direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Meppel - Buitengebied, herziening Schiphorsterweg en Kosterweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0119.SchiphorsterKoster-BPC1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Namens de Van der Sluis Transport is bij de gemeente Meppel een verzoek ingediend om medewerking te verlenen aan een bedrijfsverplaatsing naar een perceel ten westen en aansluitend op Rogat en het toekennen van een nieuwe functie (paardenhouderij) op de bestaande locatie aan de Schiphorsterweg 27.

Planologisch toetsingskader voor het perceel is het bestemmingsplan Buitengebied. Het perceel aan de Schiphorsterweg heeft daarin een bedrijfsbestemming en het perceel aan de Kosterweg te Rogat heeft een agrarisch bestemming. De functiewijzigingen passsen daarom volgens het vigerende bestemmingsplan niet toegestaan.

Burgemeester en wethouders hebben besloten het verzoek te honoreren en daarvoor een herziening van het bestemmingsplan te starten. De verplaatsing van het zich uitbreidende transportbedrijf naar een locatie die aansluit op het bestaande bedrijfsterrein biedt immers vele voordelen. Zo zal de Schiphorsterweg rustiger worden doordat het aantal verkeersbewegingen van de vrachtwagens vermindert. Bovendien zijn de functies transportbedrijf en paardenhouderij respectievelijk passender op het bedrijfsterrein en het buitengebied.

1.2 Plangebied

Uit het bovenstaande valt reeds af te leiden dat het plangebied gevormd wordt door twee separaat van elkaar gesitueerde deellocaties. De eerste deellocatie ligt aan de Schiphorsterweg in De Schiphorst. De Schiphorst is een buurtschap in de gemeente Meppel dat na de gemeentelijke herindeling van 1998 bij Meppel is gevoegd. De Schiphorsterweg kronkelt door het Reestdal vanaf de buurtschap Lankhorst (gemeente Staphorst) naar de de Wijk. Voor de aanleg van de A28 was dit de doorgaande weg van De Wijk naar Meppel. Langs deze weg staan onder andere vrij grote boerderijen op ruime kavels, alsmede woningen, horeca en bedrijven, waaronder transportbedrijf (met bedrijfswoning) aan de Schiphorsterweg 27. Direct ten oosten van het transportbedrijf is op Schiphorsterweg 31 een woning gesitueerd.

Deellocatie 2 wordt gevormd door een agrariach perceel aan de zuidwestzijde van bedrijfsterrein Rogat. Het perceel sluit aan op de Kosterweg en de Provinciale weg (N851), maar is slechts toegankelijk vanaf de eerstgenoemde weg. De dichtstbij gesitueerde (dienst)woning is 130 meter ten noorden van de deellocatie gesitueerd.

Onderstaande afbeelding illustreert de ligging van de beide deellocaties.

Afbeelding 1: Ligging deellocatie 1 (boven) en deellocatie 2 (onder).
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.SchiphorsterKoster-BPC1_0001.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.SchiphorsterKoster-BPC1_0002.jpg"

1.3 Vigerende bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Meppel - Buitengebied is op 3 september 2009 door de gemeenteraad van Meppel vastgesteld. De gronden van deellocatie 1 (huidige transportbedrijf) hebben in dit bestemmingsplan de bestemming Bedrijf, alsmede de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden" voor het noordelijke en westelijke deel van deze deellocatie. Primair is binnen deze laatste bestemming onder meer het uitoefenen toegestaan van een grondgebonden veehouderijbedrijf (inclusief een paardenfokkerij) (artikel 5 lid A4). Op deze deellocatie is tevens de dubbelbestemming Waarde - Archeologie van toepassing.

Afbeelding 2: De vigerende bestemmingen van deellocatie 1 en 2 (plangebied binnen rode begrenzing).
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.SchiphorsterKoster-BPC1_0003.jpg"

De gronden van deellocatie 2 hebben in het vigerende bestemmingsplan de bestemming Agrarische doeleinden.

1.4 Juridische vorm

Met ingang van 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Wro is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) komen te vervallen.

Met de invoering van de Wro is ook de digitaliseringsverplichting in werking getreden. Ruimtelijke plannen die na 1 juli 2013 ter inzage worden gelegd moeten digitaal raadpleegbaar zijn (conform STRI 2012) en voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Het plan wordt digitaal beschikbaar gesteld.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels, verbeelding en eventuele bijlagen. Deze toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 de bestaande ruimtelijke en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. Hoofdstuk 3 gaat in op de planologische- en mili-eutechnische aspecten die betrekking hebben op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 is de planologisch juridische opzet van het plan behandeld. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van voorliggend plan komt aan bod in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 is ten slotte een overzicht gegeven van de bij dit plan behorende bijlagen.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Huidige situatie

Het buitengebied van Meppel kan gekarakteriseerd worden als afwisselend en divers. Dit komt door de ligging van Meppel op de overgang van het Drents Plateau naar het veenweidegebied van noordwest-Overijssel. Het gebied kent een diversiteit aan landschapstypen. De gemeente- en provinciegrens wordt aan de zuidzijde gevormd door het riviertje de Reest, een van de weinige natuurlijke laaglandbeken die Nederland nog rijk is. Het eromheen gelegen hoevenlandschap is gaaf; de essen, houtwallen en verspreid liggende bosjes maken het landschap kleinschalig en aantrekkelijk.

Rond De Schiphorst geldt dat de kenmerkende natuur- en landschapswaarden samenhangen met kleinschaligheid welke wordt gevormd door de verspreid lig gende bebouwing, de afwisseling tussen agrarische gronden en de aanwezige beplantingen in de vorm van bospercelen, landgoederen, laanbomen en houtwallen en -singels die de agrarische percelen omsluiten. Het grondgebruik is overwegend weidebouw, hier en daar afgewisseld met bouwland, soms in de vorm van oude essen.

Het tegenwoordige Rogat staat vooral bekend door de bedrijvigheid die in de kern aanwezig is. Deze ontwikkeling heeft Rogat vooral te danken aan zijn strategische ligging aan de Hoogeveense Vaart en de Rijksweg A28. Toch was Rogat oorspronkelijk vooral een woonkern. Rogat heeft zich in de loop der jaren gefaseerd ontwikkeld. De laatste twee decennia zijn tendensen op het bedrijventerrein waar te nemen in de richting van schaalvergroting dan wel overschrijding van het lokale verzorgingsgebied.

In Rogat is een duidelijke scheiding waarneembaar tussen het deel waar voornamelijk sprake is van de woonfunctie en het deel waar vooral bedrijven zijn gevestigd. Daarbij zijn nog diverse elementen aanwezig die terugdenken aan de vroegere stedenbouwkundige en landschappelijke situatie. De oude woonkern, gelegen langs de Hoogeveense Vaart aan de noordzijde van het plangebied is kleinschalig van opzet en van cultuurhistorische waarde. De ten zuiden hiervan gelegen bedrijventerreinen kenmerken zich juist door de grootschalige opzet daar-van.

Het deel van Rogat dat in gebruik is voor bedrijfsactiviteiten kent een grotere mix aan functies. Hier heeft zich in de loop van de tijd een redelijke verscheidenheid aan bedrijven gevestigd, waardoor een gemengd bedrijventerrein is ontstaan voor ondernemers in het marktsegment van transport-, auto-, bouw-, mechanisatie- en distributiebedrijven. Daarnaast is sprake van daaraan gerelateerde functies als een tankstation (met LPG), een vrachtwagenparkeerplaats en een wegrestaurant/hotel. Langs de Kosterweg is tevens sprake van enige perifere detailhandel in het segment wonen.

2.2 Nieuwe ontwikkelingen in het plangebied

Van der Sluis is een internationaal opererend transportbedrijf. Het transportbedrijf hoort naar zijn aard niet in het buitengebied te zijn gevestigd. De nieuwe locatie grenst aan het bedrijfsterrein Rogat en sluit qua profiel derhalve beter aan op de bedrijfsmatige activiteiten. Voor wat betreft de paardenhouderij als vervolgfunctie aan de Schiphorsterweg, is het met name van belang dat de kwaliteiten van het landelijk gebied behouden blijven (rust, ruimte) en dat de functie geen hinder oplevert voor omliggende functies.

Locatie Schiphorsterweg 27 (deellocatie 1)
Ontwikkelingen in de transportsector hebben geleid tot een steeds grotere omvang van het transportbedrijf. Ook in de nabije toekomst wordt een uitbreiding van de werkzaamheden voorzien. Dat betekent onder meer dat er meer vrachtwagens worden ingezet en dat het aantal docks zal dienen toe te nemen. Een dergelijke uitbreiding kan niet plaatsvinden op de huidige locatie aan de Schiphorsterweg. Ook is dit niet gewenst vanwege de toename van voornamelijk geluidoverlast. Geconcludeerd is dat de grootschaligheid van het transportbedrijf beter aansluit op de grootschaligheid van de bedrijfsvestigingen op Rogat.

Afbeelding 3: Het huidige transportbedrijf met dienstwoning op de voorgrond.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.SchiphorsterKoster-BPC1_0004.jpg"

In de toekomstige situatie zal het transportbedrijf worden verplaatst en zal het huidige perceel in gebruik worden genomen als paardenhouderij. Deze functie pas beter in het buitengebied. De bestaande dienstwoning zal evenals de bedrijfshal worden gehandhaafd. Daarachter zal een nieuwe overdekte paardenbak met een hoogte van circa 10 meter en een oppervlakte van 1.500 m2 (30x50m) worden gerealiseerd. De ten noorden van het huidige transportbedrijf gesitueerde paardenbak wordt verwijderd.

Het bovenstaande is in overeenstemming met het toekomstperspectief voor het gebied zoals geschetst in het bestemmingsplan Buitengebied. Het toekomstperspectief voor het gebied rond De Schiphorst, dat als deelgebied AL in het bestemmingsplan Buitengebied is opgenomen, is immers gericht op behoud en ontwikkeling van de duurzame, grondgebonden landbouw, in combinatie met behoud en ontwikkeling van de landschappelijke- en cultuurhistorische waarden. Het transformeren van een gebiedsvreemde functie (transportbedrijf) naar een functie die binnen de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden" is toegestaan (paardenfokkerij/-houderij) past geheel binnen het beleid voor het gebied.

Afbeelding 4: Impressies van de toekomstige paardenhouderij
van boven naar beneden: vogelvlucht, zicht vanaf de Schiphorsterweg en de paardenbak.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.SchiphorsterKoster-BPC1_0005.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.SchiphorsterKoster-BPC1_0006.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.SchiphorsterKoster-BPC1_0007.jpg"

Locatie Rogat (deellocatie 2)
De nieuwe locatie van het transportbedrijf is aan het westelijke uiteinde van de Kosterweg gesitueerd, aansluitend maar niet toegankelijk vanaf de provinciale weg N851. Deze locatie is door de nabijheid van de provinciale weg en de rijksweg A28 bijzonder zeer geschikt voor de situering van een transportbedrijf.

Afbeelding 5: De nieuwe locatie van het transportbedrijf, met links de toekomstige entree.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.SchiphorsterKoster-BPC1_0008.jpg"

De entree zal aan de zuidzijde vanaf de Kosterweg worden gesitueerd. Op het terrein zal een beeldbepalend kantoorgebouw komen waarachter het gebouw met de crossdocks wordt gesitueerd. Daarnaast wordt tussen deze gebouwen en het pand van Van de Belt een onderhoudsunit gerealiseerd met magazijn, hefbrug en wasplaatsen.

Ter afscherming zal een bomensingel aan de noordzijde voor de landschappelijke inpassing zorgen. Ter plaatse zal de bestaande sloot in westelijke richting worden doorgetrokken zodat de noordwest gerichte sloten met elkaar in verbinding worden gebracht. Aan de westzijde zal een (begroeide) geluidwal worden aangelegd, die tevens voor de landschappelijke inpassing zal zorgen. De geluidwal wordt volgens afspraak met de bewoner van Rogat 2 aangelegd. De afstand van de woning tot aan de voet van de geluidwal bedraagt ongeveer 50 meter en de afstand tot aan het achter de geluidwal te realiseren bedrijfsterrein bedraagt ongeveer 60 meter.

Afbeelding 6: Inrichtingsplan bedrijfskavel.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.SchiphorsterKoster-BPC1_0009.jpg"

De ontsluiting van het terrein zal plaatsvinden aan de zuidoostzijde. Ter plaatse van de bocht in de Kosterweg zal een perceelontsluiting worden aangelegd. Deze zal op het terrein in noordelijke richting afbuigen. De bestaande sloot zal deze toegangsweg door middel van een duiker kruisen, zodat de bestaande watervoerende sloot in stand blijft.

Afbeelding 7: Impressie bedrijfskavel.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.SchiphorsterKoster-BPC1_0010.jpg"

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie infrastructuur en ruimte 2040 (SVIR)
De structuurvisie infrastructuur en ruimte 2040 (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw Rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

  • Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De structuurvisie infrastructuur en ruimte beschrijft de ladder voor duurzame verstedelijking. Om het proces van stedelijke ontwikkelingen op een gewenste wijze te laten plaatsvinden worden stappen voorgeschreven ('de treden van de ladder'). De ladder voor duurzame verstedelijking werkt met de volgende opeenvolgende stappen:

  • 1. Beoordeling door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties en andere stedelijke voorzieningen. Naast de kwantitatieve beoordeling (aantal hectares of aantallen woningen) gaat het ook om kwalitatieve vraag (bijvoorbeeld een bedrijventerrein waar zware milieuhinder mogelijk is of een specifiek woonmilieu) op regionale schaal.
  • 2. Indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, beoordelen betrokken overheden of deze binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten.
  • 3. Indien herstructurering of transformatie van bestaand bebouwd gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordelen betrokken overheden of deze vraag op locaties kan worden ontwikkeld die passend multimodaal ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

De structuurvisie handhaaft het beleid van de nota Mobiliteit en streeft samengevat de volgende beleidsdoelen na:

  • het verbeteren van de internationale bereikbaarheid;
  • het verbeteren van de interne en onderlinge bereikbaarheid van de nationale stedelijke netwerken en economische kerngebieden;
  • een goed functionerend systeem voor het vervoer van personen en goederen;
  • het inzetten op proces- en technologie-innovatie ter realisering van de beleidsdoelen.

Uitgangspunten bij het realiseren van deze beleidsdoelen zijn betrouwbare reistijden en een vlotte en veilige verkeersafwikkeling binnen de (inter)nationale wettelijke- en beleidsmatige kaders van milieu en leefomgeving.

Nota Belvedère
In 1999 is de Nota Belvedère verschenen. Doel van de nota is de cultuurhistorische identiteit meer richtinggevend te laten zijn voor de inrichting van de ruimte. Deze doelstelling wordt in de nota geconcretiseerd in een breed scala van te ondernemen acties op Rijks-, regionaal- en lokaal niveau. In het kader van de nota is een landsdekkend overzicht gemaakt van de cultuurhistorisch meest waardevol geachte steden en gebieden: de Cultuurhistorische Waardenkaart van Nederland (ook wel Belvedèrekaart genoemd). De kern Rogat behoort niet tot de aangewezen steden of gebieden (waaruit overigens niet geconcludeerd mag worden dat in de kern geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn).

De huidige juridische basis voor het omgaan met archeologische waarden is de Monumentenwet uit 1988. In 1998 is het Verdrag van Valletta door de Staten Generaal geratificeerd. Dit verdrag is in de Wet op de archeologische monumentenzorg verankerd, die officieel inwerking is getreden op 1 september 2007, ondermeer als wijziging op de Monumentenwet 1988.

In het kader van het project 'modernisering monumentenzorg' (MoMo) hebben per 1 januari 2012 een aantal wijzigingen in de wet- en regelgeving plaatsgevonden. Voor het bestemmingsplanproces is de wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de belangrijkste: gemeenten dienen in hun bestemmingsplan rekening te houden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of cultureel erfgoed wordt geraakt. Zoals uit § 2.1 blijkt, heeft de oude woonkern van Rogat enige cultuurhistorische waarde, maar het onderhavige plangebied (deellocatie 2) maakt daar geen onderdeel van uit.

3.2 Provinciaal beleid

Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014
Provinciale Staten van Drenthe hebben op 2 juni 2010 de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De Omgevingsvisie was het strategisch kader voor de ruimtelijk - economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. Inmiddels hebben Provinciale Staten op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De visie is inwerking getreden op 20 augustus 2014.

Inhoudelijk voorziet de Actualisatie in een beperkte inhoudelijke bijstelling van de teksten en kaarten uit 2010. De belangrijkste verandering heeft betrekking op het aspect bedrijvigheid, dat een kernwaarde voor de provincie is, beter in de Omgevingsvisie te verwerken.

De provincie wil de ruimtelijke identiteit van Drenthe versterken en ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van Drenthe. De hiermee samenhangende begrippen zijn 'ruimtelijke kwaliteit' en 'kernwaarde bedrijvigheid'.

Om werkgelegenheid te behouden en nieuwe te creëren, wordt gestreefd naar de ontwikkeling van een dynamische, vitale en zichzelf vernieuwende regionale economie. Een belangrijke voorwaarde daarvoor is het kunnen bieden van voldoende, gevarieerde, aantrekkelijke en vitale vestigingsmogelijkheden op regionale bedrijventerreinen en andere stedelijke werklocaties.

Van provinciaal belang is ook een goed gespreid en gevarieerd aanbod van regionale werklocaties, zowel kwantitatief als kwalitatief, aansluitend bij de vraag van ondernemingen. Deze locaties moeten goed bereikbaar zijn.

Het bedrijfsterrein Rogat is op de Visiekaart weergegeven als bedrijfsterrein dat onderdeel uitmaakt van het Robuust sociaal-economisch systeem. Het bedrijfsterrein is goed ontsloten door zowel de nationale als de regionale wegenstructuur. Deellocatie 2 van het nu voorliggende bestemmingsplan sluit daar (beter dan de huidige locatie, deellocatie 1) direct op aan.

Afbeelding 8: Visiekaart behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe 2014 (plangebied omkaderd).
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.SchiphorsterKoster-BPC1_0011.jpg"

Deellocatie 1 aan de Schiphorsterweg maakt onderdeel uit van landbouwgebied dat onderdeel uitmaakt van het Robuust Landbouwsysteem.

Provinciale omgevingsverordening
Met hoofdstuk 3 van de Provinciale omgevingsverordening vertaalt de provincie Drenthe de Omgevingsvisie (deels) door naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De Omgevingsvisie als structuurvisie bindt alleen de provincie zelf. De Wet ruimtelijke ordening kent de provincie een scala van instrumenten toe om haar beleid daarnaast extern te laten doorwerken. Vaststelling van een verordening ex artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening is één van die instrumenten.

Binnen de verordening komt aan gemeenten een belangrijke rol toe. Inhoudelijke bepalingen zijn veelal als verantwoordingsplicht ingericht en niet normstellend. Aan gemeenten komt ruimte toe om inhoudelijk - tot op zekere hoogte - een eigen invulling te geven, mits deugdelijk onderbouwd. Hetzelfde geldt voor een deel van het kaartmateriaal waaraan in deze verordening wordt gerefereerd. De kaarten voor Bestaand stedelijk gebied, Nationaal Landschap Drentsche Aa en die voor de ecologische hoofdstructuur zijn bijzonder precies. Op perceelsniveau is weergegeven of een locatie binnen de desbetreffende thematische begrenzing valt of niet. Dit geldt niet voor de andere kaarten, die uitwerking op gemeentelijk niveau behoeven.

De bepaling voor Robuuste systemen wil bewerkstelligen dat de in de Omgevingsvisie aan een bepaald gebied toegekende hoofdfunctie als zodanig blijft functioneren en liefst versterkt wordt. De bepaling is in vrij brede bewoordingen vervat. Er ligt meer een opgave in de bepaling verscholen dan dat sprake is van directe normstelling. De bepaling sluit niet alle ontwikkelingen uit die anders zijn dan de functie van het robuuste systeem dat ter plaatse is aangeduid, zo lang de robuustheid van het systeem als zodanig maar niet in het geding komt. Waar robuuste systemen samenkomen, is maatwerk nodig.

Dat laatste is het geval bij de nieuwe locatie van het transportbedrijf ten westen van Rogat. Rogat valt binnen het Robuust sociaal economisch systeem terwijl de nieuwe locatie daar net buiten valt, namelijk in het Robuust landbouwsysteem. Door de aansluiting van de locatie op Rogat kan worden gesteld dat de robuustheid van het Robuust landbouwsysteem niet in het geding is.

De paardenhouderij past als functie goed binnen het Robuust landbouwsysteem

3.3 Gemeentelijk beleid

Ontwikkelingsvisie 2030 "Duurzaam verbinden"
In november 2013 stelde de gemeenteraad van Meppel de Structuurvisie 2030 vast. Meppel neemt in de regio een centrale positie in, zowel op het gebied van werkgelegenheid en voorzieningen als op het gebied van wonen. Het onderscheidende van Meppel is de combinatie van een stedelijke sfeer en een aantrekkelijk voorzieningenaanbod in de binnenstad, en rust en ruimte in de omliggende wijken en kernen.

In brede zin is het de ambitie om de bestaande werkgelegenheid in Meppel te behouden en om duurzame werkgelegenheid, die past bij de identiteit van Meppel, uit te breiden. Daarbij wordt qua bedrijvigheid vooral gedacht aan het “juiste bedrijf op de juiste plek”. Het situeren van het transportbedrijf op een locatie nabij de provinciale en nationale wegenstructuur is hier een voorbeeld van.

In het kader van het aan de structuurvisie voorafgaande participatieproject is door inwoners van Rogat de wens uitgesproken om de doorgaande wegenstructuur te ontlasten. Daarbij is een westelijke omleiding via de Kosterweg in de richting van de Noorderkanaalweg besproken. Over een dergelijke omleiding is echter geen besluit genomen. Het nu voorliggende bestemmingsplan legt geen beperkingen op aan een mogelijk in de toekomst te realiseren westelijke omleidingsweg. De reservering

Ruimtelijk programma 2020
Het Ruimtelijk Programma vormt een uitwerking van de Ontwikkelingsvisie 2030, de gemeentelijke visie die de koers voor de toekomst (lange termijn) vastlegt. Daarmee vormt het een “vertaling“ van de ontwikkelingsvisie in een meer concrete programmatische aanpak. Het Ruimtelijke Programma kan hiermee onder meer dienen als afwegingskader voor de diverse projecten. Het is dan ook primair een op de ruimtelijke aspecten per gebied toegespitste samenvatting van bestaand beleid.

Rogat is qua voorzieningen sterk georiënteerd op De Wijk. Door de ligging bij de aansluiting op de A28 kent Rogat relatief veel (grootschalige) bedrijvigheid. Voor wonen wordt uitgegaan van zeer beperkte toevoegingen zo mogelijk binnen de bestaande structuur.

Ten aanzien van het bedrijventerrein Rogat wordt het huidige profiel doorgezet, met die nuancering dat er, gelet op de situering, meer ruimte is voor transport- en distributiebedrijven.

Detailhandelsvisie
Het beleid van de gemeente Meppel is gericht op versterking van de positie als regionaal koopcentrum. Dit beleid is vastgelegd in de ontwikkelingsvisie 2030: “een ambitieuze ontwikkeling in evenwicht”.

De gemeente ambieert een hoge koopkrachtbinding van de eigen bevolking en een sterke regionale verzorgingspositie voor de direct omliggende gemeenten. Deze ambitie is reeds in de Ontwikkelingsvisie 2030 vastgelegd. De nadruk van het gemeentelijke beleid ligt primair op de versterking van het centrum als recreatief winkelcentrum. Buiten het centrum is de niet-dagelijkse sector, in de vorm van perifere detailhandel, onder andere vertegenwoordigd in Rogat. De gemeente wenst de perifere detailhandel hier te beperken tot het segment wonen. Rogat heeft een te klein bevolkingsdraagvlak voor de dagelijkse voorzieningen en is daarvoor aangewezen op de kern De Wijk of de stad Meppel.

Welstandsnota
Op 3 juni 2004 is de nieuwe welstandsnota vastgesteld door de gemeenteraad. De welstandsnota gaat over het duurzaam bevorderen van de kwaliteit van bebouwing en omgeving in de gemeente Meppel. De welstandstoets is daarbij een belangrijk hulpmiddel. Door middel van welstandscriteria wordt zo concreet mogelijk aangegeven aan welke uitgangspunten de ontwerper van een bouwplan zich moet houden. Deze uitgangspunten zijn deels gelijk voor de hele gemeente en deels verschillend per deelgebied omdat ieder gebied zijn eigen kenmerken heeft. Bovendien zijn per gebied de welstandscriteria beschreven. In principe moet altijd worden voldaan aan de criteria in het hele gebied. Uitzonderingen blijven echter mogelijk. Voorwaarde is wel dat er een gegronde reden moet zijn om van de criteria af te wijken. Of een reden gegrond is of niet, is uiteindelijk ter beoordeling van het college van burgemeester en wethouders. Voor veel gebieden geldt dat nieuwe en eigentijdse ontwikkelingen mogelijk zijn. Een belangrijke voorwaarde is meestal dat ze niet mogen conflicteren met de directe omgeving. Met andere woorden, er zal altijd rekening moeten worden gehouden met, respectievelijk respect moeten worden getoond voor, de omgeving en de daarin te verwachten ontwikkelingen.

Gebiedsgerichte welstandscriteria
Een belangrijke peiler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuren in de gemeente Meppel. Deze criteria zijn gebaseerd op de identiteit, het architectonische vakmanschap en de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie worden aangetroffen. Daarnaast speelt ook het ruimtelijke kwaliteitsbeleid een belangrijk aspect bij het bepalen van de criteria. De criteria geven aan hoe een bouwwerk 'zich moet gedragen' om in zijn omgeving niet teveel uit de toon te vallen, en welke gewaardeerde karakteristieken uit de omgeving in het ontwerp moeten worden gebruikt.

Afbeelding 9: Welstandsgebieden.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.SchiphorsterKoster-BPC1_0012.jpg"

In deze toelichting wordt niet verder op de gebiedscriteria of objectgerichte criteria ingegaan die op het plangebied van toepassing zijn. De welstandsnota geldt als een toetsingsinstrument dat los staat van het bestemmingsplan en waaraan bij een omgevingsvergunning voor het bouwen eveneens getoetst moet worden. De welstandsnota kan hiermee worden beschouwd als een aanvulling op het bestemmingsplan. Onderhavig bestemmingsplan is niet strijdig met de welstandsnota.

Gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan (GVVP)
Op 22 april 2010 heeft de gemeenteraad van Meppel het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoersplan 2010 vastgesteld. Medio 2016 zal naar verwachting een nieuw GVVP worden vastgesteld. Het doel van het huidige GVVP is het vastleggen van de beleidsuitgangspunten voor het verkeer en vervoer in de gemeente Meppel voor de periode tot 2015 met een doorkijk naar een langere periode, dat aansluit bij de (ruimtelijke) ambities die de gemeente Meppel heeft.

Met betrekking tot Rogat geldt de algemene doelstelling dat de gemeente de kwaliteit van de leefomgeving en de verkeersveiligheidssituatie verder wil verbeteren, gebaseerd op de categorie indeling van het gemeentelijk wegennet. In het GVVP is een uitwerking opgenomen van de geformuleerde ambities in diverse thema's beschreven aan de hand van wensbeelden.

Nota parkeerbeleid Meppel
In deze nota staat het parkeerbeleid van de gemeente Meppel beschreven ten aanzien van het parkeren in Meppel in het algemeen en als beleidsinstrumentarium in het bijzonder. In de nota wordt inzichtelijk gemaakt wat de huidige en toekomstige parkeersituatie in Meppel is, gebaseerd op een parkeeronderzoek uit 2005. Ook wordt ingegaan op het bestuurlijke kader waarbinnen het parkeren zich afspeelt. De nota richt zich primair op autoparkeren en formuleert geen uitgangspunten die relevant zijn voor dit bestemmingsplan.

Archeologische beleidskaart gemeente Meppel
Met deze archeologische beleidskaart heeft Meppel een instrument in handen op basis waarvan zij op een verantwoorde wijze met haar bodemarchief kan omgaan. Meppel kan deze gebruiken voor toetsing van plannen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Daarnaast dient deze kaart als leidraad voor zowel de planologische bescherming van archeologische waarden in het bestemmingsplan als voor het vaststellen van het benodigde archeologisch onderzoek dat bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen moet plaatsvinden.

De archeologische beleidskaart betreft een 'voorspellingskaart', waarop verwachtingen met betrekking tot de situering van (nog) onbekende archeologische vindplaatsen zijn vertaald in termen van vlakken en zones. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de volgende verwachtingen: hoog, middelhoog, laag en geen verwachting. Deze verwachting zegt niets over de kwaliteit van de eventueel aanwezige vindplaatsen. Het gaat namelijk om de kans op aanwezigheid van archeologische waarden. De zonering wordt aangebracht op grond van archeologische informatie uit het gebied zelf en op grond van archeologisch informatie uit landschappelijk vergelijkbare gebieden. Er wordt dus gekeken naar de mogelijkheden van het landschap in het verleden. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van historisch kaartmateriaal en de bekende verstoringen.Voor de archeologische verwachting binnen het plangebied van dit bestemmingsplan, wordt verwezen naar paragraaf 4.3.

Hoofdstuk 4 Overige relevante randvoorwaarden

4.1 Bodem

Ten behoeve van de wijziging van de gebruiksfunctie van het plangebied aan de Schiphorsterweg is er in 2012 een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd1 ter plaatse van het bebouwde erf op deellocatie 1. Voor deellocatie 2 wordt in het kader van dit bestemmingsplan geen onderzoek uitgevoerd omdat daarmee de bestaande agrarische functie verstoord zou worden. De locatie is tot op heden altijd in gebruik geweest als agrarisch gebied. Verondersteld mag dan ook worden dat deze locatie niet verontreinigd is. Daar komt bij dat de nieuwe functie een afdekking van het terrein nodig maakt. In het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen zal een bodemonderzoek nodig zijn.

Deellocatie 1
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in één van de grondwatermonsters een matig verhoogd gehalte minerale olie (470 µg/l) is aangetoond. De gemeente Meppel heeft op basis van deze resultaten een aanvullend onderzoek verzocht, waarbij de mate, de ligging en de omvang van de verontreinniging diende te worden onderzocht.

Vervolgens is een nader onderzoek2 uitgevoerd. Bij herbemonstering van peilbuis 3 is een matig verhoogdgehalte minerale olie (360 µg/l) aangetoond. In het grondwater vande (horizontaal) afperkende peilbuizen 101 t/m 104 is minerale olie niet aangetoond in een gehalte boven de streefwaarde. Er wordt geconcludeerd dat het opleggen van een verplichte sanering achterwege kan blijven. Daarvoor zijn de volgende redenen:

  • De mate van verontreiniging is als matig te beschrijven. Het recenst aangetoonde gehalte minerale olie in peilbuis 3 ligt nabij de grenswaarde licht-matig. Sterk verhoogde gehalten zijn niet aangetoond.
  • Het geval is beperkt van omvang. De vaste bodem is niet verontreinigd.
  • De mate en omvang van het geval zullen niet verder toenemen, gelet op de ontmanteling van de ter plaatse voorkomende "bodembedreigende activiteiten".
  • Er is sprake van een bedrijfsterrein. Er is geen sprake van een gevoelig gebruik.
  • Naar verwachting zal de verontreiniging in de nabije toekomst (verder) worden afgebroken door natuurlijke processen in de bodem.

Gelet op het feit dat de verontreinigingsoorzaak is weggenomen en het feit dat de verontreiniguing door natuurlijke oprocessen wordt afgebroken bestaat er geen belemmering voor de uitoefining van de voorgenomen functie.

4.2 Geluid

Wet geluidhinder
In de Wet geluidhinder zijn geluidhindernormen voor toelaatbare equivalente geluidniveaus opgenomen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrie. De geluidhindernormen gelden voor woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de geluidzone van een (spoor)weg of gezoneerd industrieterrein.

In de omgeving van het plangebied is geen sprake van een spoorweg of een gezoneerd industrieterrein. De voorheen geldende geluidzone rond Rogat is ingetrokken. Overeenkomstig de Wet geluidhinder is in deze situatie geen akoestisch onderzoek vereist en kan toetsing aan de grenswaarden uitblijven.

Het deelgebied 1 sluit aan op de Schiphorsterweg, die een geluidzone heeft van 250 meter. Als gevolg van de aanwezigheid van de Schiphorsterweg is echter geen akoestisch onderzoek uitgevoerd omdat er geen nieuwe woonfunctie wordt toegekend. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan hoeven bestaande geluidsgevoelige bestemmingen gelegen in de zone van bestaande wegen immers niet getoetst te worden (art. 76 lid 3 Wgh). De bestaande woonfunctie wordt voortgezet ook al is dat niet meer in het kader van het transportbedrijf maar in het kader van de agrarische bedrijfsvoering (paardenhouderij).

Activiteitenbesluit
Daarnaast moet een bedrijf voldoen aan de algemene eisen van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit). Inrichtingen (bedrijven) die geen milieuvergunning nodig hebben moeten voldoen aan de algemene regels van het Activiteitenbesluit. Het gaat hier onder andere om normen ten aanzien van de geluidbelasting ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten op aangrenzende geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen). Hiermee wordt gewaarborgd dat bedrijven teveel overlast veroorzaken voor de aangrenzende woningen.

Beide inrichtingen (transportbedrijf en paardenhouderij) vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximale geluidniveau (LAmax) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door die inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting,

geldt dat de niveaus op de gevels van gevoelige gebouwen op de genoemde tijdstippen niet meer bedragen dan de aangegeven waarden:

  07.00-19.00   19.00-23.00   23.00-07.00  
LAr,LT   50 dB(A)   45 dB(A)   40 dB(A)  
LAmax   70 dB(A)   65 dB(A)   60 dB(A)  

In het kader van dit bestemmingsplan zijn daarom een akoestisch onderzoeken uitgevoerd. Doel van het onderzoek is het vaststellen van de geluidbelasting (langtijdgemiddelde geluidniveau en maximale geluidniveaus) ter plaatse van de omliggende geluidgevoelige objecten zoals woningen en enkele referentiepunten. De geluidbelasting is berekend voor de nieuwe locatie van het transportbedrijf (transportbedrijf)3 en voor de huidige locatie (paardenhouderij)4.

De onderzoeksresultaten zijn hieronder per deellocatie weergegeven.

4.2.1 Deellocatie 1 (paardenhouderij).

Uitgangspunt voor de berekeningen is de representatieve bedrijfssituatie. In deze representatieve bedrijfssituatie bevinden binnen de inrichting zowel in de dag-, avond- als nachtperiode activiteiten en werkzaamheden plaats. Relevante geluidbronnen zijn met name transportbewegingen van arriverende en vertrekkende personenauto's, al dan niet met een paardentrailer. Daarnaast vindt met enkele vrachtwagens aanvoer van voer en bijvoorbeeld stro plaats en afvoer van mest. Voor het laden van de mest wordt gebruik gemaakt van een (vrachtauto)kraan. Het merendeel van de activiteiten vindt in de dagperiode plaats.

De geluidniveaus zijn berekend ter plaatse van de omliggende woningen (Schiphorsterweg 25, 31 en 34, Staphorsterweg 2). Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting (LAr,LT) ten hoogste 32 dB(A) in de dagperiode bedraagt, 27 dB(A) in de avondperiode en minder dan 10 dB(A) in de nachtperiode. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de toelaatbare waarde van 50, 45 en 40 dB(A) van het Activiteitenbesluit.

In aanvulling op het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) is het maximale geluidniveau (LAmax) bepaald. Uit de rekenresultaten blijkt dat de maximale geluidniveaus ten hoogste 54 dB(A) in de dagperiode bedragen, 57 dB(A) in de avondperiode en 48 dB(A) in de nachtperiode. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de toelaatbare waarde van 70, 65 en 60 dB(A) van het Activiteitenbesluit

4.2.2 Deellocatie 2 (transportbedrijf)

Ook hier is het uitgangspunt voor de berekeningen de representatieve bedrijfssituatie geweest.

Er vinden zowel in de dag-, avond- als nachtperiode activiteiten en werkzaamheden plaats binnen de inrichting. Relevante geluidbronnen zijn met name transportbewegingen van arriverend en vertrekkend vrachtverkeer. Momenteel beschikt het bedrijf over circa 50 vrachtwagens. Met de vestiging van een nieuw transportbedrijf is groei weer mogelijk. In het voorliggend onderzoek is rekening gehouden met deze groei naar circa 75 vrachtwagens.

Voor de representatieve bedrijfssituatie zijn de zondagavond en zondagnacht maatgevend vanwege de vertrekkende vrachtwagens. In de avondperiode (19.00 uur tot 23.00 uur) vertrekken circa 35 voertuigen en in de nachtperiode (23.00 tot 07.00 uur) vertrekken circa 30 voertuigen vanaf het bedrijfsterrein.

Deze voertuigen kunnen vertrekken vanaf de noordzijde van het crossdock of vanaf de opstelplaats aan de noordzijde of westzijde van het terrein.

Voor de dagperiode (07.00 tot 23.00 uur) is de vrijdag maatgevend. Op deze dag keren de meeste voertuigen, circa 60 stuks in de dagperiode, terug naar het bedrijfsterrein. Van dit aantal rijdt circa 50% via het tankeiland en de overige 50% rijdt tussen werkplaats en kantoor naar het dock of de twee opstelplaatsen.

Het op- en overslaan van goederen vindt plaats in de vrachtwagens die aan de noordzijde van het crossdock staan opgesteld. De dockshelters worden voorzien van top- en frontflappen, waardoor een goede aansluiting ontstaat tussen het dock en de vrachtwagen. Aan de westzijde van het terrein worden containers op- of afgelierd. Dit vindt voornamelijk in de dagperiode plaats, namelijk circa 3 stuks.

Op het bedrijfsterrein wordt een werkplaats voor regulier onderhoud gebouwd waarin 1 tot 2 personen werkzaam zullen zijn. De overheaddeuren aan de noordzijde zijn hierbij normaliter gesloten en aan de zuidzijde (de inrijzijde) geopend. In de werkplaats worden reguliere onderhoudswerkzaamheden aan vrachtwagens verricht. Relevante geluidbronnen zijn het beperkt gebruik van een luchtsleutel (wielmoersleutel) voor los- en vastzetten van wielmoeren, slijpmachine e.d.

Aan de oostzijde van de werkplaats wordt een dubbele wasstraat gerealiseerd. Hierbij worden de vrachtwagens schoongeborsteld en indien nodig met hogedrukspuit schoongespoten. Hierbij zijn analoog aan de deuren van de werkplaats, de deuren in de noordgevel gesloten en aan de zuidzijde geopend.

Het borstelen duurt circa 20 minuten per vrachtwagen en het schoonspuiten circa 7 minuten per vrachtwagen. In totaal worden in de dagperiode circa 20 auto's gereinigd en in de avondperiode 2 stuks.

Omdat de mogelijkheid en de wens bestaat dat het bedrijfsterrein aan de westzijde wordt uitgebreid, is aanvullend onderzoek verricht naar de effecten van de eindsituatie. Het terrein aan de westzijde zal met name worden gebruikt voor vrachtverkeer (rijroutes) en stalling van voertuigen en materieel. Er is rekening gehouden met de afscherming van een aarden wal aan de westzijde van het terrein.

De geluidniveaus zijn berekend ter plaatse van de omliggende woningen (Rogat 2 en 6). Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting (LAr,LT) ten hoogste 39 dB(A) in de dagperiode bedraagt, 41 dB(A) in de avondperiode en 39 dB(A) in de nachtperiode. Hiermee wordt voldaan aan de toelaatbare waarde van 50, 45 en 40 dB(A) van het Activiteitenbesluit.

In aanvulling op het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) is het maximale geluidniveau (LAmax) bepaald. Uit de rekenresultaten blijkt dat de maximale geluidniveaus ten hoogste 62 dB(A) in de dagperiode bedragen, 59 dB(A) in de avondperiode en 59 dB(A) in de nachtperiode. Hiermee wordt voldaan aan de toelaatbare waarde van 70, 65 en 60 dB(A) van het Activiteitenbesluit

4.3 Archeologie

In opdracht van de gemeente Meppel is een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart gemaakt. Met de archeologische beleidsadvieskaart heeft de gemeente Meppel een instrument in handen op basis waarvan zij op een verantwoorde manier met haar bodemarchief kan omgaan. De gemeente kan daarmee, indien wenselijk, gemotiveerd van de landelijke en provinciale richtlijnen afwijken en een eigen visie op het archeologisch landschap ontwikkelen.

Op basis van de landschappelijke ondergrond en de bekende archeologische waarden in en in de omgeving van Meppel is een vlakdekkende verwachtingskaart opgesteld. Op hoofdlijnen worden drie verwachtingszones onderscheiden: lage verwachting, middelhoge verwachting en hoge verwachting. Deze verwachtingswaarden geven op hoofdlijnen de verwachte dichtheid aan archeologische waarden weer (trefkans).

Afbeelding 10: Archeologische verwachtings- en beleidskaart.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.SchiphorsterKoster-BPC1_0013.jpg"

Uit bovenstaande afbeelding kan worden afgeleid dat voor deellocatie 1 een middelhoge verwachting geldt. Dat betekent dat voorafgaand aan planontwikkeling voor projecten met een planomvang van meer dan 1000 m2, die tevens dieper reiken dan 0,30 m, archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden zoals de beleidsadvieskaart aangeeft.

Voor deellocatie 2 bij Rogat geldt voor het zuidoostelijke deel een lage verwachting. Het betreft de zogenaamde "natte laagten". Hier geldt dat voorafgaand aan planontwikkeling in deze gebieden voor projecten met een planomvang van meer dan 10 hectare die tevens dieper reiken dan 0,30 m een extensief verkennend booronderzoek uitgevoerd dient te worden om de verwachtingskaart te toetsen. Het noordwestelijk deel van de locatie heeft een hoge verwachting. Behoud in situ is het uitgangspunt. Bodemingrepen dienen te worden voorkomen. Indien dit niet mogelijk is dient nader onderzoek plaats te vinden.

Beide percelen worden gedeeltelijk door middel van dubbelbestemmingen Waarde-Archeologie 1 en 3 mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden. Het benodigde onderzoek naar archeologische waarden dient plaats te vinden in het kader van de omgevingsvergunning.

4.4 Watertoets

4.4.1 Algemeen

Bij elk besluit binnen de ruimtelijke ordening is de betrokkenheid van de waterbeheerder van groot belang. Met het uitvoeren van de zogenaamde 'watertoets' wordt de waterbeheerder actief bij ruimtelijke besluitvormingsprocessen betrokken en krijgt water een duidelijke plek binnen de ruimtelijke ordening. Het plangebied is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Reest en Wieden (WR&W) dat zowel de kwantiteit als de kwaliteit van het oppervlaktewater beheert.

4.4.2 Regionaal beleid

Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben de beheerders van het deelstroomgebied Rijn-Oost - de waterschappen Reest en Wieden, Velt en Vecht, Regge en Dinkel, Groot Salland en Rijn en IJssel - de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Dit heeft onder andere geresulteerd in één waterbeheerplan per beheerder, waarbij de vijf plannen onderling qua opzet en inhoud grotendeels hetzelfde zijn.

Het WR&W heeft zijn waterbeheerplan 2010-2015 vastgesteld op 24 november 2009. Het beleid is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijk waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse verontreinigingen). Een signaleringskaart 'Ruimte voor Water' maakt onderdeel uit van het waterbeheerplan. Deze kaart sluit aan bij de werknormen uit het Nationaal Bestuursakkoord Water en het vormt een toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Naast het waterbeheerplan is ook de Keur van het WR&W van toepassing; deze is vastgesteld op 17 december 2009. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot waterstaatswerken en watersystemen en biedt een mogelijkheid om uitvoering van het beleid uit het Waterbeheerplan af te dwingen. In de Keur zijn onder meer de volgende onderwerpen opgenomen:

  • regeling van onderhoud van waterstaatswerken (oppervlaktewaterlichamen, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken);
  • watervergunning voor het gebruik van waterstaatswerken verboden in geval van calamiteiten;
  • watervergunning voor het af- en aanvoeren, het onttrekken en lozen van oppervlaktewater, het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem;
  • vrijstellingen;
  • zorgplicht voor het watersysteem.

Rondom elke primaire watergang is een beschermingszone opgenomen. Binnen deze zone mogen enkel bouwwerken van geringe omvang, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de watergang worden gebouwd. De beschermingszone is 5 meter breed, gemeten vanaf de grens van de watergang (insteek of buitenzijde van de aanwezige onderhoudsstrook). De beschermingszone heeft behalve voor het handhaven van de bereikbaarheid als nevenfunctie om eventuele toekomstige herinrichtingen of verbeteringen (capaciteitsvergroting) mogelijk te houden.

4.4.3 Gemeentelijk beleid

De stedelijke wateropgave Meppel is een concretisering van het Waterplan van gemeente, waterschap en Vitens uit 2001. De wateropgave bestaat uit de aanpak van wateroverlast door overstromend oppervlaktewater, van de wateroverlast in relatie tot rioolcapaciteit en van grondwateroverlast. In het geactualiseerde Nationaal bestuursakkoord Water is afgesproken dat het waterschap en de gemeente de stedelijke wateropgave gezamenlijk in kaart brengen en afspraken maken over een maatregelenprogramma en bijbehorende financiering. Het waterschap is verantwoordelijk voor het regionale watersysteem en daarmee ook voor de wateroverlast door overstromend oppervlaktewater. De gemeente kent enkele zorgplichten ten aanzien van hemelwater, grondwater en oppervlaktewater.

Ten aanzien van de kern Rogat is in de wateropgave geconstateerd dat in theorie te weinig oppervlaktewater aanwezig is. Knelpunten met riolering en grondwater zijn niet aanwezig. In de praktijk wordt geen probleem met gebrek aan oppervlaktewater ervaren, omdat het water afgevoerd wordt naar de Hoogeveense Vaart. In theorie is hier sprake van afwenteling op het regionale systeem. De gemeente Meppel en het WR&W kiezen echter voor een integrale benadering van de stedelijke wateropgave waarbij de knelpunten op het vlak van oppervlaktewater, hemelwater en grondwater integraal worden opgelost. Zij hebben daarom besloten, dat buiten het bebouwd gebied ruimte voor water moet wordt gezocht. Daarin wordt ook de afwenteling van Rogat op de Hoogeveense Vaart gecompenseerd. In die zin ligt er geen concrete opgave in de kern, bij ontwikkelingen kunnen altijd kansen worden meegenomen om meer ruimte voor water te realiseren.

De beleidsvoornemens en (bijbehorende) maatregelen voor inzameling, transport en verwerking van stedelijk afval-, hemel- en grondwater in de gemeente Meppel is vastgelegd in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) en beslaat de periode 2011 tot 2015. Het vGRP vertaalt de voorgenomen maatregelen in een kostendekkingsplan en geeft aan welke gevolgen dit heeft voor de rioolheffing en de organisatie. In tegenstelling tot het voorgaande GRP is dit vGRP meer geschreven vanuit de beleidskaders in plaats vanuit het operationele programma (de activiteiten).

4.4.4 Watersysteem

In het gebied ten oosten van Meppel is door opstuwing van landijs een aaneengesloten keileempakket ontstaan, dat relatief hooggelegen is: het Drents Plateau. Regenwater infiltreert op het hoger gelegen Drents Plateau en komt als kwel ten westen van Meppel (De Wieden en Nijeveense Polder) weer omhoog. Daarnaast zijn er plaatselijke ondiepe systemen (regionale kwel). Bijvoorbeeld langs de rand van het beekdal van de Reest ligt een zandrug waar water infiltreert dat in het beekdal opkwelt. De Reest wordt zo vooral gevoed door kwelwater. Rondom de Wold Aa speelt regionale kwel nauwelijks een rol.

Rogat is gelegen in het beekdallandschap tussen de Wold Aa en De Reest en maakt onderdeel uit van het stroomgebied van de Hoogeveense Vaart. Deze wateren komen tezamen met de Drentsche Hoofdvaart, de Oude Vaart en de omgelegde Hoogeveense Vaart samen in Meppel. Het oppervlaktewater wordt uiteindelijk via het Meppelerdiep via het gemaal Zwartsluis afgevoerd in de richting van het Zwarte Water.

De Hoogeveense Vaart kent een weinig natuurlijk karakter en heeft een functie voor scheepvaart. Net voorbij Rogat wordt de hoofdstroom van de vaart zuidelijk om Meppel heen geleid. De oorspronkelijke Hoogeveense Vaart loopt door in de richting van Meppel om uit te monden in het Meppelerdiep. Net voor Meppel kruist De Reest via een duiker de omgelegde vaart, terwijl circa 80% van het water uit De Reest in de Hoogeveense Vaart terecht komt.

De waterkwaliteit is in de laatste jaren sterk verbeterd, maar de meeste wateren voldoen nog niet volledig aan de gestelde eisen ten aanzien van de basiskwaliteit. Dit is hoofdzakelijk het gevolg van een te hoge concentratie aan stikstof en fosfaat. De Wold Aa benadert de eisen van de basiskwaliteit.

Stedelijk watersysteem
Ter hoogte van de woonkern Rogat is overwegend grondwatertrap VId van toepassing. Dit betekent dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) gelegen is op ongeveer 60 centimeter beneden maaiveld (cm-mv); de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) ligt circa 200 cm-mv. Ter plaatse van het bedrijventerrein is overwegend sprake van grondwatertrap IVu. Deze trap kent een GHG van 50 cm-mv en een GLG van 110 cm-mv. Uit nadere informatie van WR&W blijkt dat de maximale grondwaterstand gelegen is tussen de 40 en 80 cm-mv.

Het rioolstelsel van de kern Rogat bestaat uit een gescheiden stelsel ter plaatse van het bedrijventerrein; de woonkern is nog aangesloten op een gemengd rioolstelsel. Beide transporteren het afvalwater naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie te Echten.

Het plangebied bevindt zich niet in een waterwin- en/of grondwaterbeschermingsgebied.

4.4.5 Knelpunten

Uit de "Kansen en Knelpunten"-kaart behorende bij het waterplan Meppel blijkt dat binnen het plangebied geen knelpunten aanwezig zijn.

4.4.6 Watertoets

Op 2 september 2015 is de digitale watertoets uitgevoerd voor e locatie aan de kosterweg. Daaruit blijkt dat de normale proceure dient te worden gevolgd. Het waterschap stelt een Watertoetsdocument op. Deze zal bij de totstandkoming van deze waterparagraaf wordenbetrokken.

Aangezien de locatie aan de Schiphorsterweg vanuit het wateraspect geen verandering ondergaat is deze niet in de watertoets betrokken. Het verhard oppervlak veranderd niet en de wijze van rioleren blijft gelijk.

4.5 Luchtkwaliteit

Hoofdstuk 5.2 van de Wet milieubeheer met de titel "Luchtkwaliteitseisen" staat bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Een belangrijk onderdeel van het instrumentarium is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen het NSL werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.

De uitvoeringsregels behorend bij de wet zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (amvb) en ministeriële regelingen die gelijktijdig met de 'Wet luchtkwaliteit' in werking treden. De belangrijkste zijn het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” en de “Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”. In deze laatste regeling zijn categorieën aangewezen waarvan op voorhand vaststaat dat zij niet in betekenende mate bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Voor deze categorieën geldt een grens van 3% van de betreffende grenswaarde.

Transportbedrijven behoren niet tot de categorieën waarvan op voorhand vaststaat dat niet in betekenende mate wordt bijgedragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Dat leidt ertoe dat het onderhavige project mogelijk "in betekenende mate" bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. De verplaatsing van het transportbedrijf gaat gepaard aan een uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten. De uitbreiding van het aantal vrachtvoertuigenbewegingen wordt geschat op ongeveer 75 per etmaal. Daarnaast wordt er van uitgegaan dat het aantal verkeersbewegingen per etmaal als gevolg van personenauto's eveneens 75 bedraagt. Op basis van deze gegevens is met de NIBM-rekentool een controle berekening gemaakt.

Afbeelding 11: NIBM-rekentool.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.SchiphorsterKoster-BPC1_0014.jpg"

De rekentool geeft aan dat het extra verkeer niet in betekenende mate bijdraagt en dat er daarom geen extra onderzoek naar de luchtkwaliteit nodig is.

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het daarnaast zinvol om inzicht te hebben in de luchtkwaliteit om te beoordelen of de toekomstige gebruikers niet worden blootgesteld aan te hoge concentraties luchtvervuiling. Er is in dat kader een luchtkwaliteitonderzoek uitgevoerd door TNO in de gehele gemeente Meppel (TNO rapport 2006-D-R0026/B). De luchtkwaliteit is gebiedsdekkend en met hoge mate van ruimtelijk detail in beeld gebracht. Uit dit onderzoek is gebleken dat er ten aanzien van de luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn.

Afbeelding 12: Jaargemiddelde concentraties (worst case scenario) in 2020 voor Fijnstof PM10 en NO2.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.SchiphorsterKoster-BPC1_0015.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0119.SchiphorsterKoster-BPC1_0016.jpg"

4.6 Milieuzonering

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft in haar uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” (maart 2009) een handreiking geboden voor het toepassen van milieuzonering in de ruimtelijke planvorming. De milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe milieubelastende activiteiten (bijv. bedrijven) een passende locatie in de nabijheid van milieugevoelige functies (bijv. woningen) krijgen en dat milieugevoelige functies op een verantwoorde afstand van milieubelastende activiteiten gesitueerd worden.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. Daarnaast is milieuzonering gericht op nieuwe ontwikkelingen. Het is niet bedoeld voor het beoordelen van bestaande situaties waarbij gevestigde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies op minder dan de richtafstand van elkaar staan. Met de handreiking kan worden bepaald wat de gewenste richtafstand is tussen de milieugevoelige functie(s) en de bedrijven in de omgeving. Dit kan oplopen tot de maximale richtafstand voor bedrijven met milieucategorie 6 en die bedraagt 1.500 meter tot het omgevingstype rustige woonwijk.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten, is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Wanneer sprake is van het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot het omgevingstype gemengd gebied. Gezien de aanwezige functiemenging of de ligging nabij drukke wegen kent het gemengd gebied al een hogere milieubelasting. Dat rechtvaardigt het verlagen van de richtafstanden met één stap. De richtafstand van 30 meter voor een bedrijf in milieucategorie 2 kan dan bijvoorbeeld worden verkleind tot 10 meter en de richtafstand van 100 meter voor een bedrijf in milieucategorie 3.2 kan verlaagd worden tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

Onderstaande tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie     richtafstand tot omgevingstype
rustige woonwijk    
richtafstand tot omgevingstype
gemengd gebied    
1     10 m     0 m    
2     30 m     10 m    
3.1     50 m     30 m    
3.2     100 m     50 m    
4.1     200 m     100 m    
4.2     300 m     200 m    
5.1     500 m     300 m    
5.2     700 m     500 m    
5.3     1.000 m     700 m    
6     1.500 m     1.000 m    

Deellocatie 1
Het vestigen van een paardenhouderij aan de Schiphorsterweg dient te worden beoordeeld aan de richtafstanden voor een rustige woonwijk. Een paardenhouderij heeft milieucategorie 3.1. Dat betekent dat de afstand van de grens van de inrichting tot aan de dichtstbijzijnde woning 50 meter dient te bedragen. De feitelijke afstand bedraagt echter 25 meter. Geconcludeeerd wordt daarom dat de richtafstand wordt overschreden op de maatgevenede afstand voor "geur". Als gevolg hiervan is een onderzoek uitgevoerd naar de inpasbaarheid van de paardenhouderij. Verwezen wordt naar de beschrijving van het geuronderzoek in paragraaf 4.8 en het akoestisch onderzoek in paragraaf 4.2.1.

Deellocatie 2
De nu bedoelde uitbreiding van het bedrijventerrein Rogat grenst niet direct aan de gelijknamige woonkern en ook niet aan de op het bedrijventerrein gevestigde bedrijfswoningen. In principe zijn alle woningen, ongeacht of dit bedrijfs- of burgerwoningen zijn, aan te merken als gevoelig object. De gemeente heeft bij het vaststellen van het bestemmingsplan Rogat een keuze gemaakt om milieuzonering toe te passen. Voor de zonering binnen dit bestemmingsplan is uitgegaan van de richtafstanden die gelden voor een 'gemengd gebied'. Gelet op de verwevenheid van functies in Rogat is aannemelijk dat het hier gaat om een 'gemengd gebied' en is op grond van de bovenstaande definities geen sprake van een 'rustige woonwijk'. Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks) met een bedrijfsvloeroppervlak groter dan 1000 m² behoren tot categorie 3.2. Voor milieucategorie 3.2 geldt, op basis van een 'gemengd gebied' een richtafstand van 50 meter.

Ten westen van deellocatie 2 is een boerdeij gesitueerd. Deze woning ligt op een afstand van circa 70 meter van het nieuwe bedrijfsterrein. Ook voor deze situatie kan als gevolg van de aanwezigheid van snelweg en provinciale weg worden uitgegaan van de richtafstanden voor een gemengd gebied.

Zowel aan de zijde van Rogat als aan de westzijde van deellocatie 2 bevinden zich geen woningen binnen de richtafstand. Op basis van de milieuzonering voldoet de ontwikkeling derhalve aan de richtafstanden.

4.7 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden in twee categorieën van risicobronnen: mobiele (route gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en door buis) en stationaire (inrichtingen, zoals LPG- stations).

Binnen het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico zegt iets over de theoretische kans op overlijden op een bepaalde plaats voor een persoon die een jaar lang op die plaats zou staan. Hiervoor geldt dat een kans groter dan 1 op de miljoen per jaar (10-6/jaar) onacceptabel wordt geacht. De norm voor het plaatsgebonden risico is bij kwetsbare objecten een grenswaarde die niet mag worden overschreden.

Het groepsrisico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een risicolocatie een groep van 10, 100 of 1.000 slachtoffers in één keer kan vallen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand (het zogenaamde invloedsgebied) van een risicovolle activiteit ophoudt. Het invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt het 1% letaliteitsgebied. De normen voor het groepsrisico weerspiegelen geen grenswaarde maar een oriënterende waarde. Dit houdt in dat bij de beoordeling van het groepsrisico het lokaal en regionaal bevoegd gezag de mogelijkheid geboden wordt om gemotiveerd van de oriënterende waarde af te wijken. Een afwijking moet in een openbare en goed inzichtelijke belangenafweging door het bevoegd gezag worden gemotiveerd.

4.7.1 Transport van gevaarlijke stoffen

Wegverkeer
Het onderhavig plangebied grenst aan de zuidzijde aan de Rijkweg A28. Hierover worden gevaarlijke stoffen getransporteerd. Het Basisnet Weg koppelt aan dit deel van de Rijksweg (knooppunt Lankhorst tot knooppunt Hoogeveen) een 10-6 plaatsgebonden risicocontour van 0 meter. Wel is sprake van een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter vanaf de rand van de weg. De maatgevende stof voor het bepalen van het groepsrisico wordt gevormd door de stofcategorie GF3; hieronder vallen de zeer brandbare gassen, zoals LPG. Het aantal vervoerseenheden bedraagt 4.000.

In opdracht van de gemeente heeft het Steunpunt Externe Veiligheid Drenthe (SEVD) deze risicobron in het kader van het bestemmingsplan Rogat nader onderzocht5 .Voor de berekeningen van de plaatsgebonden en groepsrisico's is gebruik gemaakt van het rekenprogramma RBM II. Uit de berekeningen blijkt, dat geen sprake is van een 10-6 plaatsgebonden risicocontour. Het invloedsgebied strekt zich uit tot op 160 meter vanaf de as van de weg. Het berekende groepsrisico is hier ruim onder de oriëntatiewaarde gelegen (0,003). De bijdrage van het nu te vestigen transportbedrijf op het groepsrisico zal met zekerheid geen overschrijding van de oriëntatiewaarde inhouden. Gesteld kan worden dat het transport van gevaarlijke stoffen over de weg geen belemmeringen met zich meebrengt.

Gelet op het bovenstaande en op het feit dat de afstand tot aan de rijksweg ongeveer 1,1 km bedraagt kan worden gesteld dat voor deellocatie 1 eveneens geen overschrijding van de oriëntatiewaarde voor groepsrisico optreedt.

Railverkeer
De dichtstbijzijnde spoorlijn waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd betreft de lijn Meppel - Assen - Groningen en is gelegen op ongeveer 2 km van onderhavig deellocatie 2. Uit het Basisnet Spoor - dat in 2012 in werking treedt - blijkt dat de bijbehorende 10-6 plaatsgebonden risicocontour en het plasbrandaandachtsgebied maximaal 9 meter uit de rand van de spoorlijn zijn gelegen. Het groepsrisico kent in Rogat een factor dat kleiner is dan 0,3x de oriëntatiewaarde. Deze risicobron leidt dan ook niet tot belemmeringen binnen de beide deellocaties van het onderhavig bestemmingsplangebied. Een verdere beschouwing is daarom niet noodzakelijk.

Scheepvaart
Over de Hoogeveense Vaart vinden transportbewegingen met gevaarlijke stoffen plaats. Vandaar dat deze vaarweg in het Basisnet Water is opgenomen. Het aantal transportbewegingen is echter minimaal, waardoor de vaart binnen de categorie 'groen' is opgenomen. Dit betekent dat langs deze route geen sprake is van een

10-6 plaatsgebonden risicocontour of een plasbrandaandachtsgebied. Ook het verantwoorden van het groepsrisico is op basis van het Basisnet Water niet noodzakelijk. Gesteld wordt dat het transport van gevaarlijke stoffen over de Hoogeveense Vaart niet leidt tot belemmeringen binnen de beide deellocaties van het onderhavig bestemmingsplangebied. Een verdere beschouwing is daarom niet noodzakelijk.

Leidingen
In de directe omgeving is aan de westzijde van het plangebied één relevante leiding gelegen. Het betreft hier een hogedruk aardgasleiding van de GasUnie (N-520-17) met een diameter van circa 8 inch en een maximale werkdruk van 40 bar.

De gemeente Meppel heeft de RUD Drenthe gevraagd om een onderzoek6 te doen naar het aspect externe veiligheid voor deze bestemmingsplan-procedure, als gevolg van de aanwezigheid van de risicovolle objecten. Het plan is getoetst aan de eisen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen, Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen anticiperend op het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen.
En op basis van een druk van 40 bar is er een belemmeringenstrook van 5 meter waarbinnen aan weerszijden van de leiding niet gebouwd mag worden. Het voorliggende plangebied valt buiten deze belemmeringenstrook van de gasleiding.

Plaatsgebonden risico:
In het plangebied bevinden zich geen 10-6 risicocontour van de buisleiding en dus bevinden zich hierbinnen geen (beperkt) kwetsbare objecten en conform de wetgeving (Besluit externe veiligheid buisleidingen) zijn er dus geen knelpunten (saneringsgevallen).

Groepsrisico:
De ruimtelijke situatie leidt niet tot een significante toename van het groepsrisico en is en blijft nihil. Er is dus sprake van een acceptabele situatie qua hoogte groepsrisico.

Verantwoordingsplicht groepsrisico:
Er is sprake van een kleine toename van het aantal mensen in de te actualiseren situatie. Toch zal er aandacht moeten worden geschonken aan de zelfredzaamheid en hulpverlening.

4.7.2 Bedrijvigheid

Uit de Inventarisatie Externe veiligheid inrichtingen Gemeente Meppel van november 2007 en de Beleidsvisie Externe Veiligheid Gemeente Meppel van april 2008, is gebleken dat op Rogat één risicovol bedrijf (Bevi-Revi) aanwezig is. Het betreft hier Tankstation Brandoil aan de Industrieweg 2-4 waar sprake is van een LPG-verkooppunt met een maximale doorzet van 1.500 m3.

In het kader van het bestemmingsplan Rogat is geconcludeerd dat het LPG-verkooppunt aan de Industrieweg 2-4 geen belemmeringen oplevert voor dat bestemmingsplan. Aangezien de nu voorliggende ontwikkeling (deellocatie 2) nog buiten de bestaande begrenzing van Rogat wordt gesitueerd geldt de eerder getrokken conclusie ook voor dit bestemmingsplan.

4.8 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij maakt onderscheid tussen dieren mét geuremissiefactoren en dieren zónder geuremissiefactoren. Voor dieren zonder geuremissiefactoren (zoals paarden) gelden alleen minimumafstanden. In artikel 4, lid 1 van de Wgv wordt hierover het volgende aangegeven:

De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object bedraagt:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Aangezien de deellocatie 1 in het buitengebied is gesitueerd en de dichtstbijzijnde woning (Schiphorsterweg 31) op een afstand kleiner dan 50 meter van de erfgrens van de paardenhouderij is gesitueerd, is een geuronderzoek7 uitgevoerd.

Volgens de “Handleiding geur” is het in het algemeen zo dat wanneer geurgevoelige objecten op voldoende afstand van bedrijven worden gepland, het woon- en verblijfklimaat als goed wordt aangemerkt en niemand onevenredig in zijn belangen wordt geschaad.

Activiteiten zijn geurrelevant wanneer geur van de bedrijfsactiviteiten buiten de inrichting waarneembaar kan zijn. De paardenhouderij behoort tot deze groep bedrijven. De activiteiten van de manege zijn dus geurrelevant.

Het hinderniveau kan onder ander bepaald worden door kengetallen-onderzoek. De provincie Drenthe heeft geen lokaal geurbeleid, maar volgt het landelijk geurbeleid. Op basis hiervan is het toetsingskader landelijk geurbeleid voor nieuwe situaties gebruikt:

Categorie   Maximale belasting als 98-percentiel  
Streefwaarde   Geurconcentratie overeenkomend met H= 0  
Richtwaarde   Geurconcentratie overeenkomend met H= -½  
Grenswaarde   Geurconcentratie overeenkomend met H= -1  

Wanneer geen hedonische waarde bekend is, kan aan 0,5 ouE/m3 als 98-percentiel worden getoetst; voor concentraties lager dan deze waarde wordt doorgaans geen hinder verwacht.

Naast de 98-percentielconcentratie wordt ook getoetst aan de concentratie als 99,5-percentiel en als 99,9-percentiel. Voor deze hogere percentielen wordt ten opzichte van het 98-percentiel voor de normstelling, voor het 99,5-percentiel en het 99,9-percentiel respectievelijk een factor 2 en 4 toegepast..

De emissie van de paardenhouderij is berekend door gebruik te maken van kengetallen. De verspreidingsberekeningen zijn uitgevoerd met het Nieuw Nationaal Model (NNM), waarbij gebruik gemaakt is van het softwarepakket GeoMilieu Stacks-G versie 2015.1.

De resultaten van de verspreidingsberekeningen worden weergegeven als contourlijnen. In onderstaande afbeelding wordt de geurcontourlijnen van 0,5 ouE/m3 als 98 percentiel voor de aangevraagde situatie getoond.

Afbeelding 13: Geurcontour 0,5 ouE/m3 als 98 percentiel.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.SchiphorsterKoster-BPC1_0017.jpg"

Uit de afbeelding blijkt dat de dichtsbij gesitueerde woning van derden ver buiten de contour ligt. Er wordt derhalve in ruime mate voldaan aan het aanvaardbaar hinderniveau van 0,5 ouE/m3 als 98-percentiel. De geurcontour ligt over een klein deel van de inrichting en een nabijgelegen weiland, en omvat geen geurgevoelige locaties. De berekende geurconcentraties voor de overige percentielen geven hetzelfde beeld.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect geur geen belemmering oplevert voor de uitoefening van een paardenhouderij op het perceel Schiphorsterweg 27.

4.9 Ecologie

Bij ruimtelijke plannen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden ter plaatse en in de directe omgeving van het plangebied. Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming.

4.9.1 Gebiedsbescherming

Bij gebiedsbescherming zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van toepassing. Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn in Nederland opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Hierin zijn de reeds bestaande staatsnatuurmonumenten ook opgenomen.

Doel van de EHS is het realiseren van een netwerk van natuurgebieden door middel van natuurbehoud en natuurontwikkeling, waar de natuur (plant en dier) voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat de natuurgebieden hun waarde verliezen.

Het onderzoeksgebied ligt niet in of in de directe omgeving van beschermd natuurgebied. Deellocatie 1 ligt wel binnen de EHS en deellocatie 2 ligt buiten de EHS.

Voor deellocatie 1 kan worden gesteld dat het verplaatsen van het transportbedrij en het nieuw realiseren van een paardenhouderij een positief effect heeft op de directe omgeving. Voor deellocatie 2 geldt dat de activiteit aan de noordzijde van de A28 plaatsvindt terwijl de EHS aan de zuidzijde is gelegen. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit beperkt zich tot het onderzoeksgebied en heeft geen negatief effect op gebieden erbuiten. De voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op de duurzame instandhouding van natuurgebied of de EHS. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden, er hoeft geen ontheffing of natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden.

Afbeelding 14: Ecologische hoofdstructuur.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.SchiphorsterKoster-BPC1_0018.jpg"

4.9.2 Soortenbescherming

Soortenbescherming is altijd aan de orde. Hiervoor is de Flora- en faunawet bepalend. De Flora- en faunawet is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Deze wet heeft de beschermingsregels, zoals die ook in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn opgenomen, overgenomen en voor de Nederlandse situatie toegepast. Deze bescherming is vormgegeven aan de hand van een aantal verbodsbepalingen en de algemene zorgplicht.

De procedurele consequenties zijn afhankelijk van de soorten die door de ingreep worden beïnvloed. Kortweg kunnen drie beschermingsregimes worden onderscheiden:

  • beschermingscategorie 1:
    Een groot aantal beschermde soorten is in Nederland algemeen voorkomend. Op basis van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten uit de Flora- en faunawet mogen ruimtelijke ingrepen worden uitgevoerd die tot effect hebben dat de verblijfsplaatsen van deze soorten worden aangetast;
  • beschermingscategorie 2:
    Voor beschermde soorten die minder algemeen zijn en extra aandacht verdienen, kan een vrijstelling (behalve voor het opzettelijk verontrusten) verkregen worden als de initiatiefnemer een goedgekeurde gedragscode heeft. Indien dit niet het geval is dient voor deze categorie een ontheffing aangevraagd te worden. Als wordt gehandeld volgens een goedgekeurde gedragscode geldt deze naast de bovengenoemde soorten ook voor vogels. In zo'n gedragscode worden gedragslijnen aangegeven die men volgt om het schaden van beschermde soorten zo veel mogelijk te voorkomen. Ontheffing is, als wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode, voor deze soorten alleen nog nodig als werkzaamheden afwijkend van de gedragscode worden uitgevoerd;
  • beschermingscategorie 3:
    Voor ongeveer honderd zeldzame soorten geldt géén vrijstelling als het gaat om ruimtelijke ingrepen. Ontheffingen voor deze groep soorten worden slechts verleend wanneer er geen andere bevredigende oplossing voor de ingreep bestaat, de ingrepen vanwege dwingende redenen van groot openbaar belang dienen plaats te vinden en de gunstige staat van instandhouding van de soort niet in gevaar komt. Deze uitgebreide toets geldt ook voor alle vogelsoorten.

Als een ruimtelijke ingreep rechtstreeks kan leiden tot verstoring of vernietiging van bepaalde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het plan in strijd zijn met de Flora- en faunawet. Voor aantastingen van verblijfplaatsen en belangrijke (onderdelen) van leefgebieden van meer strikt beschermde soorten, is ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet nodig van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Verder geldt altijd artikel 2 van de Flora- en faunawet, een zorgplichtbepaling. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving.

Effecten op beschermde flora en fauna als gevolg van de gewenste ontwikkeling, kunnen niet op voorhand worden uitgesloten. Daarom is middels een verkennende toetsing8 (quickscan) de eventueel aanwezige beschermde flora en fauna in beeld gebracht en zijn de effecten van de gewenste ontwikkeling op deze soorten beoordeeld.

Deellocatie 1
Op basis van de quickscan kan met betrekking tot de aanwezigheid van beschermde flora en fauna het volgende worden geconcludeerd:

  • De aanwezigheid van algemene broedvogels in de bomenrijen rondom en ondergroei van struiken binnen het plangebied kan niet worden uitgesloten;
  • Voor vleermuizen zijn de bomenrijen rondom het plangebied geschikt als vliegroute. Daarnaast biedt het plangebied geschikt foerageergebied voor de vleermuizen. Het kantoorpand is geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen vanwege de aanwezigheid van een bereikbare spouwmuur;
  • De Das foerageert in de tuin van de woning waar geen werkzaamheden plaatsvinden;
  • De aanwezigheid van overige beschermde soorten heeft uitsluitend betrekking op soorten met een licht beschermde status.

De planontwikkeling kan effecten en gevolgen hebben voor de aanwezige flora en fauna. Het onderzoek leidt tot de volgende effecten en gevolgen:

  • Vanwege de mogelijke aanwezigheid van broedvogels dienen werkzaamheden zoals het verwijderen van de struiken, buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden.
  • Bij het werken in het broedseizoen dient er voor gezorgd te worden dat er geen nesten verstoord worden. Door het uitvoeren van een nestencheck kan dit worden uitgesloten. Als blijkt dat er wel broedende vogels aanwezig zijn dient gewacht te worden met de werkzaamheden tot de vogel is uitgebroed en de jongen vliegvlug zijn.
  • Het broedseizoen omvat globaal de periode van half maart tot en met half juli.
  • Vleermuizen: De voorgenomen werkzaamheden voor het aanbrengen van houten gevel bekleding op het kantoorpand heeft geen effecten op vleermuizen als de invliegopeningen bereikbaar blijven. Dit kan in het plan worden gerealiseerd door met de plaatsing van de gevelbekleding rekening te houden met de invliegopeningen van vleermuizen. Door de open stootvoegen vrij te houden (kleine spleten open te houden) kunnen eventueel aanwezige vleermuizen het gebouw blijven gebruiken als verblijfplaats.

Deellocatie 2
Op basis van de quickscan kan met betrekking tot de aanwezigheid van beschermde flora en fauna het volgende worden geconcludeerd:

  • De aanwezigheid van algemene broedvogels in de bomenrijen rondom en ondergroei van struiken binnen het plangebied kan niet worden uitgesloten;
  • Voor vleermuizen ontbreken verblijfplaatsen en vaste vliegroutes. Wel kan het terrein als foerageergebied gebruikt worden;
  • Er is een kleine kans dat de Das gebruik maakt van de landbouwgronden om te foerageren. Dit vormt echter geen essentieel foerageergebied. Er zijn geen verblijfplaatsen van de Das binnen het plangebied aanwezig;
  • De aanwezigheid van overige beschermde soorten heeft uitsluitend betrekking op soorten met een licht beschermde status.

De planontwikkeling kan effecten en gevolgen hebben voor de aanwezige flora en fauna. Het onderzoek leidt tot de volgende effecten en gevolgen:

  • Vanwege de mogelijke aanwezigheid van broedvogels dienen werkzaamheden zoals de kap van bomen en het verwijderen van de struiken, buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden.
  • Bij het werken in het broedseizoen dient er voor gezorgd te worden dat er geen nesten verstoord worden. Door het uitvoeren van een nestencheck kan dit worden uitgesloten. Als blijkt dat er wel broedende vogels aanwezig zijn dient gewacht te worden met de werkzaamheden tot de vogel is uitgebroed en de jongen vliegvlug zijn.
  • Het broedseizoen omvat globaal de periode van half maart tot en met half juli.

Zorgplicht
De werkzaamheden kunnen leiden tot negatieve effecten op licht beschermde planten en dieren namelijk Mol, Bosspitsmuis, Bosmuis, Veldmuis, Haas, Bastaardkikker en Gewone pad. Dit zijn algemene soorten waarvan de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is. Voor deze soorten geldt alleen de zorgplicht. De zorgplicht bepaalt dat men wilde planten en dieren zo min mogelijk schade dient te berokkenen. Als bij de werkzaamheden diersoorten worden aangetroffen, is het van belang deze buiten het werkgebied uit te zetten. Dit betekent dat bij het dempen van de sloot dit moet worden uitgevoerd richting open water, zodat de aanwezige fauna kan vluchten naar de andere sloot.

4.10 Toetsing ladder voor duurzame verstedelijking

Zoals in paragraaf 3.1 reeds ia aangegeven werkt de ladder voor duurzame verstedelijking met drie opeenvolgende stappen. De in dit plan mogelijk gemaakte ontwikeling zal worden getoetst aan de stappen. Daarbij ligt het accent op de ontwikkeling van de bedrijfskavel bij Rogat omdat de ontwikkeling van de paardenhouderij in feite een functiewijziging is naar een beter in het landelijk gebied passende functie.

  • 1. De eerste stap richt zich op de beoordeling of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties en andere stedelijke voorzieningen. Naast de kwantitatieve beoordeling (aantal hectares of aantallen woningen) gaat het ook om kwalitatieve vraag (bijvoorbeeld een bedrijventerrein waar zware milieuhinder mogelijk is of een specifiek woonmilieu) op regionale schaal. Dit laatste (kalitatieve vraag) is vooral van belang voor de ontwikkeling van de bedrijfskavel. De nieuwe locatie grenst aan het bedrijfsterrein Rogat en sluit qua profiel derhalve aan op de bedrijfsmatige activiteiten van een internationaal transportbedrijf. De locatie sluit in fysieke zin direct aan op de op- en afritten van de A28. Daarentegen zal de oude locatie verlost worden van de bedrijfsmatige activiteiten waardoor de kwaliteiten van het landelijk gebied behouden blijven (rust, ruimte). Geconstateerd kan worden dat op deze wijze voldaan wordt aan de eerste stap van de ladder.
  • 2. Indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, beoordelen betrokken overheden of deze binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. De overige bestaande bedrijventerreinen binnen de Gemeente Meppel zijn niet geschikt vanwege de vele verkeersbewegingen die het bedrijf heeft en de afstand van de op die bedrijventerreinen beschikbare kavels ten opzichte van de A 28 en A32.Helaas kan de ontwikkeling derhalve niet plaatsvinden door herstructurering van het bestaande bedrijfsterrein Rogat. De ontwikkeling, direct aansluitend op het bedrijfsterrein en gebruikmakend van de bestaande infrastructuur, is "second best".
  • 3. Indien herstructurering of transformatie van bestaand bebouwd gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordelen betrokken overheden of deze vraag op locaties kan worden ontwikkeld die passend multimodaal ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld. De nieuwe bedrijfskavel is zeer goed ontsloten. Zoals bij de beide voorgaande stappen reeds is aangegeven wordt gebruik gemaakt van bestaande infrastructuur en is de ontsluiting en aansluiting op de nationale wegenstructuur van doorslaggevend belang voor de beoordeling van deze locatie voor een internationaal opererend transportbedrijf. Eindconclusie is dan ook dat voldaan wordt aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

4.11 Vormvrije MER-beoordeling

Door enkele veranderingen in de wettelijke bepalingen met betrekking tot milieueffectrapportages (Besluit m.e.r.) kan sinds enkele jaren niet meer worden volstaan met de conclusie dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde voor m.e.r.(-beoordeling) ligt en dus geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is.

De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een relatief nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen kunnen worden opgevat als:

  • De aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein (D11.3);
  • De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren (D14);

De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vorm-vrije m.e.r.-beoordeling. Daarbij kan worden geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemeen

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen.

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);
  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken (aanleggen).

5.2 Dit bestemmingsplan

Centraal in dit bestemmingsplan staat de gewenste ontwikkeling op twee locaties. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting (met bijbehorende bijlagen). De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het plan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. Het geeft namelijk uitleg over de achtergronden van het plan.

Inhoudelijke opzet
Door de gemeente Meppel is een handboek opgesteld. Dit handboek vormt de basis voor de inhoudelijke opzet van de regels en verbeelding van de Meppelse bestemmingsplannen.

Aangezien deellocatie 2 aansluit op het bestemmingsoplan Rogat is ook de regelgeving binnen het voorliggende bestemmingsplan grotendeels op dat bestemmingsplan geënt. Het bestemmingsplan Rogat is bovendien reeds conform het handboek opgesteld.

De uitgangspunten van het bestemmingsplan Buitengebied zijn zo veel mogelijk van toepassing zijn op deellocatie 1 (Schiphorsterweg). Dat bestemmingsplan is echter niet opgesteld volgens het Handboek bestemmingsplannen en de huidige versies van de Standaarden ruimtelijke ordening (SVBP, IMRO en STRI).

Het voorgaande komt de vergelijkbaarheid met de regelgeving in de omgeving van beide deellocaties ten goede.

Regels
De opbouw van de regels van de verschillende bestemmingen is overal hetzelfde, deze is als volgt:

Bestemmingsomschrijving: In dit onderdeel worden de toegestane doeleinden en het toegestane gebruik omschreven.

Bouwregels: Hierin worden de regels voor wat betreft het bouwen uitgewerkt.

Nadere eisen: In deze bepaling is opgenomen dat Burgemeester en Wethouders nadere eisen kunnen stellen inzake de plaats en afmeting van gebouwen, bijvoorbeeld in het kader van een goede woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Deze bepaling maakt het mogelijk voor het gemeentebestuur om waar nodig sturing te geven aan de ruimtelijke ontwikkeling.

Afwijking bouwregels: In dit onderdeel kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de bouwregels, waarmee ruimere bouwmogelijkheden kunnen worden gegeven.

Specifieke gebruiksregels: In dit onderdeel kunnen enkele specifieke ongewenste gebruiksmogelijkheden worden uitgesloten of specifieke zaken ten aanzien van het gebruik worden geregeld.

Afwijking van de gebruiksregels: In dit onderdeel zijn mogelijkheden opgenomen om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de gebruiksregels.

Wijzigingsbevoegdheid: In dit onderdeel kunnen mogelijkheden op worden genomen voor het wijzigen van de bestemming.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden: Dit onderdeel (de voormalige aanlegvergunning) stelt voorwaarden aan het uitvoeren van werken (bijvoorbeeld verhardingen) en het verrichten van werkzaamheden (bijvoorbeeld het graven of dempen van sloten).

Verbeelding
Voor de vormgeving van de verbeelding geldt een aantal uitgangspunten. Zo wordt de kaart in kleur opgezet, waarbij de kleuren worden ondersteund met een letteraanduiding. De kleuren en letters zijn afgestemd op de kleur en letteraanduiding in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012). De schaal van de analoge kaart is 1:1.000.

Ten behoeve van de gebruiksvriendelijkheid en digitale raadpleegbaarheid wordt waar mogelijk informatie op de verbeelding gezet (bouwvlakken, goot-/bouwhoogten, eventueel bebouwingspercentages).

5.3 Regels

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven. Dit bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:

Enkelbestemmingen
Artikel 3 Agrarisch - Paardenhouderij
Artikel 4 Bedrijventerrein

Dubbelbestemming
Artikel 5 Waarde - Archeologie 1

Artikel 6 Waarde - Archeologie 3

Onderstaand wordt per bestemming een toelichting gegeven.

Agrarisch - Paardenhouderij (artikel 3)
Deze bestemming is in beginsel overgenomen uit het bestemmingsplan Buitengebied maar aangepast aan de gewenste situatie. De bedrijfswoning de paardenbak zijn ruimtelijk vastgelegd door middel van aanduidingen. De bebouwing mag uitsluitend worden opgericht binnen het bouwvlak (tot een maimum bebouwingspercentage van 30%).

Bedrijventerrein (artikel 4)
Deze bestemming is in beginsel overgenomen uit het bestemmingsplan Rogat, meet deinverstande dat regels die niet van toepassing zijn hier niet zijn opgenomen. Specifieke zaken zoals de groenvoorziening voor de landschappelijke inpassing van het berdijfsterrein, alsmede de geluisdwal voor de beperking van geluid in de richting van het perceel Hierdoor ontstaat een vergelijkbare planregeling als voor de naasstgelegen bedrijfspercelen.

Waarde - Archeologie 1 (artikel 5)
De archeologische waarden worden door middel van de aangegeven te beschermen gebieden op de verbeelding, gewaarborgd. Om aantasting van waardevolle informatie in de bodem te voorkomen is een omgevingsvergunningstelsel ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden opgenomen (aanlegvergunningstelsel), evenals een afwijkingsprocedure middels een omgevingsvergunning voor bouwen. De gronden met hoge archeologische verwachtingswaarde zijn aangeduid als 'Waarde - Archeologie 1'.

Voor de gronden binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' geldt, dat behoud in situ het uitgangspunt is. Bodemingrepen dienen te worden voorkomen. Indien dit niet mogelijk is dient nader onderzoek plaats te vinden.

Waarde - Archeologie 3 (artikel 6)
De archeologische waarden worden door middel van de aangegeven te beschermen gebieden op de verbeelding, gewaarborgd. Om aantasting van waardevolle informatie in de bodem te voorkomen is een omgevingsvergunningstelsel ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden opgenomen (aanlegvergunningstelsel), evenals een afwijkingsprocedure middels een omgevingsvergunning voor bouwen. De gronden met middelhoge archeologische verwachtingswaarde zijn aangeduid als 'Waarde - Archeologie 3'.

Voor de gronden binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' geldt, dat behoud in situ het uitgangspunt is. Bodemingrepen dienen te worden voorkomen. Indien dit niet mogelijk is dient nader onderzoek plaats te vinden.

Algemene regels
Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld algemene afwijkingen en het overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in het bestemmingsplan worden hier (op één uitzondering na) verder niet toegelicht. In de algenmene gebruiksregels zijn een aantal 'strijdige'gebruiksactivteiten genoemd, waaronder "het gebruik of het laten gebruiken van gronden of bouwwerken voor het oprichten van een verkooppunt van motorbrandstoffen". Deze regeling heeft betrekking op een verkooppunt en derhalve op detailhandel. De voor het bedrijf noodzakelijke tankstation dient het aftanken van de eigen vrachtwaghens en valt dus niet onder strijdig gebruik.

5.4 Verbeelding

Voor de vormgeving van de verbeelding gelden een aantal uitgangspunten die als volgt luiden:

  • De kaarten worden in kleur opgezet waarbij de kleuren worden ondersteund met een letteraanduiding (bijv. G - gemengd) een en ander afgestemd op de kleur en letteraanduiding in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012.
  • De schaal van de kaarten is 1: 2000.
  • Ten behoeve van de gebruiksvriendelijkheid en digitale raadpleegbaarheid wordt waar mogelijk informatie op de kaart gezet (bouwvlakken, goot-/bouwhoogten, bebouwingspercentages).

In het onderhavige bestemmingsplan zijn deze vormgevende uitgangspunten toe-gepast.

Het bestemmingsplan heeft betrekking op twee afzonderlijke deelgebieden die na vaststelling de bestaande bestemmingen in het bestemmingsplan Buitengebied zullen vervangen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid en overleg

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening is de verplichting ontstaan om indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, ondermeer voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Eén en ander dient vast te worden gelegd in een exploitatieplan. Een exploitatieplan is nodig voor die ontwikkelingen die met het plan mogelijk worden gemaakt en waarvoor, geen privaatrechtelijke overeenkomsten wordt gesloten. Conform artikel 6.12. lid 2 Wro kan de gemeenteraad besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluiten begrepen gronden anderszins verzekerd is.

Binnen het bestemmingsplan “Meppel - Buitengebied, herziening Schiphorsterweg en Kosterweg” dienen zich geen situaties of ontwikkelingen aan die in opdracht en/of ten laste van de gemeente zullen worden gerealiseerd. Ontwikkelingen die zich binnen de planperiode zullen voordoen betreffen een particulier initiatief. Omdat de kosten anderszins verzekerd zijn door middel van een projectovereenkomst is het in dit geval niet nodig een exploitatieplan vast te stellen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Van 29 oktober tot en met 9 december 2015 heeft het voorontwerp van het bestemmingsplan 'Meppel - Buitengebied, herziening Schiphorsterweg en Kosterweg' voor een periode van zes weken zowel digitaal als analoog ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft eenieder zijn of haar zienswijze in de vorm van een mondelinge of schriftelijke inspraakreactie kenbaar kunnen maken. Van deze mogelijkheid is door 4 personen en/of instanties gebruik gemaakt. De reacties en de beantwoording daarvan zijn opgenomen in de "Reactienota inspraak en overleg" die in de bijlagen is opgenomen

6.3 Overleg

Het concept ontwerp-bestemmingsplan "Meppel - Buitengebied, herziening Schiphorsterweg en Kosterweg" is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. Bro voorgelegd aan de overlegpartners. De reacties en de beantwoording daarvan zijn opgenomen in de "Reactienota inspraak en overleg" die in de bijlagen is opgenomen.

6.4 Vaststellingsprocedure

Conform artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerp van het bestemmingsplan 'Meppel - Buitengebied, herziening Schiphorsterweg en Kosterweg' op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht voor een periode van zes weken (van 4 februari 2016 tot 16 maart 2016) ter inzage gelegen.
Binnen deze periode kon eenieder zijn of haar zienswijze met betrekking tot het ontwerp van het bestemmingsplan tijdig kenbaar maken bij de gemeenteraad. Er is één zienswijze kenbaar gemaakt. De zienswijze en de beantwoording daarvan zijn opgenomen in de "Reactienota zienswijzen" die in de bijlagen is opgenomen.

Hoofdstuk 7 Bijlagen

Bijlage 1: PJ Milieu BV, Verkennende bodemonderzoeken, 14 juni 2012.

Bijlage 2: PJ Milieu BV, Nader onderzoek grondwater Schiphorsterweg 27, 30 augustus 2012.

Bijlage 3: Stroop raadgevend ingenieurs, rapport 154314-00 "Akoestisch onderzoek Van der Sluis transport in Rogat", d.d. 2 juli 2015, met aanvulling van 16 juli 2015.

Bijlage 4: Stroop raadgevend ingenieurs, rapport 154314-01 "Akoestisch onderzoek paardenhouderij Van der Sluis transport in De Wijk", d.d. 9 juli 2015.

Bijlage 5: RUD, Onderzoek Externe Veiligheid - Risicoanalyse Herziening Bestemmingsplan Schiphorsterweg-Kosterweg Rogat, januari 2016.

Bijlage 6: Buro Blauw, Geuronderzoek paardenhouderij te Meppel, 6 augustus 2015.

Bijlage 7: Buro Bakker, Quickscan Flora en faunawet, 5 augustus 2015.

Bijlage 8: Inpassing paardenbak, 14 september 2015.

Bijlage 9: Reactienota inspraak en overleg bestemmingsplan 'Meppel - Buitengebied, herziening Schiphorsterweg en Kosterweg', januari 2016.

Bijlage 10: Beeldkwaliteitsplan.

Bijlage 11: Reactienota zienswijzen bestemmingsplan 'Meppel - Buitengebied, herziening Schiphorsterweg en Kosterweg', maart 2016.