direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Meppel-Noord
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0119.Noord-BPC1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Conform die wetgeving vervalt bij bestemmingsplannen die ouder zijn dan tien jaar het recht om leges te vorderen voor diensten die verband houden met het betreffende bestemmingsplan.

In het overgangsrecht van de Invoeringswet Wro komt de actualisatie van bestemmingsplannen aan de orde. Artikel 9.1.4 van de Invoeringswet Wro bepaalt dat bestemmingsplannen, die voor 1 juli 2003 onherroepelijk zijn geworden, binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de Wro, dus op 1 juli 2013, moeten zijn vervangen door bestemmingsplannen, die zijn vastgesteld conform de Wro. Bestemmingsplannen, die zijn vastgesteld tussen 1 juli 2003 en 1 juli 2008, dienen te worden vervangen binnen 10 jaar na vaststelling, derhalve uiterlijk op 1 juli 2018.

De Wro en de bijbehorende wetgeving verplicht overheden om ruimtelijke plannen te standaardiseren, digitaal op te stellen, uitwisselbaar en raadpleegbaar te maken. Deze verplichting geeft de gemeente de mogelijkheid om verouderde plannen te actualiseren, samen te voegen, te standaardiseren en digitaal te maken. Om tijdig alle plannen te actualiseren is een actualisatietraject gestart.

De vigerende bestemmingsplannen voor Meppel-Noord dateren allemaal van voor 2000. Omdat de plannen voor Meppel-Noord dus ouder zijn dan 10 jaar, voldoen deze niet meer aan de eisen die ten aanzien van de digitalisering worden gesteld. Daarnaast zijn in de loop der jaren diverse vrijstellingsprocedures doorlopen, waardoor sprake is van een versnipperde planologische regeling. Het is dan ook wenselijk dat een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.

Afbeelding 1: Ligging Meppel-Noord ten opzichte van de stad Meppel.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Noord-BPC1_0001.jpg"

1.2 Plangebied

Door de ligging aan de Drentse Hoofdvaart en het Meppeler Diep vervult Meppel een belangrijke industriële functie. Met name aan de noordzijde, aan de hoofdvervoersassen A32 is sprake van veel handels- en distributiebedrijven op de bedrijventerreinen die bekend staan als Noord I en Noord II. Deze terreinen vormen het grootste deel van dit bestemmingsplangebied. Aan de oostzijde maakt ook het agrarisch gebied tussen de spoorlijn Meppel - Leeuwarden en de Rijksweg A32 deel uit van het plangebied. Aan de westzijde wordt de grens gevormd door de Steenwijkerstraatweg, waardoor onder andere de Joodse Begraafplaats, restaurant "De Drie Kalkovens" en de Paradijssluis tot het plangebied behoren.

De exacte plangrenzen worden gevormd door de Steenwijkerstraatweg en het Jaagpad in het westen en noorden. De Rijksweg A32 en de spoorlijn Meppel - Leeuwarden vormen de oostelijke grens. De zuidelijke grens is gelegen aan de zuidkant van de groenstrook langs de Provinciale weg (N375).

Afbeelding 2: Het plangebied van het bestemmingsplan Meppel-Noord. 
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Noord-BPC1_0002.jpg"

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

De geldende planologische regeling voor het bedrijventerrein Meppel-Noord is sterk verouderd. Zo dateert het bestemmingsplan "Industrieterrein Noord" uit 1982 en heeft in 1992 een correctieve en partiële herziening plaatsgevonden. Voor Noord II stamt het nu geldende bestemmingsplan uit 1998. Voor beide plannen geldt, dat in de loop der jaren nog verschillende vrijstellingen zijn verleend. Naast deze regimes is voor delen van het plangebied het bestemmingsplan "Buitengebied Havelte artikel 30" uit 1992 of het bestemmingsplan "Buitengebied Meppel" uit 1995 het thans geldende kader. Er is dan ook sprake van een ongewenste versnipperde planologische regeling.

In de navolgende tabel is een overzicht gegeven van de voor het plangebied geldende bestemmingsplannen en doorlopen vrijstellingsprocedures.

Afbeelding 3: Geldende bestemmingsplannen en doorlopen vrijstellingsprocedures.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Noord-BPC1_0003.jpg"

  bestemmingsplan, vrijstelling of legalisatie   Vastgesteld   Goedkeuring  
1   Bestemmingsplan Buitengebied Havelte art. 30   21-04-1992   24-11-1992  
2   Bestemmingsplan Buitengebied Meppel 1995   06-06-1996   14-01-1997  
2a   - vrijstelling Steenwijkerstraatweg 92   04-12-2000    
2b   - vrijstelling Steenwijkerstraatweg 96   18-06-2002    
3   Bestemmingsplan Industrieterrein Noord I   26-08-1982   11-10-1983  
4   Correctieve en partiele herziening
bestemmingsplan Industrieterrein Noord I  
04-06-1992   14-07-1992  
4a   - vrijstelling Eekhorstweg 1   12-05-1998    
4b   - vrijstelling Eekhorstweg 1   20-07-1998    
4c   - vrijstelling Eekhorstweg 4   28-03-2000    
4d   - vrijstelling Hesselterlandweg 69   01-04-1997    
4e   - vrijstelling Loberingemaat 11   19-08-1993    
4f   - vrijstelling Loberingemaat 11   16-06-2000    
4g   - vrijstelling Hogemaat 2   26-11-1998    
5   Bestemmingsplan Industrieterrein Noord II   01-10-1998   16-02-1999  
5a   - vrijstelling Eekhorstweg 18   17-09-2008    
5b   - vrijstelling wegprofiel Mandeveld   18-01-2008    

1.4 Juridische vorm

Met ingang van 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Wro is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) komen te vervallen.

Met de invoering van de Wro is ook de digitaliseringsverplichting in werking getreden. Ruimtelijke plannen die na 1 juli 2013 ter inzage worden gelegd moeten digitaal raadpleegbaar zijn (conform STRI 2012) en voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Het plan wordt digitaal beschikbaar gesteld.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels, verbeelding en eventuele bijlagen. Deze toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande ruimtelijke en functionele situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader geschetst op Rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 gaat in op de planologische- en milieutechnische aspecten die betrekking hebben op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 wordt de planologisch juridische opzet van het plan behandeld. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van voorliggend plan zullen aan bod komen in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 is ten slotte een bespreking van de resultaten van de procedure opgenomen.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Historische ontwikkeling

Meppel is ontstaan op een punt waar verschillende waterwegen vanuit noord-Nederland samenkwamen. In het gebied waar zich nu de oude kern van Meppel bevindt, ligt het zand (dekzand) hoger dan in de omgeving en is daarmee een logische vestigingskeuze geweest. De vroege kern kan beschouwd worden als esachtige nederzetting, vergelijkbaar met de hoeven die elders in de gemeente zijn ontstaan in de 15e eeuw.

In de middeleeuwen ontwikkelde Meppel zich tot een zelfstandige bestuurlijke en kerkelijke eenheid en groeide in ruimtelijke zin van een agrarische naar een meer stedelijke nederzetting. In de 16e eeuw kwam de stad tot bloei, vanwege de turfafgravingen in Noord-Nederland. Vanwege de goede ligging op een knooppunt van vaarwegen kon Meppel zich ontwikkelen tot een goederenoverslagplaats en belangrijke doorvoerhaven. Verbindingen over water en land werden sterk verbeterd. De aanleg van de Drentse Hoofdvaart en de Hoogeveensche Vaart versterkte deze positie. In de 17de en 18de eeuw vestigden zich dan ook veel binnenschippers en in 1815 kreeg Meppel stadsrechten.

In deze tijd ontwikkelde zich een sterke ambachtelijke bedrijvigheid zoals de zeil-doekweverijen. De meer hinderveroorzakende ambachtelijke bedrijven, zoals leer-looierijen en scheepstimmerbedrijven werden gevestigd langs de rand van de stad. Door verdere stadsgroei kwamen ook deze bedrijven binnen de stedelijke bebouwing te liggen.

Ook in de eerste helft van de 19e eeuw vond verdere uitbreiding vooral plaats door verdichting. Na 1850 kwam de eerste planmatige uitbreiding tot ontwikkeling. Een andere verandering van waardevolle betekenis betrof de infrastructuur. Zeer bepa-lend was de aanleg van de spoorlijn in 1863. De eerste planmatige stadsuitbreiding van na 1850 betrof het gebied tussen het Zuideinde en de spoorlijn. Daarnaast moet worden genoemd de omlegging van de Hoogeveensche Vaart die niet meer door het stadscentrum maar via de Heerengracht verliep.

Tussen 1900 en 1950 breidt de stad op planmatige wijze verder uit. In het begin van de 20e eeuw krijgt Meppel er een aantal woongebieden bij, zoals de Stationsbuurt, de Oranjebuurt, de Indische buurt, Bleekerseiland en het Wilhelminapark.

Vanwege de industriele traditie die Meppel kent, is de stad in de laatste decennia van de 20e eeuw sterk verindustrialiseerd. Eerst aan de westzijde door de aanleg van de het bedrijfsterrein Oevers (A, B en C), die waren bedoeld als gemengde bedrijven- en/of industrieterrein. Vanaf 1983 is aan de noordzijde van de stad het bedrijventerrein Noord gereserveerd als opvolger van Oevers. Vanwege de vraag naar nieuwe bedrijfsterreinen was het noodzakelijk om nieuwe gebieden als zodanig in te richten. Vanaf halfweg de jaren '90 van de vorige eeuw zijn dan ook bedrijventerreinen als Oevers D en E en Noord II ontwikkeld.

2.2 Huidige situatie

In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de ruimtelijke aspecten die kenmerkend zijn voor Meppel-Noord. Ten aanzien van de aspecten Water en Groen wordt verwezen naar hoofdstuk 4.

2.2.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Het plangebied is gelegen aan de noordzijde van de stad Meppel en wordt globaal begrensd door de Rijksweg A32 in het oosten, de Provinciale weg (N375) in het zuiden en de Steenwijkerstraatweg in het westen en noorden. Qua ruimtelijke en functionele structuur kunnen drie deelgebieden onderscheiden worden (zie onderstaande afbeelding). Hieronder worden deze nader toegelicht.

Afbeelding 4: De drie deelgebieden.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Noord-BPC1_0004.jpg"

Deelgebied 1: de westzijde
Het westelijk deel van het plangebied tussen de Steenwijkerstraatweg en de Drentse Hoofdvaart kent een verscheidenheid aan functies. Zo is verspreidliggend aan de Steenwijkerstraatweg een aantal vrijstaande woningen gelegen. Daarnaast zijn in een uitsparing van de Drentse Hoofdvaart zestien woonboten gelegen, die aan landzijde worden ontsloten via de Bunskamp. Ten zuiden van deze weg heeft het plangebied met bosschages, weilanden en een grote waterplas een overwegend groen karakter.

Ter hoogte van de kruising van de Bunskamp met de Steenwijkerstraatweg bevindt zich de Joodse Begraafplaats. Deze is in 1819 aangelegd en éénmalig uitgebreid (in 1850). Ter hoogte van de toegangspoort is een metaheerhuis gesitueerd, dat dienst deed voor het ritueel reinigen van de overledenden. Dit gebouw is aangemerkt als Rijksmonument.

Afbeelding 5: De rijksmonumenten aan de Steenwijkerstraatweg: het metaheerhuis (links) en de kalkovens (rechts).
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Noord-BPC1_0005.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Noord-BPC1_0006.jpg"

Verder noordelijk langs de Steenwijkerstraatweg is een tweede Rijksmonument gesitueerd. Het betreft hier het pand waarin sinds 1990 restaurant 'De drie Kalkovens' is gevestigd. Zoals de naam al aangeeft, is dit horecabedrijf gevestigd in een oud industrieel complex, waar vroeger schelpkalk werd gebrand. Voor deze werkzaamheden waren drie ovens beschikbaar, waarvan één tegenwoordig nog in originele staat verkeert. De andere twee ovens maken deel uit van het restaurant.

Aan de zuidzijde grenst het restaurant aan camping 'De Kikkerije'. Deze circa één hectare grote camping heeft plaats voor circa 30 caravans en beschikt over een aantal trekkershutten. In het uiterste noorden van dit deelgebied is de Paradijssluis gelegen. Deze sluis vormt een populaire aanmeerplaats voor plezierjachten.

Deelgebied 2: het middengebied
Het middengebied betreft het deel van het plangebied dat gelegen is tussen de spoorlijn Meppel - Leeuwarden en de Drentse Hoofdvaart. Dit gebied is overwegend in gebruik als bedrijventerrein en wordt doorsneden door de Oude Vaart. Ten zuiden van deze watergang is het bedrijventerrein Noord I gelegen. Dit terrein is speciaal bedoeld voor lichte tot middelzware bedrijvigheid en is volledig uitgegeven. Ook de afvalwaterzuiveringsinstallatie Meppel is op Noord I gesitueerd. Het terrein is ruim opgezet en onderscheidt zich van de oudere bedrijventerreinen in Meppel door de groene uitstraling.

Aan de noordzijde van de Oude Vaart is het industrieterrein Noord II gesitueerd. Dit bedrijventerrein is meer bedoeld voor grote ondernemingen die afhankelijk zijn van een goed wegennet. Dankzij belangrijke investeringen in de toegangswegen is het terrein uitstekend ontsloten via de A32 en de doorgaande provinciale weg (N375) richting Emmeloord. Noord II is een ruim opgezet terrein, met veel groen en diverse waterpartijen. Het niet uitgegeven deel van dit terrein is momenteel braakliggend of in gebruik als weideland.

Het noordwestelijke deel van het middengebied heeft geen bedrijfsfunctie. Ter hoogte van de Paradijssluis is één vrijstaande woning aanwezig, die wordt omringd door diverse groenstructuren. De hier aanwezige waterplas is gerealiseerd als watercompensatie ten behoeve van de realisatie van Noord II. Tezamen met de omringende groenstructuren is deze plas zo vormgegeven, dat zichtlijnen naar kalkovens behouden bleven. De oevers van deze plas zijn natuurlijk ingericht, met een natuurlijke overgang in het water in de vorm van rietoevers. Hierdoor is een ecologische zone ontstaan, dit aansluit bij de groenstructuren langs de Drentse Hoofdvaart en de Oude Vaart. Deze vormen dan ook een belangrijke recreatieve schakel. In dit deel van het plangebied is op een voormalige vuilstort ook het clubhuis en het oefenterrein van de hondenvereniging Meppel gesitueerd.

Deelgebied 3: de oostzijde
Het betreft hier het gebied tussen de spoorlijn Meppel - Leeuwarden en de Rijksweg A32, dat een overwegend agrarisch karakter (weideland) heeft. Het Jaagpad is de enige openbare weg in dit deel van het plangebied en loopt dood ter hoogte van de Paradijssluis. Aan de oostzijde van dit deelgebied is langs de Rijksweg een bovengrondse hoogspanningsverbinding gelegen. Er zijn plannen om dit gebied te transformeren tot bedrijventerrein Noord III. Hiervoor bestaan op dit moment nog geen concrete plannen; de ontwikkelingsmogelijkheden worden onderzocht. Dit bestemmingsplan biedt dan ook nog geen mogelijkheden voor vestiging van bedrijfsactiveiten in dit deelgebied.

2.2.2 Verkeerstructuur

Elk van de hierboven genoemde deelgebieden heeft ook zijn eigen verkeers-structuur. Zo geldt voor het westelijk deel dat de hierbinnen gelegen functies worden ontsloten door de Steenwijkerstraatweg. Deze weg maakt deel uit van de provinciale weg N371 die de N375 verbindt met de A28 ter hoogte van Assen. Voor de lokale verkeersbewegingen is het voornamelijk een ontsluitingsroute in de richting van Havelte. Ter hoogte van dit dorp steekt de N371 de Drentse Hoofdvaart over, waardoor het mogelijk is om op de A32 te geraken.

De N375 vormt de zuidelijke grens van het plangebied en verbindt de A28 ter hoogte van Pesse via Meppel met de N334 bij Baarlo. Deze weg vormt tezamen met de Eekhorstweg en de Ruinerwoldseweg een van de belangrijkse ontsluitingsroutes van het bedrijventerrein Noord I en II. Om de verkeersveiligheid en de doorstroming op deze route te verbeteren, is ter hoogte van het kruispunt van de N375 met de Ruinerwoldseweg een rotonde aangelegd. Ook ter hoogte van de op- en afritten van de A32 (afrit 3) zijn dergelijke voorzieningen gerealiseerd.

Zoals aangegeven vormt het doodlopende Jaagpad de enige openbare weg in het oostelijk deel van het plangebied. Daar waar deze weg de A32 kruist is desondanks een aansluiting met de A32 (afrit 4). Deze wordt voornamelijk gebruikt door verkeer dat vanaf de A32 in de richting van Nijeveen of Havelte wil rijden.

Ondanks dat in het plangebied de spoorlijn Meppel - Leeuwarden is gelegen, is het beperkt toegankelijk via het openbaar vervoer. Alleen aan de Steenwijkerstraatweg zijn twee bushaltes gelegen, één ter hoogte van de Joodse begraafplaats en één ter hoogte van de Paradijssluis. In de spitsuren halteert hier twee maal per uur buslijn 20 (Meppel - Assen via Havelte); daarbuiten stopt de bus éénmaal per uur. Over het bedrijventerrein loopt geen OV-verbinding. Om Noord I en II per openbaar vervoer te bereiken, dient gebruik gemaakt te worden van buslijn 32 (Station Meppel - Station Hoogeveen). Deze halteert éénmaal per uur aan de Ruinerwoldseweg ter hoogte van het viaduct met de N375.

Langs zowel de Drentse Hoofdvaart als langs de Oude Vaart is een aantal recreatieve fietsroutes gelegen die deel uitmaken van het fietsknooppunten-netwerk. Overige voorzieningen voor langzaamverkeer zijn alleen gelegen naast de Steenwijkerstraatweg en Ruinerwoldseweg (vrijliggend fietspad) en langs de Eekhorstweg op bedrijventerrein Noord I (suggestiestrook voor fietsers). Voor de overige wegen geldt, dat zowel fietsers als voetgangers gebruik moeten maken van de openbare weg.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte 2040 (SVIR)

De structuurvisie infrastructuur en ruimte 2040 (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke- en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De structuurvisie infrastructuur en ruimte beschrijft de ladder voor duurzame verstedelijking. Om het proces van stedelijke ontwikkelingen op een gewenste wijze te laten plaatsvinden worden stappen voorgeschreven ('de treden van de ladder'). De ladder voor duurzame verstedelijking werkt met de volgende opeenvolgende stappen:

  • 1. Beoordeling door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties en andere stedelijke voorzieningen. Naast de kwantitatieve beoordeling (aantal hectares of aantallen woningen) gaat het ook om kwalitatieve vraag (bijvoorbeeld een bedrijventerrein waar zware milieuhinder mogelijk is of een specifiek woonmilieu) op regionale schaal.
  • 2. Indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, beoordelen betrokken overheden of deze binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten.
  • 3. Indien herstructurering of transformatie van bestaand bebouwd gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordelen betrokken overheden of deze vraag op locaties kan worden ontwikkeld die passend multimodaal ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
3.1.2 Nota Wonen en Woonvisie

Eén van de centrale boodschappen uit de Nota Wonen in de 21e eeuw is dat kwaliteit steeds belangrijker wordt. De woonconsument vraagt steeds meer kwaliteit en is ook bereid daarvoor te betalen. Daarom is er behoefte aan een kwaliteitssprong. Meer kwaliteit betekent doorgaans meer koopwoningen, meer grote woningen, meer woningen in een hoger prijssegment en vooral meer woningen in aantrekkelijke woonmilieus. Daarnaast wordt gewezen op het belang van differentiatie in de woningvoorraad en de daarmee samenhangende keuzemogelijkheden en leefkwaliteit binnen een wijk.

Naar aanleiding van een motie van het Eerste-Kamerlid De Boer c.s. heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 1 juli 2011 een integrale visie op de woningmarkt aan de Tweede Kamer gestuurd. Hierin wordt gesteld, dat de huidige markt slecht functioneert, met als gevolg een inefficiente inzet van publieke middelen, onvoldoende mobiliteit en keuzemogelijkheden voor burger en een onvoldoende investeringsperspectief voor marktpartijen. De markt loopt vast in een steeds gedetailleerder ingrijpen van regelgeving en beleid. Herorientatie op de woningmarkt is nodig, waardoor meer evenwicht op de woningmarkt ontstaat, met meer keuzemogelijkheden door een betere marktwerking en meer eigen verantwoordelijkheid en zeggenschap bij bewoners.

Het kabinet wil met deze Woonvisie dus het vertrouwen op de woningmarkt versterken. Hiervoor zijn drie doelen opgesteld:

  • Het verbeteren van de aansluiting tussen vraag en aanbod op de huur- en koopmarkt.
  • Het verbeteren van de condities voor invensteringen op de woningmarkt.
  • Het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving in dorpen en steden.
3.1.3 Nota mobiliteit

3.1.3 Nota mobiliteit

Deze nota heeft samengevat de volgende beleidsdoelen:

  • het verbeteren van de internationale bereikbaarheid;
  • het verbeteren van de interne en onderlinge bereikbaarheid van de nationale stedelijke netwerken en economische kerngebieden;
  • een goed functionerend systeem voor het vervoer van personen en goederen;
  • het inzetten op proces- en technologie-innovatie ter realisering van de beleidsdoelen.

Uitgangspunten bij het realiseren van deze beleidsdoelen zijn betrouwbare reistijden en een vlotte en veilige verkeersafwikkeling binnen de (inter)nationale wettelijke en beleidsmatige kaders van milieu en leefomgeving.

3.1.4 Nota Belvedère

In 1999 is de Nota Belvedère verschenen. Doel van de nota is de cultuurhistorische identiteit meer richtinggevend te laten zijn voor de inrichting van de ruimte. Deze doelstelling wordt in de nota geconcretiseerd in een breed scala van te ondernemen acties op Rijks-, regionaal- en lokaal niveau. In het kader van de nota is een landsdekkend overzicht gemaakt van de cultuurhistorisch meest waardevol geachte steden en gebieden: de Cultuurhistorische Waardenkaart van Nederland (ook wel Belvedèrekaart genoemd). Meppel-Noord behoort niet tot de aangewezen gebieden (waaruit overigens niet geconcludeerd mag worden dat er geen cultuurhistorische waarden zijn).

De huidige juridische basis voor het omgaan met archeologische waarden is de Monumentenwet uit 1988. In 1998 is het Verdrag van Valletta door de Staten Generaal geratificeerd. Dit verdrag is in de Wet op de archeologische monumentenzorg verankerd, die officieel inwerking is getreden op 1 september 2007, ondermeer als wijziging op de Monumentenwet 1988.

In het kader van het project 'modernisering monumentenzorg' (MoMo) zijn per 1 januari 2012 enkele wijzigingen in de wet- en regelgeving doorgevoerd. Voor het bestemmingsplanproces is de wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de belangrijkste: gemeenten dienen in hun bestemmingsplan rekening te houden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of cultureel erfgoed wordt geraakt. Zoals uit § 2.2.1 blijkt, zijn in het plangebied twee Rijksmonumenten gelegen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe 2010

Provinciale Staten van Drenthe hebben op 2 juni 2010 de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De Omgevingsvisie is hét strategisch kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020.

Het doel van de omgevingsvisie is het koesteren van kwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij die kwaliteiten. Het is een streven naar ruimtelijke kwaliteit door nieuwe ontwikkelingen en behoud van bestaande kwaliteiten. Wat betreft het wonen wordt gestreefd naar een aantrekkelijk, gevarieerd en leefbaar woonmilieu dat voorziet in de woonvraag. Het doel is dat eerst wordt ingezet op het gebruik van ruimte binnen bestaand bebouwd gebied (bijvoorbeeld door herstructurering, verdichting, inbreiding of functieverandering).

Meppel maakt deel uit van de Drentse Zuidas, die strategisch gunstig gelegen is als onderdeel van een internationale transportverbinding die loopt vanaf de Randstad, via Zwolle naar Duitsland en Noordoost-Europa. De vier stedelijke kernen binnen deze as, waaronder dus Meppel, kennen een vergelijkbare economische structuur, met industrie en logistiek als belangrijke ontwikkelingssectoren. Bedrijvigheid dient in deze steden geconcentreerd te worden, waardoor bedrijven kunnen profiteren van elkaars nabijheid. Tevens leidt dit tot minder druk op het landelijk gebied. Voor Meppel geldt tevens dat het de belangrijkste plaats in Drenthe is voor watergebonden bedrijvigheid (beroep- en recreatievaart). Zo beschikt de stad over de grootste binnenvaartcontainerterminal van Noord-Nederland. Daarnaast is Meppel ook de meest logische schakel voor netwerkvorming met de regio Zwolle-Kampen. Meppel is in de Omgevingsvisie dan ook gelabeld als 'waterpoort': ontwikkelingen die de economische en recreatieve relatie van de stad met het water versterken, komen in aanmerking voor provinciale stimulering. Hierbij wordt gedacht aan het versterken van de functie van de stad als multimodaal knooppunt voor de overslag van containers en bulkgoederen.

Voor nieuwe en bestaande regionale werklocaties wordt gestreefd naar een kwaliteit die past bij het gewenste ruimtelijk-economisch profiel van de werklocatie. Om te voorzien in de ruimtevraag, wordt ingezet op herstructurering van bestaande terreinen. Bij herstructurering en nieuwe aanleg dient een beeldkwaliteitsplan opgesteld te worden, waarin aandacht wordt besteed aan de terreinindeling (verhouding openbare en private ruimte), inrichting van de openbare ruimte, kavelinrichting, kwaliteit van de bebouwing, omgang met reclame-uitingen en de landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing.

Afbeelding 6: Visiekaart 2020 behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe 2010 (plangebied omcirkeld).
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Noord-BPC1_0007.jpg"

Bij het inrichten van bedrijventerreinen dient de VNG-systematiek “Bedrijven en Milieuzonering” toepast te worden. Bedrijven die veel milieuhinder veroorzaken (milieucategorie 4 tot en met 6) dienen gevestigd te worden op daartoe geschikte regionale werklocaties. Voor Meppel geldt, dat fysieke en milieuhygienische ruimte voor dergelijke bedrijven aanwezig is op het bedrijventerrein OeversD. Het gaat hierbij overigens alleen om categorie 4-bedrijven. Voor deze categorie biedt de Omgevingsvisie ruimte om een uitzonderingsbeleid te formuleren, waarmee vestiging buiten de regionale werklocaties mogelijk is.

Het gehele plangebied is in de Omgevingsvisie ook voorzien van de aanduiding 'beekdalen'. In deze gebieden waar tevens sprake is van een landbouwfunctie, zoals in het gebied tussen de spoorlijn Meppel - Leeuwarden en de Rijksweg A32, wordt gestreefd naar een goede waterkwaliteit en naar een waterhuishoudkundige inrichting die is afgestemd op de landbouw. In perioden van intensieve neerslag kan in het beekdal wateroverlast worden verwacht, vanwege de natuurlijke lage ligging. Om voldoende ruimte te behouden geldt een 'nee, tenzij'-principe. Dit betekent, dat kapitaalintensieve functies zo veel mogelijk moeten worden geweerd. Hierbij gaat het om woon- en werkgebieden en kapitaalintensieve vormen van agrarisch grondgebruik. Nieuwe kapitaalintensieve functies zijn alleen toegestaan als aan vier voorwaarden wordt voldaan:

  • 1. er is sprake van een zwaarwegend maatschappelijk belang;
  • 2. er zijn geen alternatieven;
  • 3. de functie vormt op de locatie geen feitelijke belemmering om in de toekomst de afvoer- en bergingscapaciteit van het regionale watersysteem te vergroten;
  • 4. het negatieve effect op het watersysteem wordt in het plan gecompenseerd.

Voor het stedelijk gebied van Meppel geldt tevens dat het grondwater benut moet worden voor economische activiteiten. De economische ontwikkeling kan namelijk versterkt worden, door de levering van warmte en koude uit grondwater en waterkwaliteit op maat.

Om het platteland vitaal te houden richt de provincie zich tevens op het versterken

en verbreden van niet-agrarische economische activiteiten. Het groene karakter van Drenthe met haar natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke diversiteit biedt uitstekende potenties voor toeristisch-recreatieve ontwikkelingen en activiteiten in de sfeer van gezondheid, wellness en leisure. Ruimte wordt geboden aan kleinschalige en lokaal georiënteerde activiteiten op het gebied van nijverheid en dienstverlening.

3.2.2 Provinciale omgevingsverordening

Met hoofdstuk 3 van de Provinciale omgevingsverordening vertaalt de provincie Drenthe de Omgevingsvisie (deels) door naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De Omgevingsvisie als structuurvisie bindt alleen de provincie zelf. De Wet ruimtelijke ordening kent de provincie een scala van instrumenten toe om haar beleid daarnaast extern te laten doorwerken. Vaststelling van een verordening ex artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening is één van die instrumenten.

Binnen de verordening komt aan gemeenten een belangrijke rol toe. Inhoudelijke bepalingen zijn veelal als verantwoordingsplicht ingericht en niet normstellend. Aan gemeenten komt ruimte toe om inhoudelijk - tot op zekere hoogte - een eigen invulling te geven, mits deugdelijk onderbouwd. Hetzelfde geldt voor een deel van het kaartmateriaal waaraan in deze verordening wordt gerefereerd. De kaarten voor Bestaand stedelijk gebied, Nationaal Landschap Drentsche Aa en die voor de ecologische hoofdstructuur zijn bijzonder precies. Op perceelsniveau is weergegeven of een locatie binnen de desbetreffende thematische begrenzing valt of niet. Dit geldt niet voor de andere kaarten, die uitwerking op gemeentelijk niveau behoeven.

Het plangebied voor het voorliggende bestemmingsplan ligt geheel binnen 'Bestaand stedelijk gebied'. Uitzondering hierop vormt het landelijk gebied, dat gelegen is tussen de spoorlijn Meppel - Leeuwarden en de Rijksweg A32. Ook de gronden ten westen van de Drentse Hoofdvaart vallen buiten het 'Bestaand stedelijk gebied', alsmede de waterloop zelf. Voor deze gronden geldt, dat de huidige bestaande situatie wordt vastgelegd. Dit is in lijn met het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid is constant in ontwikkeling. Dat betekent, dat meerdere van de onderstaande beleidsnota's momenteel wordt herzien. Het betreft onder meer de Ontwikkelingsvisie 2030 - die vervangen wordt door een structuurvisie – de Beleidsnota Wmo 2008-2011, het Woonplan Gemeente Meppel, de Detailhandelsvisie en de Nota parkeerbeleid Meppel. Indien nieuw beleid tijdens de procedure voor dit bestemmingsplan wordt vastgesteld, kan dit tot aanpassingen in deze paragraaf leiden.

3.3.1 Ontwikkelingsvisie 2030

Meppel neemt in de regio een centrale positie in, zowel op het gebied van werkgelegenheid en voorzieningen als op het gebied van wonen. Het onderscheidende van Meppel is de combinatie van een stedelijke sfeer en een aantrekkelijk voorzieningenaanbod in de binnenstad, en rust en ruimte in de omliggende wijken en kernen. In Meppel wonen circa 32.000 mensen. Meppel wil groeien tot circa 40 á 45.000 inwoners in 2030 en staat een beheerste groei voor. Dit aantal wordt echter niet als harde doelstelling gehanteerd. De gemeente richt zich in de eerste plaats op (maar zeker niet uitsluitend) gezinnen en (actieve) senioren. Meppel kent een relatief sterke sociale cohesie. Dit vraagt om onder meer een adequaat voorzieningenniveau in de wijk of de nabijheid daarvan. De aandacht van de gemeente richt zich daarbij vooral op groepen die relatief weinig te kiezen hebben op de woningmarkt, zoals huishoudens met een bescheiden inkomen of mensen met een zorgbehoefte. Meppel hanteert als uitgangspunt dat ouderen en mensen met een lichamelijke of geestelijke beperking zo lang mogelijk zelfstandig moeten kunnen wonen. De beleidsnota Wmo 2008-2011 beschrijft de opgave en de inzet van de gemeente. De gemeente heeft kwaliteit van het woonaanbod hoog in het vaandel staan.

Met betrekking tot bedrijventerreinen wordt gesteld, dat de gunstige ligging van Meppel aan de hoofdinfrastructuur in ruimtelijke zin beter benut kan worden door deze terreinen geschikt en aantrekkelijker te maken voor intensieve bedrijvigheid en bedrijvigheid in de zakelijke dienstverlening. Daarnaast behoeft ook de watergerelateerde bedrijvigheid de blijvende aandacht. Het is van belang dat de bedrijventerreinen zodanig worden ontwikkeld, zodat ze voldoen aan de kwaliteitseisen die deze bedrijven er aan stellen. Om dit te bereiken is geprognosticeerd dat circa 150 tot 220 hectare aan netto bedrijventerrein noodzakelijk is, waarbij rekening is gehouden dat het terrein aan de Oude Vaart in de toekomst aan de voorraad wordt onttrokken. Over de bedrijventerreinen Noord I en II wordt specifiek gesteld, dat het hier gemengde terreinen betreffen waar lokale en regionale industrie en handel zijn gevestigd. Het huidige beleid wordt hier voortgezet.

3.3.2 Ruimtelijk programma 2020

Het Ruimtelijk Programma vormt een uitwerking van de Ontwikkelingsvisie 2030, de gemeentelijke visie die de koers voor de toekomst (lange termijn) vastlegt. Het Ruimtelijk Programma vormt een “vertaling“ van de ontwikkelingsvisie in een concretere programmatische aanpak. Het Ruimtelijk Programma kan hiermee onder meer dienen als afwegingskader voor de diverse projecten. Het Ruimtelijk Programma is primair een op de ruimtelijke aspecten per gebied toegespitste samenvatting van bestaand beleid. Het gemeentelijk beleid is gericht op het bereiken van een gedifferentieerd en compleet woningaanbod met alle bijbehorende voorzieningen. Meppel heeft hierbij met haar rijk geschakeerde en hoogwaardige voorzieningenniveau ook een regionale functie.

Meppel streeft naar een goede diversiteit in werkgelegenheid en het binnenhalen van hoogwaardige bedrijvigheid. Hiertoe is het noodzakelijk voldoende aanbod te hebben, dat inspeelt op de vestigingseisen die verschillende typen bedrijven stellen. Naast het ontwikkelen van voldoende gedifferentieerd aanbod, zet Meppel zich sterk in op segmentatie en duidelijke profilering van de verschillende bedrijfsterreinen. Momenteel verschilt het karakter van de bedrijventerreinen in Meppel niet veel van elkaar, waardoor geen sprake is van een expliciete segmentering en 'vermarkting'. Tevens wordt geconstateerd, dat de potentiele differentiatie in de loop der tijd is verwaterd.

Voor Noord I & II geldt, dat het gemengde bedrijventerreinen betreffen. Voor beide terreinen is tevens een geluidzone vastgesteld (niet op grond van de Wet geluidhinder). Momenteel wordt bezien of uitbreiding van het bedrijventerrein Noord met een terrein III (het gebied tussen spoorlijn Meppel - Leeuwarden en Rijksweg A32) en terrein IV (ten oosten van Rijksweg A32 en buiten plangebied gelegen) haalbaar is. Voor beide uitbreidingen geldt, dat momenteel nog geen concrete plannen bestaan; de ontwikkelingsmogelijkheden worden onderzocht. Dit bestemmingsplan biedt dan ook nog geen mogelijkheden voor vestiging van bedrijfsactiveiten op deze plaatsen.

3.3.3 Beleidsnota Wmo 2008-2011

Aanleiding van deze beleidsnota is de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) op 1 januari 2007. De gemeente heeft zich in 2006 gericht op de inrichting van de loketfunctie en de invloed van de Wmo op de verstrekking van de individuele voorzieningen. De beleidsnotitie beoogt het brede beleidsterrein van de maatschappelijke ondersteuning integraal vorm te geven. Aan de ontwikkelingen op het terrein van wonen, welzijn en zorg liggen demografische, maatschappelijke, sociaal -culturele, bestuurlijke- en financiële ontwikkelingen ten grondslag, zoals de vergrijzing, individualisering, extramuralisering en een verschuiving van de verantwoordelijkheidsverdeling. De gemeente, samenleving en de uitvoerende instellingen zullen moeten inspelen op deze ontwikkelingen, zodat de meest effectieve samenstelling aan ondersteuning ontstaat.

De beleidsnota Wmo sluit naadloos aan bij het Uitvoeringsprogramma 2006-2010 'Mee(r) doen in Meppel':

  • Integraal: Meppel investeert de komende jaren in het samenbrengen van de verschillende beleidsterreinen. Samenhang aanbrengen in de verschillende beleidsterreinen van wonen, welzijn en zorg versterkt de effecten van de ingezette maatregelen en vergroot de leefbaarheid binnen de gemeente Meppel.
  • Wijkgericht: Wijkgericht werken is een aanpak die zich richt op het verbeteren van de directe leefomgeving in de wijken in nauwe samenwerking met de wijkbewoners en de dienstverlenende instellingen. Wil de gemeente de bewoners bij de wijk betrekken, dan is het zaak om in te spelen op hun behoeften en mogelijkheden.
  • Interactief: Meppel gebruikt veel verschillende instrumenten om interactief met de bewoners/burgers en de maatschappelijke instellingen beleid te formuleren en te toetsen.

De komende jaren zal door allerlei maatregelen extra ingezet worden op preventie en het versterken van de leefbaarheid in Meppel, het versterken van de zorgzame samenleving en het verstrekken van passend aanbod van collectieve en individuele ondersteuning. Hiermee wordt beoogd het huidige aanbod aan ondersteuning te verbeteren, de samenleving en de burger te faciliteren bij initiatieven die passen binnen het gemeentelijk beleid dan wel de wijkvisie en de leefbaarheid (veiligheid, meedoen aan de maatschappij, gezondheid) in Meppel te bevorderen.

3.3.4 Woonplan Gemeente Meppel

Het Woonplan geeft uitwerking aan de woonaspecten uit de Ontwikkelingsvisie 2030. Dit woonplan geeft aan waar de gemeente Meppel op inzet om de ambities waar te maken. De prioriteiten en de uitgangspunten worden benoemd, op basis van inzicht op wat er op de woningmarkt gebeurt en een visie op hoe het wonen in Meppel eruit zou moeten zien. Meppel wil de kwaliteit van de woon- en leefomgeving behouden en waar nodig en mogelijk verbeteren. In de Ontwikkelingsvisie 2030 gemeente Meppel is deze koers op hoofdlijnen voor de komende decennia vastgelegd. De ruimtelijke aspecten zijn neergelegd in het Ruimtelijk programma 2020. Dit zijn belangrijke kaders voor dit woonplan.

Het behouden van voldoende huisvestingsmogelijkheden voor mensen met een bescheiden inkomen is en blijft voor Meppel een belangrijk uitgangspunt. Betaalbaar aanbod: beschikbaarheid vergroten. De kansen voor deze groep huishoudens kunnen op verschillende manieren worden vergroot: door de bouw van (middel-) dure huur, bouwen voor doorstroming en door het ontwikkelen van instrumenten die het gat tussen huur en koop helpen dichten. Het woningbouwprogramma zal op een aantal locaties worden gerealiseerd. Meppel-Noord maakt daar geen deel van uit.

3.3.5 Detailhandelsvisie

Het beleid van de gemeente Meppel is gericht op versterking van de positie als regionaal koopcentrum. Dit beleid is vastgelegd in de ontwikkelingsvisie 2030: “een ambitieuze ontwikkeling in evenwicht”.

De gemeente ambieert een hoge koopkrachtbinding van de eigen bevolking en een sterke regionale verzorgingspositie voor de direct omliggende gemeenten. Deze ambitie is reeds in de Ontwikkelingsvisie 2030 vastgelegd. De nadruk van het gemeentelijke beleid ligt primair op de versterking van het centrum als recreatief winkelcentrum.

Detailhandel in volumineuze goederen dient plaats te vinden op perifere locaties. Hiertoe zijn binnen de gemeentegrenzen drie locaties aangewezen; het bedrijventerrein Meppel-Noord behoort hier niet toe. Het realiseren van detailhandel binnen het onderhavig plangebied is dan ook niet wenselijk.

3.3.6 Welstandsnota

Op 3 juni 2004 is de nieuwe welstandsnota vastgesteld door de gemeenteraad. De welstandsnota gaat over het duurzaam bevorderen van de kwaliteit van bebouwing en omgeving in de gemeente Meppel. De welstandstoets is daarbij een belangrijk hulpmiddel. Door middel van welstandscriteria wordt zo concreet mogelijk aangegeven aan welke uitgangspunten de ontwerper van een bouwplan zich moet houden. Deze uitgangspunten zijn deels gelijk voor de hele gemeente en deels verschillend per deelgebied omdat ieder gebied zijn eigen kenmerken heeft. Bovendien zijn per gebied de welstandscriteria beschreven. In principe moet altijd worden voldaan aan de criteria in het hele gebied. Uitzonderingen blijven echter mogelijk. Voorwaarde is wel dat er een gegronde reden moet zijn om van de criteria af te wijken. Of een reden gegrond is of niet, is uiteindelijk ter beoordeling van het college van burgemeester en wethouders. Voor veel gebieden geldt dat nieuwe en eigentijdse ontwikkelingen mogelijk zijn. Een belangrijke voorwaarde is meestal dat ze niet mogen conflicteren met de directe omgeving. Met andere woorden, er zal altijd rekening moeten worden gehouden met, respectievelijk respect moeten worden getoond voor, de omgeving en de daarin te verwachten ontwikkelingen.

Gebiedsgerichte welstandscriteria
Een belangrijke peiler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuren in de gemeente Meppel. Deze criteria zijn gebaseerd op de identiteit, het architectonische vakmanschap en de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie worden aangetroffen. Daarnaast speelt ook het ruimtelijke kwaliteitsbeleid een belangrijk aspect bij het bepalen van de criteria. De criteria geven aan hoe een bouwwerk 'zich moet gedragen' om in zijn omgeving niet teveel uit de toon te vallen, en welke gewaardeerde karakteristieken uit de omgeving in het ontwerp moeten worden gebruikt.

In deze toelichting wordt niet verder op de gebiedscriteria of objectgerichte criteria ingegaan die op het plangebied van toepassing zijn. De welstandsnota geldt als een toetsingsinstrument dat los staat van het bestemmingsplan en waaraan bij een omgevingsvergunning voor het bouwen eveneens getoetst moet worden. De welstandsnota kan hiermee worden beschouwd als een aanvulling op het bestemmingsplan. Onderhavig bestemmingsplan is niet strijdig met de welstandsnota.

3.3.7 Beleidsnotitie Maatschappelijke Voorzieningen

De Beleidsnotitie Maatschappelijke Voorzieningen in Bestemmingplannen is op 1 december 2005 door de gemeenteraad van Meppel vastgesteld. In de oudere bestemmingsplannen, die bijna overal in Meppel gelden, is een strikt onderscheid gemaakt tussen de verschillende sociaal-maatschappelijke functies (onderwijs heeft een bestemming onderwijs, sport een bestemming sport etc.). In de nieuwste plannen zijn al deze functies onder één brede maatschappelijke bestemming gevoegd. De definitie van deze functie is: Educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen. Dit is bewust gedaan, om de bestemmingsplannen flexibeler te maken, zo kan in een vrijkomende school bijvoorbeeld ook een kerk gevestigd worden en vice versa. Met behulp van functieaanduidingen blijft het echter wel mogelijk om in specifieke gevallen de gewenste functie aan te duiden of uit te sluiten.

3.3.8 Gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan (GVVP)

Op 22 april 2010 heeft de gemeenteraad van Meppel het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoersplan 2010 vastgesteld. Het doel van het GVVP is het vastleggen van de beleidsuitgangspunten voor het verkeer en vervoer in de gemeente Meppel voor de periode tot 2015 met een doorkijk naar een langere periode, dat aansluit bij de (ruimtelijke) ambities die de gemeente Meppel heeft.

In het GVVP wordt gesteld, dat een goede goederenafwikkeling van essentieel belang is voor de Meppelse bedrijventerreinen. Deze dienen dan ook goed bereikbaar te zijn. Meppel heeft er dan ook voor gekozen om het goederenvervoer met de bestemming bedrijventerrein Noord I en II te ontsluiten via de A32 en de N375. Deze wegen vormen tezamen met de overige invalswegen voor de industrieterreinen Noord en Oevers ook de gemeentelijke route gevaarlijke stoffen.

Meppel wil daarnaast ook het gebruik van de fiets stimuleren. Hiertoe is een goede fietsbereikbaarheid van de binnenstad vanuit de omliggende wijken en kernen van belang. Ontbrekende schakels in de fietsroutes moeten opgeheven worden. Ingezet wordt op snelle, comfortabele en herkenbare fietsroutesbinnen de gemeentegrenzen en naar omliggende gemeenten. Een aantal van deze routes loopt over het bedrijventerrein Noord (langs de Oude Vaart / Drentse Hoofdvaart).

3.3.9 Nota parkeerbeleid Meppel

In deze nota staat het parkeerbeleid van de gemeente Meppel beschreven ten aanzien van het parkeren in Meppel in het algemeen en als beleidsinstrumentarium in het bijzonder. In de nota wordt inzichtelijk gemaakt wat de huidige en toekomstige parkeersituatie in Meppel is, gebaseerd op een parkeeronderzoek uit 2005. Ook wordt ingegaan op het bestuurlijke kader waarbinnen het parkeren zich afspeelt. De nota richt zich primair op autoparkeren en formuleert geen uitgangspunten die relevant zijn voor dit bestemmingsplan.

3.3.10 Archeologische beleidskaart gemeente Meppel

Met deze archeologische beleidskaart heeft Meppel een instrument in handen op basis waarvan zij op een verantwoorde wijze met haar bodemarchief kan omgaan. Meppel kan deze gebruiken voor toetsing van plannen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Daarnaast dient deze kaart als leidraad voor zowel de planologische bescherming van archeologische waarden in het bestemmingsplan als voor het vaststellen van het benodigde archeologisch onderzoek dat bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen moet plaatsvinden.

De archeologische beleidskaart betreft een 'voorspellingskaart', waarop verwachtingen met betrekking tot de situering van (nog) onbekende archeologische vindplaatsen zijn vertaald in termen van vlakken en zones. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de volgende verwachtingen: hoog, middelhoog, laag en geen verwachting. Deze verwachting zegt niets over de kwaliteit van de eventueel aanwezige vindplaatsen. Het gaat namelijk om de kans op aanwezigheid van archeologische waarden. De zonering wordt aangebracht op grond van archeologische informatie uit het gebied zelf en op grond van archeologische informatie uit landschappelijk vergelijkbare gebieden. Er wordt dus gekeken naar de mogelijkheden van het landschap in het verleden. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van historisch kaartmateriaal en de bekende verstoringen.

Voor de archeologische verwachting binnen het plangebied van dit bestemmingsplan, wordt verwezen naar paragraaf 4.2.

Hoofdstuk 4 Planologische randvoorwaarden

In de volgende paragrafen worden de omgevingsaspecten behandeld die binnen de ruimtelijke ordening, en daarmee dus ook voor dit bestemmingsplan, van belang zijn. Veel aandacht gaat daarbij uit naar de milieuaspecten. Het milieubeleid stelt randvoorwaarden aan ruimtelijke ontwikkelingen en is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren.

4.1 m.e.r.-beoordeling

Gelijktijdig met het opstellen van dit bestemmingsplan is een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. In de bijlagen is de m.e.r.-beoordeling 'Actualisatie bestemmingsplan Meppel-Noord' integraal opgenomen.

In de m.e.r.-beoordeling is dit bestemmingsplan op basis van de huidige informatie getoetst aan de wettelijk voorgeschreven criteria. Uit de toetsing blijkt dat geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die het opstellen van een MER noodzakelijk maken.

4.2 Geluid

In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn geluidhindernormen voor toelaatbare equivalente geluidniveaus opgenomen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrie. De geluidhindernormen gelden voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen gelegen binnen de geluidzone van een (spoor)weg of gezoneerd industrieterrein. Een geluidzone is een aandachtsgebied aan weerszijden van een (spoor)weg en rondom een industrieterrein waarbinnen de geluidhindernormen van de Wet geluidhinder van toepassing zijn.

In (de directe omgeving van) het plangebied zijn de volgende geluidhinderbronnen gelegen, die in de komende paragrafen worden toegelicht: wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie.

4.2.1 Wegverkeerslawaai

Op grond van de Wet geluidhinder bevatten alle wegen waarop een snelheidsregime van 50 km/h of hoger geldt een toetsingszone. De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (binnen- of buitenstedelijk). Onderstaande tabel geeft de verschillende opties weer.

Afbeelding 7: Overzicht zonebreedtes behorende bij zoneplichtige wegen.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Noord-BPC1_0008.jpg"

Wanneer binnen de toetsingszone van een zoneplichtige weg een nieuw geluidsgevoelig object (zoals een woning of een school) wordt opgericht, dient getoetst te worden aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder. Het voorliggende bestemmingsplan staat in beginsel geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen toe en ook worden geen nieuwe wegen geprojecteerd. Dat betekent dat in afwijking van het bovenstaande bij de vaststelling van het bestemmingsplan bestaande geluidsgevoelige bestemmingen, die gesitueerd zijn in de zone van bestaande wegen, niet getoetst behoeven te worden (artikel 76, derde lid Wgh). Een uitzondering hierop vormt een akoestisch relevante wijziging van een bestaande weg (reconstructie). Hiervan is echter geen sprake. Gesteld wordt, dat het aspect 'wegverkeerslawaai' de vaststelling van dit bestemmingsplan niet belemmert.

4.2.2 Spoorwegverkeerslawaai

In onderhavig plangebied is de spoorlijn Meppel - Heerenveen - Leeuwarden gelegen. Op grond van de Wet geluidhinder is ook aan deze geluidsbron een toetsingszone gekoppeld. Ter plaatse van het plangebied is traject '40' gelegen, waaraan een zone van 300 meter is gekoppeld. Indien binnen deze zone nieuwe geluidsgevoelige objecten worden opgericht, is een toetsing aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder noodzakelijk. Omdat dit bestemmingsplan geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk maakt, is toetsing aan de grenswaarden niet aan de orde. Gezien de afstand van de spoorlijn tot aan de dichtstbijzijnde geluidsgevoelige objecten kan tevens gesteld worden, dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van deze objecten niet negatief wordt beïnvloed door deze geluidsbron.

4.2.3 Industrielawaai

Op het bedrijventerrein Noord I is de waterzuiveringsinstallatie Meppel (RWZI) gesitueerd. Aangezien aan deze RWZI een vergunning is verleend, waarin is opgenomen dat oppervlaktebeluchting met een capaciteit van meer dan 120.000 v.e. is toegestaan, behoort deze inrichting tot categorie 27.3 uit bijlage I, onderdeel C van het Besluit omgevingsrecht. Dit houdt echter automatisch in, dat sprake is van een inrichting als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder (grote lawaaimakers). Dit betekent, dat op grond van de Wet geluidhinder een geluidzone rondom de RWZI van toepassing is.

Naast de RWZI zijn op het bedrijventerrein Noord I nog een aantal bedrijven gevestigd die in belangrijke mate geluid veroorzaken. Het gaat hier onder andere om Astellas Pharma Europe, drukkerij Ten Brink en het ROVA Overlaadstation. Het betreffen hier echter geen 'grote lawaaimakers'.

Uit een akoestisch onderzoek1 van Stroop raadgevende ingenieurs blijkt, dat de huidige geluidszone rondom het bedrijventerrein Noord niet meer voldoet. Aan de zuidzijde wordt de toetsingswaarde met 0,4 dB overschreden, wat wordt veroorzaakt door de bedrijfsactiveiten van Astellas Pharma Europe en drukkerij Ten Brink. Om deze overschrijding op te heffen, is een nieuwe geluidscontour berekend. Hierbij is rekening gehouden met een bedrijfsuitbreiding van Astellas Pharma Europe, alsmede met een marge variërend van 0 tot 1 dB. Aangezien op Noord II geen bedrijven zijn gesitueerd die veel geluidsoverlast met zich mee kunnen brengen, is deze nieuwe contour alleen rondom Noord I gelegen.

Binnen deze nieuwe geluidscontour zijn een aantal geluidsgevoelige objecten gelegen. Hiervoor is in het verleden echter een ontheffing van de Wet geluidhinder verleend van 55 dB(A). Uit her eerder genoemde akoestisch onderzoek blijkt, dat de geluidsbelasting ter plaatse van deze woningen door de nieuwe geluidscontour ten hoogste 52 dB(A) bedraagt. Hierdoor wordt voldaan aan de vastgestelde ontheffingswaarde, waardoor het verlenen van een nieuwe ontheffing niet nodig is.

Onderstaande afbeelding geeft de nieuwe geluidscontour weer. Voor het deel dat binnen dit bestemmingsplangebied is gelegen, is de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' opgenomen. Voor de delen van deze contour die buiten het plangebied zijn gelegen, wordt een aparte bestemmingsplanprocedure opgestart dat tegelijkertijd met dit bestemmingsplan vastgesteld wordt. Daarnaast geldt, dat een klein deel van het plangebied (zuidwesthoek) is gelegen binnen de geluidszone van het gezoneerde industrieterrein "Oevers".

Afbeelding 8: Nieuwe geluidszone bedrijventerrein Noord I (blauwe lijn).
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Noord-BPC1_0009.jpg"

Voor het deel van het plangebied dat gelegen is binnen de geluidszone is nieuwbouw van geluidsgevoelige objecten vanuit akoestisch oogpunt dus niet zonder meer mogelijk. Om in de toekomst dergelijke objecten te realiseren, dient een hogere grenswaarde te worden verleend in het kader van een aparte ruimtelijke procedure. Dit bestemmingsplan staat immers geen nieuwe geluidsgevoelige objecten toe. De eventueel benodigde toekomstige hogere waarden mogen op grond van de Wet geluidhinder maximaal 55 dB(A) mag bedragen. Het aanvragen van een hogere grenswaarde moet onderbouwd worden door middel van een akoestisch onderzoek. Daarnaast dient voldaan te worden aan de gemeentelijke beleidsregel "procedure hogere waarde Wet geluidhinder" uit 2007.

Indien binnen dit bestemmingsplangebied (op basis van een aparte ruimtelijke procedure) woningbouw plaatsvindt buiten deze geluidscontour, bestaat ten aanzien van het aspect industrielawaai geen knelpunt. Dit plan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk zodat aan de Wgh wordt voldaan.

4.3 Archeologie

Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WaMZ) legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. Zo verplicht de WaMZ om bij de vaststelling van een bestemmingsplan of bij afwijking daarvan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van regels in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van omgevingsvergunningen in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt.

In opdracht van de gemeente Meppel is een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart gemaakt. Met de archeologische beleidsadvieskaart heeft de gemeente Meppel een instrument in handen op basis waarvan zij op een verantwoorde manier met haar bodemarchief kan omgaan. De gemeente kan daarmee, indien wenselijk, gemotiveerd van de landelijke en provinciale richtlijnen afwijken en een eigen visie op het archeologisch landschap ontwikkelen.

Deze vlakdekkende archeologische verwachtingenkaart is opgesteld op basis van de landschappelijke ondergrond en de bekende archeologische waarden in en in de omgeving van Meppel. Op hoofdlijnen worden drie verwachtingszones onderscheiden: lage, middelhoge en hoge verwachting. Deze verwachtingswaarden geven op hoofdlijnen de verwachte dichtheid aan archeologische waarden weer (trefkans). Afbeelding 9 betreft een uitsnede van deze verwachtingskaart ter plaatse van onderhavig bestemmingsplangebied.

Zowel ter plaatse van de paars gekleurde vlekken (veengronden) als voor de oranje vlekken (stuwwal / zandgronden) geldt een middelhoge archeologische verwachting. Eventuele bodemverstoringen moeten hier voorkomen worden. Indien dit niet mogelijk blijkt, dient een nader archeologisch onderzoek plaats te vinden wanneer sprake is van een verstoring van meer dan 1.000 m2 en een verstoringsdiepte van meer dan 30 centimeter.

Aan de lichtgroen gearceerde delen is een lage archeologische verwachtingswaarde gekoppeld. Ondanks deze lage verwachting dienen ook op deze gronden eventuele bodemingrepen voorkomen te worden. Indien dit niet mogelijk blijkt, is een nader archeologisch onderzoek noodzakelijk in geval van een bodemverstoring van meer dan 10 hectare en een verstoringsdiepte van meer dan 30 centimeter. Door middel van dit onderzoek kan de verwachtingskaart getoetst en zo nodig bijgesteld worden.

De aanwezige archeologische waarden zijn doorvertaald naar de bij dit bestemmingsplan behorende planregels. Hiervoor is één dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" opgenomen, namelijk voor de gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde. In deze bestemming is aangegeven aan welke voorwaarden voldaan moet worden, alvorens eventuele bodemverstorende activiteiten uitgevoerd mogen worden.

4.4 Waterhuishouding

Bij elk besluit binnen de ruimtelijke ordening is de betrokkenheid van de waterbeheerder van groot belang. Met het uitvoeren van de zogenaamde 'watertoets' wordt de waterbeheerder actief bij ruimtelijke besluitvormingsprocessen betrokken en krijgt water een duidelijke plek binnen de ruimtelijke ordening. Het plangebied is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Reest en Wieden (WR&W) dat zowel de kwantiteit als de kwaliteit van het oppervlaktewater beheert.

Afbeelding 9: Uitsnede archeologische verwachtingskaart (plangebied oranje omkaderd).
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Noord-BPC1_0010.jpg"

4.4.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren, kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld.

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Reest en Wieden, Velt en Vecht, Regge en Dinkel, Groot Salland en Rijn en IJssel. In het Regionaal Bestuurlijk Overleg werken deze instanties samen met onder andere de gemeente Meppel en diverse andere overheden en bij het waterbeheer betrokken instanties.

4.4.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid is in diverse nota's vastgelegd. Het meest directe beleidsplan is het Nationaal Waterplan. Dit plan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van het wetsvoorstel Waterwet en beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de KRW. Tevens bevat het een eerste beleidsmatige uitwerking op het advies van de Deltacommissie.

4.4.3 Provinciaal beleid

Het beleid van de provincie Drenthe met betrekking tot water is vastgelegd in de Omgevingsvisie Drenthe. Dit plan is op 2 juni 2010 door Provinciale Staten vastgesteld. Door middel van dit beleid streeft de provincie Drenthe naar een robuust watersysteem dat voldoende schoon grond- en oppervlaktewater biedt voor alle waterafhankelijke functies. Het watersysteem moet in staat zijn om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen, waardoor wateroverlast en watertekort tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau beperkt blijven. Ook moet het watersysteem voldoen aan de kwaliteitseisen die voortvloeien uit de Europese Kaderrichtlijn Water.

Ruimte voor water wordt vooral gezocht in de bovenlopen van de beekdalen. Door hier water vast te houden, wordt wateroverlast in de lager gelegen gebieden voorkomen, vermindert de verdroging bovenstrooms, verbetert de waterkwaliteit en neemt de grondwatervoorraad toe. De beekdalen zijn aangegeven op de visiekaart van de Omgevingsvisie Drenthe en zijn bovengeschikt aan de functies. Deze aanduiding betekent een verbijzondering dat randvoorwaarden en uitgangspunten de inrichting bepalen van de onderliggende functies landbouw, multifunctioneel en natuur.

Om de ruimte voor water te garanderen, wordt een 'nee, tenzij-beleid' gevoerd. Dit betekent dat kapitaalintensieve functies zo veel mogelijk worden geweerd. Daarbij gaat het om woon- en werkgebieden en kapitaalintensieve vormen van agrarisch grondgebruik, zoals glastuinbouw, intensieve veehouderijen en kwekerijen. Nieuwe kapitaalintensieve functies zijn alleen toegestaan als aan vier voorwaarden is voldaan:

  • er is sprake van een zwaarwegend maatschappelijk belang;
  • er zijn geen alternatieven;
  • de functie vormt op de locatie geen feitelijke belemmering om in de toekomst de afvoer- en bergingscapaciteit van het regionale watersysteem te vergroten;
  • het negatieve effect op het watersysteem wordt in het plan gecompenseerd.
4.4.4 Regionaal beleid

Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben de beheerders van het deelstroomgebied Rijn-Oost - de waterschappen Reest en Wieden, Velt en Vecht, Regge en Dinkel, Groot Salland en Rijn en IJssel - de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Dit heeft onder andere geresulteerd in één waterbeheerplan per beheerder, waarbij de vijf plannen onderling qua opzet en inhoud grotendeels hetzelfde zijn.

Het WR&W heeft zijn waterbeheerplan 2010-2015 vastgesteld op 24 november 2009. Het beleid is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe door middel van het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse verontreinigingen). Een signaleringskaart 'Ruimte voor Water' maakt deel uit van het waterbeheerplan. Deze kaart sluit aan bij de werknormen uit het Nationaal Bestuursakkoord Water en het vormt een toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Naast het waterbeheerplan is ook de Keur van het WR&W van toepassing; deze is vastgesteld op 17 december 2009. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot waterstaatswerken en watersystemen en biedt een mogelijkheid om uitvoering van het beleid uit het Waterbeheerplan af te dwingen. In de Keur zijn onder meer de volgende onderwerpen opgenomen:

  • regeling van onderhoud van waterstaatswerken (oppervlaktewaterlichamen, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken);
  • watervergunning voor het gebruik van waterstaatswerken en verboden in geval van calamiteiten;
  • watervergunning voor het af- en aanvoeren, het onttrekken en lozen van oppervlaktewater, het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem;
  • vrijstellingen;
  • zorgplicht voor het watersysteem.

Rondom elke primaire watergang is een beschermingszone van toepassing. Binnen deze zone mogen enkel bouwwerken van geringe omvang, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de watergang worden gebouwd. De beschermingszone is 5 meter breed, gemeten vanaf de grens van de watergang (insteek of buitenzijde van de aanwezige onderhoudsstrook). De beschermingszone heeft behalve voor het handhaven van de bereikbaarheid als nevenfunctie om eventuele toekomstige herinrichtingen of verbeteringen (capaciteitsvergroting) mogelijk te houden.

4.4.5 Gemeentelijk beleid

De stedelijke wateropgave Meppel is een concretisering van het Waterplan van gemeente, waterschap en Vitens uit 2001. De wateropgave bestaat uit de aanpak van wateroverlast door overstromend oppervlaktewater, van de wateroverlast in relatie tot rioolcapaciteit en van grondwateroverlast. In het geactualiseerde Nationaal bestuursakkoord Water is afgesproken dat het waterschap en de gemeente de stedelijke wateropgave gezamenlijk in kaart brengen en afspraken maken over een maatregelenprogramma en bijbehorende financiering. Het waterschap is verantwoordelijk voor het regionale watersysteem en daarmee ook voor de wateroverlast door overstromend oppervlaktewater. De gemeente kent enkele zorgplichten ten aanzien van hemelwater, grondwater en oppervlaktewater.

De beleidsvoornemens en (bijbehorende) maatregelen voor inzameling, transport en verwerking van stedelijk afval-, hemel- en grondwater in de gemeente Meppel zijn vastgelegd in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) en beslaat de periode 2011 tot 2015. Het vGRP vertaalt de voorgenomen maatregelen in een kostendekkingsplan en geeft aan welke gevolgen dit heeft voor de rioolheffing en de organisatie. In tegenstelling tot het voorgaande GRP is dit vGRP meer geschreven vanuit de beleidskaders in plaats van vanuit het operationele programma (de activiteiten).

4.4.6 Watersysteem

In het gebied ten oosten van Meppel is door opstuwing van landijs een

aaneengesloten keileempakket ontstaan, dat relatief hooggelegen is: het Drents

Plateau. Regenwater infiltreert hier en komt als kwel ten westen van Meppel (De Wieden en Nijeveense Polder) weer omhoog. Daarnaast zijn plaatselijke ondiepe systemen (regionale kwel), bijvoorbeeld langs de rand van het beekdal van de Reest ligt een zandrug waar water infiltreert dat in het beekdal opkwelt. De Reest wordt zo vooral gevoed door kwelwater. Rondom de Wold Aa speelt regionale kwel nauwelijks een rol.

In Meppel komen verschillende beken en kanalen bij elkaar. Zo komen binnen het plangebied de Drentse Hoofdvaart en de Oude Vaart bijeen. Verder zuidelijk is het opeenvolgend de Wold Aa, Hoogeveense Vaart, De Reest en de omgelegde Hoogeveense Vaart die zich hierbij voegen. Het oppervlaktewater wordt uiteindelijk via het Meppelerdiep via het gemaal Zwartsluis afgevoerd in de richting van het Zwarte Water.

Stedelijk watersysteem
Binnen het plangebied is overwegend grondwatertrap IVu van toepassing. Dit betekent dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) gelegen is op ongeveer 50 centimeter beneden maaiveld (cm-mv); de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) ligt circa 110 cm-mv. Voor het zuidoostelijk deel van het plangebied is grondwatertrap II (a tot en met c) aanwezig. De GHG varieert hier van 10 tot 50 cm-mv en de GLG is gelegen op circa 70 tot 75 cm-mv. Ook ter plaatse van de het oefenterrein van de politiehondenschool Meppel is sprake van een afwijkende grondwatertrap. Het gaat hier voornamelijk om trap VIIId, met een van 160 cm-mv en een GLG van 260 cm-mv.

Het rioolstelsel van het bedrijventerrein Meppel-Noord bestaat uit een gescheiden stelsel; de gebouwen langs de Steenwijkerstraatweg zijn nog aangesloten op een gemengd rioolstelsel. Beide transporteren het afvalwater naar de binnen het plangebied gelegen rioolwaterzuiveringsinstallatie Meppel.

De Steenwijkerstraatweg is vanaf de Paradijssluis richting het zuiden in de legger van WR&W aangemerkt als waterkering. De bijbehorende beschermingszone bedraagt 15 meter. Deze is als zodanig op de verbeelding aangegeven. Ook langs zowel de noord- als de zuidoever van de Oude Vaart zijn waterkeringen gelegen; deze hebben geen beschermingszone.

4.4.7 Knelpunten en kansen

Uit de "Kansen en Knelpunten"-kaart behorende bij het waterplan Meppel blijkt dat binnen het plangebied een aantal knelpunten aanwezig is. Zo lozen de woonboten in de Drentse Hoofdvaart het afvalwater op de vaart, terwijl ter hoogte van de Bunskamp een hoofdriool aanwezig is. De hier aanwezige legale woonboten zijn inmiddels dan ook op dit riool aangesloten.

Daarnaast wordt de entree van Meppel over het water niet aantrekkelijk gevonden. Door zowel bedrijventerrein Noord I als Noord II in te pakken middels groenstroken langs de twee vaarten is getracht de entree van Meppel aan de noordzijde te verbeteren.

Op de bedrijventerreinen zijn ook kansen met betrekking tot het watersysteem aanwezig. Zo wordt gestreefd naar een afkoppeling van 30% van het verhard oppervlak voor bestaande terreinen; bij nieuw uitgeefbare terreinen dient minimaal 60% afgekoppeld te worden. Wel is van belang dat alleen schone oppervlakten afgekoppeld mogen worden. Daarnaast wordt gestreefd naar het voorkomen van verspilling van water door bedrijven. Op bestaande bedrijventerreinen zou het waterverbruik 10% gereduceerd moeten worden. Bij toekomstige terreinen dient tijdens de ontwerpfase al rekening gehouden te worden met waterbesparing, door bijvoorbeeld het aanleggen van een grijswater- en bluswatervoorziening. Uitgangspunt hierbij is cascadering: water binnen een bedrijventerrein wordt hergebruikt, waarbij het steeds een laagwaardiger toepassing krijgt.

4.4.8 Watertoets

Er bestaat tussen het waterschap Reest en Wieden en de gemeente Meppel een intensieve samenwerking op het gebied van water. In oktober 2008 is door het col-lege van B&W gemeente Meppel en het Dagelijks Bestuur waterschap Reest en Wieden de "Eerste uitvoeringsmodule Waterplan Meppel: Stedelijke wateropgave" vastgesteld.

Binnen de kaders van het conserverende bestemmingsplan wordt vanwege de sa-menwerking en de documenten die beschikbaar zijn geen aanvullende informatie gevraagd. De problemen zijn bekend en de opgaven zijn onderkend (zie hierboven).

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro is het waterschap om een nadere reactie gevraagd. Het waterschap Reest en Wieden heeft een positief wateradvies gegeven.

4.5 Ecologie

Bij ruimtelijke plannen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden ter plaatse en in de directe omgeving van het plangebied. Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming.

4.5.1 Gebiedsbescherming

Bij gebiedsbescherming zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van toepassing. Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn in Nederland opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Hierin zijn de reeds bestaande staatsnatuurmonumenten ook opgenomen.

Doel van de EHS is het realiseren van een netwerk van natuurgebieden door middel van natuurbehoud en natuurontwikkeling, waar de natuur (plant en dier) voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat de natuurgebieden hun waarde verliezen. Het streven is om in Nederland in 2020 meer dan 750.000 hectare aan EHS-gebieden te hebben. Het grootste deel daarvan bestaat uit bestaande bossen en natuurgebieden.

Afbeelding 10: De ecologische hoofdstructuur in nabijheid van het bestemmingsplangebied.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Noord-BPC1_0011.jpg"

Direct ten oosten van de spoorlijn Meppel - Leeuwarden en daarmee ook van het voorliggend bestemmingsplangebied is een deel van de provinciale EHS gelegen (zwart gearceerde deel in afbeelding 11). Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied is gelegen op een afstand van ruim 3.000 meter en het betreft hier de Wieden. Het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en oefent daarom geen nadelige invloed uit op de provinciale EHS en het Natura2000 gebied.

4.5.2 Soortenbescherming

Soortenbescherming vindt zijn wettelijk kader in de Flora- en faunawet (FF-wet); deze wet beschermt de in deze wet aangemerkte soorten planten en dieren, ongeacht waar deze zich bevinden. Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd en zijn de soorten onderverdeeld in drie categorieën:

  • categorie 1: Bij activiteiten die te kwalificeren zijn als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor de soorten in deze categorie een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12 van de FF-wet. Er hoeft voor deze activiteiten geen ontheffing te worden aangevraagd;
  • categorie 2: Bij activiteiten die te kwalificeren zijn als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor de soorten in deze categorie een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12 van de FF-wet, mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Deze gedragscode moet door een sector of ondernemer zelf worden opgesteld en ingediend voor goedkeuring. Is er geen goedgekeurde gedragscode aanwezig, dan dient ontheffing aangevraagd te worden;
  • categorie 3: Bij activiteiten die te kwalificeren zijn als ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor soorten in deze categorie geen vrijstelling. Ook niet op basis van een gedragscode. Hiervoor is een ontheffing nodig.

Ontheffingaanvragen op basis van categorie 1 en 2 worden getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort' (de zogenaamde lichte toets). Ontheffingaanvragen op basis van categorie 3 krijgen te maken met de 'uitgebreide toets'. Dit houdt in dat wordt getoetst op drie criteria, te weten 1) er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang, 2) er is geen alternatief en 3) doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort. Aan alle criteria moet worden voldaan.

Dit bestemmingsplan is conserverend van aard, er worden geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen voorgestaan. Dit plan leidt dan ook niet tot afbreuk aan een gunstige instandhouding van eventuele aanwezige beschermde dier- en plantensoorten in het plangebied.

4.6 Bodemgesteldheid

De Wet bodembescherming (Wbb) vormt het wettelijk kader bij de bepaling van de mate en de ernst van een bodemverontreiniging. Conform de Wbb wordt op grond van de mate en omvang van een verontreiniging in grond en/of grondwater bepaald of sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hierop is de principiële noodzaak tot sanering gebaseerd. In de Wbb wordt op basis van risico's voor mens en ecosysteem onderscheid gemaakt tussen spoedeisende en niet spoedeisende sanering. Bij eerst genoemde dient binnen vier jaar aangevangen te worden met de sanering; bij laatstgenoemde kan gewacht worden totdat op de locatie een herinrichting en/of bestemmingswijziging aan de orde is.

Voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning moet worden aangetoond dat de bodemkwaliteit goed genoeg is voor de geplande (nieuwe) bestemming (bodemgeschiktheidsverklaring). Pas als de bodem schoon genoeg is bevonden mag gebouwd worden.

Het bestemmingsplan staat geen nieuwe milieuhindergevoelige functies toe, maar legt voornamelijk de bestaande situatie vast. In het kader van dit bestemmingsplan is dan ook geen verkennend bodem- en grondwateronderzoek uitgevoerd. Bij eventuele bebouwingsuitbreidingen, welke binnen de beheerskaders van dit bestemmingsplan mogelijk zijn, wordt via de bouwverordening in het kader van de verlening van omgevingsvergunningen zorg gedragen voor een goede bodemkwaliteit.

4.7 Luchtkwaliteit

Voor een aantal stoffen in de lucht gelden wettelijke grenswaarden, welke zijn vastgelegd in het hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (de zogenaamde Wet luchtkwaliteit). De normen zijn gesteld ter bescherming van de gezondheid van de mens. De luchtkwaliteit dient in zijn algemeenheid, met uitzondering van de werkplek, bepaald te worden. Het ontstaan van nieuwe knelpunten moet worden voorkomen. De gemeente toetst daartoe nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen expliciet aan de normen uit de Wet luchtkwaliteit. Is de verwachting dat de ontwikkeling zal leiden tot overschrijding van de normen, dan wordt naar een zodanig (technisch en/of planologisch) alternatief gezocht dat wordt voldaan aan de normen.

Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de luchtkwaliteitsnormen worden uitgevoerd. Een project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de grens van 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof en stikstofdioxide niet wordt overschreden. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Omdat dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen toestaat kan worden gesteld dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Nadere toetsing aan de Wet luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk.

Afbeelding 11: Jaargemiddelde concentraties (worst case scenario) in 2020 voor PM10 en NO2 (TNO 2008). 

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Noord-BPC1_0012.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Noord-BPC1_0013.jpg"

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het wel zinvol om inzicht te hebben in de luchtkwaliteit om te beoordelen of de toekomstige bewoners niet worden blootgesteld aan te hoge concentraties luchtvervuiling. Aan TNO is in 20062 dan ook opdracht gegeven om de luchtkwaliteit voor de gehele gemeente in kaart te brengen. In 20083 heeft een actualisatie van dit onderzoek plaatsgevonden. Voor beide onderzoeken geldt dat de luchtkwaliteit gebiedsdekkend en met hoge mate van ruimtelijk detail in beeld is gebracht. Zowel uit het onderzoek van 2006 als dat van 2008 blijkt, dat de jaargemiddelde concentraties fijn stof (PM10) en NO2 binnen de gemeentegrenzen (ver) beneden de grenswaarde van 40 ìg/m3 zijn gelegen (zia afbeelding 11). Gesteld wordt, dat ten aanzien van de luchtkwaliteit in het onderhavig bestemmingsplangebied geen belemmeringen zijn.

4.8 Mileuzonering

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft in haar uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” (maart 2009) een handreiking geboden voor het toepassen van milieuzonering in de ruimtelijke planvorming. De milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe milieubelastende activiteiten (bijv. bedrijven) een passende locatie in de nabijheid van milieugevoelige functies (bijv. woningen) krijgen en dat milieugevoelige functies op een verantwoorde afstand van milieubelastende activiteiten gesitueerd worden.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. Daarnaast is milieuzonering gericht op nieuwe ontwikkelingen. Het is niet bedoeld voor het beoordelen van bestaande situaties waarbij gevestigde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies op minder dan de richtafstand van elkaar staan. Met de handreiking kan worden bepaald wat de gewenste richtafstand is tussen de milieugevoelige functie(s) en de bedrijven in de omgeving. Dit kan oplopen tot de maximale richtafstand voor bedrijven met milieucategorie 6 en die bedraagt 1.500 meter tot het omgevingstype rustige woonwijk.

De bedrijventerreinnen Noord I en II zijn gelegen aan de noordzijde van de kern Meppel. Op grond van de vigerende bestemmingsplannen zijn op deze terreinen bedrijven tot en met categorie 4.2 mogelijk. In dit bestemmingsplan is ervoor gekozen om de bestaande bouwrechten te handhaven; dit bestemmingsplan staat dus ook bedrijven tot en met categorie 4.2 toe.

Op het bedrijventerrein Noord I en II bevinden zich geen bedrijfswoningen en deze worden ook niet toegestaan. Wel zijn in de directe omgeving gevoelige objecten gelegen, namelijk de woningen en woonboten aan de wegen Jaagpad, Bunskamp en Steenwijkerstraatweg en de meest noordelijk gelegen woningen van de woonwijk Haveltermade. De afstand tussen het bedrijventerrein en deze objecten varieert van 100 tot 150 meter. Uitzondering vormt de afstand tussen de woonschepen aan de Bunskamp en de dichtstbijzijnde bedrijvigheid op het bedrijventerrein Noord II; hier bedraagt de kortste afstand circa 60 meter.

Op grond van de maximale bedrijvencategorie die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, is op basis van de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" een maximale hindercontour 300 meter van toepassing. Gezien de afstanden tussen de randen van het bedrijventerrein en de omliggende gevoelige objecten is milieuzonering toegepast. Dit betekent, dat de meest milieuhinderlijke bedrijven op een grootste afstand van de gevoelige objecten kunnen worden opgericht.
Door toepassing van deze zonering, wordt voldaan aan de richtafstanden die de VNG-uitgave “Bedrijven en milieuzonering” koppeld aan de desbetreffende milieucategorie. Enige uitzondering hierop is de afstand van de bedrijven aan de Douwenmaat tot aan de woonschepen. Dit bestemmingsplan staat namelijk toe, dat ter plaatse bedrijven tot en met categorie 4.2 kunnen worden opgericht. Op grond van de VNG-uitgave “Bedrijven en milieuzonering” gelden voor dergelijke bedrijven een maximale hindercontour van 100 meter. De daadwerkelijke afstand tot aan de woonschepen bedraagt echter zo'n 60 meter. Aangezien de omgeving hiervan door de aanwezigheid van diverse functies en een hoofdontsluitingsweg (Steenwijkerstraatweg) gekarakteriseerd kan worden als gemengd gebied, mag de hindercontour met één afstandsstap verkleind worden. Deze bedraagt dan geen 100 maar 50 meter. Aan deze afstand wordt wel voldaan. Op basis hiervan wordt geconcludeerd, dat het toestaan van categorie 3.2-bedrijven past binnen de visie zoals opgenomen in de VNG-uitgaven “Bedrijven en milieuzonering” en dat hierdoor sprake is van goede ruimtelijke ordening. Het aspect milieuzonering staat de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg.

4.9 Laagvliegzone

Boven Nederland zijn laagvliegroutes aangewezen ten behoeve van Defensie. Laagvliegroute 10a loopt van Drachten, via Meppel, naar Deventer. Deze laagvliegroute loopt voor een zeer klein deel over het plangebied Meppel-Noord. Het gebruik van laagvliegroute 10a is met ingang van oktober 2002 opgeschort. Na beoordeling van de evaluatie van het laagvliegen zal de knoop definitief worden doorgehakt. De minimumvlieghoogte op de laagvliegroute voor jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen bedraagt 75 meter.

Zolang de evaluatie niet is afgerond is de gemeente verplicht deze laagvliegroute te beschermen in een bestemmingsplan. Dat betekent dat de minimum vlieghoogte niet door bebouwing mag worden beperkt en dat de veiligheid niet in gevaar mag komen.

Aangezien de bestaande bebouwing in het plangebied (veel) lager is dan de minimum vlieghoogte van 75 meter en het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen toestaat, kan worden geconcludeerd dat de laagvliegzone geen hinder ondervindt van de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van de gronden en bouwwerken in het plangebied. De laagvliegzone is niet opgenomen op de verbeelding van het plan.

4.10 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden in twee categorieën van risicobronnen: mobiele (route gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en door buis) en stationaire (inrichtingen, zoals LPG- stations).

Binnen het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico zegt iets over de theoretische kans op overlijden op een bepaalde plaats voor een persoon die een jaar lang op die plaats zou staan. Hiervoor geldt dat een kans groter dan 1 op de miljoen per jaar (10-6/jaar) onacceptabel wordt geacht. De norm voor het plaatsgebonden risico is bij kwetsbare objecten een grenswaarde die niet mag worden overschreden.

Het groepsrisico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een risicolocatie een groep van 10, 100 of 1.000 slachtoffers in één keer kan vallen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand (het zogenaamde invloedsgebied) van een risicovolle activiteit ophoudt. Het invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt het 1% letaliteitsgebied. De normen voor het groepsrisico weerspiegelen geen grenswaarde maar een oriënterende waarde. Dit houdt in dat bij de beoordeling van het groepsrisico het lokaal en regionaal bevoegd gezag de mogelijkheid geboden wordt om gemotiveerd van de oriënterende waarde af te wijken. Een afwijking moet in een openbare en goed inzichtelijke belangenafweging door het bevoegd gezag worden gemotiveerd.

4.10.1 Transport van gevaarlijke stoffen

Wegverkeer
Het plangebied grenst aan de oostzijde deels aan de Rijkweg A32. Hierover worden mogelijk gevaarlijke stoffen getransporteerd. Het Basisnet Weg koppelt aan dit deel van de Rijksweg - afrit 4 (Havelte) tot knooppunt Lankhorst - een 10-6 plaatsgebonden risicocontour van 0 meter. Verder is geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied. De maatgevende stof voor het bepalen van het groepsrisico wordt gevormd door de stofcategorie GF3; hieronder vallen de zeer brandbare gassen, zoals LPG. Het aantal vervoerseenheden bedraagt 3.000. De risicokaart koppelt aan dit deel van de Rijksweg A32 dan ook een 10-8 plaatsgebonden risicocontour van 132 meter vanaf de as van de weg. Deze contour komt vaak overeen met het invloedsgebied groepsrisico.

In opdracht van de gemeente heeft het Steunpunt Externe Veiligheid Drenthe (SEVD) deze risicobron nader onderzocht4. Voor de berekeningen van de plaatsgebonden en groepsrisico's is gebruik gemaakt van het rekenprogramma RBM II. Uit de berekeningen blijkt, dat geen sprake is van een 10-6 plaatsgebonden risicocontour. Het invloedsgebied strekt zich uit tot op 156 meter vanaf de as van de weg. Het berekende groepsrisico is hier ruim onder de oriëntatiewaarde gelegen.

Ook over de Steenwijkerstraatweg (N371) en Provinciale weg (N375) worden gevaarlijke stoffen getransporteerd. Het SEVD stelt in zijn rapportage, dat deze wegen niet relevant zijn. De Steenwijkerstraatweg is in het onderzoek dan ook buiten beschouwing gelaten; voor de N375 zijn gezien de persoonsdichtheden langs deze weg toch risicoberekeningen uitgevoerd. Hieruit blijkt, dat geen sprake is van een 10-6 plaatsgebonden risicocontour. Het invloedsgebied strekt zich uit tot op 117 meter vanaf de as van de weg. Ook voor deze weg is het berekende groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde gelegen.

Het SEVD stelt dan ook dat een verdere verantwoording van deze bronnen niet noodzakelijk is. Het transport van gevaarlijke stoffen over de weg brengt geen belemmeringen met zich mee.

Railverkeer
Naast de Rijksweg A32, vormt de spoorlijn Meppel - Heerenveen - Leeuwarden een deel van de plangrens. Uit het Basisnet Spoor - dat in 2012 in werking treedt - blijkt, dat aan deze spoorlijn geen risicocontouren worden gekoppeld. De dichtstbijzijnde spoorlijn met risicocontouren bedraagt de lijn Meppel - Hoogeveen - Assen en is gelegen op een afstand van ruim 680 meter van dit bestemmingsplangebied. De bijbehorende 10-6 plaatsgebonden risicocontour en het plasbrandaandachtsgebied zijn maximaal 9 meter uit de rand van de spoorlijn gelegen. Het groepsrisico kent een factor dat kleiner is dan 0,3x de oriëntatiewaarde. Deze risicobron leidt dan ook niet tot belemmeringen binnen onderhavig bestemmingsplangebied. Een verdere beschouwing is daarom niet noodzakelijk.

Scheepvaart
Over de Drentse Hoofdvaart vinden geen transportbewegingen met gevaarlijke stoffen plaats. De Drentse Hoofdvaart leidt dan ook niet tot belemmeringen binnen het onderhavig plangebied. Een verdere beschouwing is daarom niet noodzakelijk.

Leidingen
In de noordelijke punt van het plangebied zijn twee aardgastransportleidingen (775 en 773-1) van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) gelegen. Deze hebben een diameter van 4 respectievelijk 8 inch; de werkdruk bedraagt in beide gevallen 95 bar. De leidingen komen vanaf het gasproductiestation "Wanneperveen 8", dat gelegen is aan de Gedeputeerde Dekkerweg ten noorden van het plangebied. Ook aan de oostzijde is aan de Ruinerwoldseweg een gasproductiestation (Wanneperveen 13) gelegen. Hier vandaan loopt een leiding (767) naar de gasproductielocatie aan de Haakswold te Ruinerwold (gemeente De Wolden). Deze leiding heeft een diameter van 8 inch een een maximale werkdruk van 95 bar. Uit de rapportage van het SEVD blijkt, dat de bijbehorende risicocontouren niet over het plangebied zijn gelegen. Deze leiding wordt in de verdere beschouwing dan ook niet meegenomen.

Voor de leidingen 775 en 773-1 geldt, dat het invloedsgebied 70 respectievelijk 135 meter bedraagt. Aangezien leiding 773-1 maatgevend is5, is deze leiding in de rapportage van het SEVD verder beschouwd. De 10-6 plaatgebonden risicocontour is gelegen op een afstand van 60 à 70 meter uit het hart van de leiding. Binnen deze contour zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten gelegen. Uit aanvullende informatie van de NAM blijkt, dat uit een update van de KEMA-berekening de 10-6 plaatgebonden risicocontour is komen te vervallen. Deze contour leidt dan ook niet tot beperkingen.

Aangezien binnen het aandachtsgebied groepsrisico van de leidingen nauwelijks bebouwing aanwezig is, is dit risico zeer laag. Doordat het bestemmingsplan geen nieuwe verblijfsruimten in het aandachtsgebied mogelijk maakt, verandert het groepsrisico niet. Het SEVD stelt dan ook, dat een nadere verantwoording niet noodzakelijk is. Het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen leidt niet tot belemmeringen.

4.10.2 Bedrijvigheid

Uit de Inventarisatie Externe veiligheid inrichtingen Gemeente Meppel van november 2007, de Beleidsvisie Externe Veiligheid Gemeente Meppel van april 2008 en de risicokaart, blijkt dat in (de directe nabijheid van) het plangebied een aantal risicovolle inrichtingen is gelegen.

Astellas Pharma Europa BV
Dit bedrijf is gesitueerd op het perceel Hogemaat 2 en produceert hier farmaceutische producten. Ten behoeve van het productieproces beschikt het bedrijf over een opslagplaats voor brandgevaarlijke chemicalien. De inrichting wordt daarmee aangemerkt als een PGS 15-opslag. De 10-6 plaatsgebonden risicocontour bedraagt 50 meter en is als zodanig op de verbeelding opgenomen. Binnen deze contour is geen (beperkt) kwetsbaar object gelegen. Ingevolge de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) is geen sprake van een invloedsgebied. Het groepsrisico hoeft dan ook niet berekend te worden.

Boom BV
Deze groothandel in chemische grondstoffen en chemicalien voor industriele toepassingen is gesitueerd op het perceel Rabroekenweg 20. Vanwege de opslag van gevaarlijke stoffen is een bijbehorende 10-6 plaatsgebonden risicocontour op de verbeelding opgenomen.

Van den Anker / Wester Transport BV
Dit bedrijf, gevestigd op het perceel Eekhorstweg 30, betreft een zogenaamde BEVI-inrichting en is gespecialiseerd in de opslag en distributie van chemische producten. Het gaat hierbij om een overslag van 400 ton, waarvan 60 ton aan gevaarlijke stoffen, verdeeld over twee compartimenten. Per compartiment wordt maximaal 30 ton aan gevaarlijke stoffen overgeslagen. Uit berekeningen6 van het plaatsgebonden risico blijkt, dat deze onder 10-6 blijft. Vandaar dat op grond van de Bevi een minimumafstand van 20 meter tot omgevingsobjecten aangehouden moet worden, zodat het pand bij een eventuele calamiteit goed te bereiken is. Deze ruimte is op het eigen terrein aanwezig, zodat deze afstand geen belemmeringen oplevert voor omliggende percelen. Ook van groepsrisico is geen sprake, omdat het aantal berekende slachtoffers lager is dan 10 personen.

Uit bovenstaande wordt geconcludeerd, dat de aanwezige risicovolle inrichtingen op het bedrijventerrein Noord I en II geen belemmeringen vormen voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan?

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);
  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid. Ten slotte is ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van belang. Deze komt nader aan de orde in paragraaf 5.1.4.

5.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming de gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de planverbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2). De inhoudelijke opzet van deze regels wordt deels voorgeschreven in de SVBP2012.
  • Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook een omgevingsvergunningstelsel voor werkzaamheden (voorheen aanlegvergunningstelsel) opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel een omgevingsvergunningstelsel voor werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  • Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene wijzigingsregels en overige regels.
  • Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen. De inhoudelijke opzet van deze regels wordt deels voorgeschreven in de SVBP2012.
5.1.4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Het doel van deze wet is om te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving.

De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning. Ook de voorheen in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen vergunningen en ontheffingen vallen thans onder de Wabo.

Voor het bestemmingsplan heeft dit gevolgen voor de gebruikte terminologie. Termen als 'bouwvergunning', 'aanlegvergunning', 'sloopvergunning' en 'ontheffing' zijn vervangen door 'omgevingsvergunning ten behoeve van…'.

5.2 Dit bestemmingsplan

Algemeen
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting (met bijbehorende bijlagen). De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Inhoudelijke opzet
Door de gemeente Meppel is een handboek opgesteld. Dit handboek vormt de basis voor de inhoudelijke opzet van de regels en verbeelding van onderhavig bestemmingsplan. Hiernaast geldt als belangrijk uitgangspunt, dat het zoveel mogelijk probeert de bestaande juridisch-planologische situatie vast te leggen; alleen voor de camping geldt, dat sprake is van een planologische verandering. Hier wordt namelijk een extra gebouw toegestaan, waarin ook bed- en breakfastactiviteiten zijn toegestaan. Wel biedt onderhavig bestemmingsplan voor de bestaande woningen en bedrijven in het plangebied voldoende flexibiliteit. De bebouwingsmogelijkheden voor woningen (voor uitbreidingen, bouw van bijgebouwen, etc.) zijn binnen het gehele plangebied over het algemeen gelijk aan de vigerende juridisch-planologische regelingen.

Regels
De opbouw van de regels van de verschillende bestemmingen is overal hetzelfde, deze is als volgt:

  • Bestemmingsomschrijving: In dit onderdeel worden de toegestane doeleinden en het toegestane gebruik omschreven.
  • Bouwregels: Hierin worden de regels voor wat betreft het bouwen uitgewerkt.
  • Nadere eisen: In deze bepaling is opgenomen dat burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen inzake de plaats en afmeting van gebouwen, bijvoorbeeld in het kader van een goede woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Deze bepaling maakt het mogelijk voor het gemeentebestuur om waar nodig sturing te geven aan de ruimtelijke ontwikkeling.
  • Afwijking bouwregels: In dit onderdeel kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de bouwregels, waarmee ruimere bouwmogelijkheden kunnen worden gegeven.
  • Specifieke gebruiksregels: In dit onderdeel worden enkele specifieke ongewenste gebruiksmogelijkheden uitgesloten, zoals zelfstandige bewoning van bijgebouwen, stortplaatsen en detailhandel.
  • Afwijking van de gebruiksregels: In dit onderdeel zijn mogelijkheden voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels opgenomen, bijvoorbeeld voor het toestaan van aan huis gebonden bedrijven.
  • Wijzigingsbevoegdheid: In dit onderdeel kunnen mogelijkheden worden opgenomen voor het wijzigen van de bestemming. In dit bestemmingsplan is voor een aantal specifieke locaties een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden: Dit onderdeel (de voormalige aanlegvergunning) is van toepassing voor de dubbelbestemmingen "Leiding - Gas", “Leiding - Hoogspanningsverbinding”, "Waarde - Archeologie 3" en "Waterstaat - Waterkering". Ook in de bestemming "Agrarisch" is een dergelijke regeling opgenomen.

Verbeelding
Voor de vormgeving van de verbeelding geldt een aantal uitgangspunten. Zo worden de kaarten in kleur opgezet, waarbij de kleuren worden ondersteund met een letteraanduiding. De kleuren en letters zijn afgestemd op de kleur en letteraanduiding in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008. De schaal van de analoge kaarten is 1: 1.000.

Ten behoeve van de gebruiksvriendelijkheid en digitale raadpleegbaarheid wordt waar mogelijk informatie op de kaart gezet (bouwvlakken, goot-/bouwhoogten, eventueel bebouwingspercentages).

5.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven. Dit bestemmingsplan kent de volgende specifieke bestemmingen:

Enkelbestemmingen   Dubbelbestemmingen  
Artikel 3Agrarisch   Artikel 16Leiding - Gas  
Artikel 4Bedrijf-Nutsvoorziening   Artikel 17Leiding -  
Artikel 5Bedrijventerrein   Hoogspanningsverbinding  
Artikel 6Groen   Artikel 18Waarde - Archeologie 3  
Artikel 7Horeca   Artikel 19Waterstaat -  
Artikel 8Maatschappelijk   Waterstaatskundige functie  
Artikel 9Recreatie   Artikel 20Waterstaat - Waterkering  
Artikel 10Tuin    
Artikel 11Verkeer    
Artikel 12Verkeer - Railverkeer    
Artikel 13Water    
Artikel 14Wonen    
Artikel 15Wonen - Woonschepenligplaats    

Onderstaand wordt per bestemming een toelichting gegeven.

Agrarisch (artikel 3)
Deze bestemming is opgenomen voor de agrarische gronden tussen de spoorlijn Meppel - Leeuwarden en de Rijksweg A32. Ook heeft een drietal percelen langs de Steenwijkerstraatweg deze bestemming gekregen. De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn algemeen bestemd voor agrarische bedrijfsdoeleinden met uitzondering van een intenstieve veehouderij. Tevens worden groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen en bijbehorende ontsluitingswegen en paden mogelijk gemaakt. Gebouwen zijn alleen toegestaan binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak, waarbij de goot- en bouwhoogte 3,5 respectievelijk 8 meter mag bedragen. Tevens is de dakhelling van de gebouwen in de planregels vastgelegd, alsmede de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens. Erf- en terreinafscheidingen mogen één meter hoog zijn. Voor overkappingen geldt een maximale bouwhoogte van 3 meter, waarbij het totale oppervlak aan overkappingen niet meer mag bedragen dan 20 m2. Andere bouwwerken mogen twaalf meter hoog zijn.Voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zoals het aanleggen van (oppervlakte)-verhardingen is het vereiste van een omgevingsvergunning opgenomen.

Bedrijf - Nutsvoorziening (artikel 4)
De bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' is op een aantal percelen gelegd, waar momenteel een voorziening van openbaar nut aanwezig is. Ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie' is tevens een zend-/ontvangsinstallatie toegestaan. Gebouwen mogen enkel binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd, waarbij de aangegeven bouwhoogte als maximum geldt. Uitzondering hierop vormt één perceel aan de Steenwijkerstraatweg, waar tevens een goothoogte is opgenomen. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer zijn dan twee meter, terwijl de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, niet meer dan zes meter mag bedragen.

Bedrijventerrein (artikel 5)
De gronden van de bedrijventerreinen Noord I en Noord II zijn opgenomen binnen de bestemming 'Bedrijventerrein'. Deze bestemming biedt de mogelijkheid om verschillende soorten bedrijven, zoals opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, te vestigen. Daarbij geldt dat de maximale milieuhindercategorie afhankelijk is van de plaats op het bedrijventerrein; dit komt door de toegepaste zonering. Door middel van de aanduiding 'bedrijven tot en met categorie' is aangegeven welke categorie is toegestaan, waarbij categorie 4.2 de hoogsttoegestane is. Voor de waterzuiveringsinstallate aan de Eekhorstweg is een functieaanduiding opgenomen.

Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn voorts restauratieve voorzieningen ten dienste van de bestemming, ondergeschikte detailhandel, nutsvoorzieningen, wegen en paden, groenvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. In principe zijn al deze functies met elkaar uitwisselbaar. Daarmee biedt deze bestemmingsregeling de nodige flexibiliteit. Binnen de bestemming is een tweetal specifieke functieaanduidingen opgenomen. Ter plaatse van de functieaanduiding 'ontsluiting', die meerdere bedrijfspercelen omvat, zijn ontsluitingswegen ten behoeve van het bedrijventerrein toegestaan. De functieaanduiding 'cultuur en ontspanning' is van toepassing op het perceel Rabroekenweg 10, waar het organiseren van evenmenten en daaraan ondergeschikte horeca is toegestaan.

Ten aanzien van het bouwen is van belang dat op de bestemming 'Bedrijventerrein' bouwvlakken met een maximale bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage zijn opgenomen. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gerealiseerd worden. Voorts gelden nog enkele vereisten met betrekking tot de afstand van een gebouw tot de bouwperceelsgrens (niet minder dan 5 meter) en de onderlinge afstand tussen vrijstaande gebouwen (niet minder dan 5 meter).
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen in principe 10 meter hoog worden. Uitzondering hierop vormen de erf- en terreinafscheidingen waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2,5 meter mag bedragen.

Door middel van een aantal afwijkingsregels zijn burgemeester en wethouders bevoegd om met een omgevingsvergunning toe te staan dat de maximale bouwhoogte wordt vergroot dan wel dat de onderlinge afstand tussen vrijstaande gebouwen wordt verkleind. Daarbij mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheid van de aangrenzende gronden.

Tot slot bevat de bestemming 'Bedrijventerrein' de mogelijkheid om met een omgevingsvergunning andere bedrijven, die niet zijn opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, toe te staan. Dit is enkel mogelijk indien zulke bedrijven naar aard en omvang (ruimtelijke uitstraling, te verwachten milieuhinder, verkeersbewegingen en dergelijke) gelijk te stellen zijn aan de wel in de Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen bedrijven. Ook kan worden toegestaan dat gronden en bouwwerken gebruikt worden voor productiegebonden detailhandel en detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen, mits het geen detailhandel in vuurwerk noch een Bevi- inrichting betreft.

Groen (artikel 6)
De bestemming 'Groen' is gelegd op de belangrijkste groenvoorzieningen binnen het plangebied, zoals de randen rondom het bedrijventerrein. Alle hoofdgroenstructuren vallen binnen deze bestemming. In die gevallen waarin het structuurgroen als de belangrijkste functie wordt beschouwd, zijn ook (fiets-)paden binnen deze bestemming gelegd.

Binnen de bestemming 'Groen' zijn groenvoorzieningen, parken en plantsoenen toegestaan. Ook is de functie bedoeld voor parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, voet- en fietspaden alsmede nutsvoorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - hondendressuurterrein' is eveneens het bestaande hondendressuurterrein toegestaan. Daarnaast is ter plaatse van de functieaanduiding 'ontsluiting' een ontsluitingsweg ten behoeve van het bedrijventerrein toegestaan.

De bestemming 'Groen' staat in principe enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toe. Deze mogen niet meer dan 6 meter hoog zijn, met uitzondering van lichtmasten die een bouwhoogte van maximaal 10 meter mogen hebben. Uitsluitend op het perceel van het hondendressuurterrein is een klein gebouw toegestaan. Via een afwijkingsbevoegdheid zijn in- en uitritten ten behoeve van aangrenzende bedrijfspercelen toegestaan.

Horeca (artikel 7)
De bestemming 'Horeca' is gelegd op de gronden waarop het restaurant “De Drie Kalkovens” is gevestigd. Binnen deze bestemming zijn horecabedrijven categorie 1 en 2 mogelijk, evenals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, wegen en paden, nutsvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 respectievelijk 17 meter. Erf- en terreinafscheidingen hebben een maximale bouwhoogte van 2,5 meter. Voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte hiervan niet meer dan 6 meter mag bedragen.

Maatschappelijk (artikel 8)
Voor de gronden van de Joodse Begraafplaats is een bestemming 'Maatschappelijk' in combinatie met de functieaanduiding 'begraafplaats' opgenomen. Binnen deze bestemming is als maatschappelijke voorziening enkel een begraafplaats mogelijk. Daarnaast zijn parkeer- en groenvoorzieningen, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen evenals wegen, paden en nutsvoorzieningen toegestaan.

Gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht. De bouwhoogte hiervan mag niet meer dan 4 meter bedragen. Hiermee is het metaheerhuis van een conserverende bouwregeling voorzien. Erf- en terreinafscheidingen kennen een bouwhoogte van maximaal 2 meter, terwijl overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer dan 6 meter hoog mogen zijn.

Recreatie (artikel 9)
Camping 'De Kikkerije' is onder de bestemming 'Recreatie' gebracht. Voor deze functie geldt dat tevens een aanduiding is opgenomen, zodat deze niet uitwisselbaar is. Ondergeschikte voorzieningen als speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, paden, nutsvoorzieningen en water en waterhuishuidkundige voorzieningen zijn ook toegestaan.

Gebouwen zijn enkel toegestaan binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak, met uitzondering van één sanitairunit en 10 trekkershutten. Binnen het bouvwvlak is één gebouw toegestaan, met een maximaal grondoppervlak van 170 m2. De goot- en bouwhoogte moet voldoen aan de waarden, zoals deze op de verbeelding zijn aangegeven. Van dit gebouw mag 20 m2 van het aanwezige vloeroppervlak gebruikt worden als ondergeschikte detailhandel en 25 m2 als kantoorruimte. Tevens mogen in dit gebouw maximaal vier slaapruimten ten behoeve van Bed- & Breakfastactiviteiten gerealiseerd worden.
Voor de trekkershutten en de sanitaire voorziening geldt, dat deze dus ook buiten het bouwvlak zijn toegestaan. De maximale bouwhoogte bedraagt 3,5 respectievelijk 4 meter. Het maximale oppervlak per trekkershut mag niet meer bedragen dan 20 m2. Voor de sanitaire voorziening geldt, dat de inhoud van het gebouw ten hoogste 60 m3 mag bedragen.

Erf- en terreinafscheidingen mogen niet meer dan 1 meter hoog zijn, terwijl overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, een maximale bouwhoogte van 6 meter kennen. Overkappingen zijn niet toegestaan.

Tuin (artikel 10)
De bestemming 'Tuin' hangt in hoge mate samen met de bestemming 'Wonen'. Hierbinnen zijn de voortuinen en in een enkel geval de zijtuinen van de woningen opgenomen, die niet mogen worden bebouwd. Zijkanten van woonpercelen zijn in de gevallen dat deze niet mogen worden bebouwd in de tuinbestemming gelegd, veelal indien deze grenzen aan het openbaar gebied, te weten de bestemming 'Verkeer', 'Groen' of 'Water'. Voor zover op deze gronden reeds bebouwing is gerealiseerd, wordt deze bebouwing toegestaan door middel van een bestemming 'Wonen'.

In de regeling is opgenomen dat, onder bepaalde voorwaarden, binnen de bestemming wel bebouwing in de vorm van erkers en ingangpartijen toegestaan is. Ten slotte zijn binnen de bestemming andere bouwwerken toegestaan. Wat het gebruik betreft is een specifieke gebruiksregel opgenomen, zodat voor een ieder duidelijk is dat het gebruik of laten gebruiken van gronden en gebouwen als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, niet is toegestaan.

Verkeer (artikel 11)
Deze bestemming is van toepassing op alle openbare wegen in het plangebied. De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn in hoofdzaak bestemd voor wegen en fiets- en voetpaden. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, dagrecreatieve voorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen, evenals voor kunstwerken en een bergbezinkbassin.

Op de gronden met de bestemming 'Verkeer' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. De bouwhoogte van lichtmasten mag ten hoogste 15 meter bedragen.Voor alle overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximale bouwhoogte van zes meter.

Verkeer - Railverkeer (artikel 12)
De bestemming 'Verkeer - Railverkeer' is gelegd op de gronden waar de spoorlijn Meppel - Leeuwarden ligt. Ook wegen die de spoorlijn kruisen evenals kunstwerken, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen zijn in de functieomschrijving opgenomen.

Op de gronden met de bestemming 'Verkeer - Railverkeer' mogen enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gerealiseerd. Infrastructurele voorzieningen hebben een maximale bouwhoogte van 10 meter, terwijl overige bouwwerken niet meer dan 6 meter hoog mogen zijn.

Water (artikel 13)

Deze bestemming is specifiek gelegd op de belangrijkste waterlopen en oppervlaktewateren binnen het plangebied. De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water, waterberging, waterhuishouding en waterlopen, met de daarbij behorende groen-, speel- en dagrecreatieve voorzieningen, alsmede voor kunstwerken.

Op de gronden met de bestemming 'Water' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. Daarvoor geldt een maximale bouwhoogte van 6 meter.

Wonen (artikel 14)
Voor de vijf bestaande woningen in het plangebied is een bestemming 'Wonen' opgenomen. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen. Ondergeschikt aan de functie wonen zijn groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, wegen en paden, nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan, evenals de daarbij behorende tuinen, erven en verhardingen en bebouwing. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - sluiswachtershuisje' is een sluiswachtershuisje toegestaan en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - mantelzorg' is bebouwing voor mantelzorg toegestaan.
Binnen de bestemming 'Wonen' mogen de aanwezige bouwwerken gebruikt worden voor aan huis verbonden beroepen (tot ten hoogste 30% van het vloeroppervlak met een maximum van 45 m2). In de Inleidende bepalingen is het begrip "aan huis verbonden beroep" gedefinieerd. Daarin is een belangrijke rol toegekend aan de vrije beroepen. Door de Kamer van Koophandel wordt onder een 'vrije beroepsbeoefenaar' verstaan: 'iemand die wordt gevraagd om zijn individuele, persoonlijke kwaliteiten, die in het algemeen op artistiek-, academisch-, dan wel HBO-niveau liggen'.

In de praktijk is het onderscheid moeilijk aan te geven. Voor de uitvoeringspraktijk van de Kamers van Koophandel is de volgende lijst samengesteld van personen die als vrije beroepsbeoefenaar gelden. Dit zijn: advocaat, accountant-administratieconsulent, alternatieve genezer, belastingconsulent, bouwkundig architect, dierenarts, fysiotherapeut, gerechtsdeurwaarder, huidtherapeut, huisarts, interieurarchitect, juridisch adviseur, kunstenaar, logopedist, medisch specialist, notaris, oefentherapeut Cesar/Mensendieck, organisatieadviseur, orthopedagoog, psycholoog, raadgevend adviseur, redacteur, registeraccountant, stedenbouwkundige, tandarts, tandarts-specialist, (al dan niet beëdigd) tolkvertaler, tuin- en landschapsarchitect en verloskundige.

Een beroep dat niet in deze opsomming voorkomt, geldt in beginsel niet als 'vrij beroep', tenzij de onderneming/beroepsbeoefenaar anders aan kan tonen.

In de jurisprudentie is uitgemaakt, dat de uitoefening van vrije beroepen in overeenstemming is met de functie "woondoeleinden". Dit is rechtstreeks toegestaan. Voor bovengenoemde activiteiten is dus geen procedure op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht noodzakelijk, zolang deze activiteiten plaatsvinden in de woning (dus niet in de bijgebouwen) en voldoen aan het criterium dat het betrokken pand in overwegende mate zijn woonfunctie blijft behouden. De bestemming bevat een mogelijkheid om onder bepaalde criteria af te wijken van de gebruiksregels, onder meer voor het toestaan van een aan huis verbonden bedrijf.

Wat betreft de verhouding tussen de bestemming 'Wonen' en de bestemming 'Tuin', wordt verwezen naar de hiervoor opgenomen toelichting bij de bestemming 'Tuin'.

Voor het bouwen geldt dat hoofdgebouwen enkel zijn toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Er is maximaal één woning per bouwvlak toegestaan. Ten aanzien van de toegestane goot- en bouwhoogten van de woningen, welke met een aanduiding op de verbeelding zijn aangegeven, is ervoor gekozen in hoofdzaak te komen tot een samenhangende regeling en zo weinig mogelijk verschil in bouwmogelijkheden tussen aangrenzende woningen. Verder is een bepaling over een minimale breedte van het hoofdgebouw (5 meter) opgenomen en bevat de bestemming een regel over de toegestane dakhelling van het hoofdgebouw.

Wat betreft de bijbehorende bouwwerken zijn in de bestemming regels opgenomen over de afstand tot de voorgevel en de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens. De gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag in principe niet meer dan 50% van het achtererfgebied tot een maximum van 70 m² bedragen, met dien verstande dat voor bestaande afwijkende situaties een uitzonderingsregel is opgenomen. De goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken zijn in de regels opgenomen en niet op de verbeelding aangegeven. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de maximale hoogte afhankelijk is gesteld van de plek waar deze gebouwd worden (voor- dan wel achtererfgebied).

Tot slot zijn in de regels diverse flexibiliteitsbepalingen opgenomen voor het afwijken van de hierboven genoemde bouwregels, zoals de maximum bouwhoogte(n). Deze afwijkingen zijn enkel mogelijk indien het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheid van aangrenzende gronden niet onevenredig aangetast worden.

Wonen - Woonschepenligplaats (artikel 15)
De bestemming "Wonen - Woonschepenligplaats" is bestemd voor woonschepen. De woonschepen zijn alleen toegestaan binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak, waarbij het aantal van 16 niet overschreden mag worden. De overige gronden binnen deze bestemming mogen gebruikt worden als tuin en/of voor ontsluiting.

De omvang van de woonschepen is vastgelegd in de bouwregels en komen overeen met de gemeentelijke woonschepenverordening. Dit betekent, dat een schip maximaal 20 meter lang mag zijn, 6 meter breed en 5 meter hoog. Per woonschip is maximaal 15 m2 aan bijbehorende bouwwerken toegestaan tot een hoogte van 4 meter.

Voor beroep/bedrijf aan huis is de toelichting onder "Wonen" overeenkomstig van toepassing.

Leiding – Gas (artikel 16)
In het noordelijk van het plangebied is een tweetal gastransportleidingen gelegen. Via deze dubbelbestemming wordt vastgelegd wat de maximale diameter en werkdurk van de aanwezige leiding mag zijn, alsmede de zakelijke rechtstrook (een onbebouwde zone van 5 meter aan weerszijden van de leidingen). Verder bevat de bestemming het vereiste van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden (aanlegvergunningstelsel).

Leiding - Hoogspanningsverbinding (artikel 17)
De bestaande, bovengrondse hoogspanningsverbinding aan de oostkant van het plangebied is op de verbeelding aangegeven door middel van de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding. De zakelijke rechtstrook maakt hiervan onderdeel uit. Binnen deze bestemming mag een bovengrondse hoogspanningsverbinding aanwezig zijn. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden opgericht ten behoeve van deze bestemming, waaronder masten tot een hoogte van maximaal 40 meter. Andere gebouwen die op grond van andere bestemmingen gebouwd kunnen worden, zijn enkel toelaatbaar nadat burgemeester en wethouders hiervoor een omgevingsvergunning hebben verleend en daarbij de belangen van de hoogspanningsverbinding betrokken zijn.

Waarde - Archeologie 3 (artikel 18)
De archeologische waarden worden door middel van de aangegeven te beschermen gebieden op de verbeelding, gewaarborgd. Ter voorkoming van aantasting van waardevolle informatie in de bodem is een omgevingsvergunningstelsel ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden opgenomen (aanlegvergunningstelsel), evenals een afwijkingsprocedure middels een omgevingsvergunning voor bouwen. Binnen het plangebied komt volgens de Meppelse Archeologische Verwachtingskaart alleen een middelhoge archeologische verwachtingswaarde voor (zie § 4.2). De gronden waarop deze waarde van toepassing is, zijn op de verbeelding aangeduid als 'Waarde - Archeologie 3'.

Voor het bouwen dan wel het verrichten van werkzaamheden op gronden binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' is een omgevingsvergunning vereist, indien de te verrichten (bouw)werkzaamheden een oppervlak beslaan van meer dan 1.000 m2 en dieper reiken dan 30 centimeter beneden maaiveld. Deze afwijking of omgevingsvergunning kan pas worden verleend, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat het bouwen dan wel het verrichten van werkzaamheden geen aantasting van de archeologische waarden van de gronden met zich mee brengt.

Waterstaat - Waterstaatkundige functie (Artikel 19)
De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' is gelegd op gronden ter plaatse van de aanwezige sluis. Algemeen geldt, dat op deze gronden in principe enkel bouwwerken ten behoeve van het doelmatig en veilig functioneren van dit complex mogen worden gebouwd, al kan hier met een omgevingsvergunning van worden afgeweken. Binnen deze bestemming geldt, dat het niet is toegestaan om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) gronden op te hogen dan wel af te graven. Deze vergunning mag slechts verleend worden, indien door de werken en werkzaamheden geen onevenredige schade wordt toegebracht aan de waterstaatkundige werken. Hiertoe dient de waterbeheerder om advies te worden gevraagd

Waterstaat - Waterkering (Artikel 20)
De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is gelegd op gronden langs de Steenwijkerstraatweg, die als waterkering van de Drentse Hoofdvaart fungeert. Algemeen geldt dat op deze gronden in principe enkel bouwwerken ten behoeve van het doelmatig en veilig functioneren van de waterkering mogen worden gebouwd, al kan hier met een omgevingsvergunning van worden afgeweken. De onderliggende (enkel)bestemmingen staan slechts beperkt bebouwing toe; het gaat hierbij om bestaande gebouwen.

Binnen de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' is het niet toegestaan zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) gronden op te hogen dan wel af te graven. Deze vergunning mag slechts verleend worden, indien door de werken en werkzaamheden geen onevenredige schade wordt toegebracht aan de waterkerende functie van de waterbouwkundige werken. Hiertoe dient de waterbeheerder om advies te worden gevraagd.

5.2.2 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld algemene afwijkingen en het overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in het bestemmingsplan worden hier verder niet toegelicht.

Wel is het zinvol nader in te gaan op de algemene aanduidingsregels die zijn opgenomen. Zo is de aanduiding 'Geluidszone - industrie' opgenomen, om te regelen dat binnen de geluidszone van het bedrijventerrein geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt. De aanduiding 'Veiligheidszone - bevi' regelt, dat binnen deze zone geen (beperkt en/of) kwetsbare objecten opgericht kunnen worden. Daarnaast is nog een aantal algemene wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Eén daarvan regelt, dat de opgenomen dubbelbestemming voor archeologie kan worden verwijderd, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat geen archeologische waarden meer aanwezig zijn. Daarnaast kan het plan ook zodanig gewijzigd worden, dat ter bescherming en veiligstelling van archeologische waarden een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' kan worden toegevoegd. De laatste algemene wijzingsbevoegdheid ziet erop toe, dat de opgenomen gebiedsaanduidingen (geluidszone - industrie, veiligheidszones) verkleind of verwijderd kunnen worden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan betreft een bestaand bebouwd gebied en heeft een conserverend karakter. Ontwikkelingen beperken zich tot kleinschalige particuliere initiatieven bij bestaande functies en bestaande bebouwing. Voor deze ontwikkelingen behoeven door de gemeente geen kosten te worden gemaakt. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is derhalve geen exploitatieplan nodig.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De gemeenteraad dient inzake het al dan niet vaststellen van het bestemmingsplan te overwegen of de planologisch-juridische mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, maatschappelijk uitvoerbaar zijn. Bij deze afweging zullen in ieder geval de inspraakreacties en zienswijzen een rol spelen.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Vooroverleg en inspraak

7.1.1 Inleiding

Het voorontwerpbestemmingsplan "Meppel-Noord" is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro aan de vaste vooroverlegpartners voorgelegd. Daarnaast is het plan in het kader van de gemeentelijke inspraakverordening voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. De ingediende vooroverleg- en inspraakreacties zijn in een separate bijlage samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie.

7.2 Zienswijzen

Tegen de ontwerpbestemmingsplannen is één pro-forma zienswijze ingediend. De pro-forma zienswijze is binnen de gestelde termijn aangevuld.
De zienswijze is ingediend namens een drukkerij, welke gevestigd is op het bedrijventerrein Noord I, en heeft betrekking op de geluidszone van het bedrijventerrein. Naar aanleiding van de zienswijze heeft er een overleg plaats gevonden op 3 juli 2013 tussen de gemeente en de appellant en is er een aanvullende notitie opgesteld door de appellant. De zienswijze heeft geen aanleiding gegeven voor het aanpassen van het bestemmingsplan.