direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Meppel - Buitengebied, herziening Schuurmansweg 3
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0119.Schuurmansweg3-BPC1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de noordzijde van Nijeveen is op het perceel Schuurmansweg 3 een Agrarische bedrijfswoning met bijbehorende schuren gesitueerd., De bijbehorende schuren hebben geen vervolgfunctie meer. Voorafgaande aan het opstellen van het nu voorliggende bestemmingsplan is door bureau Eelewoude een rapportage opgesteld (Schuurmansweg 3 Nijeveen, Ruimte voor Ruimte, 29 november 2012), dat als uitgangspunt geldt voor dit plan. De initiatiefnemer is voornemens de aanwezige schuren op het erf te slopen. In ruil hiervoor zal door middel van de ruimte-voor-ruimte-regeling een compensatiekavel worden gerealiseerd.

Deze ontwikkelingen passen niet binnen het vigerende bestemmingsplan Buitengebied. Het nu voorliggende bestemmingsplan zal de ontwikkelingen juridisch-planologisch mogelijk maken.

1.2 Plangebied

Het plangebied bevindt zich ten noorden van de kern Nijeveen. De locatie behoort tot een perceel dat aan de Oostzijde van de Schuurmansweg is gesitueerd en ten zuiden van de Nijeveense Bovenboer.

Afbeelding 1: Ligging plangebied.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Schuurmansweg3-BPC1_0001.jpg"

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Meppel - Buitengebied is op 3 september 2009 door de gemeenteraad van Meppel vastgesteld. De gronden hebben in dit bestemmingsplan de bestemming "Agrarisch met waarden - Cultuurhistorische waarden".

Het plangebied valt geheel samen met het op de verbeelding aangegeven bestaande bouwvlak. Aan de zijde van de Schuurmansweg is bovendien een "gebiedsaanduiding 48 db contour wegverkeer" opgenomen, waarbinnen woonbebouwing niet zonder meer is toegestaan.

Onderstaande afbeelding toont de verbeelding van het bestemmingsplan ter plaatse van het voorliggende plangebied. De rode cirkel geeft de plaats van de nieuw te realiseren woning aan.

Afbeelding 2: Vigerend bestemmingsplan.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Schuurmansweg3-BPC1_0002.jpg"

1.4 Juridische vorm

Met ingang van 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Wro is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) komen te vervallen.

Met de invoering van de Wro is ook de digitaliseringsverplichting in werking getreden. Ruimtelijke plannen die na 1 juli 2013 ter inzage worden gelegd moeten digitaal raadpleegbaar zijn (conform STRI 2012) en voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Het plan wordt digitaal beschikbaar gesteld.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels, verbeelding en eventuele bijlagen. Deze toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 de bestaande ruimtelijke en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is het beleidskader geschetst op rijks, pro-vinciaal en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 gaat in op de planologische- en mili-eutechnische aspecten die betrekking hebben op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 is de planologisch juridische opzet van het plan behandeld. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van voorliggend plan komt aan bod in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 is ten slotte een bespreking van de resultaten van de procedure opgenomen.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is onderdeel van de bebouwingszone rond de Kolderveense en Nijeveense Bovenboeren. De erven van de Kolderveense- en Nijeveense Bovenboer zijn ontstaan nadat de grond rondom Nijeveen en Kolderveen was ontgonnen;

De Bovenboeren zijn aangelegd op de hogere kopjes als verbindingsweg tussen de erven. De Schuurmanssteeg is in een later stadium opgewaardeerd tot Schuurmansweg;

De kavelstructuur is tijdens de ruilverkaveling opgeschaald en de Bovenboer is in de loop der tijd rechter getrokken. Dit heeft tot gevolg dat enkele boerderijen verder van de weg en op ander plaatsen dichter bij de weg zijn komen te liggen. Het erf aan de Schuurmansweg 3 is op de Bovenboer gericht.

Het landschappelijke raamwerk is met de schaalvergroting van de landbouw steeds fragieler geworden. Voorheen bestond deze uit kavelgrensbeplanting en sloten, wegbegeleidende beplanting en erfbeplanting. Momenteel is met name de kavelgrensbeplanting afwezig. In de huisige situatie hebben de erven daardoor een rafelige rand.

Op het erf is een oude woonboerderij aanwezig, alsmede een aantal schuren.

2.2 Nieuwe ontwikkelingen in het plangebied

Ten behoeve van de ontwikkeling is een rapportage1 opgesteld waarin de randvoorwaarden voor de bebouwing, inrichting enbeplanting zijn opgenomen. Uitgangspunt is het beschreven ontwikkelingsmodel "Optie 2". Deze rapportage vormt de basis voor dit bestemmingsplan en is in de regels vertaald en vastgelegd.

Afbeelding 3: De bestaande schuren.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Schuurmansweg3-BPC1_0003.jpg"

Aangezien de aanwezige schuren geen agrarische functie meer vervullen, worden deze in het kader van een Ruimte-voor-ruimte regeling gesloopt. In totaal gaat het daarbij om 777 m2.

In het kader van de Ruimte-voor-ruimte regeling zal een nieuw erf worden toegevoegd. Het uitgangspunt is daarbij dat een eigen erf met eigen inrit wordt gecreëerd waarbij de nieuwe bebouwing wordt gekoppeld aan de bestaande bebouwing.

Door het slopen van de bijgebouwen vermindert de storende werking van de bebouwingsmassa op de strekkingsrichting van het landschap. Behoud of herstel van de beplanting rondom het bestaande erf is eveneens een uitgangspunt. Daarom dient ook rond het nieuwe erf een nieuwe erfsingel te worden aaangebracht. Bij de toepassing van de landschappelijke beplanting dient uitsluitend (autochtoon of) inheems plantmateriaal te worden gebruik.

Door verplaatsen van eenbestaande sloot zal een zichtlijn ontstaan vanaf de Bovenboer op het nieuwe erf. Hiermee wordt aangesloten op de oriëntatie van het bestaande erf op de Nijeveense Bovenboer. Toch zal de ontsluiting van het nieuwe erf plaatsinden op de Schuurmansweg. De ontsluiting van beide erven zal gescheiden plaatsvinden.

Afbeelding 4: De nieuwe zichtlijnen.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Schuurmansweg3-BPC1_0004.png"

De situering van het nieuwe erf maakt het mogelijk dat de gronden, waarop de te slopen schuren staan, onbelemmerd kunnen worden gebruikt voor agrarisch gebruik.

Het plan omvat in hoofdlijnen :

  • Sloop van alle grootschalige landschapontsierende agrarische schuren (777 m2), het provinciaal minimum is 750 m2;
  • Saldering geeft recht op 1 compensatiewoning;
  • Er mag maximaal 250 m2 aan (woon)bebouwing terug worden gebouwd;
  • De bestaande bebouwing moet eerst gesloopt worden, voordat er wordt gebouwd;
  • De nieuwe bebouwing moet deel uitmaken van het lint van de Bovenboer of ondergeschikt onderdeel uitmaken van het bestaande erf;
  • De nieuwe bebouwing moet een uitstraling hebben van een boerderij zodat visueel twee erven ontstaan;
  • De voorzijde van de nieuwe bebouwing moet georiënteerd zijn op de Bovenboer;
  • De kaprichting van de nieuwe bebouwing moet evenwijdig lopen met de Schuurmansweg;
  • De nieuwe woning moet landschappelijk worden ingepast, passend binnen de omgeving (erfbeplanting, groenstrook etc.);
  • De nieuwe woning bestaat uit een enkelvoudige bouwmassa van een bouwlaag met een duidelijk kap;
  • Gevels van het hoofdgebouw hebben een stenig karakter;
  • Het dak wordt bedekt met gebakken pannen of riet en passend binnen de historische context van het lint;
  • Het kleurgebruik van de gevel en dak moet in gedekte tinten zijn.

Onderstaande schets toont het inrichtingsplan dat op bovenstaande randvoorwaarden is gebaseerd.

Afbeelding 5: De inrichting van het plangebied.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Schuurmansweg3-BPC1_0005.jpg"

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 in werking getreden. De structuurvisie infrastructuur en ruimte 2040 (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Voor de ruimtelijke ontwikkeling van stedelijke functies gaat de SVIR uit van de SER-ladder. Volgens dit principe moet eerst worden bekeken of er binnen bestaand bebouwd gebied (BBG) nog ruimte beschikbaar is, of er door herstructurering nog ruimte kan worden gemaakt en of het mogelijk is de ruimte effectiever te benutten. Pas als al die mogelijkheden zijn benut, mag er tot de aanleg van een nieuw stedelijk gebied worden besloten. De binnen het voorliggende plan mogelijk gemaakte nieuwe ontwikkelingen passen binnen de SER-ladder doordat zij aansluiten op de bestaande bebouwing en voorzien in een vermindering van de aanwezige bebouwing. De gehele ontwikkeling valt buiten BBG.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe 2010

Provinciale Staten van Drenthe hebben op 2 juni 2010 de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De Omgevingsvisie is hét strategisch kader voor de ruimtelijk - economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020.

Het doel van de omgevingsvisie is het koesteren van kwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij die kwaliteiten. Het is een streven naar ruimtelijke kwaliteit door nieuwe ontwikkelingen en behoudt van bestaande kwaliteiten.

Afbeelding 6: Visiekaart 2020 behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe 2010.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Schuurmansweg3-BPC1_0006.jpg"

3.2.2 Provinciale omgevingsverordening

Met hoofdstuk 3 van de Provinciale omgevingsverordening vertaalt de provincie Drenthe de Omgevingsvisie (deels) door naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De Omgevingsvisie als structuurvisie bindt alleen de provincie zelf. De Wet ruimtelijke ordening kent de provincie een scala van instrumenten toe om haar beleid daarnaast extern te laten doorwerken. Vaststelling van een verordening ex artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening is een van die instrumenten.

Binnen de verordening komt aan gemeenten een belangrijke rol toe. Inhoudelijke bepalingen zijn veelal als verantwoordingsplicht ingericht en niet normstellend. Aan gemeenten komt ruimte toe om inhoudelijk - tot op zekere hoogte - een eigen invulling te geven, mits deugdelijk onderbouwd. Hetzelfde geldt voor een deel van het kaartmateriaal waaraan in deze verordening wordt gerefereerd. De kaarten voor Bestaand stedelijk gebied, Nationaal Landschap Drentsche Aa en die voor de ecologische hoofdstructuur zijn bijzonder precies. Op perceelsniveau is weergegeven of een locatie binnen de desbetreffende thematische begrenzing valt of niet. Dit geldt niet voor de andere kaarten, die uitwerking op gemeentelijk niveau behoeven.

Het plangebied voor het voorliggende bestemmingsplan ligt geheel buiten Bestaand stedelijk gebied (zie cirkel in bovenstaande afbeelding).

In artikel 3.24 is een Ruimte-voor-ruimte regeling opgenomen. Dit is een regeling ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied door het verwijderen van landschapsontsierende agrarische bedrijfsgebouwen, die geen agrarische functie meer hebben en waarvoor ter compensatie van de sloop een woning mag worden gebouwd. De Ruimte-voor-ruimte regeling wordt vormgegeven met inachtneming van het volgende:

  • toepassing van de regeling is alleen mogelijk voor agrarische bedrijfsbebouwing die op 2 juni 2010 al aanwezig was;
  • de randvoorwaarde dat de sloopnorm voor een compensatiewoning 750 m2 aan agrarisch bedrijfsbebouwing bedraagt; met een afwijkingsmarge van maximaal 5%;
  • de mogelijkheid tot het samenvoegen van agrarische bebouwing op meerdere percelen (saldering) om te kunnen komen tot de sloopnorm van 750 m2;
  • de randvoorwaarde dat saldering slechts recht geeft op de bouw van 1 compensatiewoning;
  • randvoorwaarden voor inpassing, omvang, inhoud, uiterlijk van de compensatiewoning;
  • de randvoorwaarde dat bouw van een compensatiewoning niet plaatsvindt in gebieden die op de bij de Omgevingsvisie Drenthe behorende kaart 1 (Visiekaart 2020) met de functie 'Natuur' en 'Beekdalen' zijn aangeduid, tenzij zich een situatie zoals verwoord in de artikelen 3.35, eerste lid (waarden EHS) of artikel 3.36, tweede lid, onder c (waarden regionaal watersysteem), voordoet.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Ontwikkelingsvisie 2030

Meppel neemt in de regio een centrale positie in, zowel op het gebied van werkgelegenheid en voorzieningen als op het gebied van wonen. Het onderscheidende van Meppel is de combinatie van een stedelijke sfeer en een aantrekkelijk voorzieningenaanbod in de binnenstad, en rust en ruimte in de omliggende wijken en kernen. In Meppel wonen circa 32.000 mensen. Meppel staat een beheerste groei voor. De gemeente richt zich in de eerste plaats op (maar zeker niet uitsluitend) gezinnen en (actieve) senioren. Meppel kent een relatief sterke sociale cohesie. Dit vraagt om onder meer een adequaat voorzieningenniveau in de kern, wijk of de nabijheid daarvan.

3.3.2 Welstandsnota

Op 3 juni 2004 is de nieuwe welstandsnota vastgesteld door de gemeenteraad. De welstandsnota gaat over het duurzaam bevorderen van de kwaliteit van bebouwing en omgeving in de gemeente Meppel. De welstandstoets is daarbij een belangrijk hulpmiddel. Door middel van welstandscriteria wordt zo concreet mogelijk aangegeven aan welke uitgangspunten de ontwerper van een bouwplan zich moet houden. Deze uitgangspunten zijn deels gelijk voor de hele gemeente en deels verschillend per deelgebied omdat ieder gebied zijn eigen kenmerken heeft. Bovendien zijn per gebied de welstandscriteria beschreven. In principe moet altijd worden voldaan aan de criteria in het hele gebied. Uitzonderingen blijven echter mogelijk. Voorwaarde is wel dat er een gegronde reden moet zijn om van de criteria af te wijken. Of een reden gegrond is of niet, is uiteindelijk ter beoordeling van burgemeester en wethouders. Voor veel gebieden geldt dat nieuwe en eigentijdse ontwikkelingen mogelijk zijn. Een belangrijke voorwaarde is meestal dat ze niet mogen conflicteren met de directe omgeving. Met andere woorden: altijd rekening houden met, respectievelijk respect tonen voor de omgeving en de daarin te verwachten ontwikkelingen.

Een belangrijke pijler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuren in de gemeente Meppel. Deze criteria zijn gebaseerd op de identiteit, het architectonische vakmanschap en de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie worden aangetroffen. Daarnaast speelt ook het ruimtelijke kwaliteitsbeleid een belangrijk aspect bij het bepalen van de criteria. De criteria geven aan hoe een bouwwerk "zich moet gedragen" om in zijn omgeving niet teveel uit de toon te vallen, en welke gewaardeerde karakteristieken uit de omgeving in het ontwerp moeten worden gebruikt.

Het plangebied valt binnen het gebied waarvoor "Buitengebied wegdorpenlandschap (bijzonder)" geldt. Het beleid is grotendeels gericht op beheer en versterking van de bestaande situatie. Het bebouwingsbeeld is in hoofdlijnen nog redelijk gaaf. Wel is merkbaar dat nieuwe invullingen het traditionele bebouwingsbeeld negatief beïnvloeden. Vernieuwingen dienen daarom goed en zorgvuldig te worden ingepast.

Afbeelding 7: Gebiedsgerichte welstandscriteria.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Schuurmansweg3-BPC1_0007.jpg"

Hoofdstuk 4 Planologische randvoorwaarden

4.1 Bodem

Ten behoeve van de wijziging van de gebruiksfunctie van het plangebied is er een verkenned bodemonderzoek uitgevoerd2 .Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet vrij is van bodemverontreiniging.

Het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie bevat een verontreiniging van de streefwaarde. De plaatselijk verhoogd gemeten verontreinigingen overschrijden de tussenwaarde niet en geven daardoor geen formele aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.

De onderzoeksresultaten stemmen niet geheel overeen met de gestelde hypothese. De vooraf gestelde hypothese “onverdacht” dient formeel verworpen te worden. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat er beïnvloeding van de bodemkwaliteit heeft plaatsgevonden. De vooraf gehanteerde hypothese is gezien de doelstelling van het onderzoek alsmede de bekende onderzoeksresultaten voldoende om conclusies te verbinden met betrekking tot de kwaliteit van de bodem t.p.v. de onderzoekslocatie.

Op basis van de onderzoeksresultaten zijn er uit milieuhygiënische overwegingen in relatie tot de bodemkwaliteit geen belemmeringen ten aanzien van de geplande nieuwbouw op de onderzoekslocatie.

4.2 Geluid

In de Wet geluidhinder zijn geluidhindernormen voor toelaatbare equivalente geluidniveaus opgenomen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrie. De geluidhindernormen gelden voor woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de geluidzone van een (spoor)weg of gezoneerd industrieterrein.

In de omgeving van het plangebied is geen sprake van een spoorweg of een gezoneerd industrieterrein. Overeenkomstig de Wet geluidhinder is in deze situatie geen akoestisch onderzoek vereist en kan toetsing aan de grenswaarden uitblijven.

Als gevolg van de aanwezigheid van de Schuurmansweg is een akoestisch onderzoek uitgevoerd3 .De geluidbelasting is berekend conform het gestelde in het “Reken- en meetvoorschrift Geluid 2012” ex art 110d van de wet geluidhinder. De berekening van de geluidbelasting is gemaakt met standaard rekenmethode II.

De geluidbelasting Lden bedraagt maximaal 47 dB t.g.v. de Schuurmansweg. De voorkeursgrenswaarde wordt dan ook niet overschreden waarmee voor het aspect verkeerslawaai sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

4.3 Archeologie

In opdracht van de gemeente Meppel is een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart gemaakt. Met de archeologische beleidsadvieskaart heeft de gemeente Meppel een instrument in handen op basis waarvan zij op een verantwoorde manier met haar bodemarchief kan omgaan. De gemeente kan daarmee, indien wenselijk, gemotiveerd van de landelijke en provinciale richtlijnen afwijken en een eigen visie op het archeologisch landschap ontwikkelen.

Op basis van de landschappelijke ondergrond en de bekende archeologische waarden in en in de omgeving van Meppel is een vlakdekkende verwachtingskaart opgesteld. Op hoofdlijnen worden drie verwachtingszones onderscheiden: lage verwachting, middelhoge verwachting en hoge verwachting. Deze verwachtingswaarden geven op hoofdlijnen de verwachte dichtheid aan archeologische waarden weer (trefkans).

Afbeelding 8: Archeologische beleidskaart.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Schuurmansweg3-BPC1_0008.jpg"

Uit bovenstaande afbeelding kan worden afgeleid dat voor het plangebied een hoge verwachting geldt. Dat betekent dat voorafgaand aan planontwikkeling voor projecten met een planomvang van meer dan 500 m2, die tevens dieper reiken dan 0,30 m, een extensief verkennend booronderzoek uitgevoerd dient te worden om de verwachtingskaart te toetsen en zo nodig bij te stellen.

Rekening houdend met het bovenstaande is een archeologisch onderzoek uitgevoerd4 .Het bureauonderzoek toonde aan dat er zich mogelijk archeologische vindplaatsen vanaf het Paleolithicum tot en met het Neolithicum in het plangebied zouden kunnen bevinden. De trefkans hierop is mede afhankelijk van de mate van intactheid van de bodemopbouw. Verstoringen in het plangebied kunnen aanwezig zijn door de ontginning van het veen en door de bouw van de boerderij en de schuren. Latere verstoringen zijn niet bekend en worden ook niet verwacht.

Uit het booronderzoek is gebleken dat het oorspronkelijke bodemprofiel door veenontginning vanaf de late middeleeuwen en de nieuwe tijd verloren is gegaan. Doordat de top van het dekzand verspit is met het resterende veen, zijn eventuele aanwezige archeologische (steentijd)vindplaatsen verloren gegaan.

Vanwege het ontbreken van een intacte bodemopbouw, waarbij archeologische relevante lagen verpit zijn door ontginning van het voormalige afdekkende veenpakket, kan de archeologische verwachting voor steentijdvindplaatsen bijgesteld worden naar laag. Deze lage verwachting geldt ook voor archeologische vindplaatsen uit meer recente perioden.

Daarnaast ontbreken relevante archeologische indicatoren voor vroege menselijke bewoning (vóór 1800). Derhalve is de trefkans op archeologische vindplaatsen nihil en wordt geadviseerd om geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren.

Mocht er tijdens de uitvoering van werkzaamheden toch archeologische vondsten worden aangetroffen, dan moet dit conform artikel 53 van de Monumentenwet aan zowel de gemeente als de provinciaal archeoloog gemeld worden.

4.4 Waterhuishouding

4.4.1 Europees beleid

De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 Europees van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste doelstellingen van de KRW zijn:

  • van water afhankelijke ecosystemen in stand te houden en te verbeteren;
  • de beschikbaarheid van water veilig te stellen en het duurzaam gebruik te bevorderen;
  • het aquatisch milieu in stand te houden en te verbeteren door het voorkomen van verontreiniging;
  • de gevolgen van overstroming en droogte te beperken.

De KRW is vertaald in de Nederlandse wetgeving via de Waterwet (2009).

In de Europese Kaderrichtlijn Water is de Europese Unie opgedeeld naar de stroomgebieden van de grote rivieren. Eén daarvan is de Rijn. De EU heeft het lange traject van Rijn naar Noordzeedelta onderverdeeld in vier stroomgebieddistricten. Die zijn weer gesplitst in deelstroomgebieden, waarvan Rijn Oost er één is.

4.4.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid ten aanzien van water is neergelegd in het nationaal waterplan (2009). Het Nationaal Waterplan (NWP) is het rijksplan voor het waterbeleid voor de periode 2009-2015. Het NWP beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Om dit te bereiken moet zoveel mogelijk worden uitgegaan van een watersysteembenadering en integraal waterbeheer. Het NWP bouwt voort op de nota Waterbeheer 21e eeuw. Hierin wordt gesteld dat aan het watersysteem meer aandacht moet worden gegeven om de natuurlijke veerkracht te benutten. Het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie “vasthouden – bergen – afvoeren” staat hierbij centraal. Van belang is dat overtollig water zoveel mogelijk wordt vastgehouden in de "haarvaten" van het bestemmingsplangebied. Wanneer dit ontoereikend is moet worden gezocht naar bergingsmogelijkheden. Pas in laatste instantie is afvoer van overtollig water naar benedenstroomse gebieden aan de orde.

4.4.3 Beleid waterschap Reest en Wieden

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Reest en Wieden, Velt en Vecht, Regge en Dinkel, Groot Salland en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.

Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse verontreinigingen).

4.4.4 Watertoets

Algemeen
In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets). Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Watertoetsproces
Het waterschap Reest en Wieden is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de 'normale procedure' van de watertoets is toegepast. Het plangebied is namelijk gelegen binnen de keurzonering. Het watertoetsresultaat is opgenomen in de bijlagen. Het waterschap heeft een nader advies gegeven over de waterhuishouding in en rond het plangebied, concrete uitgangspunten voor het plan en de voortgang van het watertoetsproces.

Advies waterschap
Op 21 januari 2014 heeft het waterschap Reest en Wieden advies uitgebracht in de vorm van de 'standaard waterparagraaf', waarin het wateradvies voor dit plan in is verwerkt. Nader overleg met het waterschap is in het kader van een ruimtelijke procedure niet noodzakelijk. Voor het 'standaard waterparagraaf' wordt

verwezen naar bijlage 5. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap heeft een positief wateradvies gegeven.

4.5 Ecologie

Bij ruimtelijke plannen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden ter plaatse en in de directe omgeving van het plangebied. Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming.

4.5.1 Gebiedsbescherming

Bij gebiedsbescherming zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van toepassing. Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn in Nederland opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Hierin zijn de reeds bestaande staatsnatuurmonumenten ook opgenomen.

Doel van de EHS is het realiseren van een netwerk van natuurgebieden door middel van natuurbehoud en natuurontwikkeling, waar de natuur (plant en dier) voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat de natuurgebieden hun waarde verliezen.

Het onderzoeksgebied ligt niet in of in de directe omgeving van beschermd natuurgebied of de EHS. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit beperkt zich tot het onderzoeksgebied en heeft geen negatief effect op gebieden erbuiten. De voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op de duurzame instandhouding van natuurgebied of de EHS. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden, er hoeft geen ontheffing of natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden.

4.5.2 Soortenbescherming

Soortenbescherming is altijd aan de orde. Hiervoor is de Flora- en faunawet bepalend. De Flora- en faunawet is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Deze wet heeft de beschermingsregels, zoals die ook in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn opgenomen, overgenomen en voor de Nederlandse situatie toegepast. Deze bescherming is vormgegeven aan de hand van een aantal verbodsbepalingen en de algemene zorgplicht.

De procedurele consequenties zijn afhankelijk van de soorten die door de ingreep

worden beïnvloed. Kortweg kunnen drie beschermingsregimes worden onderscheiden:

  • beschermingscategorie 1:
    Een groot aantal beschermde soorten is in Nederland algemeen voorkomend. Op basis van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten uit de Flora- en faunawet mogen ruimtelijke ingrepen worden uitgevoerd die tot effect hebben dat de verblijfsplaatsen van deze soorten worden aangetast;
  • beschermingscategorie 2:
    Voor beschermde soorten die minder algemeen zijn en extra aandacht verdienen, kan een vrijstelling (behalve voor het opzettelijk verontrusten) verkregen worden als de initiatiefnemer een goedgekeurde gedragscode heeft. Indien dit niet het geval is dient voor deze categorie een ontheffing aangevraagd te worden. Als wordt gehandeld volgens een goedgekeurde gedragscode geldt deze naast de bovengenoemde soorten ook voor vogels. In zo'n gedragscode worden gedragslijnen aangegeven die men volgt om het schaden van beschermde soorten zo veel mogelijk te voorkomen. Ontheffing is, als wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode, voor deze soorten alleen nog nodig als werkzaamheden afwijkend van de gedragscode worden uitgevoerd;
  • beschermingscategorie 3:
    Voor ongeveer honderd zeldzame soorten geldt géén vrijstelling als het gaat om ruimtelijke ingrepen. Ontheffingen voor deze groep soorten worden slechts verleend wanneer er geen andere bevredigende oplossing voor de ingreep bestaat, de ingrepen vanwege dwingende redenen van groot openbaar belang dienen plaats te vinden en de gunstige staat van instandhouding van de soort niet in gevaar komt. Deze uitgebreide toets geldt ook voor alle vogelsoorten.

Als een ruimtelijke ingreep rechtstreeks kan leiden tot verstoring of vernietiging van bepaalde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het plan in strijd zijn met de Flora- en faunawet. Voor aantastingen van verblijfplaatsen en belangrijke (onderdelen) van leefgebieden van meer strikt beschermde soorten, is ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet nodig van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Verder geldt altijd artikel 2 van de Flora- en faunawet, een zorgplichtbepaling. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving.

Dit bestemmingsplan maakt de aanleg van één woning mogelijk en daarnaast geldt als voorwaarde daarvoor dat bestaande schuren worden gesloopt. De omvang is zeer beperkt, de omgeving blijft onaangeroerd. Er worden dan ook geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen voorgestaan. Indien beschermde soorten zouden voorkomen, kunnen deze gemakkelijk uitwijken. In het kader van het voorliggende plan is een flora- en fauna onderzoek uitgevoerd5.

De voorgenomen activiteit wordt gezien als 'ruimtelijke ontwikkeling'. Voor het verstoren van soorten van tabel 1 geldt een algemene vrijstelling. Deze vrijstelling geldt ook voor soorten van tabel 2 van de Ff-wet, mits er gewerkt wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Gelet op de voorgenomen activiteit zal dat de 'Gedragscode voor de bouw- en ontwikkelsector' zijn. Deze is opgesteld door 'Bouwend Nederland' en de Vereniging van Nederlandse Projectontwikkeling Maatschappijen NEPROM.

De gedragscode geeft aan hoe bedrijven zorgvuldig met beschermde dier- en plantensoorten op bouwplaatsen kunnen omgaan. Voor het verstoren van soorten uit tabel 3, evenals het verstoren van bezette vogelnesten en jaar rond beschermde vogelnesten dient een ontheffing aangevraagd te worden.

Het onderzoeksgebied bestaat uit een agrarisch erf en agrarisch cultuurland. De inrichting en het gevoerde beheer in het onderzoeksgebied maken het tot een nagenoeg ongeschikte habitat voor beschermde dier- en plantensoorten. In het onderzoeksgebied komen diersoorten voor die vaak worden aangetroffen in de directe nabijheid van menselijke bewoning, zoals sommige broedvogels en sommige algemeen voorkomende en weinig kritische zoogdieren en amfibieën.

Van de vogelsoorten die in de gebouwen nestelen, zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd. Om de sloop van de gebouwen in overeenstemming met de Ff-wet uit te voeren, dienen deze buiten de broedtijd gesloopt te worden. De meest geschikte periode om de gebouwen te slopen in augustus-maart. Daarbij is niet de datum leidend, maar de aan- of afwezigheid van bezette nesten. Het is mogelijk dat vogels ook buiten de genoemde periode nestelen. De sloop dient dan daarop afgestemd te worden. Er kan voor dit project geen ontheffing verkregen worden voor het opzettelijk verstoren van nesten of het verwonden/doden van vogels.

De aanwezige beschermde dieren staan vermeld in tabel 1 van de Ff-wet. Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling voor het verstoren, verwonden of doden. Gelet op het incidentele voorkomen en het feit dat deze soorten in zeer lage dichtheden in het onderzoeksgebied voor kunnen komen, zijn geen nadere maatregelen in het kader van de algemene zorgplicht vereist. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing ex. Art. 75C van de Ff-wet aangevraagd te worden.

4.6 Luchtkwaliteit

Hoofdstuk 5.2 van de Wet milieubeheer met de titel "Luchtkwaliteitseisen" staat bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Een belangrijk onderdeel van het instrumentarium is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen het NSL werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
De uitvoeringsregels behorend bij de wet zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (amvb) en ministeriële regelingen die gelijktijdig met de 'Wet luchtkwaliteit' in werking treden. De belangrijkste zijn het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” en de “Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”. In deze laatste regeling zijn categorieën aangewezen waarvan op voorhand vaststaat dat zij niet in betekenende mate bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Voor deze categorieën geldt een grens van 3% van de betreffende grenswaarde.

Woningbouw is één van de categorieën waarvoor vaststaat dat niet in betekenende mate wordt bijgedragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij geldt dat een omvang van 1.500 woningen overeenkomt met de grens van 3% van de betreffende grenswaarde. Doordat het onderhavige project slechts de realisering van 1 extra woning omvat, wordt gesteld dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het wel zinvol om inzicht te hebben in de luchtkwaliteit om te beoordelen of de toekomstige bewoners niet worden blootgesteld aan te hoge concentraties luchtvervuiling. Er is in dat kader een luchtkwaliteitonderzoek uitgevoerd door TNO in de gehele gemeente Meppel (TNO rapport 2006-D-R0026/B). De luchtkwaliteit is gebiedsdekkend en met hoge mate van ruimtelijk detail in beeld gebracht. Uit dit onderzoek is gebleken dat er ten aanzien van de luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn.

Afbeelding 9: Jaargemiddelde concentraties (worst case scenario) in 2020 voor Fijnstof PM10 en NO2.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Schuurmansweg3-BPC1_0009.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Schuurmansweg3-BPC1_0010.jpg"

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico (dat zich in hoofdzaak richt op de kans op een ramp) en het groepsrisico (dat zich met name richt op het aantal mogelijke slachtoffers). Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico
Het groepsrisico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een risicolocatie een groep van 10, 100 of 1.000 slachtoffers in één keer kan vallen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art.13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

4.7.2 Risicokaart

Inrichtingen
Op de risicokaart is te zien dat in het plangebied en in de directe omgeving geen stationaire risicobronnen zijn gesitueerd.

Buisleidingen
Op de risicokaart staat ten westen van het plangebied een buisleiding van de Gasunie aangegeven. De afstand tot de buisleiding bedraagt ongeveer 2,5 kilometer. Gesteld kan worden dat deze buisleiding geen gevolgen heeft voor de voorliggende ontwikkeling.

Transport over de weg
De A32 is op een afstand van bijna 3 kilometer ten oosten van het plangebied gesitueerd. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen getransporteerd. Gelet op de afstand tot het plangebied kan worden gesteld dat er geen gevolgen zijn voor de ontwikkeling van het plan.

Afbeelding 10: Risicokaart provincie Drenthe.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Schuurmansweg3-BPC1_0011.jpg"

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemeen

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen.

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);
  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting (met bijbehorende bijlagen). De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het plan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. Het geeft namelijk uitleg over de achtergronden van dit bestemmingsplan.

5.2 Regels

De regels van dit bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de inleidende regels. Deze regels hebben tot doel een eenduidige interpretatie en toepassing van de inhoudelijke regels in de overige hoofdstukken in relatie tot de verbeelding te waarborgen. Daarnaast is geregeld, op welke wijze gemeten moet worden (artikel 2).

Hoofdstuk 2 geeft de bestemmingsregels van het plan. In feite bevat dit hoofdstuk slechts twee bestemmingen (Agrarisch met waarden - Cultuurhistorische waarden en Wonen). De bestemming Wonen maakt de bestaande en de nieuwe woning mogelijk. Hiermee is de bestemming van de bestaande woning dus veranderd van Agrarische bedrijfswoning in burgerwoning.
Voor het nieuwe erf geldt een bouwverbod. Dit bouwverbod kan worden doorbroken indien aan de voorwardelijke verplichting (artikel 5) is voldaan.

De overige gronden van het voormalige agrarische bouwperceel hebben de bestemming Agrarisch met waarden - Cultuurhistorische waarden gekregen. In feite kan hierdoor de grondgebonden agrarische bedrijfsvoering worden voortgezet. De bouwmogelijkheden zijn beperkt tot erf- en terreinafscheidingen en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen (zoals ook toegestaan in het vigerende bestemmingsplan).

In Hoofdstuk 3 zijn de Algemene regels opgenomen. De gebruikelijke regels zijn in dit plan opgenomen.

De regeling van artikel 6 bevat de "voorwaardelijke verplichting"; dit zijn maatregelen die noodzakelijk zijn in verband met de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de ontwikkeling.

Deze maatregelen dienen op hun beurt onderdeel uit te maken van de omgevingsvergunning voor de bouwwerken als bedoeld in 3.2.3 t/m 3.2.5. Het kan natuurlijk ook zo zijn dat deze maatregele in en aparte omgevingsvergunnning aan bod komen. In dat geval dient deze omgevingsvergunning te zijn verleend vóór de omgevingsvergunning voor de op te richten bebouwing.

Tevens dienen de na de sloop van de bebouwing vrijkomende gronden in gebruik te worden genomen ten behoeve van agrarische gebruik. Dat geldt ook voor de delen die buiten dit bestemmingsplan zijn gesitueerd.

Tot slot dient een erfbeplanting te worden gerealiseerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing.

Het laatste hoofdstuk bevat de overgangs- en slotregels.

5.3 Verbeelding

Voor de vormgeving van de verbeelding gelden een aantal uitgangspunten die als volgt luiden:

  • De kaart wordt in kleur opgezet waarbij de kleuren worden ondersteund met een letteraanduiding (bijv. M- maatschappelijk) een en ander afgestemd op de kleur en letteraanduiding in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012.
  • De schaal van de kaarten is 1: 1000.
  • Ten behoeve van de gebruiksvriendelijkheid en digitale raadpleegbaarheid wordt waar mogelijk informatie op de kaart gezet (bouwvlakken, goot-/bouwhoogten, eventueel bebouwingspercentages).

In het onderhavige bestemmingsplan zijn deze vormgevende uitgangspunten toe-gepast.

De verbeelding van het bestemmingsplan Schuurmansweg 3 te Nijeveen heeft betrekking op het gehele voormalige agrarische bouwvlak.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Deze herziening voorziet in een aangewezen bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening. Ten behoeve van de ontwikkeling wordt een anterieure overeenkomst gesloten waarin ondermeer het verhaal van kosten wordt geregeld. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarom niet nodig. Het bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar te achten.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De gemeenteraad dient inzake het al dan niet vaststellen van het bestemmingsplan te overwegen of de planologisch-juridische mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, maatschappelijk uitvoerbaar zijn. Bij deze afweging zullen onder andere de zienswijzen een rol spelen.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Vooroverleg en inspraak

Het bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro aan de vaste vooroverlegpartners voorgelegd en op grond van de gemeentelijke inspraakverordening voor een periode van zes weken ter inzage gelegd.

Van 26 juni tot en met 6 augustus 2014 heeft het voorontwerp van het bestemmingsplan 'Meppel - Buitengebied, herziening Schuurmansweg 3' voor een periode van zes weken zowel digitaal als analoog ter inzage gelegen.
Gedurende deze periode heeft eenieder zijn of haar zienswijze in de vorm van een mondelinge of schriftelijke inspraakreactie kenbaar kunnen maken. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.

Gelijktijdig met de inspraakprocedure is gestart met het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Een kennisgeving van de terinzagelegging is via elektronische weg gezonden aan twee instanties. Van één instanties -de provincie Drenthe- is een reactie ontvangen, deze reactie is als bijlage 6 bij deze plantoelichting opgenomen. De provincie heeft aangegeven dat het plan aansluit op de provinciale ruimte-voor-ruimte regeling en dat het plan geen aanleiding geeft tot op- of aanmerkingen.

De samenvatting van het vooroverleg en de inspraakprocedure is als bijlage 7 bij deze plantoelichting opgenomen.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen (van 2 oktober 2014 tot en met 12 november 2014). Gedurende deze termijn kon eenieder zijn of haar zienswijze kenbaar maken. Er zijn geen zienswijzen kenbaar gemaakt.

Hoofdstuk 8 Bijlagen

Bijlage 1: Sigma Bouw & Milieu, Verkennend milieukundig bodemonderzoek Schuurmansweg nr. 3 te Nijeveen, 15 januari 2014.

Bijlage 2: Buijvoets Bouw- en Geluidsadvisering, Akoestisch onderzoek bouwplan Schuurmansweg 3 te Nijeveen, 13 december 2013.

Bijlage 3: Hamaland Advies, Bureauonderzoek en verkennend booronderzoek Archeologie, 23 januari 2013.

Bijlage 4: Natuurbank Overijssel, Quickscan natuurwaardenonderzoek Flora- & Faunawet en pré-toets natuurbeschermingswet, 7 januari 2014.

Bijlage 5: BJZ.nu, Watertoets Schuurmansweg 3 Nijeveen, 10 december 2013.

Bijlage 6: Provincie Drenthe, Vooroverlegreactie, 28 mei 2014.

Bijlage 7: Gemeente Meppel, Samenvatting van en gemeentelijke reactie op inspraak- en overlegreactie, september 2014.