direct naar inhoud van Regels
Plan: Meppel - Buitengebied, herziening Schiphorsterweg en Kosterweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0119.SchiphorsterKoster-BPC1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan "Meppel - Buitengebied, herziening Schiphorsterweg en Kosterweg" met identificatienummer "NL.IMRO.0119.SchiphorsterKoster-BPC1" van de gemeente Meppel.

1.2 planverbeelding

de planverbeelding van het bestemmingsplan 'Meppel - Buitengebied, herziening Schiphorsterweg en Kosterweg'.

1.3 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.4 bestemmingsplan Buitengebied

Het op 3 september 2009 door de gemeenteraad van Meppel vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied.

1.5 aanbouw

een gebouw dat:

  • a. als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw;
  • b. en met dat hoofdgebouw in directe verbinding staat;
  • c. in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.6 aan-huis-verbonden beroep

een dienstverlenend beroep dat:

  • a. in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij :e gebruiksoppervlakte van het beroep inclusief opslag- en administratieruimten maximaal 30% van de totale gebruiksoppervlakte van woning beslaat;
  • b. en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is; zoals arts, tandarts, advocaat, accountant, notaris, kunstenaar of musicus of beroepen van vergelijkbare aard en vergelijkbare omvang.
1.7 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren; nader te onderscheiden in:

  • a. bollenteelt:
    in hoofdzaak de teelt van bloembollen, bolbloemen, snijbloemen en van vergelijkbare laagblijvende eenjarige en vaste bloeiende tuinplanten, met uitzondering van sierteelt, alsmede van vollegronds tuinbouwproducten als eenjarige wisselteelt;
  • b. grondgebonden veehouderij:
    het houden van melk- en ander vee waarbij de veehouderij geheel of in overwegende mate afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende agrarische grond als productiemiddel: onder grondgebonden veehouderij wordt tevens verstaan paardenfokkerij en geitenfokkerij;
  • c. paardenfokkerij:
    het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij waarbij het africhten van en de handel in paarden in ondergeschikte mate plaatsvindt; onder paardenfokkerij wordt niet verstaan paardenstalling en manege;
  • d. akker- en vollegrondstuinbouw:
    de teelt van gewassen op open grond, met uitzondering van fruit-, sier- en bollenteelt en bosbouw;
  • e. intensieve veehouderij:
    het houden van fok-, leg- of pelsdieren en vleesvee in gebouwen (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de veehouderij niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
  • f. glastuinbouw:
    de teelt van tuinbouw- of siergewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  • g. fruitteelt:
    de teelt van fruit in boomgaarden;
  • h. sierteelt:
    de teelt van siergewassen, zoals onder andere eenboomkwekerij, al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
  • i. bosbouw:
    de teelt van bomen op agrarische gronden ten behoeve van de houtproductie;
  • j. intensieve kwekerij:
    de teelt van vissen of de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht.
1.8 agrarisch deskundige

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van landbouw en tuinbouw.

1.9 agrarische activiteiten bij wijze van hobby (hobbyboer)

agrarische activiteiten, voornamelijk bij wijze van liefhebberij.

1.10 archeologisch deskundige

een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties.

1.11 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingvergunning beschikt.

1.12 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden

1.13 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.14 bed & breakfast

recreatief nachtverblijf in de vorm van logies en ontbijt, dat door de bewoner in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de ruimte die gebruikt wordt door bed & breakfast niet gebruikt wordt voor zelfstandige bewoning en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.15 bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van bedrijvigheid.

1.16 bestaande bouwwerken

bouwwerken, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan zijn of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.17 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of volgens de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.18 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 bijgebouw

een niet voor zelfstandige bewoning bestemd gebouw dat:

  • a. als afzonderlijke ruimte of gebouw is gebouwd aan of bij een hoofdgebouw;
  • b. niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw;
  • c. in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.20 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.21 bouwgrens

een op de kaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak.

1.22 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 bouwvlak

een op de plankaart aangegeven vlak, waarbinnen het bouwen van gebouwen en bouwwerken is toegestaan; bouwvlakken ten behoeve van agrarische bedrijven die verbonden zijn door middel van de aanduiding "bij elkaar behorend", worden geacht één bouwvlak voor één bedrijf te vormen.

1.24 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.25 bouwwerk, geen gebouw zijnde

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.26 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid.

1.27 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw of overkapping.

1.28 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen (geen motorbrandstoffen zijnde) aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.29 erf- en terreinafscheiding

een bouwwerk, dat geen gebouw is en dat dient als scheiding tussen 2 of meer erven of terreinen, zoals muren, schuttingen, hekwerken of bouwwerken van vergelijkbare aard en omvang.

1.30 erker

een aanbouw of uitbouw aan een hoofdgebouw die:

  • a. een hoekige of ronde vorm heeft;
  • b. bouwkundig bestaat uit een "lichte" constructie;
  • c. en een overwegend transparante uitstraling heeft
1.31 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32 hoofdgebouw

een gebouw dat in architectonisch opzicht als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.33 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van:

  • a. dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse;
  • b. logies.
1.34 kampeermiddel

een onderkomen dat helemaal of deels:

  • a. is bestemd voor recreatief nachtverblijf;
  • b. is opgericht voor recreatief nachtverblijf;
  • c. kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

zoals tenten, tentwagens, kampeerauto's of caravans of een onderkomen of (voormalig) voertuig van vergelijkbare aard.

1.35 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.36 landschappelijke waarden

de aan een gebied toegekende waarde wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur en het menselijk grondgebruik.

1.37 manege

een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, zulks in combinatie met een of meer van de navolgende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en pony's, horeca-activiteiten (kantine, foyer en dergelijke), logies- en/of verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen.

1.38 natuurwaarden

de aan een gebied toegekende waarde die in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied.

1.39 nutsvoorzieningen

het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten voor het openbare nut zoals de winning en levering van gas, water en elektriciteit, telecommunicatie, radio en televisiesignalen, afvoer en verwerking van rioolwater of voorzieningen van vergelijkbare aard en vergelijkbare omvang.

1.40 ondergeschikte functies

functies die als activiteit in ruimtelijk en/of functioneel opzicht duidelijk ondergeschikt zijn aan de op grond van dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie. De ondergeschikte functie is van zulke beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft.

1.41 ondergeschikte kantooractiviteiten

administratieve activiteiten die als activiteit in ruimtelijk en functioneel opzicht duidelijk ondergeschikt zijn aan de op grond van dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie. De kantooractiviteit is van zulke beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft.

1.42 opslag

het bewaren van goederen, materialen en stoffen, al dan niet in combinatie met de productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.

1.43 overkapping

een bouwwerk dat een dak heeft, maar geen wanden.

1.44 paardenhouderij

een bedrijf dat gericht is op zowel paardenfokkerij als paardenstalling.

1.45 paardenstalling

het houden van paarden en pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en pony's in pension te stallen en te weiden; onder paardenstalling worden geen maneges verstaan.

1.46 peil
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  • c. indien in, op, of over het water wordt gebouwd: het gemiddelde waterpeil;
  • d. indien de onder a tot en met c genoemde peilen in het veld aanleiding geven tot onduidelijkheden, een door of namens het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen peil.
1.47 permanente bewoning

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf, waarbij door betrokkene(n) niet aannemelijk is of kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een hoofdverblijf wordt beschikt.

1.48 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding.

1.49 restauratieve voorziening

voorziening ten dienste van een bedrijf of instelling, gericht op het verstrekken van (eenvoudige) spijzen en dranken aan de reguliere gebruikers van dat bedrijf of die instelling, zoals een kantine of mensa.

1.50 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichtingen wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.51 staat van Horeca-activiteiten

de Staat van Horeca-activiteiten die als bijlage bij de voorschriften van het bestemmingsplan Buitengebied is opgenomen en die tevens van toepassing is op deze regels.

1.52 (woonwagen)standplaats

een kavel voor het plaatsen van woonwagens of kampeermiddelen, waarop al dan niet voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven of andere instellingen kunnen worden aangesloten.

1.53 uitbouw

een gebouw dat:

  • a. als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw;
  • b. in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.54 verkoop streekeigen producten

het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren, bij wijze van neventak van een agrarisch bedrijf, voor zover deze agrarische producten op het eigen bedrijf of in de regio zijn geteeld en hooguit op ambachtelijke wijze op het eigen bedrijf of in de regio zijn verwerkt of bewerkt.

1.55 voorgevel

een gevel aan de voorzijde van een gebouw, te bepalen op basis van onderstaande criteria in volgorde van belangrijkheid:

  • a. de gevel die de voorzijde van het gebouw is;
  • b. de gevel die gezien de naastliggende gebouwen duidelijk als de voorzijde van het gebouw wordt aangemerkt;
  • c. de gevel waar of waarvoor het huisnummer of de brievenbus is gelegen;
  • d. de gevel waar of waarvoor de hoofdontsluiting van het bouwperceel is gelegen;
  • e. de gevel waarin de hoofdentree van het gebouw is gelegen.
1.56 voorgevelrooilijn

de lijn die, evenwijdig aan de openbare weg, in het verlengde ligt van de voorgevel van het gebouw, dat het dichtst bij de weg gelegen is, gebouwen kleiner dan 6 m² niet meegerekend.

1.57 weg

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande:

  • a. wegen of paden;
  • b. bruggen, dammen, duikers en tunnels die in deze wegen op paden liggen;
  • c. bermen, bermsloten en wegkanten;
  • d. parkeerterreinen.
1.58 woning

een complex van ruimten uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

de hellingshoek tussen het dakvlak en het horizontale vlak.

2.2 (verticale) diepte van een gebouw

De diepte van een gebouw, vanaf het peil omlaag tot aan de bovenzijde van delaagst gelegen vloer.

2.3 gebruiksoppervlakte van een ruimte of een groep ruimten

de oppervlakte gemeten op vloerniveau, tussen de opgaande

scheidingsconstructies, die de ruimte(n) omgeven.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van:

  • a. de goot;
  • b. de druiplijn;
  • c. het boeibord;
  • d. een bouwdeel van vergelijkbare aard;

ondergeschikte bouwdelen als goten van dakkapellen niet meegerekend.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, met uitzondering van kleine bouwdelen zoals schoorstenen, antennes of bouwdelen van vergelijkbare aard.

2.6 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windmolen.

2.7 de inhoud van een bouwwerk

boven peil tussen:

  • a. de buitenkant van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren);
  • b. de buitenkant van de daken en dakkapellen.
2.8 de lengte, breedte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenkant van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken (en/of het hart van de scheidingsmuren) neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte terrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Paardenhouderij

3.1 Bestemmingsomschrijving

De op de planverbeelding voor "Agrarisch - Paardenhouderij" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. paardenhouderij:
  • b. manege, als ondergeschikte functie van sub a.;
  • c. behoud, herstel en ontwikkeling van de in dit gebied voorkomende landschapswaarden in de vorm van het grillig kavelpatroon, verspreid liggende bebouwing, houtwallen en -singels, verspreid liggende bospercelen, steilranden, essen en rivierduintjes en daarmee samenhangende natuurwaarden in de vorm van flora en fauna die binnen deze landschapswaarden hun habitat hebben;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', tevens het wonen in één bedrijfswoning in combinatie met aan-huis-verbonden beroepen/kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in ten hoogste categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. groenvoorzieningen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. wegen en paden;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • i. erven en terreinen;
  • j. bebouwing.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bedrijfsgebouwen ten behoeve van het in 3.1 onder a genoemde bedrijf;
  • b. een bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- en terreinafscheidingen, palen en masten.
3.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. een gebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m), maximum bebouwingspercentage (%)' mag de goothoogte en de bouwhoogte ten hoogste de aangegeven hoogte bedragen en mag het aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak niet worden overschreden;
  • c. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden opgericht ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen binnen het bouwvlak mag:
    • 1. ten hoogste 1 meter bedragen vóór de voorgevelrooilijn;
    • 2. ten hoogste 2 meter bedragen in overige gevallen;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte binnen het bouwvlak ten hoogste 6 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van terreinafscheidingen buiten het bouwvlak mogen ten hoogste 1 meter bedragen en zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - paardenbak';
  • d. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn buiten het bouwvlak niet toegestaan.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. een goede woonsituatie;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik of het laten gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning.
  • b. het storten van puin en vuil;
  • c. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
  • d. het aanplanten van bomen ten behoeve van de houtteelt;
  • e. het plaatsen van kampeermiddelen;
  • f. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden en bebouwing voor een manege, anders dan als ondergeschikte functie van de paardenhouderij.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Verbod

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden buiten het bouwvlak uit te voeren:

  • a. het aanleggen en/of verharden van rijwiel-, voet- en ruiterpaden;
  • b. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van recreatief medegebruik;
  • c. het aanleggen van paardenbakken, met uitzondering van een paardenbak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - paardenbak';
  • d. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen;
  • e. het dempen of graven van sloten.
3.5.2 Uitzondering op verbod
  • a. Het in 3.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die:
  • b. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • d. graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatieuitwisseling ondergrondse netwerken.
3.5.3 Toepasbaarheid

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 3.5.1wordt verleend indien kan worden aangetoond dat de betrokken waarden niet onevenredig worden geschaad, gelet op:

  • a. het belang dat met de ingreep is gediend;
  • b. de belangen van landschap, natuur en cultuurhistorie zoals deze in 3.1, sub c. tot uitdrukking zijn gebracht;
  • c. het waterhuishoudkundig belang (kwantitatief en kwalitatief), met het oog op de waterhuishoudkundige doelstellingen.

Artikel 4 Bedrijventerrein

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven behorende tot de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' uitsluitend bedrijven tot en met categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'groenvoorziening', tevens een groenvoorziening voor de landschappelijke inpassing van de onder a. genoemde functie;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal', tevens een geluidwal voor de milieuhygiënische inpassing van de onder a. genoemde functie;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. restauratieve voorzieningen ten dienste van de bestemming;
  • e. ondergeschikte kantooractiviteiten ten dienste van de bestemming;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. wegen en paden;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • j. vaarwegen en andere waterlopen;

met de daarbij behorende:

  • k. erven en terreinen;
  • l. bebouwing;

met inachtneming van het volgende:

  • m. nieuwe Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • n. vuurwerkbedrijven zijn niet toegestaan;
  • o. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • p. inrichtingen die zijn genoemd in bijlage C en D van het Besluit m.e.r. 1994 zijn niet toegestaan.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op of in de tot 'Bedrijventerrein' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bedrijfsgebouwen ten behoeve van het in 4.1 onder a genoemde bedrijven;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- en terreinafscheidingen, palen en masten.
4.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. een gebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de afstand van een gebouw tot de bouwperceelgrens mag niet minder dan 3 meter bedragen;
  • c. de onderlinge afstand tussen vrijstaande gebouwen mag niet minder dan 5 meter bedragen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m), maximum bebouwingspercentage (%)' mogen de bouwhoogte en het bebouwingspercentage ten hoogste de aangegeven hoogte en het aangegeven percentage bedragen.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2,5 meter bedragen;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte ten hoogste 10 meter bedragen.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. een goede woonsituatie;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.4 Afwijking van de bouwregels
4.4.1 Afwijkingsmogelijkheden

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. 4.2.2 sub c. en kan worden toegestaan dat de afstand tussen vrijstaande gebouwen wordt verkleind tot 0 meter;
  • b. 4.2.2 sub d. en kan worden toegestaan dat de bouwhoogte van gebouwen wordt vergroot tot ten hoogste anderhalf maal de bouwhoogte die ter plaatse is toegestaan tot een maximum van 35 meter.
4.4.2 Voorwaarden

De in 4.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheid van de aangrenzende gronden.

4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik of het laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel waaronder begrepen verkooppunten van motorbrandstoffen;
  • b. het gebruik of het laten gebruiken van de gebouwen voor ondergeschikte kantooractiviteiten over een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 30% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte per bedrijf tot een maximum van 150 m²;
  • c. het gebruik of het laten gebruiken van bedrijfsgebouwen voor bewoning;
  • d. het gebruik of het laten gebruiken van de gronden over een breedte van 3 meter ter weerszijden van de bouwperceelgrenzen voor opslagdoeleinden.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Afwijkingsmogelijkheden

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. 4.1 en kunnen bedrijven worden toegestaan die niet voorkomen op de Staat van Bedrijfsactiviteiten bedrijventerrein, mits het bedrijf qua aard en invloed op de omgeving gelijk gesteld kan worden met de volgens 4.1 toegelaten bedrijven;
  • b. 4.1 en 4.5 en kan worden toegestaan dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor internetverkoop, waarbij de volgende criteria van toepassing zijn:
    • 1. geen showroom of andersoortige winkelopstelling;
    • 2. volledige assortiment alleen te bezichtigen via internet of (post) catalogus;
    • 3. levering van de producten vindt hoofdzakelijk plaats via post- en/of koeriersdiensten;
    • 4. de hoofdactiviteit dient te voldoen aan de bestemmingsregels.
4.6.2 Voorwaarden

De in 4.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheid van de aangrenzende gronden.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachting.

5.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, tenzij het betreft:

  • a. bouwwerken ten behoeve van archeologisch onderzoek.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 5.2, indien:

  • a. door een daartoe bevoegde instantie, is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. uit het onderzoek genoemd onder a blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn, maar er wordt voldaan aan nadere voorwaarden. Het bevoegd gezag bepaalt welke van de onderstaande voorwaarden bij het verlenen van een omgevingsvergunning in acht moet(en) worden genomen:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
    • 2. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 3. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    • 4. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

 Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

5.4 Specifieke gebruiksregel

Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen, het handelen in strijd met de Monumentenwet 1988.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, afgraven en/of egaliseren van gronden dieper dan 0,3 meter;
  • b. het mengen of diepploegen van gronden dieper dan 0,3 meter;
  • c. het graven of dempen van watergangen;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, dieper dan 0,3 meter.

5.6 Uitzonderingen op het verbod

Geen omgevingsvergunning is nodig voor:

  • a. activiteiten die het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. activiteiten die in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan en uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.
  • c. activiteiten die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.

5.7 Procedure

De in 5.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. door een daartoe bevoegde instantie, is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. uit het onderzoek genoemd in sub a blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn, maar er wordt voldaan aan nadere voorwaarden. Het bevoegd gezag bepaalt welke van de onderstaande voorwaarden bij het verlenen van een omgevingsvergunning in acht moet(en) worden genomen:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
    • 2. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 3. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    • 4. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 3

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachting.

6.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, tenzij het betreft:

  • a. bouwwerken ten behoeve van archeologisch onderzoek en bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 1.000 m² ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en).

6.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.2, indien:

  • a. door een daartoe bevoegde instantie, is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. uit het onderzoek genoemd in sub a. blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn, maar er wordt voldaan aan nadere voorwaarden. Burgemeester en wethouders bepalen welke van de onderstaande voorwaarden bij het verlenen van een omgevingsvergunning in acht moet(en) worden genomen:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
    • 2. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 3. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    • 4. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

6.4 Specifieke gebruiksregel

Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen, het handelen in strijd met de Monumentenwet 1988.

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, afgraven en/of egaliseren van gronden met een oppervlakte groter dan 1.000 m² en een diepte van 0,3 meter;
  • b. het mengen of diepploegen van gronden met een oppervlakte groter dan 1.000 m² en dieper dan 0,3 meter;
  • c. het graven of dempen van watergangen;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, dieper dan 0,3 meter.
6.5.2 Uitzondering op verbod

Geen omgevingsvergunning is nodig voor:

  • a. activiteiten die het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. activiteiten die in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.
  • c. activiteiten die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
6.5.3 Procedure

De in 6.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. door een daartoe bevoegde instantie, is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. uit het onderzoek genoemd in sub a. blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn, maar er wordt voldaan aan nadere voorwaarden. Burgemeester en wethouders bepalen welke van de onderstaande voorwaarden bij het verlenen van een omgevingsvergunning in acht moet(en) worden genomen:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
    • 2. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 3. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    • 4. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Ondergronds bouwen
  • a. Op plaatsen waar hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken zijn of gelijktijdig worden gebouwd, mag eveneens ondergronds worden gebouwd, met dien verstande dat direct aansluitend ook in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken mogen worden gebouwd.
  • b. Bij een omgevingsvergunning kan het bouwen van ondergrondse bouwwerken worden toegestaan op andere locaties dan genoemd onder a., mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast..

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik of het laten gebruiken van gronden en gebouwen als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen;
  • b. het gebruik of het laten gebruiken van gronden of bouwwerken voor het oprichten van een verkooppunt van motorbrandstoffen;
  • c. het gebruik of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • d. het gebruik of het laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • e. het gebruik of het laten gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  • f. het gebruik of laten gebruiken van gronden of bouwwerken voor het opslaan van puin en/of afvalstoffen.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. de dubbelbestemming voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachting vervalt, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. de dubbelbestemming voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachting wordt aangebracht, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn;
  • c. de gebiedsaanduidingen worden verkleind, dan wel geheel worden verwijderd, indien blijkt dat de inrichting(en) ter plaatse is(zijn) beëindigd/ingeperkt met een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Werking wettelijke regeling

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van tervisielegging van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Bij omgevingsvergunning kan eenmalig worden afgeweken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het betemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Meppel - Buitengebied, herziening Schiphorsterweg en Kosterweg'.