied met diverse stedelijke functies en infrastructuur en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt gesteld dat er geen aantasting plaatsvindt van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.

4.6.1.2 Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisies) uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied is niet gelegen binnen de concreet begrensde EHS. De EHS is gelegen op een afstand van circa 2,9 kilometer. Gezien de afstand van het plangebied tot de EHS, de invulling van het tussenliggende gebied en de aard en omvang van de ingreep wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS.

4.6.2 Soortenbescherming

Voor wat betreft de soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied tot een nagenoeg ongeschikte habitat voor de meeste beschermde planten en diersoorten. Het plangebied vormt mogelijk het leefgebied van sommige algemene- en weinig kritische zoogdier-, amfibieënsoorten en vogels. De in het gebied voorkomende zoogdier- en amfibieënsoorten staan vermeld in tabel 1 van de Ff-wet. Voor het verstoren, verwonden en doden van deze soorten geldt een algemene vrijstelling van de verbodsbepalingen zoals opgenomen in de Ff-wet. Mogelijk nestelen er ieder voortplantingsseizoen vogels in de beplanting in het onderzoeksgebied. Daarbij gaat het om vogelsoorten waarvan uitsluitend de bezette nesten beschermd zijn, niet de oude nesten of de nestplaats. Voor het verstoren/vernielen van bezette vogelnesten kan geen ontheffing verkregen worden van de verbodsbepalingen uit de Ff-wet. De beplanting dient buiten de voortplantingsperiode van vogels gerooid te worden. Door de voorgenomen activiteit worden beschermde soorten buiten het onderzoeksgebied niet negatief beïnvloed. Er is geen nader onderzoek vereist en er hoeft geen ontheffing ex. art. 75C van de Ff-wet aangevraagd te worden.

Overigens wordt benadrukt dat ten alle tijden rekening dient te worden gehouden met de in artikel 2 van de Flora- en faunawet opgenomen zorgplichtbepaling.

4.6.3 Conclusie

Nader onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet wordt niet noodzakelijk geacht. Er is tevens geen sprake van negatieve effecten op Natura 2000-gebieden of de EHS.

4.7 Archeologie & cultuurhistorie

In deze paragraaf wordt aan de hand van inventarisaties ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied.

4.7.1 Archeologische waarden
4.7.1.1 Algemeen

Op grond van de Monumentenwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Monumentenwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.7.1.2 Beoordeling

Het voornemen is getoetst aan de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart. Een uitsnede van de kaart is opgenomen in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00026-BP31_0018.png"

Afbeelding 4.2: Gemeentelijke archeologische verwachtingskaart (Bron: Gemeente Almelo)

Op de archeologische verwachtingskaart ligt het plangebied in een zone met een lage archeologische verwachtingswaarde. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is in gebieden met een lage archeologische waarde enkel noodzakelijk bij bodemingrepen dieper dan 40 centimeter onder het maaiveld en met een oppervlakte groter dan 10 hectare. In voorliggend geval is de oppervlakte aan bodemingrepen fors kleiner dan 10 hectare. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

4.7.2 Cultuurhistorie
4.7.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a) opgenomen dat een ruimtelijk plan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

4.7.2.2 Beoordeling

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart, binnen het plangebied zelf geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten. In de directe nabijheid van het plangebied zijn diverse monumenten aanwezig, waaronder Huize Almelo. Voorgenomen ontwikkeling zorgt, door het slopen van ontsierende bebouwing en realiseren van een tweetal in het gebied passende woningen, voor een aanzienlijke versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Er komen geen zichtlijnen te vervallen en er worden geen andere werkzaamheden verricht die leiden tot aantasting van de cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderliggend plan.

4.7.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

4.8 Besluit milieueffectrapportage

4.8.1 Algemeen

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk is;
  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het plan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
  • Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het plan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.


In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
4.8.2 Beoordeling

Artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 9,2 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in relatie tot de ruime afstand tot Natura 2000-gebied wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.


Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Dit bestemmingsplan voorziet in principe in een directe eindbestemming 'Wonen' voor wat betreft de binnen het plangebied geplande ontwikkeling en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Indien de mogelijkheden van dit plan worden vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat er dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Daarnaast blijkt uit dit hoofdstuk en het volgende hoofdstuk dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

4.8.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.9 Fysieke veiligheid

4.9.1 Algemeen

Het aspect fysieke veiligheid beoogt het beschermen van mens, dier en milieu tegen (de gevolgen van) ongevallen en rampen. Ondanks de gerealiseerde veiligheidsmaatregelen en -voorzieningen blijft er een restrisico waarbinnen incidenten plaats kunnen vinden.

Bij nieuwe of bij het actualiseren van bestaande bestemmingsplannen toetst de gemeente Almelo de fysieke veiligheidsaspecten van de ruimtelijke ontwikkeling aan landelijke, regionale en gemeentelijke richtlijnen en/of regelgeving.

De handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid van het NVBR van september 2003 geldt daarbij als uitgangspunt. Dit betreft de volgende onderdelen:

  • 1. bereikbaarheid;
  • 2. opkomsttijd;
  • 3. bluswatervoorziening;
  • 4. zelfredzaamheid;
  • 5. sirenedekking;
  • 6. samenhang veiligheidsketen.
4.9.2 Beoordeling
4.9.2.1 Bereikbaarheid

De bereikbaarheid van de brandweer bij branden en ongevallen heeft invloed op de effectiviteit van het brandweerwerk en daarmee op de veiligheid van de burgers. Het uitgangspunt is dat een gebied via minimaal twee ontsluitingswegen toegankelijk is. Ook dienen de wegen voldoende capaciteit te hebben om de populatie uit het gebied te kunnen evacueren en om hulpverleningsdiensten het gebied in te laten rijden. De wegen dienen tevens bestand te zijn tegen de gewichten van de brandweervoertuigen.

De inrichting van de ruimte kan de bestrijding van een incident beïnvloeden. De inrichting van de openbare ruimte moet voldoen aan de gemeentelijke bouwverordening. Verder staan er in de handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid van het NVBR (september 2003) richtlijnen beschreven. Daarbij gaat het tevens om de opstelmogelijkheden om in de belaste omgeving het materiaal op te stellen. Artikel 2.5.3 van de bouwverordening en de richtlijn Bluswatervoorziening en bereikbaarheid geldt daarbij als uitgangspunt. Als de afstand niet voldoet aan de richtlijn en bouwverordening, dan dienen er opstelplekken gerealiseerd te worden.

Het plangebied is vanuit verschillende richtingen goed te bereiken. Er wordt op dit punt dan ook voldaan aan de handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid.

4.9.2.2 Opkomsttijd

De opkomsttijd is de optelsom van de verwerkingstijd van de melding, de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd is daarbij de tijd tussen het alarmeren van de brandweer door de meldkamer en het tijdstip dat het voertuig de kazerne verlaat. De aanrijdtijd is de tijd die het eerste voertuig nodig heeft om van de kazerne naar het plaats incident te gaan. De opkomsttijd van de brandweer wordt als een belangrijk kwaliteitskenmerk van de brandweer beschouwd.

In het Besluit Veiligheidsregio's (BVR) zijn de opkomsttijden voor de brandweer vastgelegd. Voor de eerste basisbrandweereenheid gelden vier verschillende normtijden, 5, 6, 8 en 10 minuten, waar volgens het besluit gemotiveerd van afgeweken kan worden. Deze normen zijn gedifferentieerd naar verschillende gebruiksfuncties uit het Bouwbesluit. De Wet op de Veiligheidsregio's biedt de mogelijkheid om gemotiveerd van deze tijden af te wijken. In de onderstaande tabel staat beschreven wat dit betekent:

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00026-BP31_0019.png"

Om te bepalen of de brandweer binnen de norm ter plaatse kan zijn, is er onderscheid gemaakt tussen de dagsituatie en de avond, nacht en weekenden. Dit onderscheid wordt gemaakt omdat in Almelo gedurende kantooruren (dagsituatie) vanaf de kazerne in het Centrum(AMC) wordt uitgerukt en buiten kantooruren vanaf de posten Noord (AMN) en Zuid (AMZ). Tevens wordt er rekening gehouden met de opkomsttijd van de buurgemeenten.

Voor 'overige woningen' geldt een opkomsttijd van 8 minuten. Uit berekeningen blijkt dat de brandweer in theorie binnen deze norm ter plaatse kan zijn.

4.9.2.3 Bluswatervoorziening

De handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid van de Nederlandse Vereniging van Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) van september 2003 geeft aan dat binnen 40 meter van een brandweertoegang een brandkraan moet liggen die 30 m3/per uur levert. De bluswatervoorziening dient eventueel geoptimaliseerd te worden middels een eventuele extra brandkraan.

Tijdens de beoordeling van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt beoordeeld of een brandweerkraan dient te worden geplaatst.

4.9.2.4 Zelfredzaamheid

Voor de bestrijdbaarheid van een incident zijn onder andere de bereikbaarheid voor hulpdiensten, de opkomsttijd en de bluswatervoorziening van belang. Daarnaast speelt de zelfredzaamheid van burgers een rol. Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. Dit kan door schuilen en indien nog mogelijk vluchten uit het bedreigde gebied. Ruimtelijke inrichting kan op verschillende manieren inspelen op de zelfredzaamheid.

Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van een tweetal vrijstaande woningen. De bewoners zullen over het algemeen zelfdredzaam zijn. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om het plangebied in verschillende richtingen te ontvluchten.

4.9.2.5 Sirenedekking

De Regionale Brandweer Twente heeft de taak zich voor te bereiden op de coördinatie bij de bestrijding van rampen en zware ongevallen en het waarschuwen van de bevolking middels het sirenenet. De sirenes worden eens per maand op een vast moment in heel Nederland luid getest, om te controleren of de apparatuur werkt en om het signaal bij burgers bekend te maken, zodat de sirene in geval van een ramp wordt herkend.

Het plangebied valt binnen het dekkingsgebied van sirenes.

4.9.2.6 Samenhang veiligheidsketen

De hoofdtaken van de brandweer zijn onderverdeeld in schakels uit de veiligheidsketen. De schakels zijn:

  • Pro-actie: De schakel pro-actie gaat onder andere over de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid.
  • Preventie: Voor het aspect preventie geldt dat rekening moet worden gehouden met de bestaande wet- en regelgeving.
  • Preparatie: Voor hulpdienstrelevante objecten is het wenselijk om deze op te nemen in de planvorming van de brandweer, zoals een bereikbaarheidskaart of een aanvalsplan.
  • Repressie: Vanuit de repressieve dienst wordt ter plaatse bepaald hoe er wordt ingezet.


Nazorg: De taak nazorg heeft geen consequenties voor de ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Vigerend beleid

5.1.1 Rijksbeleid

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welke beleid het Rijk in de periode 2009-2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstroming, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan zal het beleid uit de Vierde Nota Waterhuishouding voortzetten. Het beleidsdoel is het realiseren of in stand houden van duurzame en klimaatbestendige watersystemen. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet, die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

5.1.2 Provinciaal beleid

De Omgevingsvisie Overijssel bevat het provinciale waterbeleid en is daarmee ook het Regionaal Waterplan op basis van de nieuwe Waterwet. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied. Deze ambities zijn verankerd in de ontwikkelingsperspectieven zoals opgenomen in de omgevingsvisie.

5.1.3 Beleid waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Reest en Wieden, Vechtstromen, Groot Salland en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.

De waterschappen Regge & Dinkel en Velt & Vecht zijn op 1 januari 2014 gefuseerd. Op dit moment heeft waterschap Vechtstromen nog geen eigen waterbeheerplan daarom wordt ingegaan op het beleid van het voormalige waterschap Regge & Dinkel.

Waterschap Regge & Dinkel heeft een waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2010-2015. Dit plan gaat over het waterbeheer in de hele stroomgebieden van de waterschappen en het omvatten alle watertaken van de waterschappen: waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.

Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse verontreinigingen).

De twee belangrijkste onderdelen van het waterplan worden gevormd door:

  • het tekort aan waterberging in het landelijk gebied;
  • de inpassing van inrichtingsmaatregelen binnen de maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water.

5.1.4 Gemeentelijk beleid
5.1.4.1 Waterplan Almelo

De gidsprincipes voor het waterplan en de visie zijn gebaseerd op principes uit de Vierde Nota waterhuishouding en de aanbevelingen van de Commissie Waterbeheer 21-ste eeuw, waarbij aanpak van de bron prevaleert boven “end-of-pipe”-maatregelen en de afwenteling van lokale problemen op (boven)regionale systemen zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het vasthouden van water verdient de voorkeur. Wanneer dit niet meer mogelijk is, wordt zoveel mogelijk water geborgen. Daarbij speelt de waterkwaliteit een belangrijke rol. Water van verschillende kwaliteit wordt zoveel mogelijk gescheiden. Wanneer ook berging niet meer mogelijk is, wordt het water ten slotte afgevoerd. In stedelijke in- of uitbreidingsgebieden dient zoveel mogelijk verhard oppervlak niet aangesloten te worden op de riolering. Een duurzame inrichting van het terrein moet zorgen voor het bewaken van de kwaliteit. Kortom, problemen met waterkwaliteit en -kwantiteit mogen niet worden afgewenteld en de ontwikkelingen mogen geen negatieve beïnvloeding van waterkwaliteit en -kwantiteit met zich meebrengen. Bij nieuwbouw dient grondwaterneutraal gebouwd te worden.

5.1.4.2 Grondwaterplan 2010-2015

De gemeentelijke doelstellingen op gebied van grondwater staan in deel B van het Grondwaterplan 2010-2015. Relevante doelstellingen zijn:

  • De gemeente Almelo streeft een grondwaterstand na, welke geen structurele overlast veroorzaakt bij bewoners en bedrijven.
  • Bij oplossingen/maatregelen voor bestaand en nieuw stedelijk gebied geld de volgende voorkeursvolgorde:
      • Ophogen van maaiveld.
      • Het aanleggen van oppervlaktewater.
      • Het aanleggen van grondwatertechnische maatregelen.
  • Bij nieuwbouw is in het beginsel het aanleggen van grondwatertechnische maatregelen niet toegestaan.
  • Voor de ontwatering gelden de volgende criteria:
      • Wegen minimaal 0,70 m boven de GHG.
      • Openbaar groen minimaal 0,50 m boven de GHG.
      • Vloerpeilen minimaal 0,90 m boven de GHG.
5.1.4.3 Verbreed gemeentelijke rioleringsplan 2011-2015

De gemeentelijke doelstellingen op gebied van afvalwater, hemelwater en grondwater staan in het verbreed Gemeentelijke Rioleringsplan (vGRP) 2011-2015. Met dit vGRP geeft de gemeente Almelo invulling aan een duurzame inzameling en verwerking van afvalwater, hemelwater en overtollig grondwater en een duurzaam beheer van het gemeentelijk rioolstelsel. Riolering draagt namelijk bij aan de Volksgezondheid, de kwaliteit van de leefomgeving en beschermt de bodem, het grond- en oppervlaktewater. De aanleg en het beheer van riolering zorgt dat verontreinigd afvalwater uit de directe leefomgeving wordt verwijderd en voorkomt de directe ongezuiverde lozing van afvalwater op bodem- of oppervlaktewater. Daarnaast zorgt riolering voor de ontwatering van de bebouwde omgeving door naast het afvalwater van huishoudens en bedrijven ook het overtollige regenwater van daken, pleinen, wegen e.d. en het overtollige grondwater apart in te zamelen en af te voeren.

Afvalwaterzorgplicht:

De afvalwaterzorgplicht is grotendeels een voortzetting van het beleid zoals dat vroeger gold. Voor de afvalwaterzorgplicht streeft de gemeente Almelo in haar gebied een duurzame en doelmatige inzameling en transport van afvalwater na tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Nieuwe aspecten die in dit vGRP aan de orde komen zijn:

  • Onderzoek en stimuleringsbijdragen in verband met alternatieve sanitatieconcepten, waarbij wordt bekeken of afvalwater op een andere duurzamere wijze kan worden ingezameld en getransporteerd dan in het verledengebruikelijk, bijvoorbeeld via een lokale zuivering of het scheiden van verschillende afvalwaterstromen.
  • Inhalen van de achterstand die is opgelopen bij het onderhouden van kolken via een kolkenproject.
  • Het beheer en onderhoud van de riolering wordt verder versterkt. De afgelopen jaren is daar al een goede aanzet voor gemaakt.

Hemelwaterzorgplicht:

De taakopvatting voor de hemelwaterzorgplicht komt overeen met de taakopvatting voor de afvalwaterzorgplicht, echter de gemeentelijke beleidsvrijheid is bij de hemelwaterzorgplicht beduidend groter dan bij de afvalwaterzorgplicht. Voor de hemelwaterzorgplicht streeft de gemeente Almelo in haar gebied een duurzame en doelmatige inzameling en afvoer van hemelwater na voor zover burgers en bedrijven zich daar redelijkerwijs niet van kunnen ontdoen tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

De belangrijkste aandachtspunten in het gemeentelijk hemelwaterbeleid zijn:

  • Actief benutten van kansen om hemelwater van afvalwater te ontvlechten bij onder andere uitbreidingen, inbreidingen, wijkrenovatieprojecten, vervangingsprojecten en wegenprojecten mede in relatie tot lange termijn doelstellingen in het waterplan.
  • Onderzoeksinspanning om de hemelwaterzorgplicht verder te onderbouwen.
  • Stimulering van het toepassen van zogenaamde vegetatiedaken. Vegetatiedaken worden onder meer ingezet om de toenemende piekafvoeren van hemelwater vanuit stedelijk gebied tegen te gaan (circa 60% van de neerslag wordt op vegetatiedaken vastgehouden). Vegetatiedaken kunnen verder een rol spelen in het behalen van duurzaamheidsdoelstellingen (energiebesparing en leefbaarheid).

5.2 Waterparagraaf

5.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.2.2 Watertoetsproces

De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets van toepassing is. De hierbij behorende 'standaard waterparagraaf' is opgenomen in bijlage 5 bij deze toelichting.

De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van het slopen van de bestaande bebouwing, verwijderen van de bestaande verharding, het realiseren van een tweetal vrijstaande woningen en tot slot het landschappelijk inpassen van het geheel. Hierna zal een beschrijving van het plan worden gegeven, waarbij wordt ingegaan op de inrichting van het plan, de van toepassing zijnde welstandscriteria en de aspecten verkeer en parkeren.

6.1 Gewenste inrichting

Gezien het feit dat het een inbreidingslocatie betreft, is het van belang dat bij het realiseren van twee woningen wordt aangesloten bij de kenmerken van het gebied (Huize Almelo) alsmede de omliggende bebouwing. Dit houdt in dat rekening moet worden gehouden met de massa en schaal van gebouwen in de directe omgeving. In afbeelding 6.1 is de voorlopige inrichtingstekening opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00026-BP31_0020.png"

Afbeelding 6.1: Voorlopige inrichtingstekening van het plangebied

De woningen worden uitgevoerd in de vorm van vrijstaande woningen met vrijstaande bijgebouwen. De nieuwe woningen zijn georiënteerd op de Gravenallee. Dit vanwege het feit vanuit stedenbouwkundig en milieutechnisch (wegverkeerslawaai) oogpunt het niet wenselijk is om de woningen te situeren aan de Sluiskade Zuidzijde. De bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de woningen in dit bestemmingsplan zijn afgestemd aan die van omliggende woningen (woningen met een forsere bouwmassa). De nieuwe woningen in het plangebied gaan zich qua maat, vorm en architectuur goed voegen in de omgeving.

Naast het realiseren van de twee woningen zal het geheel ingepast worden met nieuwe landschappelijke elementen (hagen, bomen, struiken en dergelijke). Daarnaast wordt er een voetpad aangelegd, aan de westzijde van het plangebied, tussen het Kerkepad en de Gravenallee.

Een deel van het plangebied is momenteel ingericht als siertuin bij de woning gesitueerd aan de Sluiskade Zuidzijde 189. Deze gronden zijn op dit moment nog bestemd ten behoeve van het tuincentrum. Ter plaatse vinden geen fysieke ontwikkelingen plaats, maar zullen in dit bestemmingsplan wel worden bestemd conform het huidige gebruik (erf bij een woning).

6.2 Welstandscriteria

Op basis van de welstandsnota gemeente Almelo valt het plangebied binnen deelgebied 19: Landgoederen, buitenplaatsen en (sport)parken. Hierna zijn de geldende welstandscriteria opgenomen waaraan de nieuwe woningen en bijbehorende bebouwing moeten voldoen.

Situering van de bebouwing

  • Park en bebouwing moeten alzijdig een eenheid en een compositie van ruimten en zichten vormen.
  • Er moet in het park naar verhouding veel meer onbebouwde dan bebouwde ruimte zijn.
  • Nieuwe bebouwing mag de ruimtelijke opzet van het park niet verstoren.


Hoofdvorm van de bebouwing

  • Alle gebouwen moeten voldoen aan de hoogste architectonische kwaliteit.
  • De gebouwen moeten een ensemble vormen van hoofd- en bijgebouwen.
  • De gebouwen moeten onderling een ruimtelijke relatie hebben, die het gevolg is van compositie, positie en oriëntatie.
  • De gebouwen moeten een ‘familie’ vormen door overeenkomst in bouwstijl, kleur en materiaalgebruik.
  • Nieuwe gebouwen mogen het hoofdgebouw niet overstemmen.
  • Aan- en uitbouwen, opbouwen, bijgebouwen en overkappingen moeten ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw.
  • Aan- en uitbouwen, opbouwen, bijgebouwen en overkappingen moeten binnen de bestaande maatverhoudingen passen.

Gevelaanzicht

  • Alle gevels moeten een goede architectuur hebben en een positieve rol spelen in het landschapsbeeld.
  • Gevels mogen niet blind of geblindeerd zijn.
  • Aan- en uitbouwen, opbouwen, bijgebouwen en overkappingen moeten architectonisch deel uitmaken van de bestaande compositie en zijn afgestemd op het hoofdgebouw.
  • Kozijn- en gevelwijzigingen moeten binnen de bestaande architectuur en maatverhoudingen passen en de totale architectuur verrijken of in stand houden.


Materiaalgebruik, kleurkeuze en detaillering

  • Gebouwen moeten een ‘familie’ vormen door harmonie in materialen en kleuren.
  • Materialen moeten van duurzame kwaliteit zijn en de detaillering moet zeer zorgvuldig zijn.


Bijzonderheden

  • Erfscheidingen moeten van hoge esthetische kwaliteit zijn en bij voorkeur een landelijke uitstraling hebben.
  • Erfscheidingen mogen geen negatieve invloed hebben op de relatie tussen gebouw en landschap.


Aanbeveling

  • Omdat op een landgoed de onbebouwde ruimte een minstens even grote rol speelt als de bebouwde ruimte, krijgt het park dezelfde zorg een aandacht als de bebouwing.

6.3 Verkeer en parkeren

6.3.1 Verkeer

De woningen worden ontsloten op de Gravenallee. Hier geldt een 30-kilometer regime. Het is vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid niet wenselijk om voor beide woningen een aparte in- en uitrit te realiseren. Daarom is er gekozen voor een centrale in- en uitrit op de Gravenallee. Gelet op de functie en capaciteit van de Gravenallee en het feit dat er sprake zal zijn van een afname van het aantal verkeersbewegingen (detailhandelsvestiging komt te vervallen), is er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaar tegen de ontwikkeling.

6.3.2 Parkeren

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. De parkeerbehoefte is bepaald aan de hand van de 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (publicatie 317) van het CROW. Op basis van de omgevingsadressendichtheid valt Almelo onder de 'sterk verstedelijkte gemeente'. Gezien de locatie kan uit worden gegaan van 'rest bebouwde kom'.

Voor koopwoningen (vrijstaand) geldt een gemiddelde parkeernorm van 1,8 parkeerplaats per woning. In voorliggend geval wordt er een centrale parkeervoorziening aangelegd met 5 parkeerplaatsen. Hiermee worden er voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd om te voorzien in de verwachte parkeerbehoefte.

Geconcludeerd wordt dat het aspect parkeren geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.

7.1 Inleiding

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

7.2 Juridische systematiek

In dit plan wordt uitgegaan van positieve bestemmingen, waarbij de ontwikkeling van nieuwbouw of verbouw mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend. De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend wanneer het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Ook moet het gebruik van het gebouw of de gronden mogelijk zijn volgens de planregels en de verbeelding.

Planregels

De planregels zijn ondergebracht in een viertal hoofdstukken:

  • Inleidende regels: bevat een aantal bepalingen die van belang zijn voor een juiste interpretatie en toepassing van de planregels in de overige hoofdstukken;
  • Bestemmingsregels: bevat de regels omtrent de diverse bestemmingen waarin bouw- en gebruiks(on)mogelijkheden zijn opgenomen;
  • Algemene regels: bevat algemeen geldende regels met betrekking tot gebruik en afwijkingen;
  • Overgangs- en slotregels: bevat overgangsregels en de titel van het plan.

De hoofdstukindeling van de regels ziet er als volgt uit:

Hoofdstuk 1: "Inleidende regels", bevat de volgende artikelen:

  • Begrippen;
  • Wijze van meten.

Hoofdstuk 2: "Bestemmingsregels", bevat de bestemmingen, die per artikel (indien van toepassing) het volgende stramien hebben:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 3: "Algemene regels", bevat de volgende artikelen:

  • Antidubbeltelregel;
  • Algemene gebruiksregels;
  • Algemene aanduidingsregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Algemene procedureregels.

Hoofdstuk 4: "Overgangs- en slotregels", bevat de volgende artikelen:

  • Overgangsrecht;
  • Slotregel.

De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In deze bestemmingsomschrijving worden limitatief de functies genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan. De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van de grond en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. De afwijkingsregels en nadere eisen geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om onder voorwaarden bij een omgevingsvergunning af te wijken van een specifieke regel.

Verbeelding

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Een aantal elementen op de verbeelding heeft juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de analoge verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van die verbeelding, zoals kadastrale lijnen, topografische symbolen en huisnummers.

Flexibiliteit binnen het bestemmingsplan

Binnen het bestemmingsplan zijn de volgende instrumenten aanwezig ten behoeve van de benodigde flexibiliteit:

  • een omgevingsvergunning om af te wijken van specifieke regels. Het gaat hier om geringe afwijkingen van het bestemmingsplan. Deze afwijkingsmogelijkheid biedt voor burgemeester en wethouders de mogelijkheid een afweging te maken van de noodzaak ten opzichte van het stedenbouwkundig en/of milieuhygiënisch belang;
  • nadere eisen: ten aanzien van enkele in de regels genoemde bouwmogelijkheden zijn burgemeester en wethouders bevoegd tot het stellen van nadere eisen inzake de situering van gebouwen, de profilering van wegen, het aantal parkeerplaatsen en afstanden van gebouwen ten opzichte van elkaar en de openbare ruimte.

Of en onder welke voorwaarden van deze mogelijkheden gebruik kan worden gemaakt, staat in het bestemmingsplan omschreven.

7.3 Beschrijving per bestemming

7.3.1 Bestemmingsregels

Het bestemmingsplan kent verschillende bestemmingen, te weten Groen, Tuin - 1, Wonen en Waarde - Waardevolle bomen.

Hierna volgt een korte beschrijving van deze bestemmingen.

Groen

Aan de structurele groenvoorzieningen is de bestemming Groen toegekend. Groenvoorzieningen, tuinen, fiets- en voetpaden, sport- en speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen zijn binnen deze bestemming toegestaan. Bebouwing is enkel toegestaan ten behoeve van nutsvoorzieningen. De maximale inhoudsmaat van een gebouw voor nutsdoeleinden is 36 m³ toegestaan. Daarnaast zijn regels opgenomen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Tuin - 1

Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de siertuin behorend bij de woning aan de Sluiskade Zuidzijde 189. Binnen deze bestemming zijn geen bouwmogelijkheden anders dan de realisatie van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het betreft hier voornamelijk erfafscheidingen.

 Wonen

Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van het erf behorend bij de woning aan de Sluiskade Zuidzijde 189. Binnen deze bestemming zijn, overeenkomstig het bestemmingsplan Centrum Oost, bouwmogelijkheden opgenomen voor zowel bijbehorende bouwwerken als bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Wonen - Stadsrand 2

Gelet op de ontwikkeling, het realiseren van een tweetal vrijstaande woningen, is conform de gemeentelijke systematiek de bestemming Wonen - Stadsrand 2 toegekend.

De hoofdbebouwing mag enkel opgericht worden binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. In de regels en verbeelding zijn vervolgens bepalingen opgenomen onder meer ten aanzien van de maximale bouwhoogten en de maximale inhoud. Ook zijn bepalingen opgenomen voor het maximaal toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken.

De grootte van het perceel bepaald het toegestane aantal m2 aan bijbehorende bouwwerken. De volgende regel is van toepassing;

De gezamenlijke oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken bedraagt per woning maximaal 150 m².

Binnen de woonbestemming is bij recht een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit toegestaan. Het betreft hier een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Hier zijn echter wel regels aan verbonden. Deze regels zijn gericht op het voorkomen van hinder en overlast van deze activiteiten.

Waarde - Waardevolle bomen

In het plangebied komen bomen voor die vanwege hun ligging en verschijning op de verbeelding als waardevol zijn aangeduid. Deze waardevolle bomen zijn gelegen op gronden die in eigendom zijn van de gemeente. Er zijn beperkingen voor het bouwen en het uitvoeren van bepaalde werken. Daarnaast zijn er enkele afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

7.3.2 Overige regels

Inleidende regels / begrippen

Dit artikel bevat de definities van begrippen die in dit bestemmingsplan worden gebruikt. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. De begripsbepalingen zijn op alfabetische volgorde weergegeven.

Inleidende regels / wijze van meten

In dit artikel is geregeld op welke manier moet worden gemeten.

Anti-dubbeltelregel

Door middel van dit artikel wordt voorkomen dat grond, die betrokken is geweest bij het toestaan van een bouwplan, bij de beoordeling van een later bouwplan wederom betrokken is.

Algemene gebruiksregels

Voor de redactie van de gebruiksregel is een algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de doeleindenomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel zijn een aantal voorwaarden opgenomen die het mogelijk maken het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad. Ook kleine afwijkingen (tot 10%) van de in de regels opgenomen maten kunnen op grond van dit artikel mogelijk worden gemaakt. Tevens kunnen krachtens dit artikel kleine bouwwerken ten dienste van nutsbedrijven worden toegestaan. Ook de realisatie van erkers bij woningen wordt middels deze bepaling mogelijk gemaakt, alsmede het wijzigen van gebruik van gebouwen (al dan niet bij woningen) ten behoeve van kinderopvang.

Algemene procedureregels

Hierin zijn de procedurebepalingen opgenomen ten aanzien van het stellen van nadere eisen.

Overgangsrecht

In dit artikel wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen, ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de regels die in het bestemmingsplan van kracht zijn.

Slotregel

Dit wordt ook wel de citeerbepaling genoemd. Hierin wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan genoemd is.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten beperken zich tot de ambtelijke kosten welke verbonden zijn aan het voeren van de planologisch procedure en worden verhaald middels de legesverordening. Eventuele planschade wordt afgewenteld middels een planschadeovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a geen exploitatieplan nodig.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak en Zienswijze

9.1 Vooroverleg

9.1.1 Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg naar de provincie toegezonden. De provincie is akkoord met de voorgenomen ontwikkeling.

9.1.3 Waterschap Vechtstromen

De watertoets heeft plaats gevonden op de website www.dewatertoets.nl. Deze toets resulteerde in een positief wateradvies van het waterschap Vechtstromen. Derhalve wordt verwezen naar de watertoetsprocedure opgenomen in subparagraaf 5.2.2.

9.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid.

In voorliggend geval wordt er, gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heef voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.