direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Muldersweg_Entersestraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0141.00023-BP31

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op een herontwikkeling van gronden aan de Muldersweg/Entersestraat 45 te Bornerbroek.

Ter plaatse van het perceel Entersestraat 45 zijn drie woningen gevestigd (nrs. 45, 45a en 45b). Eén woning valt onder het overgangsrecht. Alle woningen zijn bouwkundig gezien in slechte staat en doen afbreuk aan de stedenbouwkundige/ruimtelijke kwaliteit bij deze entree van Bornerbroek. Groot onderhoud is noodzakelijk, maar nieuwbouw levert een betere kwaliteit op. Zowel op het gebied van bouwtechnische eisen als op het gebied van het wonen. Met nieuwbouw kan voldaan worden aan de huidige eisen die aan nieuwbouwwoningen worden gesteld.

De wens om drie vervangende vrijstaande woningen te bouwen is aan de gemeente Almelo voorgelegd. De gemeente heeft, mede na overleg met de provincie Overijssel, te kennen gegeven dat zij akkoord gaat met het ontwikkelingsplan. Vanuit de provincie Overijssel is daarbij aangegeven dat aandacht dient te worden besteed aan een extra (financiële) kwaliteitsimpuls in de (directe) omgeving.

Twee woningen zijn buiten het bouwvlak gesitueerd waardoor op grond van het huidige bestemmingsplan geen medewerking kan worden verleend. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet derhalve in de bouw van drie vrijstaande woningen.

1.2 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan Muldersweg_Entersestraat bestaat uit de volgende stukken:

  • a. verbeelding;
  • b. regels;
  • c. bijlagen bij de regels;
    • 1. beplantingsplan;
  • d. toelichting;
  • e. bijlagen bij de toelichting:
    • 1. beplantingsplan;
    • 2. akoestisch onderzoek;
    • 3. verkennend en aanvullend bodemonderzoek;
    • 4. quickscan flora en fauna;
    • 5. watertoets.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In de regels zijn voorschriften opgenomen die noodzakelijk worden geacht voor een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting vergezelt het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven.

1.3 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt ten westen van Bornerbroek op de rand met het landelijk gebied. In figuur 1.1 is de ligging van het betreffende perceel weergegeven (rood omcirkeld).

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00023-BP31_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging perceel Entersestraat 45 te Bornerbroek (bron: Google Maps)

De Entersestraat is de doorgaande verbinding tussen Bornerbroek en Enter

1.4 Huidige planologische situatie

Het plangebied is binnen twee bestemmingsplannen gelegen: deels binnen het bestemmingsplan ‘Zuid Bornerbroek’ (zie figuur 1.2) en deels binnen het bestemmingsplan Buitengebied (figuur 1.3).

Bestemmingsplan 'Zuid Bornerbroek'

Het bestemmingsplan 'Bornerbroek, gemeente Almelo' is in 2008 door de gemeenteraad van Almelo vastgesteld. De gronden binnen het plangebied hebben de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' (zie figuur 1.2). Binnen het daarvoor aangegeven bouwvlak zijn 2 woningen toegelaten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00023-BP31_0002.png"

Figuur 1.2: Fragment bestemmingsplan 'Bornerbroek, gemeente Almelo' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn maximaal twee woningen binnen het daarvoor aangegeven bouwvlak toegestaan met de daarbij behorende bijgebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van de bestemming, tuinen, infiltratie, berging en afvoer van hemelwater en andere bijbehorende voorzieningen.

De bouw- en goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 9 en 4 m. De aanduiding 2 bepaald dat maximaal twee woningen aaneen gebouwd mogen worden.

Gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor tuin, met de daarbij behorende andere bouwwerken, infiltratie, berging en afvoer van hemelwater, groenvoorzieningen, tuinafscheidingen en overige bijbehorende voorzieningen.

Op deze gronden mogen alleen andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

Feitelijk zijn er drie woningen aanwezig, waarvan één woning onder de bepalingen van het overgangsrecht valt.

Bestemmingsplan 'Buitengebied Almelo'

Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Almelo vastgesteld op 29 maart 2011 en is voor het in dit plan bedoelde gebied op 26 november 2012 onherroepelijk geworden. In figuur 1.3 is een fragment van dat plan opgenomen, waarbij de huidige bebouwing aan de Entersestraat 45 is omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00023-BP31_0003.png"

Figuur 1.3: Fragment bestemmingsplan 'Buitengebied Almelo' (bron: ruimtelijkeplannnen.nl)

De gronden die ten zuiden van de bestemming 'Tuin' uit het bestemmingsplan 'Bornerbroek, gemeente Almelo' liggen, hebben ingevolge het bestemmingsplan voor het buitengebied de bestemming 'Agrarisch' met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting'. Gronden met de agrarische bestemming zijn bedoeld voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Vanwege het ontbreken van een bouwvlak ter plaatse, zijn geen gebouwen toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn wel mogelijk met een maximale hoogte van 3 m.

Vanwege de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting' gelden aanvullende regels. Deze regels dienen ter bescherming van eventuele archeologische relicten. Op deze gronden mag niet worden gebouwd, tenzij:

  • door middel van een archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn;
  • wanneer de nieuw te bebouwen oppervlak kleiner is dan 250 m² of minder diep steekt dan 0,50 m ten opzichte van het ter plaatste aanwezige maaiveld.

Uit het vorenstaande volgt dat de bouw van drie nieuwe woningen niet mogelijk is op basis van de geldende bestemmingsplannen. In het voorliggende bestemmingsplan wordt gemotiveerd aangegeven dat de bouw van drie woningen ruimtelijk en stedenbouwkundig aanvaardbaar is.

1.5 Opzet van de toelichting

De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 Inleiding. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de onderdelen waaruit dit bestemmingsplan bestaat, de ligging en begrenzing van het plangebied en de huidige bestemmingsplannen die nu gelden. Hieruit blijkt het kader waarbinnen dit bestemmingsplan is opgesteld. Hoofdstuk 2 Huidige en toekomstige situatie, waarin de huidige en nieuwe situatie van het plangebied wordt beschreven (functionele, stedenbouwkundige en verkeersstructuur). Dit wordt aangevuld met het beleid dat, voor zover van toepassing, voor (onder andere) Bornerbroek al is opgesteld (Hoofdstuk 3 Beleid) In Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten wordt de milieusituatie, inclusief het aspect fysieke veiligheid, besproken, terwijl in Hoofdstuk 5 Waterparagraaf ingegaan wordt op de waterparagraaf.

In Hoofdstuk 6 Planuitgangspunten worden de algemene uitgangspunten voor het bestemmingsplan beschreven en in Hoofdstuk 7 Toelichting op de regels staat hoe deze uitgangspunten zijn vertaald in de juridisch bindende plantekst en verbeelding.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak en Zienswijze

In hoofdstuk 8 staat de financiële verantwoording van het plan en hoofdstuk 9 geeft de wijze van en resultaten over de inspraak weer.

Hoofdstuk 2 Huidige en toekomstige situatie

2.1 Functionele structuur

Het dorp Bornerbroek heeft een lange ontstaansgeschiedenis die begint in de 14e eeuw. Echter, pas in de 20e eeuw is Bornerbroek uitgegroeid van een paar losse huizen tot een dorp. Als gevolg van een gemeentelijke herindeling behoort het dorp sinds 2001 bij de gemeente Almelo.

Bornerbroek is een kerkdorp met een radiale structuur. Vanuit diverse richtingen komen lintbebouwde wegen in het dorp samen. Op het centrale kruispunt waar de meeste wegen bij elkaar komen is de kerk gevestigd. Dit kruispunt is nog steeds het centrum van Bornerbroek. De bebouwing langs de linten kent op dit kruispunt de meeste variatie. Zo zijn hier de grotere gebouwen gelegen waarin ook andere functies dan wonen zijn gevestigd.

Naast de aanwezige lintbebouwing hebben er in de loop der jaren enkele uitbreidingen, met name woningbouw, plaatsgevonden. Deze zijn doorgaans aan de achterzijde van één of meerdere linten gebouwd. In tegenstelling tot de lintbebouwing zijn deze gebieden in de meeste gevallen planmatig van opzet en kennen derhalve een andere karakteristiek.

Aan de noordzijde van de Lange Voort zijn enkele bedrijven gevestigd, grenzend aan het agrarisch gebied. Voor diverse bedrijven is inmiddels een mogelijkheid ontstaan om de bedrijfsbebouwing om te zetten in woningbouw.

Door middel van vier doorgaande wegen, de Entersestraat, Pastoor Ossestaat, Bornsestraat en de Lohuisstraat, is Bornerbroek met de omgeving verbonden. Hiermee zijn de omliggende grotere plaatsen als Almelo, Delden, Rijssen en Borne te bereiken. Maar ook het buitengebied is door middel van deze en andere wegen goed verbonden met Bornerbroek. Het dorp kent daardoor ook een nauwe verbondenheid met het omliggende landelijke gebied. Vele woonpercelen grenzen met de achterzijde aan het buitengebied.

De relatie met het landelijk gebied is ook bij het perceel Entersestraat 45 aanwezig. De betreffende gronden ligging binnen de bebouwde kom van Bornerbroek, maar op de grens met het landelijk gebied In figuur 1.3 is dat goed te zien. De luchtfoto betreft de bebouwde kom van Bornerbroek en de gekleurde delen betreffen het buitengebied of een partiële herziening. Tussen de gronden aan de Entersestraat 45 en Entersestraat 47 liggen agrarische gronden, terwijl op het laatstgenoemde perceel door middel van een rood voor rood constructie vijf nieuwe (burger)woningen gebouwd zijn/kunnen worden.

2.2 Stedenbouwkundige opzet ontwikkelingslocatie

Zoals beschreven is de nieuwe situatie gericht op de bouw van drie nieuwe woningen op en aansluitend op de gronden bij het perceel Entersestraat 45 te Bornerbroek. Het gaat hierbij om grondgebonden woningen. Door de gekozen opzet en inrichting van de gronden wordt een geleidelijke overgang naar het landelijk gebied gerealiseerd. Hierdoor kan ook in een goede afhechting van het dorp worden voorzien. Om een en ander goed ruimtelijk vorm te geven, is er voor gekozen om de bebouwing niet in het huidige lint voort te zetten, maar de vrijstaande woningen naar de Muldersweg te situeren. Ook de nieuwe groene inrichting van de betreffende percelen zal bijdragen aan de nieuwe ruimtelijke kwaliteit en de overgang naar het landelijk gebied. Naast de groene inrichting wordt op basis van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving onder meer ook geïnvesteerrd in een sanering van een bodemverontreiniging, de sloop van ontsierende bebouwing en het mogelijk maken van de Pinksterfeest. Een ander is verwoordt in het KGO-plan Woningbouw Entersestraat 45 Bornerbroek (Bijlage 1).

De nieuwe situatie wordt als een ensemble ontwikkeld. In figuur 2.1 is de nieuwe situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00023-BP31_0004.png"

Figuur 2.1: Nieuwe situatie (bron: Bijkerk C.S.)

Uit de inrichtingsschets kan afgeleid worden dat alle woningen via de Muldersweg op de Entersestraat zullen ontsluiten. De woningen worden in één laag met kap uitgevoerd. In figuur 2.2 zijn sfeerbeelden weergegeven van de nieuwe situatie. Hierin zijn ook sfeerbeelden opgenomen van twee nieuwe woningen.

Naast de drie bouwvlakken voor de hoofdgebouwen zal het plan ook voorzien worden van nieuw groen. Deze groene elementen dienen de landschappelijke inpassing, waardoor er een goede balans ontstaat tussen het rood en het groen en de overgang naar het landelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00023-BP31_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00023-BP31_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00023-BP31_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00023-BP31_0008.png"

Figuur 2.2: Sfeerbeelden nieuwe situatie (bron: Building Design Architectuur)

Een impressie voor de woning op de kavel aan de Entersestraat is nog niet voorhanden.

Evenemententerrein

De agrarische gronden die ten westen van de woningen liggen, kunnen gebruikt worden voor onder andere de Pinksterfeesten. Hoewel dit een echt Bornerbroeks gebeuren is, dient wel rekening gehouden te worden met het woonklimaat van omliggende woningen. In de regels wordt hier aandacht voor gevraagd en op de verbeelding wordt het evenemententerrein aangeduid. Vergunningverlening voor evenementen vindt echter plaats op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).

2.3 Verkeersstructuur

Ontsluitingsstructuur en verkeersregime

De Entersestraat aan de noordzijde en de Lange Voort aan de zuidzijde vormen de belangrijkste ontsluitingswegen in de omgeving van het plangebied. Hoewel de Muldersweg in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Verkeer' heeft, is deze weg voor een groot gedeelte onverhard en niet geschikt voor doorgaand verkeer.

Ook in de nieuwe situatie vormt de Muldersweg geen doorgaande route voor gemotoriseerd verkeer tussen de Entersestraat en de Lange Voort. De Muldersweg behoudt dus de zogenaamde 'knip', die ervoor zorgt dat de bestaande en nieuwe woningen langs de Muldersweg uitsluitend bereikbaar zijn voor bestemmingsverkeer.

De Muldersweg is deels onverhard en wordt begeleid door een rij eiken. Met in achtneming van de aanwezige bomen zal de ontsluiting op de Muldersweg op een passende wijze worden vormgegeven.

Door de nieuwe inrichting van de gronden, ontstaat er meer ruimte voor het (weg)profiel van de Entersestraat. Binnen dat profiel kan de vernieuwing van het hoofdriool gerealiseerd worden. Ook de bomenrij die langs de Entersestraat aanwezig is, kan in de nieuwe situatie doorgetrokken worden. De nieuwe inrichting inclusief de mogelijkheden die hierdoor ontstaan kunnen de entree van Bornerbroek verfraaien en kunnen tevens bijdragen aan het vergroten van de verkeersveiligheid.

Parkeren

In het plan wordt rekening gehouden met twee parkeerplaatsen per vrijstaande woning. In deze norm is ook rekening gehouden met de benodigde parkeerruimte voor bezoekers (0,3 parkeerplek per woning). Gezien de verkeerssituatie ter plaatse dient het parkeren ten behoeve van de woningen volledig op eigen terrein te worden gefaciliteerd. De ruimte hiervoor is ook aanwezig.

 

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Toetsing van het initiatief aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Er is hier sprake van vervangende nieuwbouw. Het feitelijk aantal woningen neemt niet toe. Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijk kleinschalige ontwikkelingen. De ontwikkeling van de beoogde woning/woningen raakt geen rijksbelangen. Derhalve wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

In de SVIR wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.

In en rond het plangebied spelen geen ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang.

3.1.3 Nationaal waterplan

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2005-2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die ook al in de Vierde Nota Waterhuishouding werden genoemd. Deze zijn:

  • het uitvoeren van een knelpuntenonderzoek stedelijk Waterbeheer;
  • het ontwikkelen van een gemeenschappelijke visie van gemeenten en waterbeheerders op het waterbeleid en doorvertaling naar bestemmingsplannen en waterbeheersplannen;
  • een meer op ecologisch, hydrologische aspecten en belevingswaarde gebaseerde planning van de verstedelijking;
  • aandacht voor de waterketen in relatie tot duurzaam bouwen;
  • voortgaan met het opstellen en uitvoeren van gemeentelijke rioleringsplannen, het terugdringen van overstortingen en het verwijderen van vervuilde waterbodems;
  • het bevorderen van waterbesparing en hergebruik van water;
  • het afkoppelen van verhard oppervlak en infiltratie van water in de bodem.

Het beleidsdoel van het Nationaal Waterplan is het realiseren of in stand houden van duurzame en klimaatbestendige watersystemen. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet,die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Bij besluitvorming over de ruimtelijke ontwikkelingen zullen de wateraspecten een zwaarder belang in de afweging krijgen, dan onder het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding het geval was. Dit is noodzakelijk om op de korte en lange termijn te kunnen beschikken over duurzame en klimaatbestendige watersystemen. 

3.1.4 Ladder van duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De 'stappen van de ladder' worden is artikel 3.1.6 lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

Daarbij is van belang om eerst te bepalen of sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder 1 van het Bro (stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen).

De in het plan voorziene ontwikkeling betreft de sloop van drie bestaande woningen en de vervangende bouw van drie nieuwe woningen. Omdat geen sprake is van een grootschalige uitbreiding kan de vervangende nieuwbouw niet aangemerkt worden als een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder van duurzame ontwikkeling is daardoor niet van toepassing.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. Op 3 juli 2013 heeft de Provincie Overijssel de 'actualisatie Omgevingsvisie' vastgesteld. Deze actualisatie is gericht op de herijking van de EHS.

Een van de opgaven voor de Omgevingsvisie is het ontwikkelen en beschermen van de groene kwaliteiten en het cultureel erfgoed. De waarden van cultureel erfgoed vormen een belangrijk onderdeel van de kwaliteit van stad en land. Eigenheid en herkenbaarheid van regio's, steden en dorpen bepalen mede het welzijn van de inwoners van de provincie.

De landschappelijke kwaliteiten zijn medesturend voor de wijze waarop de gebiedsontwikkeling plaatsvindt. Uitgangspunt is dat de nationale landschappen zich sociaal-economisch voldoende moeten kunnen ontwikkelen, terwijl de bijzondere kwaliteiten van het gebied worden behouden of worden versterkt. In algemene zin geldt dat binnen nationale landschappen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden of worden versterkt.

In de Omgevingsvisie wordt door de provincie Overijssel een toelichting gegeven over hoe zij denken ruimtelijke kwaliteit te realiseren. De ambitie van de provincie Overijssel is een kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten, waarbij elk project, elke ontwikkeling bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving. Als basis voor inhoudelijke sturing worden de gebiedskenmerken genomen die er nu zijn.

Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. Deze kenmerken moeten niet alleen beschermd worden, maar ook juist worden verbonden met nieuwe ontwikkelingen, waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd.

Het beoogde plan wordt uitgevoerd conform de eisen van het provinciaal beleid zoals verwoord in de 'Omgevingsvisie Overijssel'. In paragraaf 3.2.3 is dit verder uitgewerkt aan de hand van het sturingsprincipe.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

3.2.3 Sturingsfilosofie

Het beleid is vastgelegd in generieke beleidskeuzes, richtinggevende ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken. De ontwikkelingsperspectieven schetsen de koers van een gebied op provinciaal schaalniveau. Ze bepalen geen functies, maar schetsen een ontwikkelingsrichting voor een combinatie van functies. De grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen. Dit betekent dat gemeenten in hun structuurvisies en bestemmingsplannen nadere invulling kunnen geven. Afwijkingen van de ontwikkelingsperspectieven zijn mogelijk als daar op lokaal niveau maatschappelijke en/of sociaaleconomische redenen voor zijn, mits er voldoende verzekerd is dat de ruimtelijke kwaliteit conform gebiedskenmerken wordt versterkt. In de gebiedskenmerken zijn de bestaande en te ontwikkelen gebiedskwaliteiten benoemd.

Omgevingsvisie in relatie tot de bouwlocatie aan de Entersestraat/Muldersweg te Bornerbroek

De locatie Entersestraat/Muldersweg ligt binnen het gebied dat is aangeduid als 'stedelijk gebied' (figuur 3.2). Ten zuiden van dat gebied zijn de gronden aangeduid als 'buitengebied, accent veelzijdige gebruiksruimte (mixlandschap)'. Hier is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik en aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie wonen en andere bedrijvigheid. De ontwikkelingsperspectieven niet normstellend maar richtinggevend en afwijkingen zijn mogelijk als daar op lokaal niveau maatschappelijke of sociaaleconomische redenen voor zijn, mits de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken wordt versterkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00023-BP31_0009.png"

Figuur 3.2: Fragment omgevingsvisiekaart ontwikkelingsperspectieven (bron: provincie Overijssel)

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en – opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) is van belang dat de locatie zowel in 'stedelijk gebied' als in 'landelijk gebied' is gelegen. Dit betekent dat alle lagen belicht moeten worden.

  • De natuurlijke laag

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden.

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart 'de natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Dekzandvlakte'. De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijdert. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem, door beplanting met 'natuurlijke' soorten en door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

Als ontwikkelingen plaatsvinden, dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beide zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

  • De laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype 'Oude hoevenlandschap'. De ordening van het landschap volgt de natuurlijke ondergrond van hoog naar laag en nat en droog is als spinnenwebstructuur gegroeid vanuit de nederzettingen. Van origine onderscheiden de essen zich door o.a. karakteristieke openheid. Het oude hoevenlandschap heeft in essentie hetzelfde patroon en dezelfde kwaliteiten als het essenlandschap, maar is jonger, ontstaan op een kleinschaliger patroon in de ondergrond (kleine dekzandkopjes), opgebouwd vanuit individuele erven en daardoor kleiner van schaal. Kleine nederzettingen volgden de randen van deze essen en hebben zich ontwikkeld parallel aan de grensgebieden met oude hoevenlandschappen.

Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je); beekdal; voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid.

  • De stedelijke laag

Binnen deze laag is alleen de huidige locatie aanduid als 'woonwijken 1955 - nu'. De woonwijken van na 1955 zijn grotendeels planmatig ontworpen en gerealiseerd. Dat heeft geleid tot een per wijk kenmerkende hoofdstructuur met eigen aard, maat en karakter (patroon van o.a. hoofdroutes en wegen, wooneenheden en parken en groenstructuur). Functies zijn meestal ruimtelijk van elkaar gescheiden. De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart 'de stedelijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'woonwijken 1955 - nu'. In figuur 3.2 is dat aangegeven. In dat figuur is te zien dat de bestaande bebouwing binnen de stedelijke laag is gelegen. De gronden ten zuiden van de bebouwing liggen buiten de stedelijke laag.

De gronden ten zuiden van de huidige locatie liggen niet binnen de stedelijke laag.

  • De lust- en leisurelaag

De locatie heeft binnen de 'Lust- en leisurelaag' geen specifieke kenmerken, waardoor deze verder buiten beschouwing kan blijven.

Toetsing aan de gebiedskenmerken

In de bestaande situatie zijn de specifieke kenmerken van met name de natuurlijke laag en de laag van het agrarische cultuur landschap al nagenoeg verdwenen.

Bij de beoogde ontwikkeling is zo veel mogelijk rekening gehouden met de structuur en specifieke kenmerken van het gebied. De nieuwe erven worden zoveel mogelijk ingericht op een wijze zoals dat in de omgeving gebruikelijk was. De nieuwe ontwikkeling wordt met erfbeplanting landschappelijk ingepast. Geconcludeerd wordt dat de voorliggende ontwikkeling in overeenstemming is met de hiervoor beschreven gebiedskenmerken.

3.2.4 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijke beleid met betrekking tot het dorp Bornerbroek is vastgelegd in het bestemmingsplan ‘Bornerbroek, gemeente Almelo’ en is in verband met de huidige economische omstandigheden beïnvloedt door de uitspraak van de raad van 9 mei 2011 met betrekking tot (woningbouw)ontwikkeling binnen de grenzen van de gemeente Almelo. Daarnaast is het ruimtelijke beleid voor het landelijk gebied vastgelegd in het bestemmingsplan 'Buitengebied Almelo' (zie paragraaf 1.4).

In het Bestemmingsplan ‘Bornerbroek, gemeente Almelo’ is onder meer stil gestaan bij het Masterplan Almelo en de Dorpsvisie Bornerbroek.

3.3.1 Masterplan Almelo

Het Masterplan Almelo, vastgesteld door de gemeente Almelo op 11 oktober 2004, richt zich voornamelijk op de ontwikkeling van de stad Almelo. Voor Bornerbroek is een woningbouwontwikkeling voorzien in de kern en in de omgeving van het dorp, met name langs de linten aan de zuidkant van het dorp. De ontwikkeling van deze gebieden kan ter hand worden genomen na de bouw van (een deel van) de wijken Waterrijk en Almelo Noordoost. In de prognoses voor de benodigde woningbouw is voor deze uitbreiding een totaal van ca. 200 woningen opgenomen.

Behalve de bouw van woningen is ook een uitbreiding van voorzieningen in het Masterplan opgenomen. Te denken valt hierbij aan een multifunctionele wijkaccommodatie, een brede school en dergelijke. In het Masterplan is geen nadere uitwerking van deze plannen opgenomen. In paragraaf 3.3.3 wordt ingegaan op de Marsroute. Deze route betreft een bijstelling van de woningbouwontwikkeling binnen de gemeente Almelo en is van invloed op het 'Masterplan Almelo'.

3.3.2 Dorpsvisie Bornerbroek

In 2006 heeft De Stichting Dorpsbelangen Bornerbroek de Dorpsvisie Bornerbroek opgesteld. De doelstelling van de dorpsvisie was het ontwikkelen van een toekomstvisie voor Bornerbroek gericht op de continuïteit en leefbaarheid van de dorpsgemeenschap voor de komende 15 jaar. In deze dorpsvisie gaat specifiek aandacht uit naar het wonen, werken en leven in het dorp, alsmede de indeling van de dorpskern en het buitengebied. Daarbij is een aantal uitgangspunten geformuleerd, zoals de mogelijkheid te voorzien in een groei van het aantal inwoners (en daarmee ook het aantal woningen) en het aantrekkelijker maken van de dorpskern voor ondernemers en inwoners. Het bestaande karakter van een kleinschalige gemeenschap in een groene ruimte dient behouden te blijven. Voor zover mogelijk is in het bestemmingsplan ‘Bornerbroek, gemeente Almelo’ rekening gehouden met de voorstellen die gedaan zijn in de dorpsvisie.

3.3.3 Marsroute

Het raadsbesluit van 9 mei 2011 (Marsroute 1) is van invloed op het initiatief om drie woningen te bouwen (waarvan twee ter vervanging van bestaande woningen). Op 23 juni 2011 is marsroute 2 vastgesteld. Met het doorlopen van de marsroute 1 en 2 is de programmering van woningbouw zeer fors naar beneden bijgesteld. Het woningbouwprogramma in de grondexploitaties is met ruim 3.000 woningen verminderd en het begrote uitgiftetempo is in 2 jaar tijd meer dan gehalveerd. Daarbij is tevens een onderscheid gemaakt tussen prioritaire en niet-prioritaire gebieden. In figuur 3.3 zijn de niet prioritaire gebieden benoemd. Prioritaire gebieden zijn gebieden waar in eerste instantie woningbouw ontwikkeld kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00023-BP31_0010.png"

Figuur 3.3: Niet-prioritaire gebieden gemeente Almelo (bron: gemeente Almelo)

Op 22 juni 2012 is Marsroute 3 vastgesteld. Hierin zijn ten aanzien van het plangebied geen veranderingen opgetreden. Dit betekent dat woningbouwprojecten in Bornerbroek geen prioriteit hebben met uitzondering van het Eiveco terrein (ten noorden van het centrum van Bornerbroek).

Er kunnen echter plannen zijn, waarvoor de omstandigheden zodanig zijn dat toch medewerking kan worden verleend.

In het voorliggende bestemmingsplan wordt de bouw van drie nieuwe woningen mogelijk gemaakt ter vervanging van drie bestaande woningen. De bestaande woningen worden gesloopt, waardoor er geen sprake is van een toename van het aantal woningen. Bovendien biedt het plan mogelijkheden om het profiel van de Entersestraat te verruimen/aan te passen (waaronder doortrekken fietspad). Ook doet zich daardoor de kans voor het hoofdriool te vernieuwen. Ook de onlangs aangelegde bomenrij langs de Entersestraat kan daardoor doorgetrokken worden tot de afslag Muldersweg. De benutting van deze kansen/mogelijkheden komt de entree van Bornerbroek en de daarbij behorende verkeersveiligheid ten goede.

Gelet op deze bijzondere omstandigheden, heeft het college te kennen gegeven bereid te zijn aan het plan medewerking te verlenen.

3.3.4 Kaderstelling landelijk gebied

Op 10 juli 2012 heeft de gemeenteraad de 'Kaderstelling landelijk gebied' vastgesteld. Deze kaderstelling bevat een richtinggevend ruimtelijk beleidskader dat dient als toetsingskader voor nieuwe initiatieven in het landelijke gebied. In de kaderstelling wordt een viertal ruimtelijke kaders specifiek genoemd:

  • 1. Het landelijk gebied is in principe primair bestemd voor de uitoefening van de agrarische sector.
  • 2. Nieuwe initiatieven mogen de bedrijfsvoering van agrarische bedrijven niet hinderen.
  • 3. De groene longen worden gevrijwaard van verdere stedelijke ontwikkeling.
  • 4. Nieuwe initiatieven die:
    • a. niet binnenstedelijk zijn op te lossen;
    • b. van oorsprong al in het gebied aanwezig zijn kunnen eventueel worden ingepast, indien met het werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving de aanwezige ruimtelijke kwaliteit in het gebied wordt versterkt.

Het voorliggende plan biedt niet alleen nieuwe bouwmogelijkheden, maar brengt naast de mogelijkheden voor wijzigingen in het straatprofiel, rioleringen en groenstructuur langs de Entersestraat, ook nieuw groen voor de landschappelijke inpassing van de nieuwe woningen met zich mee, waardoor voldaan wordt aan een extra impuls aan de ruimtelijk kwaliteit ter plaatse

3.3.5 Geurverordening

Op 5 oktober 2010 is door de gemeenteraad van Almelo de 'Verordening geurhinder en veehouderij Bornerbroek 2010’ vastgesteld. Deze verordening is op 20 oktober 2010 in werking getreden.

Op basis van deze verordening is vastgesteld welke ruimtelijke kwaliteit de gemeente gewenst vindt binnen deze gebieden en is de uitbreidingsruimte voor agrariërs in de omgeving vastgelegd. In figuur 3.4 zijn de geurnormen uit de verordening weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00023-BP31_0011.png"

Figuur 3.4: Geurnormen Bornerbroek (bron: gemeente Almelo)

In de figuren 3.5 en 3.6 zijn de geurbelastingen weergeven van de betreffende bedrijven aan de Lange Voort en Het Linschot. Geconcludeed kan worden dat de terplaatse optredende geurbelasting door deze bedrijven ter plaatse van het plangebied minder bedraagt dan in de verordening is vastgesteld en aanvaardbaar is geacht. Er is sprake van een voldoende ruimtelijke kwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00023-BP31_0012.png"

Figuur 3.5: Geurnormen Lange Voort 1 Bornerbroek (bron: gemeente Almelo)

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00023-BP31_0013.png"

Figuur 3.6: Geurnormen Het Linschot 4 Bornerbroek (bron: gemeente Almelo)

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.2 van de Awb dient een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en de af te wegen belangen. Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, voor cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden, de waterhuishouding en andere waarden. Verder zal in dit hoofdstuk aandacht worden besteed aan de diverse onderzoeksaspecten. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd.

4.1 Bedrijven en milieuzonering

Om een leefbare woonomgeving te waarborgen worden de ruimtelijk relevante milieu-invloeden van bedrijfsmatige activiteiten, in relatie tot de omgeving, beschreven. Vanuit deze doelstelling ligt in de woongebieden het accent op wonen en worden bedrijfsmatige activiteiten geweerd of ontmoedigd. Andersom ligt het accent in gebieden waar bedrijvigheid is toegestaan op activiteiten en wordt wonen niet direct toegestaan. Functiemenging van detailhandel en wonen, kan gewenst zijn voor zover deze niet leidt tot een onleefbare situatie en deze bedrijvigheid direct is gerelateerd aan de woonomgeving (bv. buurtsuper, schoolgebouw).

De invloed van de aanwezige bedrijven en de mogelijke potentiële milieubelasting van toegestane bedrijven op het plangebied zijn beoordeeld. Hierbij zijn de milieuvergunningen en daaruit voortkomende rechten, de normstellingen uit AMvB’s en de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' als leidraad gehanteerd. Vervolgens is gekeken naar de milieuhygiënische effecten van deze bedrijvigheid op het plan. De bevindingen staan in de volgende paragrafen.

De publicatie “Bedrijven en milieuzonering” van de VNG is gebruikt bij de zonering rond bedrijven. De publicatie deelt bedrijven onder in categorieën op basis van de ingeschatte milieubelasting. Per milieucategorie gelden richtafstanden tot woonwijken (figuur 4.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00023-BP31_0014.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden tot woonwijken (bron: VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering)

Aanwezige bedrijven in de omgeving

In de directie omgeving van het plangebied zijn bestaande (burger)woningen aanwezig die in bepalende mate van invloed zijn op de in de omgeving aanwezige (agrarische)bedrijven. Op ruim 150 m is Toon Kolenbrander Sloop en Grondwerken aan de Pepershaar 2a gevestigd. In het bestemmingsplan voor het buitengebied is dit bedrijf beschreven als een 'grond/zand/grindhandel/shovelbedrijf en containervervoerbedrijf'. Voor de activiteiten die binnen dit bedrijf worden ondernomen, vormt geluid de belangrijkste hinderfactor. In de VNG-uitgave Bedrijven en Miliezonering geldt voor 'Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen' een indicatieve afstand van 50 m. Voor handel in zand en grind geldt een afstand van 100 m, wanneer sprake is van een bruto oppervlakte van meer dan 200 m². In het voorliggende bestemmingsplan wordt uitgegaan van een afstand van 100 m.

Zoals gezegd ligt het plangebied op ruim 150 m, waardoor er geen belemmeringen gelden voor de beoogde ontwikkeling. Bovendien zijn op kleinere afstand van het genoemde bedrijf woningen gesitueerd (zie figuur 4.2), welke van invloed zijn op de bedrijfsvoering van het bedrijf en de eventuele ontwikkelingen van dat bedrijf. Hierdoor wordt het bedrijf al beperkt beperkt in haar activiteiten en geluidsuitsraling.

Aan de Lange Voort, binnen de bebouwde kom, zijn enkele bedrijven gevestigd die geen ernstige hinder voor de woonomgeving met zich meebrengen. De bedrijfsvoering en ontwikkeling van die bedrijven wordt namelijk al beïnvloedt door de woningen aan de Entersestraat.

In figuur 4.2 is een fragment van het bestemmingsplan voor het buitengebied weergegeven, waarop de omgeving van het plangebied is te zien.

Ter plaatse van het plangebied is dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00023-BP31_0015.png"

Figuur 4.2: Fragment bestemmingsplan Buitengebied Almelo (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

AI in paragraaf 3.3.5 is stilgestaan bij de gemeentelijke geurverordening en de geurcontouren van de agrarische bedrijven aan de Lange Voort 1 en Het Linschot 4. Uit de geurcontouren die in de figuren 3.5 en 3.6 blijkt dat er geen geuroverlast voor de bouwlocatie te verwachting is.

De afstand van het agrarische bouwvlak Lange Voort 1 tot de ontwikkelingslocatie bedraagt circa 350 m. Omdat in de directe omgeving van het agrarische bedrijf aan de Lange Voort 1 en het Linschot 4 diverse (burger)woningen aanwezig zijn, vormen de twee woningen die ten opzichte van de bestaande situatie iets dichter bij de geurbron komen geen belemmering voor de bedrijfsvoering en -ontwikkeling van die agrarische bedrijven. Evenmin zal er sprake zijn van een geurhinder die het leef- en woonklimaat onaanvaardbaar aantasten.

Op het gebied van bedrijven en milieuzonering bestaan derhalve geen belemmeringen voor de in dit plan beschreven (vervangende) woningbouw.

4.2 Fysieke veiligheid

Algemeen

Het aspect fysieke veiligheid beoogt het beschermen van mens, dier en milieu tegen (de gevolgen van) ongevallen en rampen. Om de effecten van een incident zoveel mogelijk te beperken, is het belangrijk dat hulpverleningsdiensten op kunnen treden en dat burgers zich in veiligheid kunnen brengen. Het bestemmingsplan is op fysieke veiligheidsaspecten getoetst aan landelijke (Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid, NVBR, september 2003), regionale en gemeentelijke richtlijnen en/of regelgeving. Dit betreft de onderdelen:

  • bereikbaarheid;
  • opkomsttijd;
  • bluswatervoorziening;
  • zelfredzaamheid;
  • sirenedekking;
  • samenhang veiligheidsketen.

De hoofdtaken van de brandweer zijn onderverdeeld in schakels uit de veiligheidsketen. De schakels zijn:

  • Pro-actie; de schakel pro-actie gaat onder andere over de bluswatervoorziening, de bereikbaarheid en de sirenedekking.
  • Preventie; voor het aspect preventie geldt dat rekening moet worden gehouden met de bestaande wet- en regelgeving.
  • Preparatie; voor hulpdienstrelevante objecten is het wenselijk om deze op te nemen in de planvorming van de brandweer, zoals een bereikbaarheidskaart of een aanvalsplan.
  • Repressie; vanuit de repressieve dienst wordt ter plaatse bepaald hoe er wordt ingezet.
  • Nazorg; de taak nazorg heeft geen consequenties voor de ruimtelijke ordening.

Ondanks de gerealiseerde veiligheidsmaatregelen en -voorzieningen blijft er een restrisico waarbinnen incidenten plaats kunnen vinden.

Het uitgangspunt is dat ontwikkelingen/bouwplannen dienen te voldoen aan de gemeentelijke bouwverordening en de handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid van het NVBR van september 2003.

Bereikbaarheid

De bereikbaarheid van de brandweer bij branden en ongevallen heeft invloed op de effectiviteit van het brandweerwerk en daarmee op de veiligheid van de burgers. Het uitgangspunt is dat een gebied via minimaal twee ontsluitingswegen toegankelijk is. Ook dienen de wegen voldoende capaciteit te hebben om de populatie uit het gebied te kunnen evacueren en om hulpverleningsdiensten het gebied in te laten rijden. De wegen dienen tevens bestand te zijn tegen de gewichten van de brandweervoertuigen.

De inrichting van de ruimte kan de bestrijding van een incident beïnvloeden. De inrichting van de openbare ruimte moet voldoen aan de gemeentelijke bouwverordening. Verder staan er in de handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid van het NVBR (september 2003) richtlijnen beschreven. Daarbij gaat het tevens om de opstelmogelijkheden om in de belaste omgeving het materiaal op te stellen. Artikel 2.5.3 van de bouwverordening en de richtlijn Bluswatervoorziening en bereikbaarheid geldt daarbij als uitgangspunt. Als de afstand niet voldoet aan de richtlijn en bouwverordening, dan dienen er opstelplekken gerealiseerd te worden. In het gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan Almelo staan de hoofdroutes van de brandweer aangegeven. Dit vormt een van de uitgangspunten bij het bepalen van de verkeersstructuur.

Het plangebied is goed bereikbaar via de Entersestraat. De Entersestraat is de doorgaande verbinding richting Enter en is goed berijdbaar met blusvoertuigen. Via de Entersestraat is ook de Muldersweg goed bereikbaar en vanaf die weg kan het plangebied ook goed benaderd worden.

Opkomsttijd

De opkomsttijd is de optelsom van de verwerkingstijd van de melding, de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd is daarbij de tijd tussen het alarmeren van de brandweer door de meldkamer en het tijdstip dat het voertuig de kazerne verlaat. De aanrijdtijd is de tijd die het eerste voertuig nodig heeft om van de kazerne naar het plaats incident te gaan. De opkomsttijd van de brandweer wordt als een belangrijk kwaliteitskenmerk van de brandweer beschouwd. In het Besluit Veiligheidsregio's (BVR) zijn de opkomsttijden voor de brandweer vastgelegd. Voor de eerste basisbrandweereenheid gelden vier verschillende normtijden, 5, 6, 8 en 10 minuten, waar volgens het besluit gemotiveerd van afgeweken kan worden. Deze normen zijn gedifferentieerd naar verschillende gebruiksfuncties uit het Bouwbesluit. De Wet op de Veiligheidsregio's biedt de mogelijkheid om gemotiveerd van deze tijden af te wijken.

Voor woningen als in dit plan bedoeld geldt de norm van 8 minuten.

Om te bepalen of de brandweer binnen de norm ter plaatse kan zijn, wordt onderscheid gemaakt tussen de situatie in de dag, avond, nacht en het weekend. Dit onderscheid wordt gemaakt omdat in Almelo gedurende kantooruren (dagsituatie) vanaf de kazerne in het Centrum (AMC) wordt uitgerukt en buiten kantooruren vanaf de posten Noord (AMN) en Zuid (AMZ). Tevens wordt er rekening gehouden met de opkomsttijd van de buurgemeenten.

Opkomsttijd bij Muldersweg Bornerbroek

In de dagsituatie is de eerste tankautospuit in theorie met 10 tot 20 minuten aanwezig en in de avond-, nacht- en weekendsituatie bedraagt de opkomsttijd 10 tot 30 minuten.

Bluswatervoorziening

Voor een optimale bluswatervoorziening wordt onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen. Dit is van belang omdat de eisen voor de afstand, de capaciteit en de bereikbaarheid verschillend zijn. De basiskenmerken van deze drie modellen zijn:

  • De primaire bluswatervoorziening: Boven- of ondergrondse brandkranen die geplaatst zijn op het drinkwaterleidingnet.
  • De secundaire bluswatervoorziening: Als aanvullende bluswatervoorziening op de primaire voorziening, kunnen geboorde putten, bluswaterriolen of vijvers dienst doen.
  • De tertiaire bluswatervoorziening: Bij de noodzakelijke inzet van grotere hoeveelheden water of gedurende langere tijd zijn de primaire en secundaire voorzieningen niet voldoende. Dan kan water onttrokken worden aan open water zoals kanalen of een grote vijver.

Voor de specifieke eisen per bluswatervoorziening (primair, secundair en tertiair) wordt verwezen naar onderstaande tabel (figuur 4.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00023-BP31_0016.png"

Figuur 4.3: tabel bluswatervoorziening (bron: gemeente Almelo)

Bluswatervoorziening Muldersweg Bornerbroek

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen brandkranen. In het buitengebied wordt bij brand met twee tankautospuiten aangereden.

Zelfredzaamheid

Voor de bestrijdbaarheid van een incident zijn onder andere de bereikbaarheid voor hulpdiensten, de opkomsttijd en de bluswatervoorziening van belang. Daarnaast speelt de zelfredzaamheid van burgers een rol. Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. Dit kan door schuilen en indien nog mogelijk vluchten uit het bedreigde gebied.

Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. De ruimtelijke inrichting van het gebied kan op verschillende manieren inspelen op de zelfredzaamheid.

Zelfredzaamheid specifiek locatie Muldersweg Bornerbroek

De gebruikers van de te bouwen woning kunnen zichzelf prima redden. De omgeving van de bouwlocatie biedt verder voldoende mogelijkheden om uit te wijken in geval van calamiteiten.

Sirenedekking

De sirene is een hulpmiddel van de overheid om mensen te kunnen waarschuwen voor acute gevaren. Dit is bijvoorbeeld het geval als er gevaarlijke stoffen vrijkomen bij een brand of ongeval. Dan is het gevaarlijk om buiten te blijven waar men wordt blootgesteld aan het gevaar. De sirenes kunnen dan worden ingeschakeld.

De sirenes worden op de eerste maandag van de maand om 12:00 uur in heel Nederland luid getest, om te controleren of de apparatuur werkt en om het signaal bij burgers bekend te maken, zodat de sirene in geval van een ramp wordt herkend. De sirenedekking in Bornerbroek (en Almelo) is weergegeven in figuur 4.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00023-BP31_0017.png"

Figuur 4.4: Sirenedekking ‘Almelo’ (bron: gemeente Almelo)

Sirenedekking locatie Muldersweg Bornerbroek

Het plangebied ligt binnen de sirenedekking als is aangegeven in figuur 4.4.

4.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • de Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing. Het doel van het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

(Beperkt) kwetsbare objecten 

Onder beperkt kwetsbare objecten wordt onder andere verstaan verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal 2 woningen per hectare en dienst- en bedrijfswoningen van derden, hotels, restaurants, kantoren en winkels voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren en bedrijfsgebouwen en vergelijkbare objecten.

Kwetsbare objecten zijn onder andere woningen (met uitzondering van de beperkt kwetsbare objecten) en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of een deel van de dag kwetsbare groepen mensen bevinden.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk getroffen wordt door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag en gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting. De grenswaarde voor het PR is voor nieuwe kwetsbare objecten (op enkele uitzonderingssituaties na) gesteld op een niveau van 10-6 per jaar op het object. Voor beperkt kwetsbare objecten is deze waarde een richtwaarde, wat wil zeggen dat hiervan alleen om gewichtige redenen van afgeweken kan worden. De norm 10-6 per jaar betekent dat de kans op een dodelijke situatie door een ongeval met gevaarlijke stoffen op een te bebouwen plek maximaal één op de miljoen per jaar mag zijn.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) drukt de cumulatieve kans per jaar uit dat tenminste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting, waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is. Dit wordt vertaald in een dichtheid van personen binnen het invloedsgebied van de inrichting. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde.

Situatie in en rond het plangebied

Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. Binnen een straal van 500 m bevinden zich geen risicovolle punten. In figuur 4.5 is een uitsnede van de risicokaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00023-BP31_0018.png"

Figuur 4.5: Uitsnede risicokaart Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

Uit de inventarisatie blijkt dan ook dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen
  • die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico
  • nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.4 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007

De Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 bevat voorschriften voor het meten en berekenen van de concentratie - en depositie - van luchtverontreinigende stoffen. De luchtkwaliteit ter plaatse is beoordeeld volgens deze regeling.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders voor de bouw van 3 vervangende woningen. Het aantal verkeersbewegingen zal niet wezelijk toenemen, waardoor het project met deze omvang is aan te merken als een project welke 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan luchtverontreiniging. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.

Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van nieuwe woningen, voor zover deze woningen zijn gelegen binnen het onderzoeksgebied van een weg. Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
    • 1. voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
    • 2. voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
    • 1. voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
    • 2. voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
    • 3. voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • a. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • b. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • c. wegen waarvan op grond van een dor de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau
    vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Voor het onderhavige plangebied vormt de Entersestraat de belangrijkste geluidsbron voor wegverkeerslawaai. Het plangebied ligt geheel binnen de zone van 200 m. Het plangebied ligt tevens binnen de zones van de Weersweg, de Lange Voort en de Muldersweg.

Door Buijvoets Bouw- en Geluidsadvisering uit Oldenzaal is de akoestische situatie onderzocht. De Muldersweg is niet meegenomen in het onderzoek, omdat de verkeersintensiteit op deze weg zeer laag is. De bevindingen van het onderzoek zijn beschreven in de rapportage van 21 augustus 2014 (werknummer 14.135 ) en is als Bijlage 2 aan deze toelichting gekoppeld. Uit het onderzoek blijkt dat voor de woning aan de Entersestraat (meest noordelijk gelegen woning) een hogere grenswaarde van 53 dB vastgesteld dient te worden. Deze woning vormt een buffer voor de zuidelijk van deze woning gelegen woningen, waardoor voor deze woningen geen hogere grenswaarde vastgesteld hoeft te worden.

Conclusie

Voor de meest noordelijk gelegen woning dient een hogere grenswaarde van 53 dB te worden vastgesteld. De vaststelling vindt gelijktijdig plaats met de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.6 Bodemkwaliteit

Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet bezien worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik, in casu wonen. Door Kruse Milieu BV is door middel van een verkennend en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. De bevindingen zijn vastgelegd in het rapport van 17 december 2014 (projectcode 14030310). De rapportage is als Bijlage 3 aan deze toelichting gekoppeld. Hierna wordt volstaan met de beschrijving van de resultaten en de daaruit volgende conclusie.

Resultaten

In totaal zijn er 2 inspectiegaten gegraven en zijn 42 boringen verricht, waarvan één tot 3.6 meter diepte. Van de 42 boringen zijn er 29 boringen verricht ten behoeve van het nader onderzoek. Er zijn 2 boringen afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit matig fijn zand. Zintuiglijk zijn plaatselijk bodemvreemde materialen waargenomen. Op het westelijke deel van de onderzoekslocatie is een stort/demping aangetroffen, die in het nader onderzoek in kaart is gebracht. Er zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen. Het freatische grondwater is aangetroffen op gemiddeld 1.07 meter min maaiveld.

De resultaten van het onderzoek kunnen in twee onderdelen gesplitst worden: verkennend bodemonderzoek en nader bodemonderzoek.

Verkennend bodemonderzoek

De mengmonsters van de boven- en ondergrond op het onverdachte terreindeel zijn niet verontreinigd. In het grondwater is een matig verhoogd nikkelgehalte aangetoond. Formeel is nader grondwateronderzoek nodig, maar dit wordt niet noodzakelijk geacht, aangezien het matig verhoogde nikkelgehalte vermoedelijk een plaatselijk verhoogde (natuurlijke) achtergrondwaarde betreft.

In boring 10 zijn bodemvreemde materialen waargenomen die aanleiding gaven voor een separate analyse. Uit de analyseresultaten bleek dat het monster licht tot sterk verontreinigd is met zware metalen en PAK. De resultaten gaven aanleiding om een nader onderzoek uit te voeren.

Nader bodemonderzoek

Op basis van de analyseresultaten kan worden geconcludeerd dat de omvang van de demping/stort in voldoende mate in kaart is gebracht. In de 6 controlemonsters die zijn geanalyseerd ten behoeve van de horizontale en verticale afperking zijn geen of slechts zeer lichte verontreinigingen aangetroffen.

De lichte tot sterke verontreinigingen in het monster Boring 10S (0.7-1.2) verricht ten behoeve van de verticale afperking (fase1) zijn op basis van de zintuiglijke waarnemingen niet verklaarbaar. De zintuiglijke schone humeuze donkerbruine bodemlaag, die op meerdere plekken in de ondergrond is aangetoond, is dus verdacht op de aanwezigheid van zware metalen (met name zink). De licht tot sterk verhoogde gehalten in het controlemonster Boring 10A (1.3-1.5) houden mogelijk verband met het aanwezige slib. De afdeklaag is licht verontreinigd met enkele zware metalen en PAK.

De omvang van de sterk verontreinigde stort/demping wordt geschat op circa 500 m3 (circa 400 m2 x 1.2 (gemiddelde dikte: 0.4-1.6 m-mv). Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging aangezien het volumecriterium van 25 m3 sterk verontreinigde grond wordt overschreden. Niet de gehele stort voldoet aan de definitie bodem, aangezien enkele boringen in de stort zijn gestaakt op puin (>50% bodemvreemde materialen).

De sanering is niet spoedeisend, aangezien er in de huidige situatie geen blootstellingsrisico’s zijn (afdeklaag boven de stort is licht verontreinigd). De aangetoonde sterke verontreinigingen zijn immobiel, zodat er geen verspreidingsrisico’s zijn.

Het grondwater in peilbuis 21 is matig verontreinigd met barium. Het barium is vermoedelijk (deels) van nature aanwezig. Ook de stort/demping kan mede debet zijn aan het matig verhoogde bariumgehalte. Omdat er geen andere verontreinigingen zijn vastgesteld met zware metalen (bijvoorbeeld lood en zink) is er geen negatieve invloed van de (sterk) verontreinigde bodemlagen op de grondwaterkwaliteit.

Conclusie

Geadviseerd wordt de afdeklaag in stand te houden zodat er geen blootstellingsrisico’s kunnen optreden. Het saneren van sterk verontreinigde grond mag alleen door erkende bedrijven worden uitgevoerd. De verontreinigingen mogen niet zonder toestemming van het bevoegd gezag (gemeente Almelo) worden verminderd of worden verplaatst. Voorafgaande aan een sanering dient een saneringsplan te worden opgesteld dat door het bevoegd gezag moet worden goedgekeurd.

4.7 Flora en fauna

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

Door Natuurbank Overijssel is een quickscan verricht naar de effecten op de flora en fauna als gevolg van het onderhavige plan. De bevindingen van de quickscan zijn beschreven in het rapport van 17 augustus 2014 (projectnummer 510 en versie 1.1). Hierna volgende de belangrijkste constateringen uit de quickscan. Het volledige rapport is als Bijlage 4 aan de toelichting van dit bestemmingsplan gekoppeld.

Het onderzoeksgebied bestaat uit een erf met twee gebouwen en een perceel grasland. Het grasland bestaat uit een monocultuur van Engels raaigras en wordt intensief beheerd. Het grasland vormt een ongeschikte habitat voor de meeste beschermde dier- en plantensoorten, maar mogelijk verblijft de haas incidenteel in het grasland. Deze soort staat vermeld in tabel 1 van de Ff-wet. Voor soorten van tabel 1 geldt een algemene vrijstelling voor het verstoren, verwonden en doden. In het kader van de algemene zorgplicht hoeven er geen nadere maatregelen genomen te worden. In de klimop nestelen mogelijk ieder voorjaar vogels. Daarbij gaat het om soorten waarvan uitsluitend de bezette nesten beschermd zijn, niet de oude nesten of de nestplaats. De klimop dient verwijderd te worden buiten de voortplantingsperiode van vogels. De meest geschikte periode om de beplanting te rooien is augustus-maart. Er kan geen ontheffing verkregen worden voor het verstoren/vernielen van bezette nesten.

De bebouwing wordt als een ongeschikte verblijfplaats voor vleermuizen beschouwd. Mogelijk foerageren soorten als de gewone dwergvleermuis en laatvlieger incidenteel en kortstondig in het gebied. Deze functie wordt door de voorgenomen activiteit niet negatief beïnvloed.

Mogelijk komen incidenteel sommige amfibieënsoorten in het onderzoeksgebied voor. Daarbij gaat het slechts om enkele individuen. Deze soorten staan vermeld in tabel 1 van de Ff-wet en voor soorten van tabel 1 geldt een algemene vrijstelling voor het verstoren, verwonden en doden. In het kader van de algemene zorgplicht hoeven er geen nadere maatregelen genomen te worden.

Het onderzoek is volledig uitgevoerd. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing ex. art. 75C van de Ff-wet aangevraagd te worden.

Het onderzoeksgebied ligt niet in- of direct naast een beschermd natuurgebied of de EHS. Het dichtstbijgelegen Natura 2000-gebied is het 'Borkeld' en dat ligt op circa 8,3 km van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal en heeft daarom geen negatief effect op deze gebieden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden.

Conclusie

Uit het onderzoek naar de flora en fauna volgt dat het plangebied niet in de EHS en niet in een beschermd natuurgebied is gelegen. Voor de voorgenomen activiteit hoeft geen nadere analyse of onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen natuurbeschermingsvergunning en/of ontheffing aangevraagd te worden.

4.8 Archeologie & cultuurhistorie

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Daarin is in artikel 3.1.6 onder 4 bepaald dat de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving bevat van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Met deze procesvereiste wordt getracht eventuele archeologische en cultuurhistorische waarden eerder in het proces van ruimtelijke ordening in te brengen. In deze paragraaf wordt aan de hand van inventarisaties ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden. Onderstaande paragrafen hebben betrekking op de beide deelgebieden van het bestemmingsplan zoals die in de verbeelding staan aangegeven.

Cultuurhistorie

Op 5 juli 2011 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening bekend gemaakt. Vanaf 1 januari 2012 moet ieder nieuw bestemmingplan stilstaan bij de cultuurhistorische waarden van het betreffende plangebied.

Voor het onderhavige gebied geldt dat de betreffende gronden in een jonge heideontginning van eind 19e eeuw liggen. Er zijn geen cultuurlandschappelijke en overige cultuurhistorische waarden aanwezig.

Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Deze wet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Nieuw in de wet is dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Voor het grondgebied in Almelo is in juni 2007 door Vestigia 'Archeologie en Cultuurhistorie' onderzoek uitgevoerd naar archeologie. De resultaten van dit onderzoek zijn vertaald in een archeologische verwachtingskaart voor het grondgebied van de gemeente Almelo. De regio-archeoloog van het Oversticht heeft nader bekeken of er binnen het plangebied mogelijk archeologische waarden aanwezig zijn. Gebleken is dat het plangebied is gelegen in een zone met een lage archeologische verwachting (zie figuur 4.6). Derhalve is er voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00023-BP31_0019.png"

Figuur 4.6: Fragment archeologische verwachtingswaardenkaart (bron: gemeente Almelo)

Bij de uitvoering van het project geldt dat eventuele vondsten op grond van artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 gemeld moeten worden bij het bevoegd gezag (gemeente Almelo).

Conclusie

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig die als gevolg van het plan aangetast kunnen worden.

Wegens het ontbreken van hoge verwachtingen, is een archeologisch onderzoek niet nodig. Eventuele vondsten dienen gemeld te worden bij het bevoegde gezag.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Via een digitale toets is op 18 augustus 2104 het Waterschap Vechtstromen geïnformeerd waaruit de uitgangspunten van het waterschap volgen waar rekening mee gehouden dient te worden (zie Bijlage 5). Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels.

Algemeen

  • Bij de keuze voor de locatie van het plangebied wordt rekening gehouden met de wateropgave en de eigenschappen van het watersysteem.
  • Bij het stedenbouwkundig plan moet notie worden genomen van het feit dat water van hoog naar laag stroomt. Water is daarmee ordenend voor het plan.
  • Per project moet in het overleg tussen gemeente en waterschap worden bezien of maatwerkoplossingen nodig en/of wenselijk zijn.

Afvalwater

  • Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI door middel van riolering.

Hemelwater

  • De afvoerpiek uit het plangebied door de toename van verhard oppervlak wordt afgevlakt door berging van hemelwater in wadi's of retentievijvers met een gedoseerde afvoer.
  • De maximale hoeveelheid te lozen water wordt genormeerd in l/sec.ha bij een maatgevende neerslaghoeveelheid in mm per tijdseenheid. Binnen het beheergebied van waterschap Vechtstromen is de geldende normering per regio verschillend vastgesteld.
  • Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem.
  • Zichtbare oppervlakkige afvoer van hemelwater heeft de voorkeur boven afvoer van hemelwater door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen.
  • Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd.
  • Op kleine schaal kan dit goed door middel van individuele voorzieningen, op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's de voorkeur.
  • Afvoer van hemelwater vindt bij voorkeur plaats via de reeks regenpijp - perceelsgootje - straatgoot - wadi.
  • Bij het ontwerp van het bouwwerk wordt een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten gekozen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft.
  • Goede alternatieven in geval van nauwelijks verontreinigd hemelwater zijn regenwaterhergebruik op individuele schaal of directe oppervlakkige afvoer naar sloten of vijvers met retentievoorzieningen op grotere schaal.
  • In het geval van bedrijventerreinen met risico op vervuiling verdient hemelwaterafvoer via een verbeterd gescheiden rioolstelsel met retentievijvers de voorkeur.
  • Het ontwerp van een verbeterd gescheiden stelsel wordt afgestemd op het risico op verontreiniging van het verhard oppervlak en het uitgangspunt dat de afvoer van relatief schoon hemelwater naar de RWZI wordt geminimaliseerd.

Grondwater

  • Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water.
  • Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden mogen worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf, mits dit niet leidt tot een permanente grondwaterstandsverlaging in of buiten het plangebied.
  • De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI.
  • Vochtoverlast door hoge grondwaterstanden wordt geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door kelders waterdicht te maken.

Oppervlaktewater

  • Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteitsdoelstellingen van het waterschap Vechtstromen leidend.
  • Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren.

De initiatiefnemer heeft het waterschap Vechtstromen geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

Wateraspecten plangebied

Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel: hemelwater wordt geïnfiltreerd. De gemeente Almelo heeft vrijwel overal in het buitengebied riolering aangelegd. In principe dienen alle nieuwe of uit te breide lozingen aangesloten te worden op die vuilwaterriolering. Mede gelet op de ligging van het plangebied wordt aangesloten op het vuilwaterriool en wordt het hemelwater daar los van gekoppeld. Het hemelwater heeft voldoende ruimte om in de grond de infiltreren.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het waterschap Vechtstromen geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

Toets

Algemeen

Het plangebied is gelegen in buiten stedelijk gebied. Het plangebied bevindt zich niet binnen een grondwaterbeschermingsgebied of een waterwingebied.

De toekomstige waterhuishouding moet een duurzaam karakter krijgen door schone en vuile waterstromen gescheiden te houden. Voor de afhandeling van hemelwater moet worden aangesloten bij de voorkeursvolgorde hergebruik, infiltreren, retenderen/afvoer naar oppervlaktewater of retenderen/afvoeren naar riolering. Hergebruik in de woning is door kleine schaalgrootte en gezondheidsrisico's lastig te realiseren. Wel goed mogelijk is het hergebruik van water in tuinen door toepassen van opslag (o.a. regenton) of infiltratie (o.a. drain of grindkoffer).

In principe worden inbreidingsprojecten behandeld zoals een woninguitbreiding. Het type werkmethode voor het verwerken van het hemelwater hangt echter wel af van vele factoren zoals: beschikbaarheid van oppervlaktewater, grondwaterstand, sociale aspecten. De principiële voorkeur van de gemeente Almelo gaat, analoog aan uitbreidingen, uit naar een DWA-stelsel en bovengrondse afvoer van hemelwater middels bovengrondse goten richting een wadi of een infiltratieveld, per situatie dient hier echter opnieuw een beslissing te worden genomen.

Het hemelwater dat op het verhard oppervlak (daken en (terrein)verharding) van nieuwe bebouwing valt mag in ieder geval niet rechtstreeks worden aangesloten op de riolering. Hemelwater dat valt op (terrein)verhardingen wordt bij voorkeur via een zuiverende bovengrondse bodempassage (wadi/infiltratieveld of bermen) toegevoegd aan grondwater met een overloop naar oppervlaktewater.

Verder wordt om de waterkwaliteit te waarborgen, conform het beleid van de gemeente Almelo, nagenoeg geen chemische onkruidbestrijding toegepast.

Het is belangrijk dat bij toekomstige ontwikkelingen wateroverlast wordt voorkomen. Bij het ontwerp en de inrichting van nieuwe ontwikkelingen moet daarom rekening worden gehouden met de mogelijkheid om in noodgevallen (bij extreme buien) het omliggende gebied als tijdelijke berging voor eigen terrein te gebruiken. De nieuwe infrastructuur op het terrein moet waterbewust en klimaatbestendig worden ingericht. Hierbij kan worden gedacht aan waterdoorlatende verharding, niet te lage vloerpeilen, groene daken en het afvoeren van alle dakoppervlak naar een wadi, vijver of afwateringssloten.

  • Grondwater

Grondwateroverlast kan worden gekwantificeerd door de werkelijk optredende grondwaterstanden te vergelijken met de vereiste ontwateringsdiepte voor verschillende bestemmingen in het bebouwde gebied. In het grondwaterplan Almelo 2010 t/m 2015 (deel B; Beleid en maatregelen) wordt als ontwateringnorm in nieuwe gebieden voor wegen een ontwateringdiepte van 0,80 m beneden de as van het wegdek aangehouden. Voor kruipruimten wordt uitgegaan van 0,20 m beneden de bodem van de kruipruimte. Uitgaande van een bovenkant vloer op minimaal 0,20 m boven wegpeil, een vloerdikte van 0,20 m en een kruipruimte van 0,50 m, bedraagt de ontwateringsdiepte ter plaatse van de woningen 1,00 m.
In de omgeving van het plangebied ligt een aantal peilbuizen van het gemeentelijke grondwatermonitoringsnetwerk. De onderhavige locatie ligt in een grondwateraandachtsgebied, de ontwateringsdiepte van het terrein is waarschijnlijk niet voldoende. De relatief gemiddeld hoog grondwaterstand ligt op ca. 9.95+ m NAP. In het milieukundig onderzoek wordt aangegeven dat het maaiveld op ca. 10.00+ m NAP ligt waarbij de ontwateringsdiepte voor woningen niet gehaald wordt en er opgehoogd dient te worden tot ca. 10.95 + m NAP. De hoogte van de Entersestraat ter hoogte van het plan ligt op ca. 10.80+ m NAP.

Bij het bouwplan zal rekening gehouden moeten worden met de aanwezige ontwateringsdiepte zodat grondwateroverlast voorkomen zal worden. Het oplossen van grondwaterproblemen achteraf kost een veelvoud van maatregelen tijdens de bouwfase. De grondwateroverlast wordt bestreden (en bij nieuwbouw voorkomen) volgens de voorkeursstrategie:

  • a. Ophgen,
  • b. Aanleggen extra oppervlaktewater,
  • c. Aanleggen ogrondwatertechnische maatregelen.

Pas als ophogen of extra oppervlaktewater in een deelgebied niet realistisch is, komen grondwatertechnische maatregelen zoals drainages, in beeld. Er wordt in de toekomst in principe geen grondwatertechnische maatregelen aangelegd.

  • Hemelwater en oppervlaktewater

De gemeente zorgt voor het inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater voor zover dit duurzaam en doelmatig is en redelijkerwijs niet van particulieren kan worden verwacht. Dit is afhankelijk van:

  • a. het soort gebied (stedelijk versus landelijk);
  • b. de bestaande situatie (bestaande wijken versus in-/uitbreidingen en herinrichtingen);
  • c. de grootte van de percelen;
  • d. de mogelijkheden voor infiltratie (bodemgesteldheid en grondwaterstand); de mogelijkheden voor afvoer naar oppervlaktewater;
  • e. het stelseltype van de bestaande riolering (vuilwater-, gemengde of gescheiden riolering);
  • f. de bestaande situatie en de termijn waarbinnen de afvoersituatie kan worden aangepast.

Bij een uitbreidingsplan moet het huishoudelijk afvalwater en het hemelwater dat op het verhard oppervlak (daken en (terrein)verharding) valt, worden gescheiden. In het plan wordt aangegeven dat berging van het hemelwater op eigenterrein middels infiltratie plaatsvindt. De bergingseis voor nieuwbouwplannen is 40 mm. Aangezien het plan in een grondwater aandachtsgebied ligt met hoog grondwater wordt geadviseerd dit middels een bergingsvijver of door middel van berging in watergangen te realiseren. Doordat grondwaterstanden er hoog kunnen zijn ten opzichte van het maaiveld wordt infiltreren door middel van kratten of buizen erg moeilijk en afgeraden.

Bij voldoende ophoging van het terrein kan ook gekozen worden voor het toepassen van wadi's en/of infiltratievelden, kratten of infiltratiebuizen ter hoogte van de ophoging.

Aangezien er op korte afstand oppervlaktewater aanwezig is kan afvoer van hemelwater (deels) gerealiseerd worden door middel van afwateringsslootjes. Indien er toch voor gekozen wordt om de afvoer op eigen terrein ondergronds te laten plaatsvinden is dit voor de gemeente onder bovengenoemde voorwaarden acceptabel, mits het hemelwater op de erfgrens bovengronds wordt aangeboden. Ook is berging van hemelwater mogelijk middels aanleg van groene daken die een groene uitstraling geven aan de omgeving.

Bij de toe te passen bouwmaterialen moet worden uitgegaan van afwatering op oppervlaktewater. Dit i.v.m. uitloogbaarheid en daardoor eventuele waterverontreiniging bij toekomstige afvoer.Bij extreme situaties wordt water geborgen tussen de trottoirbanden langs de wegen. Afvoer van al het verhard- en dakoppervlak naar de voorzijde van de woning.

  • Riolering (vuilwater)

In de 'Entersestraat ligt een gemengd rioolstelsel uit 1972 wat onder vrijverval afvoert. Het vrijverval riool van de Enterstraat staat op de nominatie om te worden vervangen. Hierbij wordt ingespeeld op de toekomstige waterhuishouding waarbij er voor het plangebied geen water op straat problemen meer zijn bij bui 8.

De riolering in de 'Entersestraat' (zie figuur4.7) ligt met een dekking van ca. 1,2 m net diep genoeg om onder vrijverval op aan te sluiten. In de reconstructie van de Entersestraat zal rekening gehouden moeten worden met de planwijziging en aandacht gegeven worden aan voldoende dekking van het riool. Geadviseerd wordt een extra put te plaatsen voor aansluiting van het plangebied ter hoogte van de nieuwe inritconstructie aan de Entersestraat. Bij ontwerp van de terrein riolering moeten rekening gehouden worden met voldoende dekking en aansluiting met een bob van ca. 9.10+ m NAP ter hoogte van de Entersestraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00023-BP31_0020.png"

Figuur 4.7: Riolering nabij plangebied (bron: gemeente Almelo)

Conclusie

In de nieuwe situatie gaat het verhard oppervlak toenemen, waardoor er een ongunstiger watersituatie ontstaat. Omdat sprake is van een nieuw plan, mag het hemelwater niet afgevoerd worden via het DWA-stelsel. Hemelwater moet separaat worden afgevoerd naar oppervlaktewater of geborgen worden op het terrein. De bergingseis is 40 mm. Om de ontwateringsdiepte voor woningen te halen moet het terrein worden opgehoogd. Het is dan mogelijk een deel van het hemelwater te bergen en infiltreren op locatie. Het vuile water wordt aangesloten op het bestaande rioolstelsel.

Er dient bij de bouw aandacht te zijn voor hoog grondwater en mogelijk water op straat bij extreme buien. Aanleg van een bergingsvijver kan zorgen voor de afvoer van het hemelwater en kan bijdragen aan de realisatie van een eventuele bluswatervoorziening. Bij de verder planuitwerking zal het vorenstaande in acht worden genomen.

Hoofdstuk 6 Planuitgangspunten

In dit hoofdstuk komen de uitgangspunten die ten grondslag aan het bestemmingsplan liggen, aan de orde. Met het nieuwe bestemmingsplan wordt een ontwikkeling mogelijk gemaakt waarbij bij recht drie woningen mogelijk worden gemaakt, waarvan twee woning ter vervanging dienen van de bestaande woningen. Ten behoeve van deze ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van de standaardregels, voor zover van toepassing in de onderhavige situatie, van de gemeente Almelo. Het gaat hierbij om:

  • 1. het gebruik van afwijkingsmogelijkheden
  • 2. aan huis verbonden beroepen bedrijfsactiviteiten

Ad 1. Gebruik van afwijkingsmogelijkheden

Bij het maken van dit bestemmingsplan is onderzocht in hoeverre het nog wenselijk is de veelheid van afwijkingsbepalingen, zoals deze in de oude bestemmingsplannen waren opgenomen, opnieuw in dit bestemmingsplan op te nemen. Naar aanleiding hiervan is besloten om indien mogelijk, zoveel mogelijk de afwijkingsmogelijkheden bij recht toe te staan. Dit heeft geleid tot de volgende belangrijke wijzigingen:

Ad 2. Aan huis verbonden beroepen en bedrijfsactiviteiten

Binnen de woonbestemming is bij recht een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit toegestaan. Het betreft hier een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of een vrijstaand bijbehorend bouwwerk worden uitgeoefend. De woning moet hierbij in overwegende mate haar woonfunctie behouden en de desbetreffende activiteit moet een ruimtelijke uitstraling hebben die in overeenstemming is met de woonfunctie. Hier zijn echter wel regels aan verbonden op het voorkomen van hinder en overlast van deze activiteiten. Deze regels zijn gelijk aan de voorheen geldende toetsingscriteria die golden bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor dergelijke activiteiten.

Hoofdstuk 7 Toelichting op de regels

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.

7.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Muldersweg_Entersestraat bestaat uit een verbeelding (plankaart), planregels en deze plantoelichting. De verbeelding en planregels vormen tezamen het juridische deel van het bestemmingsplan. Deze vormen het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van gronden en bebouwing. In de regels worden de mogelijkheden in artikelen vastgelegd. Op de verbeelding worden de bestemmingen, bouw- en gebruiksmogelijkheden per locatie aangeduid. Het bestemmingsplan is opgesteld in aansluiting op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.

In dit hoofdstuk zal de juridische systematiek van het bestemmingsplan worden toegelicht. Ook wordt een beschrijving per bestemming en een toelichting op de algemene bepalingen en de overgangs- en slotbepalingen gegeven.

7.2 Juridische systematiek

In dit plan wordt uitgegaan van positieve bestemmingen, waarbij de ontwikkeling van nieuwbouw of verbouw mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend. De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend wanneer het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Ook moet het gebruik van het gebouw of de gronden mogelijk zijn volgens de planregels en de verbeelding.

Planregels

De planregels zijn ondergebracht in een viertal hoofdstukken:

  • Inleidende regels: bevat een aantal bepalingen die van belang zijn voor een juiste interpretatie en toepassing van de planregels in de overige hoofdstukken;
  • Bestemmingsregels: bevat de regels omtrent de diverse bestemmingen waarin bouw- en gebruiks(on)mogelijkheden zijn opgenomen;
  • Algemene regels: bevat algemeen geldende regels met betrekking tot gebruik en afwijkingen;
  • Overgangs- en slotregels: bevat overgangsregels en de titel van het plan.

De hoofdstukindeling van de regels ziet er als volgt uit:

Hoofdstuk 1: 'Inleidende regels', bevat de volgende artikelen:

  • Begrippen (artikel 1);
  • Wijze van meten (artikel 2).

In artikel 1 is bij het begrip 'voorgevel' aangegen dat de voorgevel die gevel is die is aangeduid door middel van 'gevellijn'. Vanwege de specifieke inrichting van het terrein is hiervoor gekozen en is niet gekozen voor de standaadbepaling.

Hoofdstuk 2: 'Bestemmingsregels', bevat de bestemmingen, die per artikel (indien van toepassing) het volgende stramien hebben:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 3: 'Algemene regels', bevat de volgende artikelen:

  • Antidubbeltelregel;
  • Algemene gebruiksregels;
  • Algemene aanduidingsregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Algemene procedureregels.

Hoofdstuk 4: 'Overgangs- en slotregels', bevat de volgende artikelen:

  • Overgangsrecht;
  • Slotregel.

De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In deze bestemmingsomschrijving worden limitatief de functies genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan. De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van de grond en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. De afwijkingsregels en nadere eisen geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om onder voorwaarden bij een omgevingsvergunning af te wijken van een specifieke regel.

Verbeelding

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Een aantal elementen op de verbeelding heeft juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de analoge verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van die verbeelding, zoals kadastrale lijnen, topografische symbolen en huisnummers.

Flexibiliteit binnen het bestemmingsplan

Binnen het bestemmingsplan zijn de volgende instrumenten aanwezig ten behoeve van de benodigde flexibiliteit:

  • een omgevingsvergunning om af te wijken van specifieke regels. Het gaat hier om geringe afwijkingen van het bestemmingsplan. Deze afwijkingsmogelijkheid biedt voor burgemeester en wethouders de mogelijkheid een afweging te maken van de noodzaak ten opzichte van het stedenbouwkundig en/of milieuhygiënisch belang;
  • nadere eisen: ten aanzien van enkele in de regels genoemde bouwmogelijkheden zijn burgemeester en wethouders bevoegd tot het stellen van nadere eisen inzake de situering van gebouwen, de profilering van wegen, het aantal parkeerplaatsen en afstanden van gebouwen ten opzichte van elkaar en de openbare ruimte.

Of en onder welke voorwaarden van deze mogelijkheden gebruik kan worden gemaakt, staat in het bestemmingsplan omschreven.

7.3 Beschrijving per bestemming

7.3.1 Bestemmingsregels

Het bestemmingsplan kent verschillende bestemmingen, te weten Tuin en Wonen.

Agrarisch (artikel 3)

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Gebouwen zijn niet toegestaan, de gronden hebben en hadden geen bouwtitel. Op deze gronden worden wel evenementen, zoals de Pinksterfeesten, toegelaten. In de regels zijn specifieke gebruiksregels opgenomen waardoor rekening dient te worden gehouden met de verkeers- en sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden (woningen). Vergunningverlening voor een evenement vindt echter plaats op grond van de Algemene Plaatselijk Verordening (APV).

Tuin (artikel 4)

Deze bestemming is voor een belangrijk deel geprojecteerd vóór de woningen en vormt veelal de voortuin. Binnen deze bestemming zijn geen bouwmogelijkheden anders dan de realisatie van bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten. Het betreft hier voornamelijk erfafscheidingen.

Wonen (artikel 5)

Gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor het wonen. De inrichting van de gronden wordt mede mogelijk gemaakt op basis van een goede landschappelijke inpassing. Deze landschappelijke inpassing is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels. Dit betekent dat het wonen is toegestaan, mits binnen 12 maanden na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan het aan de regels gekoppelde landschapsplan is uitgevoerd. De hoofdbebouwing mag enkel opgericht worden binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. In de regels en verbeelding zijn vervolgens bepalingen opgenomen omtrent de maximale bouwhoogten, de maximaal aaneen te bouwen woningen en de afstand tot de perceelsgrenzen voor zowel de hoofdbebouwing als bijbehorende bouwwerken. Ook zijn bepalingen opgenomen voor het maximaal toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken.

De grootte van het perceel bepaald het toegestane aantal m2 aan bijbehorende bouwwerken. De volgende regel is van toepassing:

De gezamenlijke oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt maximaal:

  • 75 m²;
  • 100 m² voor percelen groter dan 500 m²;
  • 125 m² voor percelen groter dan 1000 m².

Vereiste hierbij is dat tenminste 50% van het buiten het bouwvlak gelegen bouwperceel onbebouwd en onoverdekt blijft. Dit maximumpercentage is van toepassing omdat anders de kleinere percelen (nagenoeg) volgebouwd worden. Dit is ruimtelijk echter onaanvaardbaar.

Binnen de woonbestemming is bij recht een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit toegestaan. Het betreft hier een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Hier zijn echter wel regels aan verbonden. Deze regels zijn gericht op het voorkomen van hinder en overlast van deze activiteiten. Daar waar specifieke functies binnen de woonbestemming voorkomen is er een aanduiding op de verbeelding opgenomen.

7.3.2 Overige regels

Inleidende regels / begrippen (artikel 1)

Dit artikel bevat de definities van begrippen die in dit bestemmingsplan worden gebruikt. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. De begripsbepalingen zijn op alfabetische volgorde weergegeven.

Inleidende regels / wijze van meten (artikel 2)

In dit artikel is geregeld op welke manier moet worden gemeten.

Toevoegen dubbelbestemming archeologische verwachting en beschrijven

Anti-dubbeltelregel (artikel 6)

Door middel van dit artikel wordt voorkomen dat grond, die betrokken is geweest bij het toestaan van een bouwplan, bij de beoordeling van een later bouwplan wederom betrokken is.

Algemene gebruiksregel (artikel 7)

Voor de redactie van de gebruiksregel is een algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de doeleindenomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

Algemene afwijkingsregel (artikel 8)

In dit artikel is een aantal voorwaarden opgenomen die het mogelijk maken het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad. Ook kleine afwijkingen (tot 10%) van de in de regels opgenomen maten kunnen op grond van dit artikel mogelijk worden gemaakt. Tevens kunnen krachtens dit artikel kleine bouwwerken ten dienste van nutsbedrijven worden toegestaan. Ook de realisatie van erkers bij woningen wordt middels deze bepaling mogelijk gemaakt, alsmede het wijzigen van gebruik van gebouwen (al dan niet bij woningen) ten behoeve van kinderopvang.

Algemene procedureregels (Artikel 9)

Hierin zijn de procedurebepalingen opgenomen ten aanzien van het stellen van nadere eisen.

Overgangsrecht (artikel 10)

In dit artikel wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen, ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de regels die in het bestemmingsplan van kracht zijn.

Slotregel (artikel 11)

Dit wordt ook wel de citeerbepaling genoemd. Hierin wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan genoemd is.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Voorliggend plan is opgesteld voor rekening en risico van de aanvrager. Voor de uitvoering van het plan wordt een anterieure overeenkomst gesloten met de aanvrager. Daardoor zijn er voor de gemeente geen financiële gevolgen te verwachten. Omdat daarmee de kosten anderszins verzekerd zijn, kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak en Zienswijze

9.1 Vooroverleg

Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke plannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 Bro heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. De provincie Overijssel heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en een zogenoemde Vooroverleglijst Ruimtelijke Plannen opgesteld. In deze vooroverleglijst wordt aangegeven dat vooroverleg met betrekking tot plannen voor woningbouw in het stedelijk gebied niet noodzakelijk is voor:

  • Plannen en projectbesluiten voor woondoeleinden met bijbehorende voorzieningen als wegen en
  • groen mits in lijn met de tussen gemeenten en provincie gemaakte en geldende prestatieafspraken.

Op grond van diezelfde lijst is evenmin vooroverleg met betrekking tot plannen voor het buitengebied / groene omgeving nodig voor:

plannen/projectbesluiten voor geheel of gedeeltelijke vernieuwing, vervanging of verandering van een bestaande en bestemde woning/bedrijfswoning en/of van een bij een woning behorend bijgebouw. Bij vervanging/vernieuwing gaat het om dezelfde plek van de bestaande woning of op daartoe bestemde gronden binnen een afstand van maximaal 10 m van de bestaande woning.

Omdat een deel van het plan gerealiseerd wordt in het buitengebied en de afstand van 10 wordt overschreden dient invulling te worden gegeven aan het vooroverleg.

Bij e-mailbericht van 9 april 2015 heeft de provincie aangegeven dat het bestemmingsplan in het ruimtelijk overleg met de provincie is besproken. Het onderdeel met een provinciaal belang, de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, is aan de provincie voorgelegd en akkoord bevonden. Hiermee is het vooroverleg voldoende gevoerd.

Waterschap Vechtstromen

De watertoets heeft plaats gevonden. Daarmee zijn de waterhuishoudkundige aspecten voldoende belicht. Nader (voor)overleg met het waterschap hoeft niet te worden gevoerd.

9.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Bij dit plan is afgezien van het ter inzage leggen van een voorontwerpbestemmingsplan.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 3 juni 2015 tot en met 14 juli 2015 ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn geen zienswijzen ingekomen.

.