direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Meppel - Centrumschil, herziening Prins Hendrikkade
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0119.PrinsHendrikkade-BPA1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voornemen bestaat om op een herstructureringslocatie aan de Prins Hendrikkade te Meppel woningbouw realiseren. Het plan is om de huidige bedrijfslocatie te transformeren naar een woonlocatie. De bestaande bebouwing is reeds gesloopt. Het plan is om 12 waterwoningen in het gebied te realiseren. Daarnaast wordt de aanlegsteiger ten zuiden van het plangebied verplaatst naar de bestaande aanlegsteiger ten noorden van het plangebied.

Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Meppel - Centrumschil'. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te kunnen regelen is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor deze locatie noodzakelijk.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt ten westen van de historische binnenstad van Meppel aan de Prins Hendrikkade. De globale ligging van het plangebied is opgenomen in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.PrinsHendrikkade-BPA1_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied (Bron: Geo Web)

1.3 Geldende bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Meppel - Centrumschil, dat is vastgesteld op 25 september 2014. In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven.

In dit bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de bestemmingen 'Bedrijf', 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Water' en 'Waarde - Archeologie 3'.

Binnen de bestemming 'Bedrijf' zijn bedrijven uit categorie 1 en 2 toegestaan. Bebouwing dient binnen het bouwvlak gebouwd te worden. Het bouwen van 12 woningen is binnen de bestemming 'Bedrijf' niet toegestaan. Het initiatief is daarom in strijd met het geldende bestemmingsplan.

Daarnaast dienen aanlegsteigers binnen de aanduiding 'aanlegsteiger' gerealiseerd te worden. De beoogde nieuwe aanlegsteigers aan de noordkant van het plangebied is niet voorzien van deze aanduiding en zijn zodoende in strijd met het geldende bestemmingsplan.

Verder geldt in het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Binnen deze dubbelbestemming geldt dat bij ingrepen met een oppervlakte van 1.000 m3 archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.

Tot slot zijn de specifieke gebiedsaanduidingen 'geluidszone - industrie' en 'vrijwaringszone - molenbiotoop' op het plangebied van toepassing. Voor de aanduiding geluidszone - industrie geldt dat bij nieuwe woningen -en/of geluidsgevoelige ontwikkelingen de geluidsbelasting vanwege de industrie van de gevels van de nieuwe woningen niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.

De aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' is mede bestemd voor de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de aanwezige molen ten oosten van het plangebied. Deze ligt op meer dan 100 meter afstand tot het plangebied. Buiten een afstand van 100 meter is een bouwhoogte toegestaan die gelijk is aan de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen vermeerderd met 1/30 van de afstand tussen het bouwwerk en de molen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.PrinsHendrikkade-BPA1_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede geldende bestemmingsplan 'Meppel - Centrumschil '

1.4 Juridische vorm

Het gemeentelijke handboek is leidend voor de plansystematiek van dit bestemmingsplan. Dit handboek geeft aanwijzingen voor de systematiek van het juridisch bindende deel van dit bestemmingsplan; de ruimtelijke verbeelding en de planregels. Een geringe aanpassing daarvan is mogelijk, wanneer hiervoor een gegronde reden is.

Tot slot voldoet het bestemmingsplan aan de wettelijke vereisten zoals die gesteld zijn in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro), waar onder meer de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) onder valt. Dit bestemmingsplan is volgens versie 2012 opgesteld.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels, verbeelding en eventuele bijlagen. Deze toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 de bestaande ruimtelijke en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is het beleidskader geschetst op rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 gaat in op de planologische- en milieutechnische aspecten die betrekking hebben op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 is de planologisch juridische opzet van het plan behandeld. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit plan komen aan bod in hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt ten westen van de historische binnenstad van Meppel aan noordzijde van de Schuttevaerhaven. Rondom de Schuttevaerhaven bevinden zich voornamelijk woningen. Ten noorden van het plangebied, aan de overkant van het water, ligt het bedrijventerrein 'Oevers'. Hier zijn bedrijven toegestaan tot milieucategorie 3.

Het bebouwingsbeeld in de omgeving is zeer gevarieerd. De bebouwing aan het water, aan de Prins hendrikkade, ten noordoosten van het plangebied, bestaat uit hoogbouw. Hier is bebouwing toegestaan variërend van 13 meter tot 18 meter. Een aanzicht op de bebouwing is weergeven in figuur 2.1.

De bebouwing rondom de Schuttevaerhaven varieert in hoogte tussen de 10 en de 11 meter. De woningen aan de Prins Hendrikstraat bestaat afwisselend uit vrijstaande woningen en twee-onder-een kap woningen. Het betreffen woningen met een lage gootlijn en een maximale hoogte van 10 meter. Een aanzicht op deze bebouwing is weergeven in figuur 2.2.

Tot slot staan aan de zuidkant van de Schuttevaerhaven 18 ruime vrijstaande woningen. De woningen zijn uitgevoerd met een gootlijn van 9 meter en een bouwhoogte van 11 meter. Een aanzicht op deze bebouwing is weergeven in figuur 2.3.

In het plangebied was voorheen een bedrijf gevestigd. Het betreft de percelen van de Prins Hendrikkade 1 en 2. Aan de Prins Hendrikkade 1 stond een voormalige bedrijfswoning met aangebouwd magazijn. Vanaf 2001 hebben hier al geen bedrijfsactiviteiten meer plaats. Het voormalige pand aan de Prins Hendrikkade 2 betreft een voormalige werkplaats met magazijn (garage). In de periode daarna (vanaf 1993) was op het terrein een automaterialenhandel gevestigd. De bebouwing op beide percelen is ondertussen gesloopt. Het betreft dan ook een braakliggend terrein.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.PrinsHendrikkade-BPA1_0003.png"

Figuur 2.1 Aanzicht op de bebouwing aan de Prins Hendrikkade (bron: Google streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.PrinsHendrikkade-BPA1_0004.png"

Figuur 2.2 Aanzicht op de bebouwing aan de Prins Hendrikstraat (bron: Google streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.PrinsHendrikkade-BPA1_0005.png"

Figuur 2.3 Aanzicht op de bebouwing aan zuidkant van de haven (bron: Google streetview)

2.2 Toekomstige situatie

Het doel van het plan is om een herstructurering mogelijk te maken door de bestaande bedrijfsfunctie te vervangen door een nieuwe woonfunctie. De herstructurering draagt bij aan een zorgvuldig ruimtegebruik doordat er geen sprake is van onnodige uitgifte van nieuwe uitbreidingslocaties.

Het programma bestaat uit het realiseren van in totaal 12 wooneenheden. Deze worden gerealiseerd door 3 blokken van rijenwoningen te bouwen. Tussen de woningen wordt daarnaast een insteekhaven aangelegd. Deze dienen daarnaast als doorzicht, waardoor er geen sprake is van een aaneengesloten gebouw. Dit komt de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving ten goede. Figuur 2.4 toont een overzicht van de toekomstige situatie.

De woningen hebben nog geen definitieve vormgeving. Afhankelijk van de toekomstige eigenaar van de woning, worden drie verschillende varianten voorgesteld variërend met een bouwhoogte van circa 11 meter tot een hoogte van circa 13 meter. Voor de eerste twee woningen is in afwijking van de overige woningen bepaald dat deze een maximale hoogte van 11 meter krijgen. Hierdoor wordt eventuele zonneschade op de woningen aan de Prins Hendriksstraat tot een minimum beperkt ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden. Figuur 2.5 geeft een doorsnede van de mogelijke varianten weer. Alle woningen worden daarnaast uitgevoerd met kap. Een impressie van de mogelijke uitvoering van de woningen is weergeven figuur 2.6.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.PrinsHendrikkade-BPA1_0006.png"

Figuur 2.4 Toekomstige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.PrinsHendrikkade-BPA1_0007.png"

Figuur 2.5 Doorsnede varianten woningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.PrinsHendrikkade-BPA1_0008.png"

Figuur 2.6 Impressie mogelijke uitvoering woningen

2.3 Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten door de Prins Hendrikkade en de Prins Hendrikstraat. Deze weg loopt respectievelijk ten noorden en oost van het plangebied en betreffen beide 30 km/uur wegen. Via de Prins Hendrikstraat is de Schuttevaerhavenstraat en de Kastanjelaan te bereiken. Dit betreft de belangrijkste ontsluitingsroute richting het centrum en de omliggende woonwijken. Ten opzichte van de huidige planologische mogelijke is ten gevolge van de nieuwe functie geen sprake van een aanzienlijke grotere verkeersgeneratie. Deze verkeersgeneratie kan als gevolg van de nieuwe functie op de bestaande wegen worden opgevangen.

De gemeente Meppel heeft zijn eigen parkeerbeleid. Het gebied ligt in de schil van het centrum. Voor de 12 nieuwe wooneenheden moeten volgens de daarvoor geldende parkeernormen in het plangebied 23 parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Hierbij is rekening gehouden met een parkeernorm van 1,9 parkeerplaatsen per woning. Het uitgangspunt is parkeren op eigen terrein. In dit geval kan de parkeerbehoefte per woning niet op het eigen perceel opgevangen worden. Per woning is ruimte voor 1 parkeerplek per woning. Dit houdt in dat de overige 11 parkeerplekken in de openbare ruimte opgelost moet worden. Hiervoor wordt een parkeerstrook aan de noordkant van het plangebied gereserveerd. Op deze manier wordt aan de parkeernorm voldaan en is sprake van voldoende parkeergelegenheid voor de woningen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft het van belang zijnde rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Daarbij worden, waar nodig uitgangspunten voor dit bestemmingsplan geformuleerd.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Het artikel is op 12 mei 2017 gewijzigd en op 1 juli 2017 in werking getreden. Voor dit plan wordt getoetst aan deze nieuwe regeling, die inhoudt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Dit bestemmingsplan stelt een herontwikkeling van een bestaand stedelijk gebied voor, zoals bedoeld in de begripsbepaling van het Bro en waarbij een voormalige bedrijfsfunctie wordt vervangen door een woonfunctie. Daarom hoeft alleen een beschrijving van de behoefte worden gegeven. Uit het beleid van de gemeente dat is beschreven in paragraaf 3.3.2, blijkt dat er in Meppel een behoefte is aan woningen. Daarnaast blijkt uit een inventarisatie (in de vorm van een informatiebijeenkomst) dat er vanuit de directe omgeving veel behoefte is aan de woningen op deze unieke locatie aan het water, gelegen op zeer korte afstand van het centrum van Meppel. In Meppel en omgeving zijn geen vergelijkbare locaties beschikbaar. Bij de initiatiefnemer hebben zich al potentieel geïnteresseerden gemeld. Daarmee mag worden aangenomen dat er sprake is van een actuele regionale behoefte.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciale beleid schept in veel gevallen een beleidskader, dat door de gemeenten verder uitgewerkt wordt. Daarnaast blijft algemeen provinciaal beleid een toetsingskader, in dit geval de Omgevingsvisie Drenthe en de Provinciale omgevingsverordening

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe en verordening

In de Provinciale omgevingsverordening vertaalt de provincie Drenthe de Omgevingsvisie Drenthe (deels) door naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De laatste versie van de Provinciale Omgevingsverordening is vastgesteld in oktober 2016. De Omgevingsvisie als structuurvisie bindt alleen de provincie zelf.

Het doel van de omgevingsvisie is het koesteren van kwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij die kwaliteiten. Het is een streven naar ruimtelijke kwaliteit door nieuwe ontwikkelingen en behoud van bestaande kwaliteiten.

Het hele plangebied ligt binnen het stedelijk gebied van Meppel. Op de visiekaart zijn de ambities van de provincie voor Meppel opgenomen. Meppel maakt deel uit van de "stedelijke netwerken". De stedelijke centra maken Drenthe voor haar inwoners en voor bezoekers extra aantrekkelijk. De provincie streeft naar steden met een onderscheidende identiteit, gebaseerd op historische kenmerken of gebiedskenmerken. Dat geldt ook voor ontwikkelingen die bijdragen aan het bruisende karakter van de steden. De ontwikkelingen moeten passen bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is.

Voor het plangebied zijn de volgende kernkwaliteiten van toepassing. De kernkwaliteiten zijn verder inhoudelijk uitgewerkt in de visie, waarbij per kernkwaliteit algemeen en specifiek beleid is opgenomen.

  • 'landschap'; wegdorpen van de laagveenontginningen

Het beleid en de regels richten zich op het behoud en de versterking van het open karakter en de smalle verkavelingsstructuur.

  • 'aardkundige waarden'; generiek beschermingsniveau: respecteren

Het beleid richt zich hierbij op het bewaren van de lokale aardkundige kenmerken voor de toekomst. De gemeente bekijkt per plangebied of er sprake is van kenmerkende waarden en beschermen deze waar nodig via het bestemmingsplan.

  • 'archeologie'; generiek:

Het beleid schrijft voor dat alle behoudenswaardige vindplaatsen die op de Archeologische Monumentenkaart van Drenthe (AMK) en nieuw ontdekte (behoudenswaardige) vindplaatsen niet ongezien verdwijnen. Bij nieuwe ontwikkelingen is onderzoek naar waarden vaak nodig. Eventueel moet het bestemmingsplan een beschermende regeling bieden.

  • 'cultuurhistorie'; respecteren en lijnvormige objecten Cultuurhistorisch Kompas (OGV, 2010):

Het beleidsuitgangspunt respecteren geldt voor de hele cultuurhistorische hoofdstructuur. Bij ontwikkelingen wordt ingezet op het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst.

Met de genoemde beleidsuitgangspunten is in dit bestemmingsplan waar nodig en mogelijk rekening gehouden. Dit staat onder meer beschreven in hoofdstuk 2, hoofdstuk 4 en meer specifiek paragraaf 4.3.

Binnen de contouren van de Verordening en de Omgevingsvisie kan de gemeente haar eigen afwegingen maken. De kenmerkende situatie en kernkwaliteiten in en rondom het plangebied wijzigen niet.

3.3 Gemeentelijk beleid

In deze paragraaf wordt nader ingegaan op het gemeentelijk beleid dat voor de ontwikkeling in het plangebied van belang is. Daarbij gaat het onder meer om algemeen beleid, bijvoorbeeld de Structuurvisie 2030 en de woonvisie van de gemeente Meppel.

3.3.1 Structuurvisie 2030

De op 7 november 2013 vastgesteld Structuurvisie 2030 is een lange termijnplan (tot 2030) dat aangeeft welke ruimtelijke, sociaal-maatschappelijke en economische ontwikkelingen de komende jaren gewenst zijn. Meppel werkt de komende jaren aan duurzame verbindingen. Verbindingen in de brede regio, verbindingen met omliggende gemeenten en verbindingen met de eigen inwoners. Meppel wil de leefbaarheid in de wijken blijven garanderen door bereikbare zorg en voorzieningen in de wijken goed te organiseren.

Meppel werkt aan het behouden en versterken van de leefbaarheid in de binnenstad, wijken en dorpen. Dit acht de gemeente essentieel voor het welzijn en de welvaart van de inwoners van Meppel. Deze ambitie maakt dat de gemeente inzet op voldoende woningen en woningen die voldoen aan de gewenste kwaliteit. De gemeente kiest hierbij voor een 50/50 verhouding tussen het bouwen van inbreidingslocaties en uitbreidingslocaties en kiest hiervoor voor een aanpak van faciliteren in plaats van programmeren.

Tevens is het streven om de omgeving ten noorden van het plangebied te transformeren tot een woon-werk gebied. De realisatiestrategie is hierbij gericht op de aanpak van opgaven in de periode 2015-2020.

Conclusie

Met dit bestemmingsplan worden woningen, ontstaan vanuit een marktinitiatief, voor de doelgroep 'duurdere segment' mogelijk gemaakt. De inbreidingslocatie betreft een unieke locatie in de schil van het centrum van Meppel, waarbij vrijkomend vastgoed binnen de kern, herbestemd wordt. Van eventuele milieuoverlast afkomstig van het bedrijventerrein ten noordwesten van het plangebied zal tevens geen sprake zijn, gezien het feit dat deze locatie op korte termijn getransformeerd gaat worden tot ee woon-werk gebied. Paragraaf 4.9 gaat hier verder op in.

3.3.2 Woonvisie 2016-2020 Gemeente Meppel

Het geldende woonbeleid van de gemeente Meppel is vastgelegd in de op 31 maart 2016 vastgestelde Woonvisie 2016-2020. Het doel van het woonbeleid is te komen tot een passend woningaanbod in wijken met een eigen karakter. De woningmarkt is daarin leidend. De rode draad in de woonvisie is “willen en kunnen in een veranderende woningmarkt”. Goed voorbeeld daarvan is de woningbouwprogrammering die voor de gemeente maar beperkt maakbaar is. Uitgangspunt daarbij is een flexibel woningbouwprogramma waarbij flexibel kan worden ingespeeld op demografische en economische veranderingen met de daarbij behorende hoeveelheden en typen te bouwen woningen.

Dit vraagt om een flexibele opstelling om mee te kunnen bewegen met de markt. Door gebruik te maken van scenarioplanning en programmering in bandbreedten worden woningbouwprojecten zowel kwantitatief als kwalitatief op elkaar gestemd. Hiernaast streeft de gemeente naar een integrale afstemming van het woningbouwprogramma, zowel qua aantallen woningen, woningtypen als locaties.

Deze percentages zijn richtinggevend en worden niet als regel in het bestemmingsplan opgenomen. De bandbreedtes zijn bedoeld als middel om bij te sturen op passende huisvesting. De strategie is om partijen te verleiden om overeenkomstig de ambities van de gemeente te bouwen.

 

Woningaantallen

Het aantal te bouwen woningen wordt gebaseerd op de meest recente provinciale bevolkingsprognose van de provincie Drenthe en de Verkenning prognoses Zuidwest Drenthe d.d. 23 januari 2016 uitgevoerd door Companen. In deze verkenning is de jaarlijkse woningbehoefte op korte en lange termijn per gemeente opgenomen. Voor de periode 2015-2019 is voor de gemeente Meppel een woningbehoefte berekend van 190 woningen.

 

Inbreiding versus uitbreiding

  • 2013 tot en met 2018: inbreiding naast uitbreiding

Op grond van ervaringen hanteert de gemeente voor de jaren van crisis een richtpercentage voor inbreiding van 50%. Bij dit scenario passen inbreidingslocaties. De gemeente vindt het belangrijk dat naast nieuwbouw op uitleglocaties de lege vlekken in de stad in deze periode worden ingevuld. En hechten daarom grote waarde aan de bestaande stad.

  • Vanaf 2019: uitbreiding boven inbreiding

De gemeente neemt de kwaliteit van wonen als uitgangspunt. Om meer flexibel en kwalitatief de woningbouw te faciliteren, laat de gemeente het sturen op aantallen, programma en middelen los. Dat betekent dat de gemeente de voorgestelde verdeling (vanaf 2019) van 25% in de bestaande stad en 75% in Nieuwveense Landen wil loslaten en flexibiliteit voor woningbouw creëren.

Conclusie

De nieuwe woningen passen binnen de woningbehoefte die voor de periode 2015-2019 is gesteld. De gemeente zet tot en met 2018 in op inbreiding. In dit plan is sprake van een inbreidingslocatie. De ontwikkeling is hiermee passend binnen de woonvisie van de gemeente.

3.3.3 Nota parkeerbeleid Meppel

In deze nota wordt het parkeerbeleid van de gemeente Meppel beschreven ten aanzien van het parkeren in Meppel in het algemeen en als beleidsinstrumentarium. De gemeente Meppel wil de kwaliteit van de binnenstad vergroten en de bereikbaarheid voor auto, fiets en openbaar vervoer te garanderen of verder te verbeteren. Onderdeel hiervan is het creëren van een prettige parkeersituatie.

De nota richt zich vooral op het parkeren in de binnenstad en een zone daar direct om heen. Daarnaast geeft het beleid ook aanwijzingen voor het parkeren buiten dat gebied. Het is in alle gevallen van belang bij een nieuwe ontwikkeling voldoende parkeergelegenheid te realiseren.

Conclusie

Binnen het plangebied is voldoende ruimte om te parkeren en te voldoen aan de parkeerbehoefte. Dit is eerder omschreven in paragraaf 2.3. Daarmee past het plan binnen de nota parkeerbeleid.

Hoofdstuk 4 Planologische randvoorwaarden

4.1 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.

Om de bodemkwaliteit aan te tonen is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 1 bij de toelichting toegevoegd. Bij dit onderzoek zijn verontreinigingen aangetroffen. De locatie is in 2017 gesaneerd. De resultaten zijn verwerkt in het rapport “Evaluatierapport; Grondsanering Prins Hendrikkade 1 en 2 te Meppel' met projectnummer 172181/PK en datum 10 november 2017” van Mateboer Milieutechniek uit Kampen. Uit het rapport blijkt dat nagenoeg alle verontreinigingen voldoende zijn verwijderd. Op een 3-tal plaatsen (twee ontgravingswanden en één putbodem) is sprake van een geringe overschrijding van de terugsaneerwaarde. Aan de zuidzijde van de ontgraving van de zink, arseen- , koper-, en asbestverontreiniging heeft geen uitkeuring plaatsgevonden, vanwege de overgang naar het water. Het is daarom niet uit te sluiten dat de verontreiniging ook aanwezig is in de waterbodem. De provincie Drenthe heeft op 6 december 2017 ingestemd met het behaalde saneringsresultaat. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

Voor de bouwwerkzaamheden zijn er dus (op voorhand met de aanwezige informatie) geen belemmeringen aanwezig waarmee in het bestemmingsplan rekening moet worden gehouden. De bodemkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan. De definitieve toetsing van het aspect bodemkwaliteit vindt bij de aanvraag omgevingsvergunning bouwen plaats.

4.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen en terreinen door drie verschillende geluidbronnen: wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. Indien er binnen een geluidzone een geluidgevoelige functie gerealiseerd wordt, dient getoetst te worden aan de voorkeurgrenswaarde uit de Wgh.

Wegverkeer en railverkeer

Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km /h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone mag de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet worden overschreden. De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe woningen binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.

Onderzoek (spoor)wegen

Binnen het plangebied worden woningen mogelijk gemaakt. Volgens de Wgh betreft deze ontwikkeling het realiseren van geluidgevoelige functie(s) en dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd als het plangebied ligt binnen de onderzoekzone van een (spoor)weg (met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden). Het plangebied ligt niet binnen een onderzoekzone van een (spoor)weg.

De wegen in de directe omgeving van het plangebied zijn aangewezen als 30-km/uur zone. Voor ontwikkelingen binnen dergelijke zones is geen toetsing aan de Wet Geluidhinder noodzakelijk. Daarnaast zijn de Prins Hendrikkade en de Prins Hendrikstraat relatief rustige wegen met een te verwachten lage verkeersintensiteit. Door de beperkte breedte van de weg en diverse snelheid beperkende maatregelen (middels kruispunten en diverse knikken in de weg) zijn de snelheden relatief laag.

Onderzoek industrie

Het aan de westzijde van het plangebied grenzende industrieterrein (Oevers A, B en C, Oude Vaart en Steenwijkerstraatweg) is gezoneerd op grond van de Wet geluidhinder. Het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van dit industrieterrein. Derhalve is akoestisch onderzoek (zie bijlage 2) uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt het volgende:

Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat voor alle woningen de geluidbelasting als gevolg van het gezoneerde industrieterrein hoger is dan 50 dB(A). Zie hiervoor tabel 1. De gemeente Meppel stelt dan ook een hogere waarde voor deze woningen vast, gelijktijdig met het vaststellen van het bestemmingsplan.

Voor enkele woningen bedraagt de geluidbelasting zelfs meer dan 55 dB(A), namelijk maximaal 57 dB(A). Voor deze woningen is het niet mogelijk een hogere waarde vast te stellen. Door de betreffende gevels als 'doof' uit te voeren, is verdere toetsing aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder niet nodig. In de planregels en op de verbeelding wordt geregeld welke gevels van de appartementen (locatie en verdieping) als doof moeten worden uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.PrinsHendrikkade-BPA1_0009.png"

Maximale geluidsniveaus (LAmax)

Ruimtelijke ordening

Van de bedrijven op het industrieterrein is Constar Betonwaren B.V. maatgevend voor de

maximale geluidsniveaus op de nieuw te realiseren woningen aan de Prins Hendrikkade. Op basis van het akoestisch onderzoek en het rekenmodel behorende bij de revisievergunning van 17 maart 2009 met kenmerk 6.3/2008013470 zijn de maximale geluidsniveaus veroorzaakt door Constar Betonwaren B.V. bepaald op de gevels van de nieuwe woningen. Door de inrichtinghouder is aangegeven dat er in de nachtperiode geen activiteiten plaats vinden. De vergunning zal hierop worden aangepast. In de bijlage worden de berekeningsresultaten op alle beoordelingspunten weergegeven. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat het maximale geluidsniveau op de gevels van de nieuwe woningen in de dagperiode maximaal 70 dB(A). In de avond- en nachtperiode worden geen maximale geluidsniveaus veroorzaakt. In de dagperiode wordt voldaan aan de richtwaarden uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Vergunning Constar Betonwaren B.V.

In de voorschriften behorende bij de vergunning zijn voor de woningen aan de Prins Hendrikstraat 37, Concordiastraat 52 en Westeind 42 maximale geluidsniveaus opgenomen van 70 dB(A) en 60 dB(A) voor respectievelijk de dag- en nachtperiode. Door de komst van de nieuwe woningen wordt het bedrijf niet beperkt in de geluidsruimte van de maximale geluidsniveaus. Er wordt voldaan aan de richtwaarden uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Onderzoek geluidwering gevels

In een tweede akoestisch onderzoek (zie bijlage 3) is de geluidwerendheid van de toekomstige gevels onderzocht. Hieruit blijkt dat bij de beoogde uitvoering van de gevel voldaan wordt aan de gestelde eisen in het Bouwbesluit over het binnenklimaat in de woningen.

4.3 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysiek leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De gemeente Meppel heeft een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart beschikbaar. Daarmee heeft de gemeente Meppel een instrument in handen op basis waarvan zij op een verantwoorde manier met haar bodemarchief kan omgaan. Het beleid geeft een indicatie van de trefkans voor archeologische waarden. Op hoofdlijnen worden drie verwachtingszones onderscheiden: lage verwachting, middelhoge verwachting en hoge verwachting. Deze verwachtingszones zijn in bestemmingsplannen doorvertaald naar archeologische dubbelbestemmingen.

In het plangebied is sprake van een middelhoge verwachtingswaarde voor archeologie. Voor dit gebied is in de bestemmingsplannen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen. Hiervoor is beleid geformuleerd, waarbij sprake is van een bepaalde mate van bescherming van mogelijke waarden en daaraan gekoppelde onderzoeksplicht. Wanneer bodemingrepen niet voorkomen kunnen worden, moet bij ingrepen groter dan 1.000 m2 en/of het graven of dempen van watergangen een onderzoek plaatsvinden.

In het plangebied wordt geen ontwikkeling groter dan 1.000 m2 mogelijk gemaakt. Wel is sprake van het graven van een tweetal insteekhavens tussen de woningen. In het kader van een goede bodemkwaliteit voor de toekomstige functie zijn de gronden in het plangebied reeds gesaneerd tot een diepte van 70 centimeter. De gronden ter plaatse zijn derhalve al zodanig geroerd dat eventueel aanwezige archeologische resten verstoord zijn. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek kan dan ook achterwege blijven.

4.4 Cultuurhistorie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

Voor de binnenstad en de centrumschil heeft de gemeente een cultuurhistorische studie laten opstellen. Deze studie dient als onderlegger voor het opstellen van bestemmingsplannen en voor de aanscherping van het monumentenbeleid. Op deze wijze wordt uitdrukking gegeven aan de door de rijksoverheid gewenste “planologische monumentenzorg” waarbij ruimtelijke ordening en het sturen op ruimtelijke kwaliteit van de gebouwde omgeving geïntegreerd plaatsvindt met cultuurhistorie en archeologie. De deelgebieden zijn elk als geheel gewaardeerd, als somma van de verschillende aspecten waar cultuurhistorische kwaliteiten uit bestaan. Er worden vier waarderingsniveaus onderscheiden: top-, hoog-, midden- en basiskwaliteit. Deze waarderingsniveaus onderscheiden zich van elkaar op grond van de dichtheid van historische objecten en structuren, het historische en maatschappelijk belang ervan, de gaafheid en zeldzaamheid van de historische objecten en structuren, alsmede de gaafheid van het bebouwingsbeeld en de ruimtelijke kwaliteit ervan.

Het plangebied valt in een gebied met een middenkwaliteit. Hiervoor zijn in het bestemmingsplan geen specifieke cultuurhistorische regels opgenomen. Voor het plangebied geldt dan ook geen specifieke cultuurhistorische waarde die een bescherming nodig heeft.

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.5 Water

Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijk plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke procedure geworden. Het plangebied ligt in het beheersgebied van waterschap Drents Overijsselse Delta.

Toetsing

Het plan is digitaal kenbaar gemaakt bij waterschap Drents Overijsselse Delta via de digitale watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets is primair een procesinstrument. In dit proces ligt de nadruk op de wisselwerking tussen de initiatiefnemer en de waterbeheerder waterschap Drents Overijsselse Delta. Het resultaat van de watertoets is opgenomen als bijlage 6. Op basis van deze digitale toetsing valt de ontwikkeling onder de normale procedure. Als onderdeel van de normale procedure beoordeelt het waterschap de informatie die is ingestuurd bij de digitale toetsing.

Na bestudering van de informatie bij het voorgenomen plan en het maken van een afweging heeft het waterschap aangegeven dat het plan in aanmerking komt voor de korte procedure. Volstaan kan worden met een standaard water paragraaf. Deze dient één op één in de toelichting van het bestemmingsplan overgenomen te worden.

Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500 m2.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Als de hemelwaterafvoer:

  • 1. niet wordt aangesloten op een gescheiden rioolstelsel; of
  • 2. niet wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel:

is oppervlakkige afvoer en infiltratie in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Oppervlaktewater

Er wordt rekening gehouden met de wijze van onderhoud (varend of vanaf de kant) en de daarbij geldende voorwaarden. Voor werkzaamheden binnen de aangegeven zones van het waterschap is een vergunning op grond van de Waterwet noodzakelijk.

Het gebruik van materialen

Het waterschap is verantwoordelijk voor een goede waterkwaliteit van het regionale watersysteem. Om verontreiniging van het watersysteem te voorkomen worden materialen zoals lood, koper en zink niet gebruikt.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. Bij de uitvoering van de toekomstige woningen wordt rekening gehouden met het voorkomen van wateroverlast.

Wetgeving lozen in oppervlaktewater

In het plan vindt een lozing plaats van water in oppervlaktewater. Hemelwater van schone oppervlakken (zoals daken en tuinen) mag rechtstreeks geloosd worden. Hemelwater dat van een parkeerterrein afstroomt (of anderszins) vervuild raakt, dient via een bodempassage af te wateren. Voor het onttrekken van grondwater tijdens de aanleg en het lozen hiervan in oppervlaktewater gelden specifieke regels. Indien hier sprake van is wordt voortijdig contact opgenomen met het waterschap.

Wetgeving grondwateronttrekking

Er vindt in het plan een grondwateronttrekking plaats. Gezien de verschillende belangen is het grondwaterbeheer wettelijk geregeld in de Waterwet. In het kort komt het er op neer dat grote grondwateronttrekkingen vergunningplichtig zijn. Voor kleinere onttrekkingen geldt een meldingsplicht. Indien hier sprake van is wordt voortijdig contact opgenomen met het waterschap.

Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. "De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies". Bij de verdere uitwerking van het project wordt rekening gehouden met het wateradvies

4.6 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient met het oog op de natuurbescherming rekening te worden gehouden met de gebiedsbescherming en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 zijn beide aspecten geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierbij dient te worden aangetoond dat als gevolg van de geplande activiteiten de gunstige staat van instandhouding van waardevolle dier- en plantensoorten niet in het geding komt.

4.6.1 Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Wnb. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), thans genoemd Natuurnetwerk Nederland.

Met betrekking tot gebiedsbescherming is de ligging van de aangewezen Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur) van belang. Het plangebied ligt in een binnenstedelijk gebied op ruime afstand van beschermde natuurgebieden. De ontwikkeling heeft, mede gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, geen negatieve effecten op natuurwaarden die op grotere afstand liggen.

stikstof

Voor deze ontwikkeling is beoordeeld of deze significante effecten heeft voor de stikstofdepositie binnen daarvoor gevoelige Natura 2000-gebieden. Met het programma AERIUS Calculator is een berekening uitgevoerd om de gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 in beeld te brengen en te toetsen of de eventuele toename past binnen de eisen die gelden op grond van de Wet natuurbescherming. De berekening is als bijlage 4 bij dit bestemmingsplan toegevoegd. Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie op de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden niet boven 0,00 mol N/ha/jaar uit komt. Hiermee is aangetoond dat het project, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden, de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied niet kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het project niet in de weg.

4.6.2 Soortenbescherming

Ook de regeling ten aanzien van soortbescherming is opgenomen in de Wet natuurbescherming. Voor soorten die vermeld staan in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng. Een groot aantal van nature in Nederland thuis horende beschermde planten en dieren wordt met de wet beschermd. Datzelfde geldt voor een groot aantal uitheemse plantensoorten. De wet wil schadelijke handelingen ten aanzien van de beschermde dieren en planten verbieden.

De beoogde ontwikkeling voorziet in woningbouw. Hiervoor worden de volgende werkzaamheden, die mogelijk soorten kunnen verstoren, uitgevoerd.

  • verwijderen van begroeiing;
  • aanleg en wijziging van watergangen;
  • bouwrijp maken;
  • sloopwerkzaamheden.

Bij de voorbereiding van de beoogde ontwikkeling moet worden onderzocht of de Wnb de ontwikkeling niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Wnb zal kunnen worden verkregen.

Om te achterhalen welke beschermde soorten binnen het plangebied aanwezig zijn is een ecologische onderzoek uitgevoerd. Het ecologisch onderzoek is opgenomen in bijlage 5. Het voorkomen van en effecten op vleermuizen en vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen worden uitgesloten. Mogelijk vliegen en foerageren er vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Voor overige soort(groep)en, inclusief broedvogels, is het gebied verder volledig ongeschikt.

Op grond van de bovenstaande analyse worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten; de plannen zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet Natuurbescherming.

4.7 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken. Maatgevende stoffen in Nederland zijn hiervoor stikstofdioxide en fijn stof.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit in Nederland zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.

Er worden slechts 12 wooneenheden mogelijk gemaakt. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Bovendien blijkt uit de NSL-tool dat langs de maatgevende wegen in Meppel nu en in de toekomst (ruimschoots) voldaan wordt aan de milieukwaliteitseisen voor luchtkwaliteit. Dit is van belang in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt het volgende:

Risicorelevante inrichtingen

Uit de risicokaart blijkt dat rondom het plangebied een aantal risicovolle inrichtingen gevestigd zijn. De risicocontouren van deze inrichtingen liggen niet over het plangebied en vormen dan ook geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

Transportzones spoor, weg en water

Voor dit bestemmingsplan is alleen transport van gevaarlijke stoffen over water (Meppelerdiep) van belang, omdat in de directe nabijheid van het plangebied geen aangewezen wegen liggen. In het Basisnet Water is het Meppelerdiep aangewezen als 'groene vaarweg'. Voor deze vaarwegen bestaan vanuit het PR geen beperkingen en is geen verantwoording van het GR nodig, omdat het project nauwelijks gevolgen heeft voor de hoogte van het GR; de personendichtheid neemt immers niet toe. Ook is er langs deze route geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied.

Toetsing Beleidsvisie Externe Veiligheid

De Beleidsvisie Externe Veiligheid van de gemeente Meppel geeft richtlijnen voor ontwikkelingen langs het Meppelerdiep. Veel gevaarlijke stoffen worden over water vervoerd omdat er nog veel ruimte is. Het water is een belangrijke uitwijkmogelijkheid voor andere modaliteiten. Die ruimte moet behouden worden voor de toekomst. De gedachte is dat langs belangrijke binnenvaartverbindingen zoals het Meppelerdiep een veiligheidszone van 25 meter wordt aangehouden voor nieuwe situaties. Die 25 meter is gebaseerd op heen plasbrandscenario.

Het plangebied ligt buiten de zone van 25 meter vanaf het Meppelerdiep. Er ontstaan als gevolg van dit bestemmingsplan dus geen onaanvaardbare risico's.

Conclusie

Het is niet noodzakelijk om in het kader van dit bestemmingsplan het groepsrisico te verantwoorden. Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Bedrijven en milieuhinder

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een aanvaardbaar woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om de milieuruimte van bedrijven voor het bestemmingsplan in beeld te brengen, wordt gebruik gemaakt van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009). In deze publicatie zijn richtafstanden opgenomen voor bedrijfsactiviteiten ten opzichte van een rustige woonwijk (voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar). Ten opzichte van een gemengd gebied gelden kleinere richtafstanden. Wanneer niet voldaan wordt aan de richtafstanden, moet nader onderbouwd worden dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (aanvaardbaar woon- en leefklimaat, waarbij de bedrijfsvoering van de aanwezige bedrijven gerespecteerd wordt).

Vanwege de ligging binnen de geluidzone van een gezoneerd industrieterrein (zie paragraaf 4.2) kan het plangebied worden gezien als gemengd gebied. Voor een goede onderbouwing dat rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering van de bestaande bedrijven wordt voor dit bestemmingsplan echter uitgegaan van de grotere richtafstanden, die gelden voor een rustige woonwijk. Voor de meeste bedrijven in de VNG-uitgave is geluid het maatgevende milieuaspect. Er zijn enkele bedrijven waar dat niet voor geldt, bijvoorbeeld veevoederbedrijven (daar is het aspect geur maatgevend).

Overigens worden de woningen niet in een 'leeg gebied' ontwikkeld: de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein dienen in hun bedrijfsvoering al rekening te houden met de al bestaande woningen in de omgeving (langs de Prins Hendrikkade en langs het Westeinde).

In de volgende tabel zijn de bedrijven opgenomen waar niet wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-uitgave. Voor de andere bedrijven in de omgeving wordt (ruimschoots) voldaan aan de richtafstanden. In paragraaf 4.2 vindt voor het milieuaspect geluid voor alle bedrijven op het gezoneerde industrieterrein tezamen een cumulatieve toetsing plaats. Na de tabel wordt de gevolgen van de beoogde ontwikkeling op de bedrijfsvoering van de betreffende bedrijven onderbouwd.

Naam/adres   Omschrijving   SBI
2008  
richtafstand (in m)
(richtafstand groter dan werkelijke afstand vet gedrukt)  
Cate
gorie  
Werke- lijke afstand (in m)  
      geur   stof   geluid   gevaar      
Constar Betonwaren, Jan vd Boschkade 7   Betonwarenfabriek met triltafels   23611.3   30   200   700   30   5.2   ca 50  
Oliegroothandel Joontjes, Pieter Mastebroekweg 20   Groothandel in vloeibare brandstoffen (BRZO)   46712.2   100   0   50   700   5.2   ca 245  
Scheepswerf De Kaap, Kaapweg 6   Scheepsbouw- en reparatiebedrijven   301.4   100   100   500   50   5.1   ca 160  
Betonmortel- centrale Mebin, Meursingseweg 4   Betonmortel-
centrale  
2363, 2364   30   200   300   10   4.2   ca 215  
Mengvoederfa-
briek De Valk Wekerom, Groeneveld 2  
mengvoederfabriek   1091.6   300   100   300   50   4.2   ca 300  
Agrifirm mengvoederfa-
briek, Molenpad  
mengvoederfabriek   1091.6   300   100   300   50   4.2   ca 300  
Overslagbedrijf Westerhuis, Jan vd Boschkade 5   laad, los- en overslagbedrijf tbv de binnnevaart   52242   30   200   300   30   4.2   ca 150  

Constar betonwaren (betonwarenfabriek met triltafel) - catergorie 5.2

Ten westen van het plangebied is het gezoneerde industrieterrein Oevers gevestigd. Het dichtstbijzijnde bedrijf betreft een betonwarenfabriek, Constar betonwaren, uit categorie 5.2. Voor deze bedrijven geldt in een richtafstand van 200 meter voor stof en van 700 meter voor geluid. Hier wordt ten opzichte van het plangebied niet aan voldaan. De woningen komen op een afstand van circa 50 meter ten opzichte van het bedrijf te liggen. Aan de richtafstanden voor gevaar en geur wordt wel gedaan. Hier geldt een afstand van 30 meter voor.

Geluid

Er wordt bij de nieuwe woningen niet voldaan aan de richtafstand voor geluid. Het bedrijf maakt onderdeel uit van het gezoneerde industrieterrein (zie paragraaf 4.2). Omdat de nieuwe woningen in de geluidzone van dat industrieterrein liggen, is nader akoestisch onderzoek uitgevoerd. Vanwege de ligging van de woningen binnen de geluidzone wordt de geluidbelasting als gevolg van de bedrijfsvoering van alle bedrijven op het gezoneerde industrieterrein cumulatief getoetst, en niet meer individueel. In paragraaf 4.2 is op basis van akoestisch onderzoek onderbouwd dat bij de woningen (als gevolg van de bedrijfsvoering van alle bedrijven tezamen) wordt voldaan aan de cumulatieve normen uit de Wet geluidhinder, dan wel dat een dove gevel wordt gerealiseerd. Hierbij is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, waarbij rekening is gehouden met de bedrijfsvoering van de aanwezige bedrijven.

Bovenstaande onderbouwing geldt overigens voor elk bedrijf op het gezoneerde industrieterrein.

Stof

Daarnaast dient rekening gehouden te worden met eventuele stofhinder afkomstig van het bedrijf. Op basis van de geldende beheersverordening Meppel - Bedrijventerreinen is alleen het bestaande legale gebruik toegestaan. Nieuwe functies zijn in het gebied derhalve niet toegestaan. De bestaande bedrijfsvoering van de betonwarenfabriek is erg extensief. Het bedrijf voert in de huidige situatie zijn activiteiten voornamelijk uit aan de Setheweg in Meppel.

Het bedrijf valt sinds 1 januari 2013 onder het Activiteitenbesluit. Doordat het bedrijf in zijn bedrijfsvoering rekening moet houden met de regels in dit Activiteitenbesluit wordt de emissie van stof dusdanig beperkt dat dit geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling. Omdat het bedrijf ook in de bestaande situatie hier al rekening mee moet houden, wordt het bedrijf niet in zijn bedrijfsvoering belemmerd door de beoogde ontwikkeling. Ook is hierdoor sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen. In dit kader kan als aanvulling nog vermeld worden dat in de klachtenregistratie van de gemeente ook geen melding is aangetroffen over stofhinder van dit bedrijf in de periode van de afgelopen twee jaar, ook niet van naastgelegen woningen.

Oliegroothandel Joontjes (BRZO bedrijf) - categorie 5.2

Op circa 245 meter ten westen van het plangebied is Oliegroothandel Joontjes gevestigd. Het betreft een bedrijf uit milieucategorie 5.2. Voor deze bedrijven geldt in een richtafstand van 100 meter voor geur en van 700 meter voor gevaar (vanwege BRZO). Aan de afstand met betrekking tot gevaar wordt niet aan voldaan. De woningen komen op een afstand van circa 245 meter ten opzichte van het bedrijf te liggen.

Gevaar

Uit onderzoek1 is bekend dat het effectgebied (invloedsgebied) van Oliehandel Joontjes net buiten de inrichtinggrens van Joontjes ligt (in het Meppeler Diep), en dus niet tot het plangebied reikt. De oliegroothandel heeft dan ook geen gevolgen voor de beoogde ontwikkeling op het gebied van externe veiligheid.

De Kaap (scheepsbouw) - categorie 5.1

Op circa 300 meter ten zuiden van het plangebied is scheepsbouw De Kaap gevestigd. Het betreft een bedrijf uit milieucategorie 5.1. Voor deze bedrijven geldt in een richtafstand van 500 meter voor geluid. Aan deze richtafstand wordt niet voldaan: de woningen komen op een afstand van circa 200 meter ten opzichte van het bedrijf te liggen. Aan de richtafstanden voor geur (100 meter), stof (100 meter) en gevaar (50 meter) wordt wel voldaan.

Geluid

Voor het aspect geluid wordt verwezen naar de onderbouwing bij Constar betonwaren en paragraaf 4.2).

Mebin (betonmortelcentrale) - categorie 4.2

Ten westen van het plangebied is betonmortelcentrale Mebin, uit categorie 5.2 gevestigd. Voor deze bedrijven geldt in een richtafstand van 200 meter voor stof en gevaar en van 300 meter voor geluid. Hier wordt ten opzichte van het aspect geluid niet aan voldaan. De woningen komen op een afstand van circa 225 meter ten opzichte van het bedrijf te liggen. Aan de overige richtafstanden voor gevaar en geur (10 en 30 meter) wordt wel voldaan.

Geluid

Voor het aspect geluid wordt verwezen naar de onderbouwing bij Constar betonwaren en paragraaf 4.2). Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, waarbij rekening is gehouden met de bedrijfsvoering van het aanwezige bedrijf. Overigens heeft het bedrijf in 2007/2008 geluidsreducerende maatregelen getroffen ten behoeve van een gunstig geluidsklimaat voor de bestaande woningen aan de Prins Hendrikkade.

Stof

In de vigerende milieuvergunning zijn verschillende voorschriften opgenomen gericht op het voorkómen van stofoverlast. In de vergunning is ook vastgelegd dat, indien bij opslag van stoffen gevaar bestaat voor verspreiding van stof buiten de inrichting, voldoende en adequate maatregelen door het bedrijf moeten worden getroffen om genoemde verspreiding te voorkomen. Omdat het bedrijf ook in de bestaande situatie al de verspreiding van stof buiten de inrichting moet voorkomen, wordt het bedrijf niet in zijn bedrijfsvoering belemmerd door de beoogde ontwikkeling. Ook is hierdoor sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen, omdat stofhinder voorkomen wordt. In dit kader kan als aanvulling nog vermeld worden dat in de klachtenregistratie van de gemeente ook geen melding is aangetroffen over stofhinder van dit bedrijf in de periode van de afgelopen twee jaar, ook niet van naastgelegen woningen.

De Valk Wekerom (mengvoederfabriek) - categorie 4.2

Op circa 300 meter ten westen van het plangebied is mengvoederfabriek De Valk Wekerom, aan de Groeneveld 2, gevestigd. Het betreft een bedrijf uit milieucategorie 4.2. De woningen komen op een afstand van circa 300 meter ten opzichte van het bedrijf te liggen. Voor deze bedrijven geldt in een richtafstand van 300 meter voor geluid en geur. Aan deze richtafstanden wordt voldaan. Zekerheidshalve is toch op beide aspecten ingegaan. Aan de richtafstanden voor stof (100) en gevaar (50) wordt ook voldaan.

Geluid

Voor het aspect geluid wordt verwezen naar de onderbouwing bij Constar betonwaren en paragraaf 4.2). Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, waarbij rekening is gehouden met de bedrijfsvoering van het aanwezige bedrijf.

Geur

Bedrijfsvoering

In de voorschriften bij de vigerende milieuvergunning (beschikking d.d. 22 november 1999) zijn geurnormen opgenomen ter plaatse van de dichtst bijzijnde aaneengesloten woonbebouwing (de woningen aan het Westeinde): daar mag de uurgemiddelde concentratie van 2 geureenheden (ge) per m3 gedurende niet meer dan 2% (98% onderschrijdingspercentiel) van de tijd (175 uur per jaar) worden overschreden. Tegenwoordig wordt geurhinder uitgedrukt in odeurunits, 1 ou/m3 komt overeen met 2 ge/m3.

De bestaande woningen liggen tussen het bedrijf De Valk Wekerom en de nieuw te bouwen woningen in (die op circa 300 m afstand liggen). Het bedrijf dient in zijn bedrijfsvoering reeds rekening te houden met de bestaande woningen op kortere afstand en zal in zijn bedrijfsvoering dan ook niet beperkt worden door de nieuw te bouwen woningen.

Aanvaardbaar woon- en leefklimaat

Vanuit een goede ruimtelijke ordening moet voor het aspect geur eveneens een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen worden onderbouwd. Voor geurhinder van veevoederbedrijven gelden geen wettelijke normen. De provincie stelt als bevoegd gezag geurnormen bij de vergunningverlening, en de gemeente moet bij het opstellen van het bestemmingsplan de aanvaardbaarheid van de geurhinder afwegen. De provincie Drenthe heeft geen separaat geurhinderbeleid, waarin richt- en grenswaarden voor geurhinder zijn opgenomen.

Voor vergunningverlening wordt vaak gebruik gemaakt van informatie van Infomil (www.infomil.nl). Hier is ook informatie te vinden over diervoerindustrie en geur2. Infomil geeft een voorstel voor een aanvaardbaar hinderniveau aan. Dit gaat uit van een geurbelasting bij geurgevoelige objecten (zoals woningen) in nieuwe situaties en bestaande situaties. Er is sprake van een nieuwe situatie als de geurbelasting t.g.v. de productie van diervoeder toeneemt. Er is sprake van een bestaande situatie als de geurbelasting als gevolg van de inrichting op de omgeving gelijk blijft of afneemt ten opzichte van de geurbelasting als gevolg van de vergunde activiteiten. De voorgestelde waarden voor een aanvaardbaar hinderniveau vanwege diervoederbedrijven zijn:

  • 0,7 ouE/m3 als 98-percentiel voor nieuwe situaties (= als de geurbelasting vanwege de productie van diervoeders toeneemt);
  • 1,4 ouE/m3 als 98-percentiel voor bestaande situaties (= als de geurbelasting als gevolg van de inrichting op de omgeving gelijk blijft of afneemt ten opzichte van de geurbelasting als gevolg van de vergunde activiteiten).

Het betreft hier een bestaande situatie, aangezien het gaat om de geurbelasting van een bestaand veevoederbedrijf in het bestaande stedelijk gebied van Meppel en de woningbouw niet verder oprukt richting bedrijf. Het plangebied ligt buiten de contour van 1,4 ouE/m3 als 98-percentiel. Er is dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Agrifirm (mengvoederfabriek) - categorie 4.2

Op circa 300 meter ten noorden van het plangebied is mengvoederfabriek Agrifirm, aan de Molenpad 14, gevestigd. Het betreft een bedrijf uit milieucategorie 4.2. De woningen komen op een afstand van circa 300 meter ten opzichte van het bedrijf te liggen. Voor deze bedrijven geldt in een richtafstand van 300 meter voor geluid en geur. Aan de richtafstand wordt derhalve net voldaan. Zekerheidshalve is toch op beide aspecten ingegaan. Aan de richtafstanden voor stof (100) en gevaar (50) wordt ook voldaan.

Geluid

Voor het aspect geluid wordt verwezen naar de onderbouwing bij Constar betonwaren en paragraaf 4.2). Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, waarbij rekening is gehouden met de bedrijfsvoering van het aanwezige bedrijf.

Geur

Bedrijfsvoering

In de vigerende milieuvergunning zijn geurnormen opgenomen voor de dichtst bijzijnde aaneengesloten woonbebouwing. Deze bestaande woningen liggen tussen het bedrijf Agrifirm en de nieuw te bouwen woningen in (die op circa 300 m afstand liggen). Het bedrijf dient in zijn bedrijfsvoering reeds rekening te houden met de bestaande woningen op aanzienlijk kortere afstand (circa 280 m dichterbij) en zal in zijn bedrijfsvoering dan ook niet beperkt worden door de nieuw te bouwen woningen.

Aanvaardbaar woon- en leefklimaat

Vanuit een goede ruimtelijke ordening moet voor het aspect geur eveneens een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen worden onderbouwd. Zoals al is aangegeven bij De Valk Wekerom gelden geen wettelijke normen oor geurhinder van veevoederbedrijven. De provincie stelt als bevoegd gezag geurnormen bij de vergunningverlening, en de gemeente moet bij het opstellen van het bestemmingsplan de aanvaardbaarheid van de geurhinder afwegen. De provincie Drenthe heeft geen separaat geurhinderbeleid, waarin richt- en grenswaarden voor geurhinder zijn opgenomen.

Voor vergunningverlening wordt voor bestaande situaties door Infomil een norm van 1,4 ouE/m3 als 98-percentiel voorgesteld bij geurgevoelige objecten (zie ook onder De Valk Wekerom), in bestaande situaties (= als de geurbelasting als gevolg van de inrichting op de omgeving gelijk blijft of afneemt ten opzichte van de geurbelasting als gevolg van de vergunde activiteiten). Het betreft hier een bestaande situatie (geurbelasting van een bestaand veevoederbedrijf in het bestaande stedelijk gebied van Meppel, waarbij de woningbouw niet verder oprukt richting bedrijf). Op basis van de huidige vergunning van Agrifirm ligt momenteel vrijwel de hele stad Meppel binnen de geurcontour van 1,4 ouE/m3 als 98-percentiel. Ook het plangebied ligt binnen deze contour. Alhoewel dit niet optimaal is, vindt de gemeente Meppel het woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen aanvaardbaar, om de volgende redenen:

  • Het gaat om een kleinschalige ontwikkeling met 12 woningen;
  • De ontwikkeling vindt op behoorlijk grote afstand van het bedrijf plaats (circa 300 m).
  • Vrijwel de hele stad Meppel ligt binnen de geurcontour van 1,4 ouE/m3 als 98-percentiel, waardoor bijna elke woningbouwontwikkeling in bestaand stedelijk gebied binnen deze geurcontour ligt. Het niet toestaan van enige woningbouwontwikkeling binnen de geurcontour is onwenselijk voor de leefbaarheid en de toekomst van de stad Meppel;
  • Reeds decennialang zijn er verschillende veevoederfabrieken in de kern Meppel gevestigd. De bijbehorende geur is karakteristiek voor Meppel;
  • Dit blijkt ook uit de klachtenregistratie van de gemeente: in de periode van de afgelopen twee jaar is voor de gehele gemeente één melding aangetroffen van geurhinder van Agrifirm (op 31 juli 2018);
  • Het betreft een beperkte verdichting in het bestaand stedelijk gebied van Meppel. Deze verdichting draagt bij aan een zorgvuldig ruimtegebruik;
  • Met de ontwikkeling van deze woningen wordt het lint van woonbebouwing langs de Prins Hendrikkade, dat de laatste jaren verder ontwikkeld is, afgerond;

Overigens heeft het bedrijf Agrifirm een aanvraag ingediend bij de provincie als bevoegd gezag voor aanpassing van de omgevingsvergunning milieu. Hierbij worden voorschriften in de omgevingsvergunning opgenomen in relatie tot maatregelen om de geuroverlast te beperken. Dit verlaagt de geurbelasting in het gebied aanzienlijk. Omdat deze vergunning nog niet vigeert, is in dit bestemmingsplan nog uitgegaan van de situatie zonder aangepaste vergunning.

Overslagbedrijf Westerhuis

Op circa 150 meter van het plangebied is overslagbedrijf Westerhuis gevestigd. Het betreft een bedrijf uit milieucategorie 4.2 (overslag van zand/grind en stukgoederen voor de binnenvaart). Voor deze bedrijven geldt een richtafstand van 200 m voor stof en 300 m voor geluid. Voor geur en gevaar geldt een richtafstand van 30 m en 50 m (dat laatste bij stukgoederen). Aan de richtafstand voor geluid en stof wordt niet voldaan. Aan de richtafstanden voor stof en gevaar wordt wel voldaan.

Geluid

Voor het aspect geluid wordt verwezen naar de onderbouwing bij Constar betonwaren en paragraaf 4.2). Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, waarbij rekening is gehouden met de bedrijfsvoering van het aanwezige bedrijf.

Stof

Daarnaast dient rekening gehouden te worden met eventuele stofhinder afkomstig van het bedrijf. Op basis van de geldende beheersverordening Meppel - Bedrijventerreinen is alleen het bestaande legale gebruik toegestaan. Nieuwe functies zijn in het gebied derhalve niet toegestaan.

Het bedrijf valt onder het Activiteitenbesluit. Doordat het bedrijf in zijn bedrijfsvoering rekening moet houden met de regels in dit Activiteitenbesluit wordt de emissie van stof dusdanig beperkt, dat dit geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling. Omdat het bedrijf ook in de bestaande situatie hier al rekening mee moet houden, wordt het bedrijf niet in zijn bedrijfsvoering belemmerd door de beoogde ontwikkeling. Ook is hierdoor sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen. In dit kader kan als aanvulling nog vermeld worden dat in de klachtenregistratie van de gemeente ook geen melding is aangetroffen over stofhinder van dit bedrijf in de periode van de afgelopen twee jaar, ook niet van naastgelegen woningen.

Conclusie

Voor het plangebied is een verantwoorde milieuzonering van toepassing met een goed woon- en leefklimaat voor de beoogde woningen.

4.10 Laagvliegroute

Boven Nederland zijn laagvliegroutes aangewezen ten behoeve van Defensie. Laagvliegroute 10a loopt van Drachten, via Meppel, naar Deventer. Deze route loopt over het plangebied. Het gebruik van de route is met ingang van oktober 2002 opgeschort. Na beoordeling van de evaluatie van het laagvliegen wordt de knoop definitief doorgehakt. De minimumvlieghoogte op de laagvliegroute voor jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen bedraagt 75 meter.

In het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan (industrieterrein) "Oevers D" heeft het Ministerie van Defensie bij brief van 17 september 2009 aanwijzingen gegeven. Omdat een klein deel van het plangebied is gelegen binnen deze laagvliegroute, zijn deze aanwijzingen ook voor dit bestemmingsplan van belang. Het ministerie geeft aan dat de gemeente Meppel in het bestemmingsplan rekening moet houden met deze bestaande militaire laagvliegroute. Uit veiligheidsoogpunt acht Defensie de bouw van obstakels hoger dan 40 meter onder de laagvliegroute niet toelaatbaar.

In het plangebied is nergens een bouwhoogte toegestaan die hoger is dan 40 meter. De laagvliegzone ondervindt dus geen hinder van de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden in dit bestemmingsplan.

4.11 Kabels en leidingen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogsoanningsverbindingen, straalpaden en raarsystemen van belang. Deze vragen om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In (de omgeving van) het plangebied zijn geen leidingen en kabels aanwezig waar tijdens de uitvoering van de ontwikkeling rekening mee gehouden moet worden.

4.12 Mer-beoordeling

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. Dit bestemmingsplan maakt slechts 12 woningen mogelijk en is dus niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.

Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een vormvrije mer. Deze is als bijlage 7 bij de onderbouwing toegevoegd.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

In dit hoofdstuk staat een toelichting op de juridische regeling van dit bestemmingsplan. In paragraaf 5.1 staat een algemene toelichting op de betekenis en opbouw van het bestemmingsplan en de achtergronden daarvan. In paragraaf 5.2 wordt de bestemmingsregeling van dit bestemmingsplan toegelicht.

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder et cetera) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen.

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt daarom:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);
  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken (aanleggen).
5.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een (enkel)bestemming. De gronden met een bepaalde bestemming zijn begrensd door het bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Aanvullend daarop kunnen de toegekende gebruiksmogelijkheden op twee manieren verder worden ingevuld:

  • Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en daarnaast soms een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • Via een aanduiding. Een aanduiding is een vlak of een teken op de ruimtelijke verbeelding van het plan. Bij het vlak kan het gaan om een functieaanduiding. Het teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden en/of beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing. De (on)mogelijkheden van aangeduide gebieden kunnen zijn geregeld in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels, maar ook in een eigen regel in de Algemene aanduidingsregels.

Een toelichting op de in dit bestemmingsplan opgenomen enkel- en dubbelbestemmingen en opgenomen aanduidingen staat in 5.2.

5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is de manier waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2) bepaald. De inhoudelijke opzet van deze regels wordt deels voorgeschreven in de SVBP2012.

  • Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Hierbij is een landelijk een hiërarchie afgesproken, waarbij eerst de enkelbestemmingen (alfabetisch) aan de orde komen en vervolgens de dubbelbestemmingen (ook alfabetisch). Per bestemming geven de bestemmingsomschrijving en de (specifieke) gebruiksregels aanwijzingen voor het gebruik. De bouwregels geven per bestemming aanwijzingen voor het bouwen van gebouwen, bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde. Eventueel zijn hierbij flexibiliteitsbepalingen - mogelijkheden voor afwijken met een omgevingsvergunning en/of wijzigingsbevoegdheden - opgenomen. Daarnaast kan het voorkomen dat een bestemming voorzien is van een omgevingsvergunningstelsel. Dit bepaalt bijvoorbeeld welke werken en/of werkzaamheden alleen mogelijk zijn na verlening van een omgevingsvergunning. Vaak zijn de flexibiliteitsbepalingen en het omgevingsvergunningstelsel gekoppeld aan randvoorwaarden en/of eisen waaraan voldaan moet worden.

  • Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Deze gelden in principe voor het hele plangebied. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels en algemene afwijkingsregels.

  • Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregels opgenomen. Hoewel het hier in feite algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen. De inhoudelijke opzet van deze regels wordt deels voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de geldende SVBP.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting (met bijbehorende bijlagen). De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide plandelen worden in onderlinge samenhang bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Inhoudelijke opzet

Door de gemeente Meppel is een handboek opgesteld. Dit handboek vormt de basis voor de inhoudelijke opzet van de regels en verbeelding van dit bestemmingsplan. Met dien verstande dat de uitgangspunten van de (voorheen) geldende bestemmingsplannen zo veel mogelijk gehandhaafd zijn. Dit komt de vergelijkbaarheid ten goede met de regelgeving in de omgeving van het voorliggende plangebied .

Regels

De opbouw van de regels van de verschillende bestemmingen is overal hetzelfde, deze is als volgt:

  • Bestemmingsomschrijving: In dit onderdeel worden de toegestane doeleinden en het toegestane gebruik omschreven.
  • Bouwregels: Hierin worden de regels voor wat betreft het bouwen uitgewerkt.
  • Nadere eisen: In deze bepaling is opgenomen dat Burgemeester en Wethouders nadere eisen kunnen stellen inzake de plaats en afmeting van gebouwen, bijvoorbeeld in het kader van een goede woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Deze bepaling maakt het mogelijk voor het gemeentebestuur om waar nodig sturing te geven aan de ruimtelijke ontwikkeling.
  • Afwijking bouwregels: In dit onderdeel kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de bouwregels, waarmee ruimere bouwmogelijkheden kunnen worden gegeven.
  • Specifieke gebruiksregels: In dit onderdeel kunnen enkele specifieke ongewenste gebruiksmogelijkheden uitgesloten, zoals zelfstandige bewoning van bijgebouwen en stortplaatsen.
  • Afwijking van de gebruiksregels: In dit onderdeel zijn mogelijkheden voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels opgenomen, bijvoorbeeld voor het toestaan van aan huis gebonden bedrijven. In dit bestemmingsplan is geen afwijkingsbevoegdheid opgenomen.
  • Wijzigingsbevoegdheid: In dit onderdeel kunnen mogelijkheden op worden genomen voor het wijzigen van de bestemming. In dit bestemmingsplan is geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden: Dit onderdeel (de voormalige aanlegvergunning) is alleen van toepassing voor de dubbelbestemmingen voor archeologie.

Verbeelding

Voor de vormgeving van de verbeelding geldt een aantal uitgangspunten. Zo worden de kaarten in kleur opgezet, waarbij de kleuren worden ondersteund met een letteraanduiding. De kleuren en letters zijn afgestemd op de kleur en letteraanduiding in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). De schaal van de analoge kaarten is 1:1.000.

Ten behoeve van de gebruiksvriendelijkheid en digitale raadpleegbaarheid wordt waar mogelijk informatie op de verbeelding gezet (bouwvlakken, goot-/bouwhoogten, eventueel bebouwingspercentages).

5.3 Regels

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven. Dit bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:

5.3.1 Water

Deze bestemming is gelegd op het oppervlaktewater van de haven en het water ten noorden van het plangebied. De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water, waterberging, waterhuishouding en waterlopen, met de daarbij behorende groen-, speel- en kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen, alsmede voor kunstwerken. Ter plaatse van de aanduiding 'aanlegsteiger' zijn tevens aanlegplaatsen voor het recreatieve verkeer ter water toegestaan.

Op de gronden met de bestemming 'Water' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. Daarvoor geldt een maximale bouwhoogte van 6 meter. Steigers mogen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'aanlegsteiger'.

5.3.2 Verkeer - Verblijfsgebied

De gronden ter plaatse van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' zijn bedoeld naast voor de afwikkeling van het verkeer tevens bedoeld als verblijfsgebied. Binnen de bestemming zijn straten, fiets- en voetpaden, groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen toegestaan. Gebouwen zijn niet toegestaan.

5.3.3 Tuin

De bestemming 'Tuin' hangt in hoge mate samen met de bestemming 'Wonen'. Hierbinnen zijn de voortuinen en in enkele gevallen de zijtuinen van de woningen opgenomen, die niet mogen worden bebouwd. Zijkanten van woonpercelen zijn in de gevallen dat deze niet mogen worden bebouwd in de tuinbestemming gelegd, veelal indien deze grenzen aan het openbaar gebied, te weten de bestemming 'Verkeer', 'Groen' of 'Water'. In de regeling is opgenomen dat, onder bepaalde voorwaarden, binnen de bestemming wel bebouwing in de vorm van erkers en ingangpartijen toegestaan is.

5.3.4 Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor de woonfunctie. Ondergeschikt aan de functie zijn aan huis verbonden beroepen toegestaan, evenals de daarbij behorende tuinen, (achter)paden, verhardingen en bebouwing. Een hoofdgebouw mag uitsluitend in het bouwvlak worden gebouwd. De bouwhoogtes, zoals beschreven in paragraaf 2.2, zijn op de kaart aangeduid. Het maximaal aantal te bouwen wooneenheden bedraagt 12. Dit is middels de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' op de verbeelding aangegeven. Op de verbeelding is tevens aangeduid waar de verschillende dove gevels uitgevoerd moeten worden.

5.3.5 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld algemene afwijkingen en het overgangsrecht. Over het algemeen gaat het om min of meer standaardregels. Deze worden hier verder niet toegelicht. Enkele specifiek regels komen wel aan bod. De algemene regels gelden bovenop de regels van de onderliggende bestemmingen.

Voorts zijn algemene aanduidingsregels opgenomen. Zo is de aanduiding 'Geluidszone - industrie' weer opgenomen. Voorts is er nog een molenbiotoop voor de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de in de omgeving voorkomende molens.

5.4 Verbeelding

Voor de vormgeving van de verbeelding gelden een aantal uitgangspunten die als volgt luiden:

  • De kaarten worden in kleur opgezet waarbij de kleuren worden ondersteund met een letteraanduiding (bijv. B- bedrijventerrein) een en ander afgestemd op de kleur en letteraanduiding in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012.
  • De schaal van de kaarten is 1: 1000.
  • Ten behoeve van de gebruiksvriendelijkheid en digitale raadpleegbaarheid wordt waar mogelijk informatie op de kaart gezet (bouwvlakken, goot-/bouwhoogten, bebouwingspercentages).

In dit bestemmingsplan zijn deze vormgevende uitgangspunten toegepast. Dit bestemmingsplan biedt een nieuwe regeling waarbij de bestaande regeling in een nieuw jasje wordt gegoten. Daarbij worden het handboek en de SVBP2012 als basis voor de regeling aangehouden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

6.1.1 Financiële haalbaarheid

Dit plan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De kosten voor het realiseren van de ontwikkeling worden gedragen door de initiatiefnemer. Aangenomen wordt dat deze over voldoende financiële middelen beschikt om de woningen te kunnen realiseren. De kosten met betrekking tot het begeleiden van de bestemmingsplanprocedure en daaraan verwante kosten worden verhaald via de leges van de gemeente. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.

6.1.2 Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan door middel van een anterieure overeenkomst. Voor vaststelling van het planologisch besluit dient duidelijk te zijn op welke wijze de kosten zullen worden verhaald.

In dit geval is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemers gesloten om het kostenverhaal te verzekeren. Hierin is onder andere het aspect planschade afgedekt.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Informatieavond

In 2017 heeft er een informatieavond plaatsgevonden waarin de omwonende van het plangebied geïnformeerd zijn over het voormalige plan met 13 woningen. Naar aanleiding van deze informatieavond is het plan, door de ontwikkelaar, aangepast om tegemoet te komen aan geuite bezwaren. Deze aanpassing, bestaat uit het laten vervallen van 1 woning op de kop van het plangebied waardoor de afstand tussen de woningen aan de Concordiastraat en de woningen in het plangebied vergroot is.  

Inspraak en overleg

In het kader van de inspraak en vooroverleg wordt het voorontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode van terinzagelegging wordt een ieder in de gelegenheid stelt op het plan te reageren. De uitkomsten hiervan kunnen nieuwe niet voorziene uitgangspunten voor het bestemmingsplan geven.

Zienswijze

Vervolgens wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). De uitkomsten hiervan kunnen nieuwe niet voorziene uitgangspunten voor het bestemmingsplan geven.

Vaststelling

Het bestemmingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.