direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Meppel - Haveltermade 2017
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0119.Haveltermade2017-BPC1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Na de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 is de gemeente Meppel begonnen met een herziening van de verouderde bestemmingsplannen. Het gaat daarbij vooral om plannen die op 1 juli 2013 ouder zijn dan 10 jaar. In het kader van die actualisatie is de wijk Haveltermade voorzien van een nieuwe juridisch-planologische regeling; het bestemmingsplan Meppel - Haveltermade 2005. Voor een deel van de wijk bij het Troelstraplein en de tuinen bij de Heinsiusstraat zijn aparte plannen gemaakt.

Het plan voor Haveltermade is in 2017 ouder dan 10 jaar. De gemeente heeft gekozen om voor de hele wijk een nieuw bestemmingsplan op te stellen. Met dit bestemmingsplan heeft het gebied weer een actueel juridische-planologisch kader.

1.2 Plangebied

Het plangebied betreft de woonwijk Haveltermade aan de noordzijde van het centrum van Meppel. Het plangebied wordt begrensd door de Rondweg, de Ruinerwoldseweg, de Wold Aa, de Ceintuurbaan, het industrieterrein Oude Vaart en het Meppelerdiep. De ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Haveltermade2017-BPC1_0001.jpg"

Ligging en begrenzing van het plangebied 

1.3 Geldende bestemmingsplan

Voor het plangebied gelden twee bestemmingsplannen en een wijzigingsplan, namelijk:

  • het bestemmingsplan Meppel - Haveltermade (vastgesteld 10 maart 2005, goedgekeurd 31 mei 2005);
  • het bestemmingsplan Meppel - 40 woningen Troelstraplein (vastgesteld 14 september 2014);
  • het wijzigingsplan Tuinen Heinsiusstraat (vastgesteld 26 juni 2007);
  • het wijzigingsplan Wijkwinkelcentrum (vastgesteld 25 augustus 2006).

De gronden hebben in de bestemmingsplannen en het wijzigingsplan verschillende bestemmingen en daaraan hangende regelingen.

De geldende regelingen waren ten tijde van vaststelling gericht op het geven van een actuele regeling voor de gerealiseerde wijk en voor de aanpassing van delen van de wijk. Dit nieuwe bestemmingsplan geeft een regeling voor de actualisatie van de geldende regelingen. De regeling van de geldende plannen zijn een belangrijke basis voor het nieuwe plan. Inhoudelijk wordt daarbij rekening gehouden met de meest recente wensen voor het terrein.

1.4 Juridische vorm

Het gemeentelijke handboek is leidend voor de plansystematiek van dit bestemmingsplan. Dit handboek geeft aanwijzingen voor de systematiek van het juridisch bindende deel van dit bestemmingsplan; de ruimtelijke verbeelding en de planregels. Een geringe aanpassing daarvan is mogelijk, wanneer hiervoor een gegronde reden is.

Tot slot voldoet het bestemmingsplan aan de wettelijke vereisten zoals die gesteld zijn in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro), waar onder meer de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) onder valt. Dit bestemmingsplan is volgens versie 2012 opgesteld.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels, verbeelding en eventuele bijlagen. Deze toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 de bestaande ruimtelijke en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is het beleidskader geschetst op rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 gaat in op de planologische- en milieutechnische aspecten die betrekking hebben op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 is de planologisch juridische opzet van het plan behandeld. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit plan komen aan bod in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 is ten slotte een bespreking van de resultaten van de procedure opgenomen.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

In dit hoofdstuk wordt het plangebied beschreven. De bestaande situatie is het uitgangspunt voor de regeling die dit bestemmingsplan geeft. De wijk Haveltermade ligt ten noorden van het centrum van de stad en is in een aantal fasen tussen 1955 en 1965 gerealiseerd. Na de realisatie is in enkele delen van de wijk sprake geweest van wijkvernieuwing. Hierdoor zijn enkele gebieden anders ingericht en/of hebben een nieuwe invulling gekregen, dit heeft plaatsgevonden bij het Troelstraplein en de Heinsiusstraat. In de onderstaande luchtfoto is de huidige situatie in het plangebied te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Haveltermade2017-BPC1_0002.png"

Huidige situatie plangebied

2.1 Functies

Haveltermade is in beginsel vooral een woonwijk. Het grootste deel van de bebouwing is bedoeld voor grondgebonden woningen. Daarnaast is sprake van andere vormen van woningen, bijvoorbeeld appartementen. Op enkele plaatsen is sprake van een menging van andere functies met de woningen. Langs de Hesselterweg is bijvoorbeeld sprake van detailhandel op de begane grond, met woningen erboven. Bij de woningen is in sommige gevallen sprake van een bedrijf- of beroep-aan-huis.

De woningen hebben in veel gevallen een voor- en een achtertuin. In sommige gevallen grenzen de woningen direct aan openbaar groen/openbare tuinen (bijvoorbeeld bij de Heinsiusstraat).

Van zelfstandige bedrijven is in het plangebied geen sprake. Wel is sprake van gebieden met een volledig andere functie. Hieronder vallen onder meer de kerk aan de Thorbeckelaan en de scholen aan de Colijnstraat en Goeman Borgesiussingel. Hierbij zijn geen bedrijfswoningen aanwezig.

In de wijk liggen twee watergangen die een belangrijke ruimtelijke functie hebben voor de omliggende buurten, namelijk de Wold Aa en de Oude Vaart. Deze watergangen zijn toegankelijk voor kleine bootjes en hebben een ondergeschikte recreatieve functie.

2.2 Bebouwing

De bebouwing in het plangebied is divers. De basis hiervoor ligt in de functie van de bebouwing en in de periode van bouw.

De grondgebonden woningen bestaan in veel gevallen uit twee bouwlagen met een kap. In Haveltermade is overwegend sprake van rijenwoningen, slechts op een enkele plaats is sprake van anderssoortige woningen, waaronder de geschakelde woningen aan de Tweeloo. De architectuur en uitstraling van de bebouwing geeft een duidelijk tijdsbeeld van de periode waarin de gebouwen zijn gebouwd. In de onderstaande foto's staat een beeld van oorspronkelijke, vernieuwde en nieuwe appartementengebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Haveltermade2017-BPC1_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Haveltermade2017-BPC1_0004.png"

Oorspronkelijke, vernieuwde en nieuwe appartementengebouwen in Haveltermade

Waar de architectuur van de woningbouw vooral is ingegeven door de tijdgeest, is de architectuur van bijvoorbeeld de maatschappelijke voorzieningen bepaald door de functie van de bebouwing.

De ruimtelijke opzet van de wijk is bepalend voor de uitstraling ervan, deze wordt daarom zo veel mogelijk vastgelegd. Het gaat daarbij onder meer om de plaatsing, oppervlakte en hoogte van de bestaande bebouwing.

De bestaande bebouwing blijft door een passende regeling mogelijk in dit bestemmingsplan. Het handboek is leidend voor de regeling.

2.3 Verkeer

In en direct rond het plangebied zijn meerdere wegen en straten aanwezig. Deze hebben verschillende functies. Zo is ten noorden van het plangebied de provinciale weg N375 (80 km/uur) van belang voor de ontsluiting van Meppel op de snelweg A32 (oostelijk van het plangebied). De Ceintuurbaan (50 km/uur), zuidwestelijk van het plangebied, en de Ruinerwoldseweg (50 km/uur), oostelijk in het plangebied, zijn van belang voor de ontsluiting van het centrum van Meppel. De overige wegen en straten (30 en 50 km/uur) in het plangebied hebben vooral een functie als woonstraat of erfontsluitingsweg verschillende functies in het plangebied.

Kleinere voet- en fietspaden zijn niet specifiek geregeld, deze horen bij het naastgelegen perceel, de groenstrook of de openbare weg.

Parkeren voor de voorzieningen, woningen en andere functies in het plangebied vindt plaats op parkeerterreinen en -plaatsen in de openbare ruimte of het eigen erf wanneer hiervoor ruimte bij die betreffende functie is.

De doorgaande wegen hebben overwegend de bestemming "Verkeer". Wanneer er sprake is van een kleinere erfontsluitingsweg (voor woningen) is naast de verkeersfunctie sprake van een verblijfsfunctie. Deze wegen hebben de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied".

2.4 Uitgangspunten

  • De bestaande functies blijven mogelijk;
  • De ruimtelijke structuur van de bebouwing wordt vastgelegd door middel van bouwvlakken;
  • Bij woningen is een bedrijf- of beroep-aan-huis toegestaan;
  • Doorgaande wegen krijgen de bestemming Verkeer, de overige wegen de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied";
  • Kleinere voet- en fietspaden worden mogelijk gemaakt binnen de bestemming van de aangrenzende hoofdfuncties;
  • De ruimtelijk van belang zijnde groen- en waterstructuur wordt overgenomen in dit bestemmingsplan;
  • Alle woningen en woongebouwen krijgen de bestemming "Wonen", het onderscheid hiertussen vervalt;
  • Bij woongebouwen wordt gewerkt met de aanduiding 'gestapeld'. Een benedenwoning met daarboven maisonnettes wordt ook gezien als gestapeld (deze woningen liggen vaak niet direct boven en onder elkaar);
  • Niet-woonfuncties worden met aanduidingen en daarbij horende regels mogelijk onderin/in woongebouwen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft het van belang zijnde rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Daarbij worden, waar nodig uitgangspunten voor dit bestemmingsplan geformuleerd.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 2040 (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Deze 14 nationale belangen zijn:

  • Rijksvaarwegen
  • Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Kustfundament
  • Grote rivieren
  • Waddenzee en waddengebied
  • Defensie
  • Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
  • Elektriciteitsvoorziening
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
  • Natuurnetwerk Nederland
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan

De visie is via regels verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Deze geeft voor het plangebied geen direct bindende regels.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Voor de ruimtelijke ontwikkeling van stedelijke functies gaat de SVIR uit van de Ladder voor duurzame verstedelijking. De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. De ladder voor duurzame verstedelijking is het kader voor alle juridisch bindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden. Overheden dienen nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren met drie opeenvolgende stappen. De stappen bewerkstelligen dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ruimtevraag, de beschikbare ruimte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.

Bepalen behoefte aan de ruimtelijke ontwikkeling (trede 1)

In eerste instantie is het van belang aan te tonen dat een behoefte bestaat aan de stedelijke ontwikkeling. Dit kan een kwantitatieve en/of een kwalitatieve behoefte zijn.

Bouwen binnen bestaand stedelijk gebied (trede 2)

Indien uit de beschrijving, bedoeld in trede 1, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins

Conclusie

Binnen het plangebied is geen sprake van nieuwe grootschalige ontwikkelingen waarvoor de regionale behoefte aangetoond moet worden. Het bestemmingsplan geeft een nieuwe regeling voor bestaand stedelijk gebied.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciale beleid schept in veel gevallen een beleidskader, dat door de gemeenten verder uitgewerkt wordt. Daarnaast blijft algemeen provinciaal beleid een toetsingskader, in dit geval de Omgevingsvisie Drenthe 2014 en de Provinciale omgevingsverordening.

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe 2014

Provinciale Staten van Drenthe hebben op 2 juni 2010 de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De Omgevingsvisie is hét strategisch kader voor de ruimtelijk - economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De provincie heeft inmiddels op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. Sindsdien vonden meerdere gedeeltelijke wijzigingen op de visie plaats. Inhoudelijk voorzien de Actualisatie en de daarop volgende wijzigingen in een beperkte inhoudelijke bijstelling van de teksten en kaarten. Een belangrijke verandering uit de Actualisatie is dat de bedrijvigheid beter in de visie verwerkt is.

Het doel van de omgevingsvisie is het koesteren van kwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij die kwaliteiten. Het is een streven naar ruimtelijke kwaliteit door nieuwe ontwikkelingen en behoud van bestaande kwaliteiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Haveltermade2017-BPC1_0005.png"

Fragment kaart Omgevingsvisie Drenthe

Het hele plangebied ligt binnen het stedelijk gebied van Meppel. In voorgaande afbeelding is een fragment opgenomen van de visiekaart van de Omgevingsvisie. Hierop zijn de ambities van de provincie voor Meppel opgenomen. Het plangebied ligt binnen de stad. Voor het plangebied is de aanduiding "Beekdal" van belang, dit wordt besproken in paragraaf 3.2.2.

3.2.2 Provinciale omgevingsverordening

In de Provinciale omgevingsverordening vertaalt de provincie Drenthe de Omgevingsvisie Drenthe 2014 (deels) door naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De laatste versie van de Provinciale Omgevingsverordening is vastgesteld in oktober 2016. De Omgevingsvisie als structuurvisie bindt alleen de provincie zelf.

Binnen de verordening komt aan gemeenten een belangrijke rol toe. Inhoudelijke bepalingen zijn veelal als verantwoordingsplicht ingericht en niet normstellend. Aan gemeenten komt ruimte toe om inhoudelijk - tot op zekere hoogte - een eigen invulling te geven, mits deugdelijk onderbouwd.

Zoals in de vorige paragraaf aangegeven is voor het plangebied de aanduiding "Beekdal" van toepassing. Voor het gebied met die aanduiding geldt in alle gevallen dat ruimte voor water moet blijven bestaan. De waterhuishoudkundige inrichting niet mag leiden tot wateroverlast benedenstrooms en tot een vermindering van de grondwatervoorraad. Dit heeft geen directe gevolgen voor de regeling in dit bestemmingsplan, omdat het een herziening van de bestaande regeling betreft. Nieuwe ontwikkelingen die leiden tot wateroverlast en vermindering van de grondwatervoorraad worden niet voorzien. Het plangebied voorziet in voldoende oppervlaktewater voor de opvang van afstromend regenwater.

3.3 Gemeentelijk beleid

In deze paragraaf wordt nader ingegaan op het gemeentelijk beleid dat voor de ontwikkeling in het plangebied van belang is. Daarbij gaat het onder meer om algemeen beleid, bijvoorbeeld de Structuurvisie 2030 en de Detailhandelsvisie.

3.3.1 Structuurvisie 2030

De op 7 november 2013 vastgestelde Structuurvisie 2030 is een lange termijn plan (tot 2030) dat aangeeft welke ruimtelijke, sociaal-maatschappelijke en economische ontwikkelingen de komende jaren gewenst zijn. Meppel werkt de komende jaren aan duurzame verbindingen. Verbindingen in de brede regio, verbindingen met omliggende gemeenten en verbindingen met de eigen inwoners. Meppel wil de leefbaarheid in de wijken blijven garanderen door bereikbare zorg en voorzieningen in de wijken goed te organiseren.

3.3.2 Woonvisie 2016-2020

Het geldende woonbeleid is vastgelegd in de op 31 maart 2016 door de gemeenteraad vastgestelde Woonvisie 2016 – 2020 gemeente Meppel.

In deze paragraaf wordt voortgeborduurd op vastgestelde beleidsdocumenten, die als input hebben gediend voor de nieuwe woonvisie. Daarbij is onder andere gebruik gemaakt van:

  • Een door RIGO uitgevoerd woningdifferentiatie-onderzoek met een woningbouwprogramma in bandbreedten (5 september 2009).
  • De Regionale Woonvisie Zuidwest Drenthe (vastgesteld op 30 oktober 2012).
  • De crisisaanpak Nieuwveense Landen (vastgesteld op 25 april 2013).
  • De Structuurvisie Meppel 2013 Duurzaam verbinden (vastgesteld op 7 november 2013)
  • De Nota van uitgangspunten flexibilisering Nieuwveense Landen (vastgesteld op 11 juni 2015).

De rode draad in de woonvisie is “willen en kunnen in een veranderende woningmarkt”. Goed voorbeeld daarvan is de woningbouwprogrammering die voor de gemeente maar beperkt maakbaar is. Uitgangspunt daarbij is een flexibel woningbouwprogramma waarbij flexibel kan worden ingespeeld op demografische en economische veranderingen met de daarbij behorende hoeveelheden en typen te bouwen woningen. Dit vraagt om een flexibele opstelling om mee te kunnen bewegen met de markt. Door gebruik te maken van scenarioplanning en programmering in bandbreedten worden woningbouwprojecten zowel kwantitatief als kwalitatief op elkaar gestemd. Hiernaast streeft de gemeente naar een integrale afstemming van het woningbouwprogramma, zowel qua aantallen woningen, woningtypen als locaties.


Scenarioplanning

Een scenarioplanning biedt de nodige flexibiliteit in een onvoorspelbare woningmarkt. De mate van bevolkingsgroei en de mate va n economische groei bepalen welke maatregelen op de woningmarkt nodig zijn, zie onderstaande afbeelding. De actualiteit bepaalt dus welk scenario het uitgangspunt van ons beleid moet zijn. En wanneer significante veranderingen in de lokale woningmarkt zich voordoen, kunnen we sneller schakelen.


afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Haveltermade2017-BPC1_0006.png"

Scenarioplanning woonvisie


Programmering in bandbreedten

Met een flexibel woningbouwprogramma met bandbreedten voorkomt de gemeente Meppel dat alleen wordt gebouwd voor de vraag van het moment en bevordert een duurzame toekomstbestendige woningbouw. Alle bouwplannen moeten worden getoetst aan de volgende minimum- en maximumpercentages per woningcategorie.

Kwalitatief woningbouwprogramma in bandbreedten   min %   max %  
Eigendom      
Huur   25   50  
Koop   50   75  
     
Vorm      
Grondgebonden   60   80  
Appartement   20   40  
     
Koopprijs      
Starters: tot € 170.000   5   10  
Betaalbaar: € 170.000 - € 200.000   15   20  
Middelduur: € 200.000 - € 320.000   15   30  
Duur: € 320.000 - € 450.000   5   20  
Zeer duur: meer dan €450.000   0   5  
Bijzondere koop, zoals drijvend, minimaal 5 %      
     
Huurprijs      
Betaalbaar: tot € 618   20   30  
Middelduur: € 618 - € 710   5   10  
Duur: meer dan € 710   0   5  
Bijzondere zorgwoningen      
Zorgwoningen, minimaal 30 op stedelijk niveau      
     
(C)PO   20   40  
     
Levensloopbestendig   40   60  


Deze percentages zijn richtinggevend en worden niet als regel in het bestemmingsplan opgenomen. De bandbreedtes zijn bedoeld als middel om bij te sturen op passende huisvesting. De strategie is om partijen te verleiden om overeenkomstig de ambities van de gemeente te bouwen. Een ambitie die wij echt belangrijk vinden is dat 30 tot 50 procent van het totale woningbouwprogramma bestaat uit sociale woningbouw.

Integrale afstemming woningbouwprogramma

In bestaande woonwijken wordt in de visie ingezet op stedelijke ontwikkeling en vernieuwing. Dit betekent dat de verscheidenheid en de kwaliteit van de wijken bewaakt wordt. Wijken mogen niet een te eenzijdig aanbod krijgen. Ook wordt meer ingezet op multifunctioneel gebruik van woningen in relatie tot zorg. Ingezet wordt daarbij op langer zelfstandig thuis wonen. Tot slot wordt ingezet op het behoud en de creatie van een goede woonomgeving. De gemeente en de woningbouwcorporaties maken hierover de nodige afspraken.

3.3.3 Detailhandelsvisie

Het beleid van de gemeente Meppel is gericht op versterking van de positie als regionaal koopcentrum. Dit beleid is vastgelegd in de Ontwikkelingsvisie 2030: “een ambitieuze ontwikkeling in evenwicht”. In de gemeente Meppel zijn er op detailhandelsgebied diverse ontwikkelingen en initiatieven gaande. Hierbij gaat het onder meer om de verschillende wijk- en buurtcentra en de verspreid aanwezige perifere detailhandel.

De gemeente zet voor het wijkcentrum Haveltermade in op een versterking van de winkelstrips aan de Heinsiusstraat en een functiewijziging van het Troelstraplein. De versterking van de Heinsiusstraat vindt plaats door de (ontmoetings)functie van de discount-supermarkt overeind te houden. De gemeente faciliteert hiervoor de plannen van Woonconcept voor de versterking en uitbreiding van het centrum aan de Heinsiusstraat. Deze aanpassing heeft inmiddels (deels) plaatsgevonden. De winkelstrip aan het Troelstraplein komt in aanmerking voor functiewijziging naar een niet-detailhandelsbestemming. De gemeente heeft dit waar nodig gefaciliteerd.

3.3.4 Welstandsnota

In de welstandsnota vallen de woningen in het plangebied binnen de omschrijving van de na-oorlogse bebouwing (regulier). Gebieden die binnen deze omschrijving vallen zijn bij uitstek geschikt voor vernieuwend, afwijkend en/of experimenteel kleurgebruik. Omdat de bewoners van deze onder architectuur gebouwde woningen over het algemeen trendgevoelig zijn en hun individualiteit willen uitstralen, wordt vaker van kleur gewisseld op bijvoorbeeld de te schilderen bouwelementen.

Individuele architectuur hier laat ruimte voor een variatie aan kleuren en materialen: primaire kleuren, evenals pastel/basic, maar ook gedekte en donkere, zakelijk aandoende tinten. In de privé-sector is sprake van oorspronkelijke kleuren die door een architect/ontwerper zijn voorgesteld. Deze verdienen aandacht en bij het vervangen ervan is een motivatie wenselijk. Bij rijwoningen past een identieke kleursamenstelling per rij, eventueel met variatie binnen een cluster. In gebieden die vallen binnen de omschrijving van de na-oorlogse bebouwing hoeven gevels en dakbedekking niet per se rustig en onverzadigd van tint te zijn.

3.3.5 Nota parkeerbeleid Meppel

In deze nota, met een herijking in 2017, wordt het parkeerbeleid van de gemeente Meppel beschreven ten aanzien van het parkeren in Meppel in het algemeen en als beleidsinstrumentarium. De gemeente Meppel wil de bereikbaarheid van het centrum garanderen en verder verbeteren door zowel auto, fiets en openbaar vervoer. Specifiek voor het autoverkeer is het van belang dat de parkeervoorzieningen een goede beschikbaarheid genieten. De speerpunten voor het beleid voor de komende jaren zijn onder andere het creëren van meer capaciteit, het verhogen van de kwaliteit van de parkeervoorzieningen en minder parkeeroverlast in de woongebieden. Het is in alle gevallen van belang bij een nieuwe ontwikkeling voldoende parkeergelegenheid te realiseren. Het beleid geeft aan dat voor (het gebied rond) het plangebied andere normen gelden dan voor de binnenstad en de zone daar direct om heen. In dit bestemmingsplan worden echter geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Wanneer hiervan wel sprake is, moet het parkeren per ontwikkeling opgelost worden. Daarbij moet aan de normen van de parkeernota worden voldaan.

3.3.6 Beleidsvisie externe veiligheid

In oktober 2014 heeft de gemeenteraad de Beleidsvisie Externe Veiligheid Gemeente Meppel vastgesteld. Dit is een actualisering van de Beleidsvisie Externe Veiligheid uit 2008. Het doel van de beleidsvisie is om een duidelijk kader te geven voor het omgaan met risico's en externe veiligheid. De visie geeft aan waar ontwikkelingen mogelijk zijn en onder welke voorwaarden. De visie behandelt externe veiligheid rond 1) binnenstad en centrum; 2) woonwijken; 3) buitengebied; 4) bedrijventerreinen; 5) transportzones spoor, weg en water; 6) risicozone hogedruk aardgastransportleidingen. In 4.7 wordt meer concreet ingegaan op het aspect externe veiligheid in het plangebied.

Transportzones spoor, weg en water

Over Meppeler grondgebied worden gevaarlijke stoffen vervoerd per schip, per spoor en over de weg. De volgende transportroutes hebben een directe doorwerking op het plangebied, namelijk:

  • transport over de N375;
  • transport over de A32.

In het huidige beleid van de gemeente zijn geen specifieke routes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door en langs de gemeente Meppel aangegeven. Het uitgangspunt is de bestaande situatie. Zoals aangegeven is het vervoer van gevaarlijke stoffen over de snelweg A32 en de provinciale weg N375 van belang. Rond deze routes is sprake van risicocontouren, waarover meer is opgenomen in paragraaf 4.7. Het transport van gevaarlijke stoffen over de genoemde wegen wordt niet expliciet in dit bestemmingsplan geregeld. De wet- en regelgeving regelt hiervoor voldoende.

3.4 Waterbeleid

3.4.1 Europees beleid

De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 Europees van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste doelstellingen van de KRW zijn:

  • van water afhankelijke ecosystemen in stand te houden en te verbeteren;
  • de beschikbaarheid van water veilig te stellen en het duurzaam gebruik te bevorderen;
  • het aquatisch milieu in stand te houden en te verbeteren door het voorkomen van verontreiniging;
  • de gevolgen van overstroming en droogte te beperken.

De KRW is vertaald in de Nederlandse wetgeving via de Waterwet (2009). In de Europese Kaderrichtlijn Water is de Europese Unie opgedeeld naar de stroomgebieden van de grote rivieren. Eén daarvan is de Rijn. De EU heeft het lange traject van Rijn naar Noordzeedelta onderverdeeld in vier stroomgebieddistricten. Die zijn weer gesplitst in deelstroomgebieden, waarvan Rijn Oost er één is.

3.4.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid ten aanzien van water is neergelegd in het Nationaal Waterplan (2015). Het Nationaal Waterplan (NWP) is het rijksplan voor het waterbeleid voor de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het NWP beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Om dit te bereiken moeten er realistische maatregelen komen voor oplossingen op de korte termijn en moeten er voldoende mogelijkheden worden gelaten voor verdere stappen op de lange termijn. Hierbij wordt aangesloten de resultaten van het Deltaprogramma. Het NWP is een ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem. Dit moet worden ingevuld door middel van een integrale benadering waarin natuur, scheepvaart, landbouw, wonen, energie, recreatie, cultureel erfgoed en economie zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven worden ontwikkeld.

3.4.3 Regionaal beleid

In het waterbeheer zijn drie grote beleidsthema's ten aanzien van oppervlaktewater waar het waterschap zich mee bezighoudt, vastgelegd in het Waterbeheerplan 2016-2021.

  • Voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld;
  • Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken, kennen we de nota Waterbeheer in de 21e eeuw (WB21). Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert. Het plangebied ligt niet in een beekdal of in de lagere delen van het beheergebied van Drents Overijsselse Delta. Wateroverlast en schade zijn dan ook niet aannemelijk;
  • Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald de Wet natuurbescherming). In of in de nabijheid van het plangebied is geen enkel waterlichaam aanwezig waarop de doelen direct van toepassing zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Haveltermade2017-BPC1_0007.jpg"

Fragment beleidskaart water (bron: Waterschap Reest en Wieden).

Dit bestemmingsplan maakt ten opzichte van voorgaande bestemmingsplannen geen nieuwe bebouwde en verharde gronden mogelijk. Bovendien is in het plangebied veel oppervlaktewater aanwezig waarin afstromend regenwater opgevangen kan worden.

Hoofdstuk 4 Planologische randvoorwaarden

4.1 Bodem

Beleid en Normstelling

Op grond van het Bro moet in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen wordt bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en wordt vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, wanneer de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen moeten bij voorkeur worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen feitelijke functieveranderingen mogelijk gemaakt waarbij rekening moet worden gehouden met de bodemkwaliteit. Hierdoor is nader onderzoek niet noodzakelijk. Bij een omgevingsvergunning voor bouwen moet wel een actueel verkennend bodemonderzoek overlegd worden. Geconcludeerd wordt dat het aspect bodem de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

4.2 Industrielawaai

Toetsingskader

Volgens de Wet geluidhinder moeten alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd zijn. Bedoelde inrichtingen - vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd - worden nader genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er binnen de 50 dB(A)-contour, de zonegrens van het industrieterrein, geluidsgevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen de zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidsbelasting onder de 50 dB(A) ligt, is de bouw van geluidsgevoelige functies op die locatie toegestaan. Bij een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld tot maximaal 55 dB(A).

Onderzoek en conclusie

Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de geluidszone van industrieterrein Oevers. Omdat het bestemmingsplan geen nieuwe (geluidsgevoelige bestemmingen) mogelijk maakt, vormt deze zone geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

Bij het bestemmingsplan is het van belang om bestaande archeologische en cultuurhistorische waarden in beeld te brengen. Het bestemmingsplan moet hiervoor waar nodig een bescherming bieden. Archeologie en cultuurhistorie zijn onder meer wettelijk verankerd in de Erfgoedwet.

4.3.1 Archeologie

De gemeente Meppel heeft een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart beschikbaar. Daarmee heeft de gemeente Meppel een instrument in handen op basis waarvan zij op een verantwoorde manier met haar bodemarchief kan omgaan. Het beleid geeft een indicatie van de trefkans voor archeologische waarden. Op hoofdlijnen worden drie verwachtingszones onderscheiden: lage verwachting, middelhoge verwachting en hoge verwachting. In onderstaande afbeelding staat een fragment van de archeologische beleidskaart met daarop de verwachtingszones.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Haveltermade2017-BPC1_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Haveltermade2017-BPC1_0009.png"

Fragment beleidskaart archeologie

Archeologische beleidskaart

Zoals op het hiervoor opgenomen fragment te zien is, is in het plangebied sprake van verschillende verwachtingswaarden. Het gaat daarbij om hoog, middelhoog en laag.

Voor de verschillende gebieden is beleid geformuleerd, waarbij sprake is van een meer of mindere mate van bescherming van mogelijke waarden en daaraan gekoppelde onderzoeksplicht. De vrijstellingsgrenzen voor onderzoek zijn als volgt:

  • Hoog: Wanneer bodemingrepen niet voorkomen kunnen worden, moet bij ingrepen groter dan 500 m2 een onderzoek plaatsvinden;
  • Middelhoog: Wanneer bodemingrepen niet voorkomen kunnen worden, moet bij ingrepen groter dan 1.000 m2 een onderzoek plaatsvinden;
  • Laag: Wanneer bodemingrepen niet voorkomen kunnen worden moet bij ingrepen groter dan 10 ha (100.000 m2) een onderzoek plaatsvinden;

Waar nodig zijn in dit bestemmingsplan dubbelbestemmingen opgenomen voor de genoemde gebieden met archeologische verwachtingswaarde. Het onderscheid tussen de bestemmingen wordt gevormd door de drempel voor de onderzoeksplicht zoals hiervoor genoemd. Het aan de bestemmingen gekoppelde onderzoek, is niet voor ieder gebied gelijk.

4.3.2 Cultuurhistorie

In het plangebied zijn geen rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en karakteristieke panden aanwezig. Daarnaast zijn in het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle landschappelijke elementen aanwezig. Hiervoor is een specifieke regeling in dit bestemmingsplan dus niet nodig. Wel kent het plangebied een tweetal provinciale monumenten, namelijk het scholencluster met sportgebouw aan Goeman Borgesiussingel 2 en de Kruiskerk aan de Thorbeckelaan 73. Beide gebouwen zijn redelijk recent (jaren 50 vorige eeuw). De bescherming voor deze monumenten is geregeld in de provinciale monumentenverordening en daarom in dit bestemmingsplan niet meer nodig.

4.4 Waterhuishouding

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer moet in een vroeg stadium overleg voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Reest en Wieden, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen me t als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheersplan 2016 - 2021 beschrijft het Waterschap beleid voor de periode 2016 tot en met 2021. Het waterbeheerplan bevat het integrale beleid van het waterschap met als hoofdthema's: het waarborgen van veiligheid, het watersysteembeheer en het ontwikkelen van de afvalwaterketen. Ook opgenomen zijn de maatregelen voor het uitvoeren van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en Waterbeheer 21e eeuw. Het waterschap heeft voor het uitvoeren van de KRW-maatregelen een resultaatsverplichting. De plannen omvatten ook een uitvoeringsprogramma op hoofdlijnen voor de periode tot en met 2021.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied bestaat uit de woonwijk Haveltermade en ligt ten noorden van de Binnenstad van Meppel.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zandgronden. Er is sprake van grondwatertrap III. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand op minder dan 0,40 m onder maaiveld ligt en de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,80 en 1,20 m onder maaiveld.

Waterkwantiteit

In het plangebied is oppervlaktewater aanwezig. Rondom het oppervlaktewater is sprake van een beschermingszone waarbinnen beperkingen gelden voor bouwen en aanleggen. Het plangebied is gelegen binnen de beschermingszone van het oppervlaktewater.

Veiligheid en waterkeringen

Ten oosten van het plangebied is een overige waterkering aanwezig. Deze waterkering is voor een klein deel gelegen binnen het plangebied. Tevens is het plangebied gelegen binnen de Keurzone van deze waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet bouwvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen.

Binnen het plangebied is oppervlaktewater aanwezig. Tevens is er een klein deel van een overige waterkering aanwezig. Vanwege de consoliderende aard van het bestemmingsplan en het feit dat deze niet voorziet in nieuwe ontwikkelingen, wordt de waterhuishouding niet verstoord.

Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

Het bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. De waterbelangen zijn voldoende geborgd in het bestemmingsplan.

4.5 Ecologie

Bij ruimtelijke plannen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden ter plaatse en in de directe omgeving van het plangebied. Bescherming in het kader van de natuurwet- en -regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming.

4.5.1 Gebiedsbescherming

In en in de directe omgeving van het plangebied is geen sprake van Natura 2000- en Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS-gebieden). Het Natura 2000-gebied De Wieden ligt circa 2,8 kilometer ten westen van het plangebied. Ten oosten van het plangebied is bestaande NNN aanwezig.

In het plangebied vinden geen ontwikkelingen plaats. Negatieve effecten op beschermde gebieden worden dan ook uitgesloten. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Haveltermade2017-BPC1_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Haveltermade2017-BPC1_0011.png"

4.5.2 Soortenbescherming

In het plangebied kunnen diverse algemeen voorkomende, licht beschermde soorten aanwezig zijn, zoals de huisspitsmuis, veldmuis, egel en mol. Daarnaast kan de bebouwing in het gebied verblijfplaatsen bieden aan vleermuizen en broedvogels met vaste nesten zoals huismus en gierzwaluw. Omdat in het plangebied geen ontwikkelingen plaatsvinden, worden negatieve effecten op beschermde soorten uitgesloten. De Wet natuurbescherming vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.6 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel: Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  Uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³  
Fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³  
Fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, en voorziet niet in ontwikkelingen. Hierdoor zal er ten gevolge van het bestemmingsplan geen sprake zijn van een verkeerstoename. Het bestemmingsplan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is hierdoor niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2014 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de N375 (maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de wetgeving liggen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 19,9 µg/m³ voor NO2, 19,9 µg/m³ voor PM10 en 11,9 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 7,7 dagen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. In figuur 4.1 zijn de rekenpunten voor het plangebied in 2015 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Haveltermade2017-BPC1_0012.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Haveltermade2017-BPC1_0013.png"

Figuur 4.1 Luchtkwaliteit 2015 op basis van NSL-monitoringstool

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.

4.7 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het Bevt vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Ten behoeve van de actualisatie van het bestemmingsplan heeft de Regionale uitvoeringsdienst Drenthe (RUD) een externe veiligheidsadvies uitgebracht. Hieruit blijkt dat er binnen het plangebied geen risicovolle inrichtingen of transportroutes aanwezig zijn. Net buiten het plangebied zijn wel een aantal risicobronnen aanwezig.

Risicovolle inrichtingen

Ten zuidwesten van het plangebied is het LPG-tankstation Greve gesitueerd. Het invloedsgebied van het LPG-station bedraagt 150 m. Deze valt deels over het plangebied. Binnen het genoemde invloedsgebied is de ruimtelijke situatie ongewijzigd gebleven. De hoogte van het bestaande groepsrisico is daardoor ongewijzigd. Verantwoording van het groepsrisico is daarom voor onderhavige actualisatie niet aan de orde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Ten noorden van het plangebied loopt de Rondweg. De aantallen transporten van gevaarlijke stoffen over deze weg zijn dusdanig laag dat deze geen invloed heeft op de veiligheidssituatie in het plangebied.

Ten oosten van het plangebied loopt het spoor van Meppel naar Leeuwarden. Dit spoortraject wordt niet vermeld in het Basisnet. Dat betekent dat er geen noemenswaardige transport van gevaarlijke stoffen over dit spoortraject plaats vindt. Hierdoor is het aspect externe veiligheid hier niet aan de orde.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.8 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen belastende en gevoelige functies met betrekking tot milieu mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009).

Onderzoek en conclusies

Het plangebied bestaat voornamelijk uit woongebied waar bedrijven uit milieucategorie 1 en 2 algemeen toelaatbaar zijn geacht. Dit zijn bedrijven die direct naast of beneden woningen toelaatbaar zijn en zodanig weinig milieubelastend zijn dat de eisen uit het bouwbesluit voldoende zijn om relevante milieuhinder te voorkomen. Met behulp van de SvB wordt bepaald welke bedrijven binnen de algemene toelaatbaarheid passen. Bedrijven uit hogere categorieën dan de algemene toelaatbaarheid worden mogelijk gemaakt met behulp van een specifieke aanduiding. Bij bedrijfsbeëindiging of verplaatsing kan zich op die locatie alleen nog een gelijksoortig bedrijf vestigen, of een bedrijf dat past binnen de algemene toelaatbaarheid. Op deze manier wordt relevante milieuhinder in de toekomst voorkomen.

Conclusie

Het voorliggend bestemmingsplan betreft een consoliderend plan. Nieuwe hinderveroorzakende en gevoelige functies worden niet mogelijk gemaakt. Daardoor levert het aspect milieuhinder en bedrijven geen belemmering op voor de vaststelling van het plan. Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen.

4.9 Laagvliegroute

Boven Nederland zijn laagvliegroutes aangewezen ten behoeve van Defensie. Laagvliegroute 10a loopt van Drachten, via Meppel, naar Deventer. Deze route loopt over het plangebied. Het gebruik van de route is met ingang van oktober 2002 opgeschort. Na beoordeling van de evaluatie van het laagvliegen wordt de knoop definitief doorgehakt. De minimumvlieghoogte op de laagvliegroute voor jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen bedraagt 75 meter.

In het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan (industrieterrein) "Oevers D" heeft het Ministerie van Defensie bij brief van 17 september 2009 aanwijzingen gegeven. Omdat een klein deel van het plangebied is gelegen binnen deze laagvliegroute, zijn deze aanwijzingen ook voor dit bestemmingsplan van belang. Het ministerie geeft aan dat de gemeente Meppel in het bestemmingsplan rekening moet houden met deze bestaande militaire laagvliegroute. Uit veiligheidsoogpunt acht Defensie de bouw van obstakels hoger dan 40 meter onder de laagvliegroute niet toelaatbaar.

In het plangebied is nergens een bouwhoogte toegestaan die hoger is dan 40 meter. De laagvliegzone ondervindt dus geen hinder van de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden in dit bestemmingsplan.

4.10 Onderzoeksplicht vanwege mer-wetgeving

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). Gezien het consoliderende karakter van het bestemmingsplan worden de genoemde drempelwaarden niet gehaald. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

In dit hoofdstuk staat een toelichting op de juridische regeling van dit bestemmingsplan. In paragraaf 5.1 staat een algemene toelichting op de betekenis en opbouw van het bestemmingsplan en de achtergronden daarvan. In paragraaf 5.2 wordt de bestemmingsregeling van dit bestemmingsplan toegelicht.

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen.

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt daarom:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);
  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken (aanleggen).
5.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een (enkel)bestemming. De gronden met een bepaalde bestemming zijn begrensd door het bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Aanvullend daarop kunnen de toegekende gebruiksmogelijkheden op twee manieren verder worden ingevuld:

  • Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en daarnaast soms een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • Via een aanduiding. Een aanduiding is een vlak of een teken op de ruimtelijke verbeelding van het plan. Bij het vlak kan het gaan om een functieaanduiding. Het teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden en/of beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing. De (on)mogelijkheden van aangeduide gebieden kunnen zijn geregeld in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels, maar ook in een eigen regel in de Algemene aanduidingsregels.

Een toelichting op de in dit bestemmingsplan opgenomen enkel- en dubbelbestemmingen en opgenomen aanduidingen staat in 5.2.

5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is de manier waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2) bepaald. De inhoudelijke opzet van deze regels wordt deels voorgeschreven in de SVBP2012.
  • Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Hierbij is een landelijk een hiërarchie afgesproken, waarbij eerst de enkelbestemmingen (alfabetisch) aan de orde komen en vervolgens de dubbelbestemmingen (ook alfabetisch). Per bestemming geven de bestemmingsomschrijving en de (specifieke) gebruiksregels aanwijzingen voor het gebruik. De bouwregels geven per bestemming aanwijzingen voor het bouwen van gebouwen, bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde. Eventueel zijn hierbij flexibiliteitsbepalingen - mogelijkheden voor afwijken met een omgevingsvergunning en/of wijzigingsbevoegdheden - opgenomen. Daarnaast kan het voorkomen dat een bestemming voorzien is van een omgevingsvergunningstelsel. Dit bepaalt bijvoorbeeld welke werken en/of werkzaamheden alleen mogelijk zijn na verlening van een omgevingsvergunning. Vaak zijn de flexibiliteitsbepalingen en het omgevingsvergunningstelsel gekoppeld aan randvoorwaarden en/of eisen waaraan voldaan moet worden.
  • Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Deze gelden in principe voor het hele plangebied. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels en algemene afwijkingsregels.
  • Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Hoewel het hier in feite algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen. De inhoudelijke opzet van deze regels wordt deels voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de geldende SVBP.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting (met bijbehorende bijlagen). De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide plandelen worden in onderlinge samenhang bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Inhoudelijke opzet

Door de gemeente Meppel is een handboek opgesteld. Dit handboek vormt de basis voor de inhoudelijke opzet van de regels en verbeelding van dit bestemmingsplan. Met dien verstande dat de uitgangspunten van de (voorheen) geldende bestemmingsplannen zo veel mogelijk gehandhaafd zijn. Dit komt de vergelijkbaarheid ten goede met de regelgeving in de omgeving van het voorliggende plangebied.

Regels

De opbouw van de regels van de verschillende bestemmingen is overal hetzelfde, deze is als volgt:

  • Bestemmingsomschrijving: In dit onderdeel worden de toegestane doeleinden en het toegestane gebruik omschreven.
  • Bouwregels: Hierin worden de regels voor wat betreft het bouwen uitgewerkt.
  • Nadere eisen: In deze bepaling is opgenomen dat Burgemeester en Wethouders nadere eisen kunnen stellen inzake de plaats en afmeting van gebouwen, bijvoorbeeld in het kader van een goede woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Deze bepaling maakt het mogelijk voor het gemeentebestuur om waar nodig sturing te geven aan de ruimtelijke ontwikkeling.
  • Afwijking bouwregels: In dit onderdeel kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de bouwregels, waarmee ruimere bouwmogelijkheden kunnen worden gegeven.
  • Specifieke gebruiksregels: In dit onderdeel kunnen enkele specifieke ongewenste gebruiksmogelijkheden uitgesloten, zoals zelfstandige bewoning van bijgebouwen en stortplaatsen.
  • Afwijking van de gebruiksregels: In dit onderdeel zijn mogelijkheden voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels opgenomen, bijvoorbeeld voor het toestaan van aan huis gebonden bedrijven. In dit bestemmingsplan is geen afwijkingsbevoegdheid opgenomen.
  • Wijzigingsbevoegdheid: In dit onderdeel kunnen mogelijkheden op worden genomen voor het wijzigen van de bestemming. In dit bestemmingsplan is geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden: Dit onderdeel (de voormalige aanlegvergunning) is alleen van toepassing voor de dubbelbestemmingen voor archeologie.

Verbeelding

Voor de vormgeving van de verbeelding geldt een aantal uitgangspunten. Zo worden de kaarten in kleur opgezet, waarbij de kleuren worden ondersteund met een letteraanduiding. De kleuren en letters zijn afgestemd op de kleur en letteraanduiding in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). De schaal van de analoge kaarten is 1:1.000.

Ten behoeve van de gebruiksvriendelijkheid en digitale raadpleegbaarheid wordt waar mogelijk informatie op de verbeelding gezet (bouwvlakken, goot-/bouwhoogten, eventueel bebouwingspercentages).

5.3 Regels

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven. Dit bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:

5.3.1 Groen

Deze bestemming ligt op de gronden met een ruimtelijk van belang zijnde groen- en waterstructuur. Het gaat daarbij om de gebieden die buiten de natuurgebieden liggen, maar voor de hoofdstructuur van de wijk wel van belang zijn. De gronden mogen binnen deze bestemming onder andere ook gebruikt worden voor onder andere speelvoorzieningen en wandelpaden. Bouwwerken ten behoeve van de bestemming zijn dan ook toegestaan. Voor de gebouwen ten behoeve van de kinderboerderij, een speelterrein en een motorclub is een specifieke regeling opgenomen. Hierdoor blijft de groen- en waterstructuur zo veel mogelijk behouden.

5.3.2 Maatschappelijk

De verschillende maatschappelijke voorzieningen, waaronder de scholen en de kerk in het plangebied, hebben deze bestemming. De bestemming maakt de verschillende voorzieningen mogelijk. De daarbij horende voorzieningen, waaronder groen, voetpaden, parkeerplaatsen en dergelijke zijn binnen deze bestemming ook mogelijk. Alle bebouwing moet binnen de bouwvlakken worden gebouwd. Voor de nodige flexibiliteit is daarom gewerkt met grote bouwvlakken.

5.3.3 Tuin

Het toepassen van de bestemming "Tuin" is nieuw ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. Deze bestemming wordt toegepast volgens het handboek. Binnen deze bestemming zijn geen bijgebouwen toegestaan. Zo wordt omgegaan met de tuinbestemming:

  • Voor de gezinswoningen wordt gewerkt met een tuinbestemming waar de grond grenst aan het openbaar gebied (voorzijde en zijkant). De tuinbestemming begint vanaf de weg tot aan de voorgevel van de woning.
  • De flats hebben in principe geen tuinbestemming rondom het gebouw, omdat ze grenzen aan (meer openbare) verkeers- of groenstructuren.
  • De gebouwen met benedenwoning en boven maisonnettes krijgen voor en achter een tuinbestemming (grenzend aan openbaar gebied).

Hierbij zijn eisen gesteld aan de mogelijkheden en hoogtes van erf- en terreinafscheidingen. Wanneer sprake is van erkers voor de woningen dan zijn deze binnen deze bestemming mogelijk gemaakt. Deze erkers mogen buiten het bouwvlak gebouwd worden. Overige bebouwing in deze bestemming is kleinschalig en laag.

5.3.4 Verkeer

Deze bestemming ligt onder meer op de Ruinerwoldseweg aan de oostzijde van het plangebied. Deze weg heeft een belangrijke ontsluitingsfunctie voor Meppel en heeft om die reden deze bestemming gekregen. Naast de verkeersdoeleinden zijn ook aanverwante functies en voorzieningen mogelijk binnen deze bestemming. Daarbij kan onder meer gedacht worden aan de voet- en fietspaden en het straatmeubilair.

5.3.5 Verkeer - Verblijfsgebied

De wegen die niet in de bestemming Verkeer vallen, maar in deze bestemming, hebben naast de verkeersfunctie ook een nadrukkelijke verblijfsfunctie. Het gaat daarbij vooral om de woonstraten in het plangebied. Onder anderen parkeerstroken, speelvoorzieningen, -groen- en waterstructuur liggen ook deels in deze bestemming. De bebouwing die daarbij hoort wordt mogelijk gemaakt.

5.3.6 Water

Alle sloten in het plangebied vallen binnen deze bestemming. In deze bestemming vallen de watergangen die ruimtelijk en/of waterhuishoudkundig van belang zijn. Het water is bevaarbaar voor kleinere boten. Het bouwen van kleinere steigers en aanleggelegenheid is dan ook toegestaan binnen de bestemming.

5.3.7 Wonen

Verreweg het grootste gedeelte van het plangebied valt binnen deze bestemming. De bestemming ligt op de al gerealiseerde woningen. Het gaat daarbij om grondgebonden woningen (uitgangspunt) en appartementen. Binnen deze bestemming zijn verschillende woningtypen mogelijk gemaakt. De functies, anders dan wonen, zoals horeca, winkels, supermarkt en dienstverlening, zijn specifiek aangeduid binnen de woonbestemming.

Naast de daadwerkelijke woonpercelen zijn ook de bijbehorende achterpaden in deze bestemming opgenomen. Binnen de bestemming zijn andere functies, als groen- en watervoorzieningen ook bij recht mogelijk gemaakt. Wanneer de functies invloed kunnen hebben op de omgeving zijn ze specifiek aangeduid. Aan huis verbonden beroepen en bedrijven zijn alleen onder voorwaarden mogelijk.

Standaarden voor de maatvoering van de verschillende woningtypen zijn opgenomen in de planregels. De bouwvlakken geven verder aanwijzingen over de locatie van de woningen. De begrenzing van de bouwvlakken is logisch en rechthoekig. Wanneer echter aan de voorzijde van een woning een uitbouw over meerdere verdiepingen heeft plaatsgevonden, is deze opgenomen in het bouwvlak. Het achtererf bij de woningen valt buiten het bouwvlak, maar hierop is het bouwen van andere bouwwerken bij recht toegestaan.
Uitgangspunt bij het opstellen van het bestemmingsplan is de planologische situatie. Bij het vastleggen van de bouwhoogtes worden de geldende regels aangehouden. In situaties waar de bouwhoogte hoger is, is een andere bouwhoogte opgenomen. Daarnaast zijn de goothoogte en een maximale dakhelling opgenomen, volgens het handboek. Dit maakt het mogelijk woningen of panden in de bestemmingsplanperiode opnieuw te bouwen.

5.3.8 Waarde - Archeologie

Zoals aangegeven in 4.3 is in het plangebied sprake archeologische verwachtingswaarden. Wanneer sprake is van een ontwikkeling in het plangebied, is daarom een onderzoek naar de archeologische waarden nodig. Afhankelijk van de verwachtingswaarde (laag of midden) is de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" of "Waarde - Archeologie 3" op de gronden gelegd.

Deze bestemming attendeert de gebruiker erop dat er mogelijk archeologische waarden in de bodem zitten. De bestemming is erop gericht om deze mogelijk aanwezige waarden een minimale bescherming te bieden.

In de bestemming is, ter voorkoming van aantasting van waardevolle informatie in de bodem, een omgevingsvergunningstelsel opgenomen. Dit betekent dat het niet is toegestaan om zonder omgevingsvergunning werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren.

Een omgevingsvergunning is binnen deze bestemming alleen verplicht wanneer de te verrichten (bouw)werkzaamheden een bepaalde oppervlakte beslaan en diepte (onder het maaiveld) bereiken. Deze oppervlakte en diepte zijn afhankelijk van de verwachtingswaarde (laag, midden, hoog, monument). De omgevingsvergunning kan pas worden verleend, wanneer voldaan is aan de toetsingscriteria. Dit betekent onder andere dat uit archeologisch onderzoek moet blijken of de werken en/of werkzaamheden geen aantasting van de archeologische waarden van de gronden met zich mee brengen.

5.3.9 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld algemene afwijkingen en het overgangsrecht. Over het algemeen gaat het om min of meer standaardregels. Deze worden hier verder niet toegelicht. Enkele specifiek regels komen wel aan bod. De algemene regels gelden bovenop de regels van de onderliggende bestemmingen.

Het aan het plangebied grenzende industrieterrein is deel van een geluidgezoneerd terrein. De geluidzone is in dit bestemmingsplan aangeduid voor zover deze in het plangebied ligt. Binnen de geluidzone wordt de bouw van geluidsgevoelige bebouwing niet toegestaan, zodat de bedrijvigheid niet beperkt wordt.

In het plangebied is een vrijwaringszone aanwezig, die beperkingen geeft in de bouwhoogte van gebouwen. Het gaat daarbij om vrijwaringszones voor de laagvliegroute. Voor een optimaal functioneren hiervan mag bebouwing niet hoger worden dan de bij de aanduidingsregels opgenomen maximale bouwhoogte.

5.4 Verbeelding

Voor de vormgeving van de verbeelding geldt een aantal uitgangspunten die als volgt luiden:

  • De kaarten worden in kleur opgezet waarbij de kleuren worden ondersteund met een letteraanduiding (bijv. B- bedrijventerrein) een en ander afgestemd op de kleur en letteraanduiding in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012.
  • De schaal van de kaarten is 1: 1000.
  • Ten behoeve van de gebruiksvriendelijkheid en digitale raadpleegbaarheid wordt waar mogelijk informatie op de kaart gezet (bouwvlakken, goot-/bouwhoogten, bebouwingspercentages).

In dit bestemmingsplan zijn deze vormgevende uitgangspunten toegepast. Dit bestemmingsplan biedt een nieuwe regeling waarbij de bestaande regeling in een nieuw jasje wordt gegoten. Daarbij worden het handboek en de SVBP2012 als basis voor de regeling aangehouden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

6.1.1 Financiële haalbaarheid

In het plangebied worden, ten opzichte van de geldende bestemmingsplannen over het algemeen geen nieuwe ontwikkelingen toegestaan. Kleinere ontwikkelingen bij de bestaande bebouwing worden gefinancierd door de particuliere eigenaren van de betreffende gronden en gebouwen.

6.1.2 Grondexploitatie

In de Wet ruimtelijke ordening is de grondexploitatieregeling opgenomen. Deze schrijft voor dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan, voor het regelen van het (gemeentelijk) kostenverhaal, een exploitatieplan moet worden vastgesteld. Voorwaarde daarbij is dat het bestemmingsplan een 'bouwplan' (Besluit ruimtelijke ordening) mogelijk maakt.

In dit bestemmingsplan worden bouwplannen volgens het Bro mogelijk gemaakt. Hiervoor was in een voorgaand bestemmingsplan echter ook al sprake, in dit bestemmingsplan wordt de bestaande regeling overgenomen. De vaststelling van een exploitatieplan is bij dit bestemmingsplan niet nodig, omdat het kostenverhaal in overeenkomsten wordt vastgelegd. In deze overeenkomsten kunnen de gemeente en ontwikkelende partij onder meer afspraken maken over kostenverhaal voor (bovenwijkse) voorzieningen en planschade.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Om te achterhalen of dit bestemmingsplan maatschappelijk uitvoerbaar is, wordt de bestemmingsplanprocedure doorlopen. Tijdens deze procedure zijn verschillende momenten waarop burgers en instanties kunnen reageren op het plan, namelijk; inspraak, overleg, zienswijzen en tot slot beroep. De uitkomsten hiervan kunnen ook nog nieuwe niet voorziene uitgangspunten voor het bestemmingsplan geven. De bestemmingsplanprocedure ziet er globaal als volgt uit:

6.2.1 Voorontwerpbestemmingsplan

In de bestemmingsplanprocedure is het verplicht overleg te voeren met verschillende van belang zijnde instanties. Dit is geregeld in artikel 3.1.1 van het Bro. De periode van het overleg liep van 4 januari tot en met 14 februari 2018.

Het houden van inspraak is niet verplicht. De gemeente Meppel hecht er echter waarde aan en heeft in haar Inspraakverordening opgenomen dat een inspraakperiode van 6 weken in een bestemmingsplanprocedure wenselijk is. Het bestemmingsplan heeft van 4 januari tot en met 14 februari 2018 ter inzage gelegen voor inspraak. De publicatie ten behoeve van deze inspraakperiode vond plaats op 3 januari 2018 in de Staatscourant, het gemeentelijk elektronisch publicatieblad en De Nieuwe Meppeler. Met deze publicatie voor de inspraakperiode is voldaan aan de publicatieplicht zoals opgenomen in artikel 1.3.1 van het Bro.

Paragraaf 7.1 en bijlage 2 geven meer inzicht in de ingediende reacties.

6.2.2 Ontwerpbestemmingsplan

Dit ontwerpbestemmingsplan is opgesteld, na de behandeling van het overleg en de inspraak. Nadat dit gepubliceerd is in de Staatscourant, op internet en andere geschikte manier, heeft het ontwerpbestemmingsplan van 26 mei t/m 6 juli 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld een zienswijze op het plan in te dienen. Binnen de termijn (en ook daarbuiten) zijn geen zienswijzen binnengekomen.

Deze procedure heet de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Deze is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.2.3 Vastgesteld bestemmingsplan

De gemeenteraad heeft het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld op 27 september 2018. De wijziging betreft een aanpassing van de verbeelding, zoals ook beschreven in paragraaf 7.2. De publicatie van het vaststellingsbesluit vindt (over het algemeen) in de Staatscourant, op internet en andere geschikte manier plaats binnen twee weken na de vaststelling. Tijdens de daarop volgende inzagetermijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening wordt aangevraagd.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Vooroverleg en inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 4 januari tot en met 14 februari 2018 ter inzage gelegen voor inspraak. Tijdens deze periode zijn geen reacties ingediend.

Het plan is daarnaast toegezonden aan verschillende instanties in het kader van het overleg volgens artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening. Alle drie de benaderde instanties hebben tijdens deze periode gereageerd.

De overlegreacties zijn door de gemeente samengevat en beantwoord. Dit is opgenomen in de Reactienota inspraak en overleg in bijlage 2. Enkele reacties leiden tot aanpassing van dit bestemmingsplan. De gewenste aanpassingen zijn in dezelfde reactienota opgenomen.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 26 mei t/m 6 juli 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld een zienswijze op het plan in te dienen. Binnen de termijn (en ook daarbuiten) zijn geen zienswijzen binnengekomen.

Wel zijn ambtshalve aanpassingen doorgevoerd in het plan. Het gaat daarbij om de toevoeging van de functieaanduiding "maatschappelijk" op de verbeelding voor de locatie Heinsiusstraat 121/123. Dit is gedaan naar aanleiding van een heroverweging van het standpunt om onder andere commercieel gebruik (kantoren) toe te staan in het pand. Maatschappelijke functie hebben, anders dan algemene kantoorfuncties, een meerwaarde voor de wijk. Dit is de belangrijkste reden om naast de woonbestemming maatschappelijke voorzieningen mogelijk te maken via de genoemde functieaanduiding. De nota van wijzigingen is opgenomen als Bijlage 3.