direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Meppel - Centrumschil
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0119.Centrumschil-BPC1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Conform die wetgeving vervalt bij bestemmingsplannen die ouder zijn dan tien jaar het recht om leges te vorderen voor diensten verband houdende met het betreffende bestemmingsplan.

In het overgangsrecht van de Invoeringswet Wro komt de actualisatie van bestemmingsplannen aan de orde. Artikel 9.1.4 van de Invoeringswet Wro bepaalt dat bestemmingsplannen, die voor 1 juli 2003 onherroepelijk zijn geworden, binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de Wro, dus op 1 juli 2013, moeten zijn vervangen door bestemmingsplannen, die zijn vastgesteld conform de Wro. Bestemmingsplannen, die zijn vastgesteld tussen 1 juli 2003 en 1 juli 2008, dienen te worden vervangen binnen 10 jaar na vaststelling, derhalve uiterlijk op 1 juli 2018.

De Wro en de bijbehorende wetgeving verplicht overheden ruimtelijke plannen te standaardiseren, digitaal op te stellen, uitwisselbaar en raadpleegbaar te maken. Sinds 1 januari 2010 moeten bestemmingsplannen digitaal gemaakt, vastgesteld en beschikbaar gesteld worden. De gemeente Meppel heeft een handboek bestemmingsplannen opgesteld om uniformiteit in de bestemmingsplannen te garanderen.
Uit het bovenstaande blijkt dat op 1 juli 2013 alle (oude) bestemmingsplannen van de gemeente Meppel moeten zijn vervangen door bestemmingsplannen, die zijn vastgesteld conform de Wro. Deze verplichting geeft de gemeente de mogelijkheid om verouderde plannen te actualiseren, samen te voegen, te standaardiseren en digitaal te maken. Om tijdig alle plannen te kunnen actualiseren is een actualisatietraject gestart.

De vigerende bestemmingsplannen voor het gebied rond het centrum van Meppel dateren uit 1991. In de periode daarna is een aantal partiële herzieningen en wijzigingsplannen vastgesteld en zijn diverse vrijstellingen verleend. Het is dan ook noodzakelijk dat er een nieuw bestemmingsplan opgesteld wordt. De geldende bestemmingsplannen zijn inmiddels ouder dan 10 jaar. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de gewenste actualisatie. Om de ruimtelijke kaders af te bakenen voor het nieuwe bestemmingsplan is op 28 april 2011 door de gemeenteraad een nota van uitgangspunten vastgesteld.

Voor het gebied ten noorden van de Prinses Marijkestraat is op 24 november 2011 door de gemeenteraad een nieuw bestemmingsplan "Parkeerplaats Ogterop" vastgesteld ten behoeve van een nieuwe parkeervoorziening. Dit bestemmingsplan is in het voorliggende bestemmingsplan geïntegreerd.

In de ten behoeve van dit bestemmingsplan opgestelde Nota van uitgangspunten is voorts bepaald dat ten aanzien van het voormalige arbeidsbureau aan het Galmanspad een toekomstige wijziging van de bestemming mogelijk dient te worden gemaakt. Echter, er heeft momenteel geen besluitvorming plaatsgevonden over de toekomstige bestemming van het terrein. Dat betekent dat de randvoorwaarden voor een eventuele wijzigingsbevoegdheid nog niet bekend zijn. Er is dan ook van afgezien een wijzigingsbevoegdheid in dit bestemmingsplan op te nemen. Zodra de randvoorwaarden bekend zijn kan een aparte ruimtelijke procedure in gang worden gezet. Dat betekent dat het terrein vooralsnog volgens de huidige planologische regeling wordt bestemd.
Tot slot is er geheel passen binnen de functionele mogelijkheden van het centrumgebied Aan de Koekoekstraat een nieuwe ondergeschikte functionele invulling van het pand Koekoekstraat 6-8 mogelijk gemaakt. De aanwezige kantoorunits worden omgebouwd tot woningen. De aanwezige balletschool op de eerste verdieping blijft gehandhaafd.

1.2 Plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan Centrumschil wordt globaal begrensd door de Reest, de spoorlijn Zwolle - Leeuwarden/Groningen, de Wold Aa en industrieterrein Oevers. Uitzondering vormt de Binnenstad en het gebied Het Vledder waarvoor aparte ruimtelijke procedures worden gevoerd. Onderstaande afbeelding toont de ligging van het plangebied ten opzichte van de stad Meppel.

Afbeelding 1: Het plangebied van het bestemmingsplan Centrumschil.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Centrumschil-BPC1_0001.jpg"

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

De thans voor het plangebied Centrumschil vigerende planologische besluiten zijn onderstaand aangegeven. De in onderstaande tabel met een * aangegeven plannen/procedures hebben geen ruimtelijke consequenties (bijvoorbeeld omdat ze alleen betrekking hebben op voorschriften/regels) en zijn daarom niet in de contourenkaart opgenomen.

Nr   Naam plan   Vastgesteld   Goedkeuring  
1   Bestemmingsplan Meppel Binnenstad (deelgebied I)   21-03-1991   22-10-1991  
  Partiële herziening 1 (snookercentrum) *   01-12-1994   01-10-1995  
1a   Partiële herziening 3   02-12-1999   23-05-2000  
1b   Partiële herziening 4   21-02-2002   08-10-2002  
1c   - Wijzigingsplan Kleine Oever 10   26-06-2006   09-08-2006  
1d   - Wijzigingssplan Herengracht 23-24   10-08-2010    
1e   - Vrijstelling Woldstraat 68   19-09-2006    
1f   - Wijzigingsplan Weerdstraat 46   04-06-2003   24-06-2003  
1g   - Wijzigingsplan Sluisgracht 10-11   27-01-2009   26-03-2009  
1h   - Vrijstelling Gasgracht   04-02-2008    
1i   - Vrijstelling Grote Oever 26   09-04-2003    
1j   - Vrijstelling Galmanspad/Weerddwarsstraat   15-12-2003    
1k   - Vrijstelling Grote Oever 34   03-01-2007    
1l   - Vrijstelling Catharinastraat 40a/42/42a   19-06-2007    
1m   - Vrijstelling Weerddwarsstraat   24-02-2009    
1n   - Ontheffing Molenstraat 53   23-02-2011    
1o   - Vrijstelling Marktstraat 33   28-10-1992    
1p   - Vrijstelling Ambonstraat 22a   10-08-2006    
1q   - Vrijstelling Herengracht 4-6   14-09-2004    
1r   - Vrijstelling Zuideinde 49   23-12-2003    
1s   - Vrijstelling Zuideinde 45   24-05-2006    
1t   - Ontheffing Zuideinde 52   15-12-2009    
1u   - Vrijstelling Catharinastraat 18   22-01-1991    
1v   - Vrijstelling Vledderstraat 3   13-05-2004    
1w   - Vrijstelling Heerengracht 7   14-09-2004    
2   Bestemmingsplan Meppel Binnenstad (deelgebied II)   21-03-1991   17-09-1991  
2a   - Wijzigingsplan Concordiastraat   11-03-1999   04-05-1999  
2b   - Vrijstelling sluiswachtershuisje   18-09-2007    
3   Bestemmingsplan Meppel Binnenstad (deelgebied III)   21-03-1991   29-10-1991  
  Partiële herziening 2 *   06-07-1995   24-08-1995  
3a   Wijzigingsplan (Gist-Brocadesterrein)   21-12-1995    
  - Vrijstelling Wilhelminastraat/Emmastraat *   07-03-1996    
  - Vrijstelling Stationsweg *   07-03-1996    
3b   - Vrijstelling Vliegenpad   06-03-2007    
  - Afwijking Wilhelminastraat 53 *   27-04-2011    
3c   - Vrijstelling Oosteinde/Ir.C.F.Bekinkbaan   09-05-1995    
4   Bestemmingsplan Meppel Binnenstad (deelgebied IV)   21-03-1991   25-06-1991  
5   Bestemmingsplan Meppel Binnenstad (deelgebied V)   07-02-1991   23-04-1991  
5a   - Wijzigingsplan Allee   04-11-2009    
5b   - Vrijstelling Witte de Withstraat 2   11-04-2006    
5c   - Vrijstelling com. de Vos van Steenwijklaan 10   24-10-2006    
5d   - Vrijstellingen Woldstraat 102   28-08-1998
12-10-2005  
 
6   Bestemmingsplan Meppel Binnenstad (deelgebied VI)   07-02-1991   23-04-1991  
6a   - Vrijstelling Zuideinde 108   19-09-2008    
6b   - Vrijstelling Zuideinde 80-82   05-12-2000    
6c   - Vrijstelling Zuideinde 73   22-05-1996    
6d   - Omgevingsvergunning Zuideinde 96   12-06-2012    
7   Bestemmingsplan Blankenstein, Ezinge en Spoorzone   26-01-2012    
8   Bestemmingsplan Meppel Haveltermade   10-03-2005   31-05-2005  
8a   - Vrijstelling Ceintuurbaan 84b   08-12-2009    
9   Bestemmingsplan Buitengebied 1995   06-06-1996   14-01-1997  
10   Bestemmingsplan Meppel - Parkeerplaats Ogterop   24-11-2011    
11   Partiële herziening (opheffen bordeelverbod) *   01-02-2000   24-04-2001  

Onderstaande afbeelding toont de voor dit bestemmingsplan vervaardigde contourenkaart waarop alle relevante planologische besluiten staan aangegeven.

Afbeelding 2: Contourenkaart.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Centrumschil-BPC1_0002.jpg"

1.4 Juridische vorm

Met ingang van 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Wro is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) komen te vervallen.

Met de invoering van de Wro is ook de digitaliseringsverplichting in werking getreden. Ruimtelijke plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd moeten digitaal raadpleegbaar zijn (conform STRI 2008) en voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008). Het plan wordt digitaal beschikbaar gesteld.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels, verbeelding en eventuele bijlagen. Deze toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande ruimtelijke en functionele situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader geschetst op rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 gaat in op de planologische- en milieutechnische aspecten die betrekking hebben op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 wordt de planologisch juridische opzet van het plan behandeld. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van voorliggend plan zal aan bod komen in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 is ten slotte een bespreking van de resultaten van de procedure opgenomen.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Ontstaansgeschiedenis

De naam Meppel is mogelijk afgeleid van Möppelt (esdoornbos, vergelijk het Engelse "maple"). Dat suggereert dat de eerste bewoners droge zandgronden tegenkwamen toen ze het gebied moesten ontginnen. Dat kan al gebeurd zijn in 1141 als Meppel in een oorkonde wordt genoemd. Toen was er echter nog geen sprake van een (bewonings)kern en stond er mogelijk verspreid een boerderij. Het gebied rondom Meppel is vermoedelijk ontgonnen doordat het onderdeel uitmaakte van de goederen van het Bisdom van de Sint Pieter in Utrecht en op de plaats van Meppel boerderijen werden opgericht om de gronden te beheren.

In het gebied waar zich nu de oude kern van Meppel bevindt, ligt het zand (dekzand) hoger dan in de omgeving en is daarmee een logische vestigingskeuze geweest. De vroege kern kan beschouwd worden als esachtige nederzetting, vergelijkbaar met de hoeven die elders in de gemeente zijn ontstaan in de 15e eeuw.
Meppel is ontstaan op een punt waar verschillende waterwegen vanuit Noord-Nederland samenkomen, om vervolgens via het Meppelerdiep af te wateren op het Zwarte Water en het IJsselmeer.

In de middeleeuwen ontwikkelde Meppel zich tot een zelfstandige bestuurlijke en kerkelijke eenheid en groeide in ruimtelijke zin van een agrarische naar een meer stedelijke nederzetting. Door de goede ligging op een knooppunt van vaarwegen kon Meppel zich ontwikkelen tot een goederenoverslagplaats voor turf en hout uit Drenthe.

De 17e eeuw was voor Meppel een tijd van grote bloei, mede dankzij de verveningen in de omgeving van Smilde en Hoogeveen. Verbindingen over water en land werden sterk verbeterd. De aanleg van de Drentsche Hoofdvaart en de Hoogeveensche Vaart versterkte de positie van Meppel als knooppunt van vaarwegen.

In de 17e eeuw ontwikkelde zich een sterke ambachtelijke bedrijvigheid zoals de zeildoekweverijen. De meer hinderverwekkende ambachtelijke bedrijven, zoals leerlooierijen en scheepstimmerbedrijven werden gevestigd langs de rand van de stad. Door verdere stadsgroei kwamen ook deze bedrijven binnen de stedelijke bebouwing te liggen.

Ook in de eerste helft van de 19e eeuw vond verdere uitbreiding vooral plaats door verdichting. Na 1850 kwam de eerste planmatige uitbreiding tot ontwikkeling. Een andere verandering van waardevolle betekenis betrof de infrastructuur. Zeer bepalend was de aanleg van de spoorlijn in 1863. De eerste planmatige stadsuitbreiding van na 1850 betrof dan ook het gebied tussen het Zuideinde en de spoorlijn. Daarnaast moet worden genoemd de omlegging van de Hoogeveensche Vaart die niet meer door het stadscentrum maar via de Heerengracht verliep.

Tussen 1900 en 1950 breidt de stad op planmatige wijze verder uit. In het begin van de 20e eeuw krijgt Meppel er een aantal woongebieden bij, zoals de Stationsbuurt, de Oranjebuurt, de Indische buurt, Bleekerseiland en het Wilhelminapark. Het Wilhelminapark, naar ontwerp van Leonard Springer, werd aangelegd ten de noorden van de Reest. Het park moest niet alleen een aantrekkelijk groengebied vormen maar had ook tot doel om het waterpeil beheersbaar te krijgen. Rondom het park werd de bouw van herenhuizen en een villapark opgestart als uiting van de verworven rijkdom die samenhing met de toename van het belang van het vervoer over land. Toen immers vanaf de 19e eeuw het belang van het vervoer over land steeds sterker werd, kreeg Meppel een centrale positie door de aanleg en verbetering van vele wegverbindingen met omliggende plaatsen (waaronder de straatweg Zwolle-Groningen) en vooral ook door het verwerven van een halteplaats op de spoorlijnen Zwolle-Groningen en Zwolle- Leeuwarden. Dit gaf Meppel opnieuw een grote economische impuls, met als gevolg de vestiging van bedrijvigheid in de buurt van het station, maar ook de eerder genoemde herenhuizen en het villagebied.

Afbeelding 3: De historische kaart van Meppel anno 1927.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Centrumschil-BPC1_0003.jpg"

Een aantal infrastructurele veranderingen waren het dempen van een enkele grachten, zoals de Prinsengracht in het begin van de 20e eeuw en de gracht langs de Grote Oever in 1954. De uitbreiding van de stad geschiedde in deze periode met name aan de zuidkant van de stad.

2.2 Huidige situatie

2.2.1 Ruimtelijke structuur

Het is duidelijk dat de verschillende buurten binnen de Centrumschil gebouwd zijn op basis van de verkeers-, water- en groenstructuren die van oorsprong in het landschap of vanuit de historische ontwikkeling van de stad Meppel aanwezig zijn.

Opvallend is dat er ten opzichte van de situatie uit 1927 aan de hoofdstructuur nagenoeg niets gewijzigd is. Uitzondering hierop is wellicht de "binnenring", maar dit wordt veroorzaakt doordat de binnenring in wezen een verkeerskundige uitvinding is, die later aan de verkeersstructuur van Meppel is toegevoegd. Door deze latere toevoeging zijn langs de binnenring "rafelige" randen ontstaan en zijn veel achterzijden van bouwblokken blootgelegd.

Enkele van de oorspronkelijke verbindingswegen vormen nu de belangrijkste verbindingen vanuit de binnenstad met de aangrenzende woonbuurten. Langs deze uitlopers staan karakteristieke panden die aan het einde van de 19e en het begin van de 20e eeuw zijn gebouwd.

2.2.2 Functionele structuur

De hoofdfunctie van het gebied is overwegend wonen met een variatie in bouwvormen. De grondgebonden woningen domineren, maar ook gestapelde woningen komen voor. Naast de woonfunctie komt in dit gebied een grote verscheidenheid aan functies voor zoals; detailhandel, horeca, dienstverlening, maatschappelijke en culturele instellingen, sport, bedrijven, recreatie en openbare ruimte.

Detailhandel is voornamelijk te vinden langs de oorspronkelijke uitlopers van de binnenstad (zoals bijvoorbeeld de Woldstraat, het Zuideinde en in mindere mate de Molenstraat), langs de binnenring en langs de Heerengracht/Oosteinde. Daarnaast hebben sommige delen van de uitlopers een specifieke functie. Zo ligt bij het noordelijke deel van het Zuideinde de nadruk op dienstverlening in de vorm van de uitzendingsbranche.

De maatschappelijke en culturele voorzieningen liggen verspreid over het gehele plangebied. Hierbij valt te denken aan scholen, de schouwburg Ogterop, het cultureel centrum Meppel, verzorgingstehuizen en kinderdagverblijven.

Verspreid over de verschillende woonbuurten in het plangebied bevinden zich een aantal (voornamelijk kleinschalige) bedrijven. Deze bedrijven zijn veelal verenigbaar met de woonfunctie, dus milieucategorie 1 en 2. Sporadisch komt een bedrijf in milieucategorie 3 voor.

Horecabedrijven zijn ook veelal te vinden langs de uitlopers van de binnenstad en direct aan de binnenring van het plangebied. Het gaat hierbij voornamelijk om enkele cafetaria's, cafe's, enkele hotels en restaurants.

Sport en recreatie komt in beperkte mate voor binnen het plangebied. Het betreft onder andere het gemeentelijk kampeerterrein aan het Westeinde en de tennisbaan op de hoek Julianastraat/Catharinastraat.

Voor het overige zijn in het plangebied onder andere de gebruikelijke groen- en speelvoorzieningen, water, nutsvoorzieningen en kunstobjecten aanwezig.

2.2.3 Verkeers- , water- en groenstructuurstructuur

Wegen
Voor het plangebied 'Centrumschil' zijn de twee belangrijkste wegenstructuren in de binnenstad de binnenring en de buitenring. De binnenring wordt gevormd door de Noteboomstraat, Vledderstraat, Marktstraat, Brouwersstraat, Kleine- en Grote Oever. De buitenring bestaat uit de Ceintuurbaan, Burgemeester Knopperslaan, Parallelweg en de Leonard Springerlaan. Belangrijke verbindingen tussen de buiten- en binnenring zijn de historische uitlopers van de binnenstad. Het gaat dan om het Zuideinde, de Woldstraat, het Noordeinde/Molenstraat en het Oosteinde. Deze uitlopers vormden oorspronkelijk de verbinding tussen het landelijk gebied en de binnenstad.

Naast de hoofdverbindingswegen verbinden belangrijke routes voor langzaamverkeer de binnenstad met de omliggende woongebieden.

Spoorverbindingen
Ten oosten van het plangebied ligt de spoorlijn Zwolle - Groningen/Leeuwarden.

Hoewel het spoor geen onderdeel uitmaakt van dit bestemmingsplan, is het een belangrijke verbinding die door zijn effecten van belang is voor nieuwe ontwikkelingen in het oostelijke deel van het centrum en dan met name vanwege het railverkeerslawaai.

Water- en groenverbindingen
In en om het plangebied liggen 3 belangrijke waterverbindingen, namelijk de Wold Aa (ten noorden van het plangebied), de Reest (in het zuiden van het plangebied) en het Meppelerdiep (aan de westzijde van het plangebied).
Dwars door het plangebied loopt de Hoogeveensche Vaart. Daarnaast is in 2008 een deel van de Gasgracht, ter hoogte van de Gasfabriek, weer open gegraven.

Het plangebied wordt aan de noord- en zuidzijde bovendien begrensd door groenvoorzieningen. Aan de noordzijde door een strook (overwegend) openbaar groen langs het Mallegat, Wold Aa en de spoorlijn. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door een deel van de Stadsreest (inclusief het Wilhelminapark en het Prinses Beatrixplantsoen).

Afbeelding 4: De structurerende elementen van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Centrumschil-BPC1_0004.jpg"

2.2.4 Beschermd stadsgezicht

Het gebied Oud-Zuid (Stationsweg, Zuideinde en Wilhelminapark) is gelegen in het door de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de minister van Infrastructuur en Milieu aangewezen beschermd stadsgezicht (1 juli 2011). Een beschermd stadsgezicht is een gebied dat van algemeen belang is voor de cultuurhistorische waarde van een stad.

Onder stadsgezichten worden in artikel 1 sub f van de Monumentenwet 1988 verstaan: 'Groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden'.

Uitgangspunt is de karakteristieke met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van de buurt te onderkennen als een zwaarwegend belang bij de herontwikkeling van het plangebied.

Het gebied Zuideinde - Stationsweg - Wilhelminapark vormt een typerende weerspiegeling van de gevolgen van de grote infrastructurele ingrepen van de tweede helft van de 19de eeuw: door de positie langs nationale straatwegen en spoorlijnen kreeg de lokale economie een grote impuls. Dit kreeg tot in de eerste helft van de 20ste eeuw een ruimtelijk gezicht in eigentijdse stadsuitbreidingen en een park, vormgegeven met de ontwerpinstrumenten van deze tijd.

Het Wilhelminapark vormde een bijna logische vervolgstap: het combineerde de behoefte aan hygiëne, waterbeheersing, bouwkavels en wandelrecreatie door aanleg van een villa- en wandelpark met in het ontwerp gebruik makend van een natuurlijke waterloop, de Reest. De handelsgeest van Meppel weerspiegelt zich in de exploitatieopzet: het park moest betaald worden uit de opbrengst van de bouwkavels. Door het aantrekken van een nationaal bekende tuinarchitect, L.A. Springer, wist men zich tevens verzekerd van een woonomgeving “op stand”.

De sterke samenhang tussen architectuur, groen en openbare ruimte die in de periode 1850-1940 heerste in de ontwerpstijlen, is in het hele gebied nog sterk herkenbaar en gaaf aanwezig: groen, hekwerken en muurtjes zijn de middelen waarmee overgangen tussen privé en openbaar worden gerealiseerd; dit wordt aan de Stationsweg doorgetrokken naar de profilering van trottoir en straat.

Het gebied bezit een bijzondere combinatie van verdichting, uitbreiding en tuin- en bouwstijlen op een relatief klein oppervlak. Het vormt daarmee een bijzonder ensemble in de ontwikkelingsgeschiedenis van Meppel. Bijzonder voor Drenthe is ook de aanwezigheid van een nog redelijk gaaf ontwerp van Leonard Springer, met daarin een staalkaart van bouwstijlen uit één periode.

Het Wilhelminapark vertoont nog steeds de sterke samenhang tussen de bebouwing en het park uit het ontwerp, door de structuurelementen en de bouw- en tuinstijlen. Daarbij is de ontwerpstijl van Leonard Springer nog goed herkenbaar. Centraal ligt het wandelpark dat opgebouwd is uit een sterke noord-zuid gerichte symmetrieas met daaromheen gebogen vormen. Om het park heen liggen de woonstraten. De noord-zuid as door het wandelpark vanaf de vijver wordt vormgegeven door een loper van gras, geflankeerd door wandelpaden, naar de Parklaan. De Parklaan vormt een voortzetting van deze as tot aan de Stationsweg en is daardoor de belangrijkste ruimtelijke verbinding tussen deze hoofdonderdelen. Een andere karakteristieke zichtas vanaf de vijver wordt gevormd door het graslaantje geflankeerd door geknotte bomen, met zicht op de molenstomp, direct achter de bebouwing aan het Wilhelminapark gelegen.

De overige straten volgen de gebogen vormen van vijver en park. Een aantal wandelpaden en straten zijn geasfalteerd, hetgeen enige afbreuk doet aan het materiaalgebruik van de oorspronkelijke parkinrichting. Belangrijker is echter de kenmerkende profielindeling met een smalle rijbaan die aan beide zijden direct overgaat in een groene berm: trottoirs ontbreken en waar voetpaden voorkomen zijn deze vrijliggend. De inrichting van de woonstraten is gericht op het leggen van een ruimtelijke relatie tussen groen (van park naar tuinen) en bebouwing: tussen erfscheiding en straten zijn groenstroken gelegd, met daarin bomen; de tuinen zijn van de straten gescheiden door heggen, en in het oostelijk deel door lage bakstenen muurtjes.

De bebouwing van de villawijk stamt grotendeels uit de jaren 1920-1930 en staat op royale percelen. Er is een diversiteit aan bouwstijlen. Het zijn vrijstaande of dubbele woningen, opgetrokken in baksteen in één of twee bouwlagen met kap (veelal pannen, soms riet) en georiënteerd op de straat. Andere kenmerken zijn samengestelde plattegrondvormen en dakvlakken, en lichte dakoverstekken; de gevelornamenten zijn over het algemeen vrij sober, uitgevoerd in baksteen of gepleisterde vlakken. In sommige gevallen komen villa's met verwante kenmerken groepsgewijs voor, zoals het geval is met een aantal bijeengelegen panden met rietkappen aan de westzijde van de centrale vijverpartij. In het oostelijk deel van het Wilhelminapark zijn de kavels en woningen wat bescheidener van formaat, maar ze hebben wel dezelfde vormkenmerken. Hier zijn ook wat andere functies aanwezig: sociale woningbouw, de jeugdherberg en de restanten van de gemeentelijke kwekerij (waarvoor inmiddels een herontwikkeling tot woningbouw in voorbereiding is).

In het deel grenzend aan de woonbebouwing kenmerkt het park zich door veel open ruimten en visuele relaties; meer naar het zuiden wordt het park dichter, met minder zichtlijnen naar buiten, om tenslotte te eindigen met het beloop van de Reest.

De oostelijke begrenzing van het Wilhelminapark bestaat uit een strook buitenwaarts gerichte woningen langs de Leonard Springerlaan, overwegend in een kenmerkende 30er-jaren baksteenarchitectuur met grote dakvlakken en - overstekken. Door hun afwijkende stedenbouwkundige opzet en gerichtheid onderscheiden deze zich van het parkgedeelte. De Leonard Springerlaan vormt een buffer tussen de historische bebouwing van het Wilhelminapark en de bedrijfspanden langs het spoor. Het oorspronkelijke beloop van de rijbaan langs de historische bebouwing is als ventweg gaan functioneren. De ventweg wordt van de huidige hoofdrijbaan gescheiden door een groenstrook met bomen.

Afbeelding 5: Het Wilhelminapark en omgeving.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Centrumschil-BPC1_0005.jpg"

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 in werking getreden. De structuurvisie infrastructuur en ruimte 2040 (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda Landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen tot aan 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de ruimtelijke ontwikkeling van stedelijke functies gaat de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (evenals voorheen de Nota Ruimte) uit van de SER-ladder. Volgens dit principe moet eerst worden bekeken of er binnen bestaand bebouwd gebied (BBG) nog ruimte beschikbaar is, of er door herstructurering nog ruimte kan worden gemaakt en of het mogelijk is de ruimte effectiever te benutten. Pas als al die mogelijkheden zijn benut, mag er tot de aanleg van een nieuw stedelijk gebied worden besloten. Binnen het voorliggende plan worden geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen voorzien. Voor zover dergelijke nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien worden deze in een apart bestemmingsplan mogelijk gemaakt.

3.1.2 Nota wonen

Eén van de centrale boodschappen uit de Nota Wonen in de 21e eeuw is dat kwaliteit steeds belangrijker wordt. De woonconsument vraagt steeds meer kwaliteit en is ook bereid daarvoor te betalen. Daarom is er behoefte aan een kwaliteitssprong. Meer kwaliteit betekent doorgaans meer koopwoningen, meer grote woningen, meer woningen in een hoger prijssegment en vooral meer woningen in aantrekkelijke woonmilieus. Daarnaast wordt gewezen op het belang van differentiatie in de woningvoorraad en de daarmee samenhangende keuzemogelijkheden en leefkwaliteit binnen een wijk.

3.1.3 Nationaal Waterplan

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.

Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan pleit daarom voor meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu, gericht op de verschillende belangen zoals veiligheid, landbouw, natuur, drinkwatervoorziening, transport, recreatie en visserij, daarbij ruimte scheppend voor gebiedsgericht maatwerk.

3.1.4 Nota Belvedère

In 1999 is de Nota Belvedère verschenen. Doel van de nota is de cultuurhistorische identiteit meer richtinggevend te laten zijn voor de inrichting van de ruimte. Deze doelstelling wordt in de nota geconcretiseerd in een breed scala van te ondernemen acties op rijks-, regionaal- en lokaal niveau. In het kader van de nota is een landsdekkend overzicht gemaakt van de cultuurhistorisch meest waardevol geachte steden en gebieden: de Cultuurhistorische Waardenkaart van Nederland (ook wel Belvedèrekaart genoemd). De kern Meppel behoort niet tot de aangewezen steden of gebieden (waaruit overigens niet geconcludeerd mag worden dat er in de kern geen cultuurhistorische waarden zijn).
De huidige juridische basis voor het omgaan met archeologische waarden is de Monumentenwet uit 1988. In 1998 is het Verdrag van Valletta door de Staten Generaal geratificeerd. Dit verdrag is in de Wet op de archeologische monumentenzorg verankerd, die officieel inwerking is getreden op 1 september 2007, ondermeer als wijziging op de Monumentenwet 1988.

In het kader van het project 'modernisering monumentenzorg' (MoMo) hebben per 1 januari 2012 een aantal wijzigingen in de wet- en regelgeving plaatsgevonden. Voor het bestemmingsplanproces is de wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de belangrijkste: gemeenten dienen in hun bestemmingsplan rekening te houden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of cultureel erfgoed wordt geraakt. Zoals uit § 2.2.4 blijkt, zijn erin het plangebied cultuurhistorische waarden aanwezig.

3.1.5 Kiezen voor karakter, Visie Erfgoed en Ruimte

In 'Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en ruimte' schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. De modernisering van de monumentenzorg wordt hiermee voortgezet. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang. De visie is complementair aan de Structuurvisie infrastructuur en ruimte.

Het doel van deze visie is tweeledig. In de eerste plaats maakt het rijk duidelijk welke belangen hij in de gebiedsgerichte erfgoedzorg zelf behartigt, welke prioriteiten hij stelt en hoe hij wil samenwerken met publieke en private partijen. Het verhelderen van rijksbelangen en -prioriteiten draagt bij aan:

  • de focus van het rijk op cultuurhistorische opgaven van (inter)nationaal belang, mede ter uitvoering van internationale verdragen en verplichtingen;
  • het bieden van de mogelijkheid tot gebiedsgerichte prioritering van de inzet van subsidiemiddelen voor instandhouding, restauratie en herbestemming van monumenten;
  • het maken van keuzes ten aanzien van kennisaanbod en -ontwikkeling, waaronder de kennisagenda van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;
  • het bewuster en gerichter opereren van de rijksoverheid t.a.v. cultureel erfgoed in haar rol als opdrachtgever, ruimtelijk investeerder en vastgoedeigenaar;
  • duidelijkheid over de agenda van het rijk als samenwerkingspartner en bevorderen van een complementaire inzet van overheden.

In de tweede plaats legt het rijk met deze visie een basis voor een gedeeld referentiekader voor gebiedsgericht erfgoedbeheer. Zo'n kader is nodig om effectieve samenwerking mogelijk te maken tussen overheden onderling en tussen overheid en particulier initiatief.

De formulering van een inspirerend referentiekader voor gebiedsgericht erfgoedbeheer draagt bij aan:

  • het behouden van de leesbaarheid en beleefbaarheid van de culturele ontstaansgeschiedenis van Nederland, door aandacht te genereren voor de opgave om karakteristieke gebieden, structuren en objecten in samenhang te behouden en te ontwikkelen;
  • effectievere gebiedsgerichte samenwerking tussen verschillende overheden en tussen verschillende ruimtelijke sectoren.

Voor de Centrumschil, als onderdeel van de stad Meppel, geldt de uitdaging om bij alle stedelijke transformaties de bewonings- en verstedelijkingsgeschiedenis van Nederland herkenbaar en beleefbaar te houden, cultuurhistorische waarden en ontwikkelingspotentie in de gebiedsontwikkeling te betrekken, en het erfgoed van nationale betekenis op zorgvuldige wijze te behandelen bij verdichting en krimp.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe 2010

Provinciale Staten van Drenthe hebben op 2 juni 2010 de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De Omgevingsvisie is hét strategisch kader voor de ruimtelijk - economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020.

Het doel van de omgevingsvisie is het koesteren van kwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij die kwaliteiten. Het is een streven naar ruimtelijke kwaliteit door nieuwe ontwikkelingen en behoudt van bestaande kwaliteiten.

Wat betreft het wonen wordt gestreefd naar een aantrekkelijk, gevarieerd en leefbaar woonmilieu die voorziet in de woonvraag. Het doel is dat eerst wordt ingezet op het gebruik van ruimte binnen bestaand bebouwd gebied (bijvoorbeeld door herstructurering, verdichting, inbreiding of functieverandering).

Voor Meppel spelen twee specifieke uitdagende ontwikkelingen en kansen. Ten eerste is Meppel de belangrijkste plaats in Drenthe voor watergebonden bedrijvigheid (beroep- en recreatievaart). Meppel beschikt over de grootste binnenvaartcontainerterminal van Noord-Nederland. Daarnaast is Meppel de logische schakel voor netwerkvorming met de regio Zwolle-Kampen.

Meppel heeft het label 'waterpoort' gekregen (kaart 1, Visie 2020). Hiermee ondersteunt de provincie Drenthe de betekenis van Meppel als poort tot Drenthe en als kleinschalige stad aan en rond het water.

Afbeelding 6: Visiekaart 2020 behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe 2010.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Centrumschil-BPC1_0006.jpg"

3.2.2 Provinciale omgevingsverordening

Met hoofdstuk 3 van de Provinciale omgevingsverordening vertaalt de provincie Drenthe de Omgevingsvisie (deels) door naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De Omgevingsvisie als structuurvisie bindt alleen de provincie zelf. De Wet ruimtelijke ordening kent de provincie een scala aan instrumenten toe om haar beleid daarnaast extern te laten doorwerken. Vaststelling van een verordening ex artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening is een van die instrumenten.

Binnen de verordening komt aan gemeenten een belangrijke rol toe. Inhoudelijke bepalingen zijn veelal als verantwoordingsplicht ingericht en niet normstellend. Aan gemeenten komt ruimte toe om inhoudelijk - tot op zekere hoogte - een eigen invulling te geven, mits deugdelijk onderbouwd. Hetzelfde geldt voor een deel van het kaartmateriaal waaraan in deze verordening wordt gerefereerd. De kaarten voor Bestaand stedelijk gebied, Nationaal Landschap Drentsche Aa en die voor de ecologische hoofdstructuur zijn bijzonder precies. Op perceelsniveau is weergegeven of een locatie binnen de desbetreffende thematische begrenzing valt of niet. Dit geldt niet voor de andere kaarten, die uitwerking op gemeentelijk niveau behoeven.

Het plangebied voor het voorliggende bestemmingsplan ligt geheel binnen Bestaand stedelijk gebied.

3.2.3 Beleidsnota Wonen

Naar aanleiding van de nota Mensen, Wensen, Wonen van (december 2000) de toenmalige staatssecretaris (VROM), heeft de provincie Drenthe een Beleidsnota Wonen opgesteld. De provincie geeft hierin aan dat haar beleid gericht is op stimulering van de kwaliteit van het wonen in Drenthe, waarbij de eerste prioriteit op de herstructurering van bestaande woonwijken ligt.

Dit plan is consoliderend van aard en past derhalve binnen de kaders van het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Ontwikkelingsvisie 2030

Meppel neemt in de regio een centrale positie in, zowel op het gebied van werkgelegenheid en voorzieningen als op het gebied van wonen. Het onderscheidende van Meppel is de combinatie van een stedelijke sfeer en een aantrekkelijk voorzieningenaanbod in de binnenstad, en rust en ruimte in de omliggende wijken en kernen. In Meppel wonen circa 32.000 mensen. Meppel wil groeien tot circa 40 á 45.000 inwoners in 2030 en staat een beheerste groei voor. De gemeente hanteert dit aantal echter niet als harde doelstelling. De gemeente richt zich in de eerste plaats op (maar zeker niet uitsluitend) gezinnen en (actieve) senioren. Meppel kent een relatief sterke sociale cohesie. Dit vraagt om onder meer een adequaat voorzieningenniveau in de wijk of de nabijheid daarvan. De aandacht van de gemeente richt zich daarbij vooral op groepen die relatief weinig te kiezen hebben op de woningmarkt, zoals huishoudens met een bescheiden inkomen of mensen met een zorgbehoefte. Meppel hanteert als uitgangspunt dat ouderen en mensen met een lichamelijke of geestelijke beperking zo lang mogelijk zelfstandig moeten kunnen wonen. De beleidsnota Wmo 2008-2011 beschrijft de opgave en de inzet van de gemeente. De gemeente heeft kwaliteit van het woonaanbod hoog in het vaandel staan.

3.3.2 Ruimtelijk programma 2020

Het Ruimtelijk Programma vormt een uitwerking van de Ontwikkelingsvisie 2030, de gemeentelijke visie die de koers voor de toekomst (lange termijn) vastlegt. Het Ruimtelijke Programma vormt een “vertaling“ van de ontwikkelingsvisie in een concretere programmatische aanpak. Het Ruimtelijke Programma kan hiermee onder meer dienen als afwegingskader voor de diverse projecten. Het Ruimtelijke Programma is primair een op de ruimtelijke aspecten per gebied toegespitste samenvatting van bestaand beleid. Het gemeentelijk beleid is gericht op het bereiken van een gedifferentieerd en compleet woningaanbod met alle bijbehorende voorzieningen. Meppel heeft hierbij met haar rijk geschakeerde en hoogwaardige voorzieningenniveau ook een regionale functie. Meppel kent een divers aanbod op het gebied van onderwijs tot en met HBO onderwijs met een regionale functie. De gemeente tracht de scholen in een goede ruimtelijke setting te accommoderen. De basisscholen zijn op wijk- en buurtniveau belangrijke voorzieningen die door de ontwikkeling naar de zogenoemde brede school alleen maar belangrijker worden voor wijk of buurt.

3.3.3 Cultuurhistorische waarden

Belangrijke cultuurhistorische waarden van het historische centrum van Meppel, waarvan enkele uitlopers in het voorliggende bestemmingsplan vallen, zijn op stedenbouwkundig niveau:

  • de structuurlijnen die duiden op de wijze waarop de stad Meppel is ontstaan en in de loop van de jaren is gegroeid. Deze structuurlijnen worden gevormd door de bebouwingswanden en de grachten. Waarbij de plaats, het beloop en het gesloten karakter van de gevelwanden van belang zijn.
  • de herkenbaarheid van het vroegere functioneren van de stad in de maatvoering van de openbare ruimte en de aanwezigheid van grachten en waterlopen;
  • de cultuurhistorische betekenis van de nog aanwezige historische panden.

Sinds 1991 hebben zich in de binnenstad en het gebied daaromheen enige ontwikkelingen voorgedaan. Door deze ontwikkelingen is de huidige begrenzing niet meer overeenkomstig de feitelijke situatie. Om die reden wordt in het kader van dit bestemmingsplan Centrumschil (alsmede voor Binnenstad) een analyse gemaakt van de aanwezige cultuurhistorische waarden. Deze cultuurhistorische verkenning is beschreven in paragraaf 4.3.

De resultaten van deze analyse zijn, middels een bestemming of een aanduiding, verwerkt in dit bestemmingsplan. Bij die bestemmingen of aanduidingen zullen aanvullende voorwaarden worden opgenomen ten aanzien van de massa en locatie van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen of terreinen. Een voorbeeld hiervan is een verplichting om bij (vervangende) nieuwbouw van hoofdgebouwen in de oorspronkelijke voorgevelrooilijn te bouwen. Door het opnemen van de onderstaande aanvullende criteria kan gestuurd worden op de ontwikkelingen in het historische deel van de binnenstad.

Monumenten
In het plangebied is een groot aantal monumenten aanwezig. Deze monumenten worden via de Monumentenwet beschermd. Ter indicatie zijn ze opgenomen op de bij dit bestemmingsplan behorende Kwaliteitskaart.

Beschermd stadsgezicht
Het zuidoostelijke deel van het plangebied is door de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de minister van Infrastructuur en Milieu aangewezen als beschermd stadsgezicht (1 juli 2011). Een beschermd stadsgezicht is een gebied dat van algemeen belang is voor de cultuurhistorische waarde van een stad.
Onder stadsgezichten worden in artikel 1 sub f van de Monumentenwet 1988 verstaan: 'Groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden'.

Uitgangspunt is de karakteristieke (met de historische ontwikkeling samenhangende) structuur en ruimtelijke kwaliteit van de buurt te onderkennen als een zwaarwegend belang bij ontwikkelingen binnen dit deel van panden en terreinen. Hoewel het bestemmingsplan in beginsel de huidige toestand consolideert, zijn kleinschalige en gebruikelijke ontwikkelingen toegestaan. Te denken valt aan beperkte functiewisselingen binnen meervoudige bestemmingen en/of het verbouwen of vernieuwen van panden of bestratingen. Het respecteren van de kwaliteit, zoals beschreven in hoofdstuk 2 staat daarbij centraal.

3.3.4 Beleidsnota Wmo 2008-2011

Aanleiding van deze beleidsnota is de invoering van de Wet Maatschappelijke ondersteuning (Wmo) op 1 januari 2007. De gemeente heeft zich in 2006 gericht op de inrichting van de loketfunctie en de invloed van de Wmo op de verstrekking van de individuele voorzieningen. De beleidsnotitie beoogt het brede beleidsterrein van de maatschappelijke ondersteuning integraal vorm te geven. Aan de ontwikkelingen op het terrein van wonen, welzijn en zorg liggen demografisch, maatschappelijke, sociaal -culturele, bestuurlijk en financiële ontwikkelingen ten grondslag, zoals de vergrijzing, individualisering, extramuralisering en een verschuiving van de verantwoordelijkheidsverdeling. De gemeente, samenleving en de uitvoerende instellingen zullen moeten inspelen op deze ontwikkelingen, zodat de meest effectieve samenstelling aan ondersteuning ontstaat.

De beleidsnota Wmo sluit naadloos aan bij het Uitvoeringsprogramma 2006-2010 'Mee(r) doen in Meppel':

  • Integraal: De gemeente Meppel investeert de komende jaren in het samenbrengen van de verschillende beleidsterreinen. Samenhang aanbrengen in de verschillende beleidsterreinen van wonen, welzijn en zorg versterkt de effecten van de ingezette maatregelen en vergroot de leefbaarheid binnen de gemeente Meppel.
  • Wijkgericht: Wijkgericht werken is een aanpak die zich richt op het verbeteren van de directe leefomgeving in de wijken in nauwe samenwerking met de wijkbewoners en de dienstverlenende instellingen. Wil de gemeente de bewoners bij de wijk betrekken, dan is het zaak om in te spelen op hun behoeften en mogelijkheden.
  • Interactief: De gemeente gebruikt veel verschillende instrumenten om interactief met de bewoners/burgers en de maatschappelijke instellingen beleid te formuleren en te toetsen.

De komende jaren zal door allerlei maatregelen extra ingezet worden op preventie en het versterken van de leefbaarheid in Meppel, het versterken van de zorgzame samenleving en het verstrekken van passend aanbod van collectieve en individuele ondersteuning. Hiermee wordt beoogd het huidige aanbod aan ondersteuning te verbeteren, de samenleving en de burger te faciliteren bij initiatieven die passen binnen het gemeentelijk beleid dan wel de wijkvisie en de leefbaarheid (veiligheid, meedoen aan de maatschappij, gezondheid) in Meppel te bevorderen.

Een belangrijk onderdeel bij het aspect 'leefbaarheid' is het accommodatiebeleid. Op basis van onderzoek uit 2007 heeft de gemeente een strategisch accommodatiebeleid opgesteld ('Beleidsnota accommodaties gemeente Meppel). Het vertrekpunt was dat de leefbaarheid en participatie de kaders zijn waarbinnen vorm en inhoud moet worden gegeven aan het accommodatiebeleid. Onder meer werd geconstateerd dat het aanbod steeds meer afwijkt van de vraag en dat er binnen alle sectoren (sport, onderwijs, welzijn en cultuur) sprake is van enig ruimtetekort. Gesteld wordt dat bij vervanging van oude accommodaties het bouwen van multifunctionele accommodaties een kans biedt om de bezettingsgraad te verhogen en de verschillende activiteiten zich met elkaar te laten 'besmetten'.

3.3.5 Woonplan Gemeente Meppel

Het Woonplan geeft uitwerking aan de woonaspecten uit de Ontwikkelingsvisie 2030. Dit woonplan geeft aan waar de gemeente Meppel op inzet om de ambities waar te maken. De prioriteiten en de uitgangspunten worden benoemd, op basis van inzicht op wat er op de woningmarkt gebeurt en een visie op hoe het wonen in Meppel eruit zou moeten zien. Meppel wil de kwaliteit van de woon- en leefomgeving behouden en waar nodig en mogelijk verbeteren. In de Ontwikkelingsvisie 2030 gemeente Meppel is deze koers op hoofdlijnen voor de komende decennia vastgelegd. De ruimtelijke aspecten zijn neergelegd in het Ruimtelijk programma 2020. Dit zijn belangrijke kaders voor dit woonplan.

Het behouden van voldoende huisvestingsmogelijkheden voor mensen met een bescheiden inkomen is en blijft voor Meppel een belangrijk uitgangspunt. Betaalbaar aanbod: beschikbaarheid vergroten. De kansen voor deze groep huishoudens kunnen op verschillende manieren worden vergroot: door de bouw van (middel-) dure huur, bouwen voor doorstroming en door het ontwikkelen van instrumenten die het gat tussen huur en koop helpen dichten.

Veel senioren die niet meer zo goed ter been zijn of mensen met een andere zorgvraag, willen zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen. Liefst in een vertrouwde omgeving. De gemeente Meppel wil deze huishoudens daartoe de kans geven. Tot 2020 is de behoefte aan 130 zorgwoningen op stedelijk niveau. De behoefte aan nultredenwoningen neemt in de periode tot 2020 totaal met 1000 woningen toe, waarvan de helft in Nieuwveense Landen zal worden gerealiseerd.

In de nieuwbouw wordt zoveel mogelijk levensloopbestendig gebouwd.

3.3.6 Detailhandelsvisie

Het beleid van de gemeente Meppel is gericht op versterking van de positie als regionaal koopcentrum. Dit beleid is vastgelegd in de ontwikkelingsvisie 2030: “een ambitieuze ontwikkeling in evenwicht”. In de gemeente Meppel zijn er op detailhandelsgebied diverse ontwikkelingen en initiatieven gaande. Hierbij gaat het om de versterking van het centrum van Meppel, de herontwikkeling van Het Vledder en de ontwikkeling van de nieuwe wijk Nieuwveense Landen. Ook de verschillende wijk- en buurtcentra en de verspreid aanwezige perifere detailhandel vragen om een richtinggevende visie. Daarnaast spelen ook in de detailhandel diverse ontwikkelingen. Genoemd kunnen worden trends als het recreatief winkelen en schaalvergroting. Daarnaast spelen ook in de detailhandel diverse ontwikkelingen. Genoemd kunnen worden trends als het recreatief winkelen en schaalvergroting. Inmiddels is ook het fenomeen "internetwinkel" van invloed geworden op het functioneren van de detailhandel in Meppel.

De gemeente Meppel ambieert een hoge koopkrachtbinding van de eigen bevolking en een sterke regionale verzorgingspositie voor de direct omliggende gemeenten. Deze ambitie is reeds in de Ontwikkelingsvisie 2030 vastgelegd. De nadruk van het gemeentelijke beleid ligt primair op de versterking van het centrum als recreatief winkelcentrum. Mede gezien de relatief beperkte uitbreidingsruimte op de korte en middellange termijn is het wenselijk dat eerst de kwaliteit van de winkelomgeving wordt aangepakt. Op de middellange termijn is er ruimte om verder te investeren in de uitbreiding van het winkelaanbod.

De boodschappencentra fungeren als ontmoetingscentra en 'hart' van de wijken en het dorp Nijeveen. De gemeente vindt het van groot belang dat het dagelijkse verzorgingsniveau in de buurten, wijken en dorpen op een goed niveau blijft.

Tenslotte biedt de gemeente Meppel ruimte aan detailhandel in volumineuze artikelen op perifere locaties. De hoofdlijnen van het bestaande PDV-beleid blijven gehandhaafd. De gemeente streeft naar concentratie van woonwinkels op de locatie Blankenstein.

De ambitie is vertaald in een toekomstige ruimtelijke en functionele detailhandelsstructuur. Voor het centrum gaat de gemeente uit van een versterking van de kwaliteit en de bereikbaarheid van het winkelbestand. Daarmee zou Meppel dienst kunnen doen als winkelcentrum voor Meppel en de omliggende gemeenten.

Voor de Centrumschil is het van belang dat een deel van de voor het centrum beschreven detailhandelsbeleid ook betrekking heeft op de in het plangebied Centrumschil gesitueerde uitlopers, te weten de Woldstraat (speciaalzaken) en het Zuideinde (aanloopmilieu).

3.3.7 Welstandsnota

Inleiding
Op 3 juni 2004 is de nieuwe welstandsnota vastgesteld door de gemeenteraad. De welstandsnota gaat over het duurzaam bevorderen van de kwaliteit van bebouwing en omgeving in de gemeente Meppel. De welstandstoets is daarbij een belangrijk hulpmiddel. Door middel van welstandscriteria wordt zo concreet mogelijk aangegeven aan welke uitgangspunten de ontwerper van een bouwplan zich moet houden. Deze uitgangspunten zijn deels gelijk voor de hele gemeente en deels verschillend per deelgebied omdat ieder gebied zijn eigen kenmerken heeft. Bovendien zijn per gebied de welstandscriteria beschreven. In principe moet altijd worden voldaan aan de criteria in het hele gebied. Uitzonderingen blijven echter mogelijk. Voorwaarde is wel dat er een gegronde reden moet zijn om van de criteria af te wijken. Of een reden gegrond is of niet, is uiteindelijk ter beoordeling van burgemeester en wethouders. Voor veel gebieden geldt dat nieuwe en eigentijdse ontwikkelingen mogelijk zijn. Een belangrijke voorwaarde is meestal dat ze niet mogen conflicteren met de directe omgeving. Met andere woorden er zal altijd rekening moeten worden gehouden met, respectievelijk respect moeten worden getoond voor, de omgeving en de daarin te verwachten ontwikkelingen.

Gebiedsgerichte welstandscriteria
Een belangrijke peiler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuren in de gemeente Meppel. Deze criteria zijn gebaseerd op de identiteit, het architectonische vakmanschap en de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie worden aangetroffen. Daarnaast speelt ook het ruimtelijke kwaliteitsbeleid een belangrijk aspect bij het bepalen van de criteria. De criteria geven aan hoe een bouwwerk 'zich moet gedragen' om in zijn omgeving niet teveel uit de toon te vallen, en welke gewaardeerde karakteristieken uit de omgeving in het ontwerp moeten worden gebruikt.

Afbeelding 7: Gebieden waarvoor gebiedsgerichte welstandscriteria gelden.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Centrumschil-BPC1_0007.jpg"

In deze toelichting wordt niet verder op de gebiedscriteria of objectgerichte criteria ingegaan die op het plangebied van toepassing zijn. De welstandsnota geldt als een toetsingsinstrument dat los staat van het bestemmingsplan en waaraan bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning eveneens getoetst moet worden. De welstandsnota kan hiermee worden beschouwd als een aanvulling op het bestemmingsplan. Onderhavig bestemmingsplan is niet strijdig met de welstandsnota.

3.3.8 Beleidsnotitie Maatschappelijke Voorzieningen Bestemmingplannen

De Beleidsnotitie Maatschappelijke Voorzieningen in Bestemmingplannen is op 1 december 2005 door de gemeenteraad van Meppel vastgesteld. In de oudere bestemmingsplannen, die bijna overal in Meppel gelden, is een strikt onderscheid gemaakt tussen de verschillende sociaal-maatschappelijke functies (onderwijs heeft een bestemming onderwijs, sport een bestemming sport etc.). In de nieuwste plannen zijn al deze functies onder één brede maatschappelijke bestemming gevoegd. De definitie van deze functie is: Educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen. Dit is bewust gedaan, om de bestemmingsplannen flexibeler te maken, zo kan in een vrijkomende school een kerk worden gevestigd en vice versa.

Binnen de stad Meppel is een aantal gebiedstypen te onderscheiden. Per gebied is omschreven welke maatschappelijke voorzieningen er nu zijn gevestigd, en welke in de toekomst gewenst zijn (evt. onder voorwaarden). Ook hierbij is weer gekeken naar de bovengenoemde criteria. Voor onderhavig plangebied geldt dat de volgende functies vallen onder de bestemming Maatschappelijke Voorzieningen:

Afbeelding 8: Maatschappelijke functies.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Centrumschil-BPC1_0008.jpg"

Het gehele plangebied, met uitzondering van het Beatrixplantsoen en het Wilhelminapark, worden in deze gebiedsindeling onder het Centrum geschaard. Concreet betekent dit dat alle maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan. Het criterium van de omvang van de voorzieningen, zoals dat geldt voor het Beatrixplantsoen en het Wilhelminapark, vindt zijn weerslag in het bestemmen van de bestaande situaties.

3.3.9 Gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan (GVVP)

Op 22 april 2010 heeft de gemeenteraad van Meppel het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoersplan 2010 vastgesteld. Het doel van het GVVP is het vastleggen van de beleidsuitgangspunten voor het verkeer en vervoer in de gemeente Meppel voor de periode tot 2015 met een doorkijk naar een langere periode, dat aansluit bij de (ruimtelijke) ambities die de gemeente Meppel heeft.

De gemeente Meppel is momenteel voor alle modaliteiten goed bereikbaar vanuit de omgeving. Deze goede bereikbaarheid dient minimaal te worden behouden.

De bereikbaarheid binnen Meppel, vooral die van bestemmingen in de historische binnenstad is niet optimaal. Dit geldt zowel voor het gemotoriseerde als het langzaam verkeer. De gemeente Meppel wil daarom dat de bereikbaarheid van bestemmingen binnen Meppel, met name in de historische binnenstad in 2015 is verbeterd ten opzichte van de huidige situatie.

Daarnaast wil de gemeente de kwaliteit van de leefomgeving en de verkeersveiligheidssituatie verder verbeteren, gebaseerd op de categorie indeling van het gemeentelijk wegennet.

Een van de belangrijkste knelpunten die voortvloeien uit het GVVP is dat met name de doorstroming van het autoverkeer op de straten rondom de binnenstad en het parkeren aan de zuidzijde van de binnenstad niet optimaal is. Als oorzaak hiervan kan de compactheid van de (historische) stad worden genoemd in combinatie met het ruime aanbod aan voorzieningen zoals grootschalige detailhandel.

De gemeente zet in op een optimale bereikbaarheid van de parkeervoorzieningen aan de rand van de binnenstad. Dit komt het verblijfsklimaat in de binnenstad ten goede en draagt bij aan het verbeteren van de verkeersveiligheid. Het aanbieden van voldoende parkeerplaatsen aan de randen van het centrum voorkomt zoekverkeer in de binnenstad en de omliggende woonwijken. Concreet houdt dit in dat de parkeervoorzieningen moeten worden geconcentreerd op grotere locaties rond de binnenring met duidelijk aangegeven looproutes naar de binnenstad en een adequaat bewegwijzeringssysteem. Om dit te bereiken is de aanleg van extra parkeerplaatsen nodig langs de binnenring of in de directe nabijheid daarvan. In het GVVP wordt de locatie achter Ogterop genoemd als potentieel parkeerterrein, aangezien deze locatie vanuit de wijken Koedijkslanden, Berggierslanden en vanuit het zuiden (Staphorst) goed bereikbaar is.

Inmiddels heeft de gemeente de voorbereidende werkzaamheden gestart voor het aanleggen van het parkeerterrein achter Ogterop en is een bestemmingsplan vastgesteld. Dit plan zal in het voorliggende bestemmingsplan worden opgenomen.

3.3.10 Nota parkeerbeleid Meppel

In deze nota wordt het parkeerbeleid van de gemeente Meppel beschreven ten aanzien van het parkeren in Meppel in het algemeen en als beleidsinstrumentarium. De gemeente Meppel wil de kwaliteit van de binnenstad vergroten en de bereikbaarheid voor auto, fiets en openbaar vervoer te garanderen of verder te verbeteren. Onderdeel hiervan is het creëren van een prettige parkeersituatie.

Met de nota parkeerbeleid Meppel wordt het parkeerbeleid, dat is vastgesteld in 2000, geactualiseerd. Geconstateerd wordt dat veel parkeeroverlast voorkomt aan de zuidzijde van het centrum. Door het betaald parkeren in het centrum worden auto's net buiten het betaald parkeren gebied geparkeerd. Dit is de reden om het gebied met gereguleerd parkeren uit te breiden. De grens bij de Hoogeveensche Vaart moet ter hoogte van de Reest komen te liggen. In de nota is dan ook aangegeven dat het gehele voorliggende plangebied de reguleringsvorm "ontheffinghoudersparkeren" wordt toegepast om uitwijkgedrag van bezoekers en werknemers uit het centrum tegen te gaan.

3.3.11 Evenementenbeleid (concept)

Deze nota bevat het evenementenbeleid van de gemeente op hoofdlijnen. aangegeven wordt hoe het huidige aanbod aan evenementen kan worden versterkt en uitgebreid. Evenementen hebben een uitstraling op de omgeving en hebben tevens een betekenis voor de beleving en waardering van Meppel. In de nota wordt dan ook onderscheid gemaakt in verschillende categorieën.

Een evenement is een voor publiek toegankelijke gebeurtenis op of aan de weg, binnen gebouwen of op het openbare water, met uitzondering van betogingen, samenkomsten en vergaderingen, jaar- en weekmarkten, bioscoop- en theatervoorstellingen, waarbij volgens het gemeentelijke evenementenbeleid onderscheid kan worden gemaakt in de volgende categorieën:

Categorie A: lokale evenementen op dorps/wijk en buurtniveau. Deze evenementen dragen in belangrijke mate bij aan de binding tussen inwoners in de stad. Deze evenementen zijn vooral gericht op participatie, ontmoeting tussen burgers en toeristisch-recreatieve promotie van de stad;

Categorie B: lokale en regionale evenementen met groeipotentie. Dit zijn middelgrote evenementen die zich kenmerken door een min of meer vaste deelnemers/publieksgroep en die zich door een onderscheidende programmering/activiteiten richten op groei. De economische spin-off is er wel maar kan nog verder in omvang toenemen. Het programma richt zich in eerste instantie op een duidelijke hoofdactiviteit maar heeft kansen om door het toevoegen van side-events en/of versterking van de promotie verder te groeien. Bij deze categorie evenementen is een sterke variatie in bezoekersaantallen van een paar honderd tot enkele duizenden;

Categorie C: boegbeeldevenementen. Dit zijn (jaarlijks) terugkerende evenementen met een internationaal karakter, bovenregionale uitstraling die een belangrijke bijdrage leveren aan de promotie van de stad. De evenementen vinden vooral plaats in het historisch centrum, in en rond het water en hebben een economische spin-off voor de stad. De evenementen kenmerken zich door authenticiteit, uitstraling, goede organisatie en promotie. Evenementenorganisaties zoeken hierbij een actieve samenwerking met andere partijen (bedrijfsleven, onderwijs, sport, cultuur, recreatie en toerisme) in de stad.

In hoofdstuk 5 wordt aangegeven hoe de evenementen in het bestemmingsplan zijn geregeld.

Hoofdstuk 4 Planologische randvoorwaarden

4.1 Geluid

In de Wet geluidhinder zijn geluidhindernormen voor toelaatbare equivalente geluidniveaus opgenomen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrie. De geluidhindernormen gelden voor woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de geluidzone van een (spoor)weg of gezoneerd industrieterrein. Een geluidzone is een aandachtsgebied aan weerszijden van een (spoor)weg en rondom een industrieterrein waarbinnen de geluidhindernormen van de Wet geluidhinder van toepassing zijn.

Voor het nu voorliggende plangebied worden het geluid als gevolg van het wegverkeer, de spoorweg en de industrie hieronder beschreven.

4.1.1 Wegverkeer

In het algemeen geldt dat in een bestemmingsplan alleen aandacht aan geluid besteed moet worden voor zover de uitvoering van de Wet geluidhinder dat vereist (artikel 3.3.1 Bro). 

Zoals in deze toelichting is aangegeven is het bestemmingsplan een conserverend bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan staat in beginsel geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen toe en ook worden geen nieuwe wegen geprojecteerd. Dat heeft tot gevolg dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan de bestaande geluidsgevoelige bestemmingen, die gesitueerd zijn in de zone van bestaande wegen niet getoetst behoeven te worden (artikel 76, derde lid Wgh). Een uitzondering hierop vormt een akoestisch relevante wijziging van een bestaande weg (reconstructie). Hiervan is echter ook geen sprake. Het aangeven van de zones of het aangeven van de as van de weg als bedoeld in artikel 3.3.1 Bro is dan ook niet nodig.

Uit de regeling van artikel 3.3.1 Bro vloeit bijvoorbeeld wel voort dat voor zover geluidgevoelige bestemmingen (zoals Wonen) binnen een zone liggen deze bestemmingen gedetailleerd bestemd moeten worden. De bestemming Wonen en overige bestemmingen binnen de denkbeeldige zones worden dan ook gedetailleerd bestemd.

Binnen het plangebied bevinden zich enkele locaties waarvoor in het verleden reeds ruimtelijke procedures zijn gevoerd en waarvoor toentertijd ook akoestisch onderzoek is verricht. Deze kunnen dan ook worden opgevat als bestaande situaties waarvoor akoestisch onderzoek niet vereist is. Het gaat veelal om de in paragraaf 1.3 genoemde situaties die met vrijstellings- en wijzigingsprocedures mogelijk zijn gemaakt.

Een uitzondering vormt een zestal woningen op een voormalige bedrijfsbestemming ter plaatse van de Wolddijk / Commissaris de Vos van Steenwijklaan in het noordoostelijke deel van het plangebied. Deze woningen bestonden reeds ten tijde van het opstellen van het vigerende plan. De bedrijfsbestemming is ter plaatse niet geëffectueerd. In dit bestemmingsplan worden de woningen wederom als zodanig bestemd. Daarom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd1. Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de Commissaris de Vos van Steenwijklaan maximaal 60 dB bedraagt nabij de woningen. Hoewel de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden, wordt de maximale grenswaarde van 63 dB voor nieuw te bouwen woningen niet overschreden. Voor de woningen zal een hogere waarde worden vastgesteld. Gelet op de lage verkeersintensiteit op de Wolddijk is deze weg in het onderzoek buiten beschouwing gelaten.

Voor de functiewijziging van het pand Koekoekstraat 6-8 is onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting (zie bijlage 5). De geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer leidt niet tot een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde.

4.1.2 Industrie

Het aan de westzijde van het plangebied grenzende industrieterrein (Oevers A, B en C, Oude Vaart en Steenwijkerstraatweg) is gezoneerd op grond van de Wet geluidhinder. De geluidszone Oevers is bij Koninklijk besluit van 15 juni 1993 vastgesteld. Bij besluit van 31 augustus 1998 is voor een groot aantal woningen rondom het gezoneerde industrieterrein Oevers, in het kader van een geluidsaneringsoperatie, maximaal toelaatbare geluidsbelastingen (MTG's) vastgesteld.

De cumulatieve geluidsbelasting van de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein mag buiten de zone niet meer dan 50 dB(A) bedragen. De individuele milieuvergunningen van de bedrijven op het industrieterrein worden getoetst aan de bijdrage die het betreffende bedrijf levert aan de geluidszone. Op deze manier wordt gewaarborgd dat de totale geluidsbelasting buiten de zone niet meer dan 50 dB(A) zal bedragen.

Voor de functiewijziging van het pand Koekoekstraat 6-8 is onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting (zie bijlage 5).

Voor het pand dient een hogere waarde voor industrielawaai van 55 dB(A) vastgesteld te worden. Deze waarde is iets ruimer dan de vigerende fysieke geluidbelasting. Dit om de mogelijkheid van wijzigingen/uitbreidingen bij bestaande bedrijven op het industrieterrein te behouden.

Tevens sluit deze ruimere waarde aan bij de vastgestelde Maximaal toelaatbare geluidbelastingen (MTG's) in de directe omgeving van het pand. Zo is reeds in het verleden een MTG vastgesteld voor het aangrenzende pand Molenstraat 34 van 55 dB(A).

Gezien de omgevingskenmerken wordt een geluidbelasting van 55 dB(A) als een aanvaardbaar woon- en leefklimaat beschouwd.

In onderstaande afbeelding is te zien dat deze 50 dB(A) contour zich over het westelijke deel van het plangebied uitstrekt. In dit gedeelte is woningbouw vanuit geluidoogpunt dus niet zonder meer mogelijk. Om in de toekomst woningen (of andere geluidgevoelige bestemmingen) te realiseren in de geluidzone moet een hogere grenswaarde worden verleend in het kader van een aparte ruimtelijke procedure. Dit bestemmingsplan staat immers geen nieuwe woningen toe. De eventueel benodigde toekomstige hogere waarden mogen op grond van de Wet geluidhinder maximaal 55 dB(A) bedragen. Het aanvragen van een hogere grenswaarde moet onderbouwd worden door middel van een akoestisch onderzoek.

Afbeelding 9: Geluidzone industrielawaai.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Centrumschil-BPC1_0009.jpg"

Indien (op basis van een aparte ruimtelijke procedure) woningbouw plaatsvindt buiten de zonegrens van het bedrijventerrein is ten aanzien van het aspect industrielawaai geen knelpunt te verwachten.

4.1.3 Railverkeer

Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door de spoorlijn Zwolle-Leeuwarden/Groningen. De voorkeursgrenswaarde als gevolg van spoorweglawaai bedraagt 55 dB, de maximale ontheffingswaarde bedraagt 68 dB. Voor de cluster van 6 woningen op een voormalige bedrijfsbestemming ter plaatse van de Wolddijk / Commissaris de Vos van Steenwijklaan in het noordoostelijke deel van het plangebied is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie ook paragraaf 4.1.1). Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting vanwege het spoor Meppel - Leeuwarden op de gevels van de woningen maximaal 65 dB bedraagt. De maximale grenswaarde van 68 dB wordt niet overschreden.

4.2 Archeologie

In opdracht van de gemeente Meppel is een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart gemaakt. Met de archeologische beleidsadvieskaart heeft de gemeente Meppel een instrument in handen op basis waarvan zij op een verantwoorde manier met haar bodemarchief kan omgaan. De gemeente kan daarmee, indien wenselijk, gemotiveerd van de landelijke en provinciale richtlijnen afwijken en een eigen visie op het archeologisch landschap ontwikkelen.

Op basis van de landschappelijke ondergrond en de bekende archeologische waarden in en in de omgeving van Meppel is een vlakdekkende verwachtingskaart opgesteld. Op hoofdlijnen worden drie verwachtingszones onderscheiden: lage verwachting, middelhoge verwachting en hoge verwachting. Deze verwachtingswaarden geven op hoofdlijnen de verwachte dichtheid aan archeologische waarden weer (trefkans).

Uit onderstaande afbeelding kan het volgende worden afgeleid.

Voor het oostelijke deel van het plangebied (zachtgroen) geldt een lage verwachtingswaarde. Het betreft de zogenaamde "natte laagten". Hier geldt dat voorafgaand aan planontwikkeling in deze gebieden voor projecten met een planomvang van meer dan 10 hectare die tevens dieper reiken dan 0,30 m een extensief verkennend booronderzoek uitgevoerd dient te worden om de verwachtingskaart te toetsen en zo nodig bij te stellen. Rekening houdend met het feit dat het bestemmingsplan consoliderend van aard is, zal geen regeling ter bescherming van de archeologische waarden in deze gebieden worden opgenomen.

Voor de zuidelijke en zuidwestelijke, alsmede de noordelijke rand van het plangebied geldt een middelhoge verwachtingswaarde (donkergroen). Concreet gaat het hier om de beekdalen van de Reest en de Wold Aa. In zones met een middelhoge verwachting (veenbedekte zones, stuwwal, beekdalen en zandgronden) wordt een vrijstellingsgrens van 1000 m2 gehanteerd. Voor projecten waarvan de bodemverstoring een oppervlak van minder dan 1000 m2 beslaat hoeft geen onderzoek te worden uitgevoerd.

Afbeelding 10: Archeologische beleidskaart.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Centrumschil-BPC1_0010.jpg"

De beleidsadvieskaart kent ook gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Bij projecten groter dan 500 m2 die tevens dieper reiken dan 0,30 m onder maaiveld moet in deze gebieden nader archeologisch onderzoek worden gedaan. Daarbij dient wel te worden opgemerkt dat het gaat om het totaal aan te verstoren bodemoppervlak binnen een plangebied of bouwblok van een samenhangend project dat niet opgedeeld kan worden in deeluitwerkingen.

In het gebied dat grenst aan het historische centrum van Meppel geldt dat de waarden aanwezig worden geacht. Het gaat globaal om het gebied ten westen van de Kleine en Grote Oever, rond de Woldstraat en rond het noordelijke deel van het Zuideinde. Voor dit deel van het plangebied is het beleid gericht op het in situ behouden, bodemingrepen dienen zo veel mogelijk te worden voorkomen.

Gemeenten hebben als richtlijn de 100 m2 uit de Monumentenwet 1988 en de gangbare vrijstellingen op basis van het provinciaal beleid van de afgelopen jaren; zij zijn vrij om daar beredeneerd van af te wijken. De verschillende hierboven genoemde ondergrenzen zijn gekozen om de informatiewaarde van het bodemarchief op een verantwoorde manier veilig te stellen. Voor de AMK-terreinen en de historische kern van Meppel is een ondergrens van 50 m2 gekozen. Voor oude dorpskernen geldt immers dat deze eigenlijk als vindplaats beschouwd moeten worden.

In de oude kern van Meppel bevinden zich de archeologische waarden niet alleen ondergronds, maar biedt de huidige bebouwing mogelijk ook informatie over de bewoningsgeschiedenis. Het is daarom aan te bevelen bij ontwikkelingsplannen in de oude kern, waar relevant, tevens een inpandig bouwhistorisch onderzoek uit te laten voeren. De resultaten van dit onderzoek kunnen worden gebruikt in het karterend/waarderend archeologisch onderzoek dat eventueel daarna plaatsvindt.

4.3 Cultuurhistorie

Voor de binnenstad en de centrumschil heeft de gemeente een cultuurhistorische studie laten opstellen. Deze studie dient als onderlegger voor het opstellen van bestemmingsplannen en voor de aanscherping van het monumentenbeleid. Op deze wijze wordt uitdrukking gegeven aan de door de rijksoverheid gewenste “planologische monumentenzorg” waarbij ruimtelijke ordening en het sturen op ruimtelijke kwaliteit van de gebouwde omgeving geïntegreerd plaatsvindt met cultuurhistorie en archeologie.

De deelgebieden zijn elk als geheel gewaardeerd, als somma van de verschillende aspecten waar cultuurhistorische kwaliteiten uit bestaan. Er worden vier waarderingsniveaus onderscheiden: top-, hoog-, midden- en basiskwaliteit. Deze waarderingsniveaus onderscheiden zich van elkaar op grond van de dichtheid van historische objecten en structuren, het historische en maatschappelijk belang ervan, de gaafheid en zeldzaamheid van de historische objecten en structuren, alsmede de gaafheid van het bebouwingsbeeld en de ruimtelijke kwaliteit ervan.

Afbeelding 11: Gebiedsindeling met waardering.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Centrumschil-BPC1_0011.jpg"

De bovenstaande waardering kent een beleidsmatige vertaling die in het rapport is weergegeven.

In het geval van de historische binnenstad zijn de ruimtelijke samenhang en de ruimtelijke kwaliteit sterk aangetast. De betekenis van het gebied voor de geschiedenis van Meppel is echter zo groot, en de waarden van meerdere objecten en deelgebieden zijn zo hoog, dat dit gebied toch is ingedeeld in de categorie topkwaliteit.

Het gaat om de volgende gebieden:

  • Binnenstad (gebied 1);
  • Zuideinde/Stationsweg (gebied 2);
  • Wilhelminapark (gebied 7).

Het plangebied van dit bestemmingsplan valt niet geheel samen met de indeling in de cultuurhistorische verkenning. Het grootste deel van gebied 1 uit deze verkenning valt buiten het bestemmingsplan Centrumschil en is opgenomen in het bestemmingsplan Binnenstad (zie het zwart gekleurde gebied in bovenstaande afbeelding). De overige delen van gebied 1, alsmede de gebieden 2 en 7, met de categorie topkwaliteit zijn wel binnen het bestemmingsplan Centrumschil gesitueerd. Het gaat dan voor gebied 1 om de omgeving van de Molenstraat, een deel van de Woldstraat, de omgeving grote/Kleine Oever, Bleekerseiland, Herengracht, Gasgracht en het noordelijke deel van het Zuideinde.

In onderstaande afbeeldingen zijn de deelgebieden 2 (Zuideinde en Stationsweg) en 7 (Wilhelminapark) meer in detail weergegeven. Duidelijk te zien zijn de scherven die een aantasting zijn van de historische structuur.

Afbeelding 12: Gebied 2 met topkwaliteit en de scherven.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Centrumschil-BPC1_0012.jpg"

Afbeelding 13: Gebied 7 met topkwaliteit en de scherven.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Centrumschil-BPC1_0013.jpg"

Typerend voor de historische binnenstad is de dominantie van het stedenbouwkundig principe van het gesloten bouwblok, in combinatie met de straat met gesloten gevelwanden, het basis-ruimtetype. In Centrumschil is dit veel minder het geval. Hier is sprake van individuele geschakelde stadswoningen (of minimaal gescheiden door een smal pad naar het achtergebied) in min of meer gesloten bouwblokken, villa's, twee onder één kappers en geschakelde rijenwoningen in meer halfopen bouwblokken.

Er is in opzet een duidelijk verschil tussen het noordelijke en het zuidelijke deel van Centrumschil. Wordt het zuidelijk gedeelte op hoofdlijnen gekenmerkt door een meer historische verkaveling, het westelijk en noordelijk deel bestaat voornamelijk uit tuinstadverkavelingen (rijenwoningen met voor- en achtertuin).

Binnenstad en Centrumschil gaan ruimtelijk heel geleidelijk en zonder grote ruimtelijke breuken in elkaar over. Hierdoor vertonen de twee hoofdgebieden van deze studie onderling een sterke ruimtelijke samenhang. Ook in de Centrumschil domineert de woonfunctie, die ook hier grotendeels is georganiseerd in individuele - grote en kleine - panden voor één huishouden, elk individueel ontsloten vanaf de straat, maar niet altijd direct aan de straat. In afwijking van de Binnenstad zijn voorgebieden tussen bebouwing en straat in de vorm van stoepen of tuinen in de Centrumschil wel veel gebruikelijker met als gevolg een groener en meer residentieel ruimtelijk beeld.

Meer dan in de Binnenstad, is de massa van individuele woonhuizen in de Centrumschil doorregen met bijzondere historische gebouwen in de vorm van fabrieken en grote institutionele functies uit het eind van de 19de en begin van de 20ste eeuw. Doorgaans zijn deze bijzondere functies aan de kant van de openbare ruimte stedenbouwkundig én architectonisch sterk met het omliggende weefsel verweven en vormen hiermee nauwelijks een contrast.

Ook de Centrumschil heeft in de naoorlogse periode ruimtelijke veranderingen doorstaan, maar is toch nog voor het grootste deel intact, dit in tegenstelling tot de Binnenstad waar grootschalige transformatieprocessen hebben plaatsgevonden

In hoofdstuk 5 wordt aangegeven op welke wijze de kenmerken van het plangebied (kenmerkende goot- en bouwhoogten, gevelrooilijnen e.d.) voor de gebieden met de waardering topkwaliteit worden vastgelegd in dit bestemmingsplan.

4.4 Waterhuishouding

4.4.1 Europees beleid

De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 Europees van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste doelstellingen van de KRW zijn:

  • van water afhankelijke ecosystemen in stand te houden en te verbeteren;
  • de beschikbaarheid van water veilig te stellen en het duurzaam gebruik te bevorderen;
  • het aquatisch milieu in stand te houden en te verbeteren door het voorkomen van verontreiniging;
  • de gevolgen van overstroming en droogte te beperken.

Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Implementatiewet is gepubliceerd in het Staatsblad 2005, nr. 303. De wet, een wijzigingswet, regelt dat stroomgebiedbeheerplannen en maatregelenprogramma's een plaats vinden in het planstelsel van de Wet op de waterhuishouding. Verder regelt de wet dat de milieudoelstellingen van de KRW zullen worden geconcretiseerd als milieukwaliteitseisen in het kader van de Wet milieubeheer. Het bindende karakter van de KRW-doelstellingen vereist vastlegging van de doelstellingen in wettelijke voorschriften. Het gaat daarbij om een algemene maatregel van bestuur en provinciale verordeningen op basis van hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer, waarin ook de doorwerking van de doelstellingen naar vergunningverlening en andere besluiten van overheidsinstanties wordt geregeld.

In de Europese Kaderrichtlijn Water is de Europese Unie opgedeeld naar de stroomgebieden van de grote rivieren. Eén daarvan is de Rijn. De EU heeft het lange traject van Rijn naar Noordzeedelta onderverdeeld in vier stroomgebieddistricten. Die zijn weer gesplitst in deelstroomgebieden, waarvan Rijn Oost er één is. In het Regionaal Bestuurlijk Overleg werken de gemeente Meppel en het waterschap Reest en Wieden samen met diverse andere overheden en bij het waterbeheer betrokken instanties.

4.4.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid ten aanzien van water is neergelegd in het nationaal waterplan (2009). Het Nationaal Waterplan (NWP) is het rijksplan voor het waterbeleid voor de periode 2009-2015. Het NWP beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Om dit te bereiken moet zoveel mogelijk worden uitgegaan van een watersysteembenadering en integraal waterbeheer. Het NWP bouwt voort op de nota Waterbeheer 21e eeuw. Hierin wordt gesteld dat aan het watersysteem meer aandacht moet worden gegeven om de natuurlijke veerkracht te benutten. Het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie “vasthouden - bergen - afvoeren” staat hierbij centraal. Van belang is dat overtollig water zoveel mogelijk wordt vastgehouden in de "haarvaten" van het bestemmingsplangebied. Wanneer dit ontoereikend is moet worden gezocht naar bergingsmogelijkheden. Pas in laatste instantie is afvoer van overtollig water naar benedenstroomse gebieden aan de orde.

4.4.3 Regionaal beleid

In het waterbeheer zijn drie grote beleidsthema's waar het waterschap zich mee bezighoudt:

  • Voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld. Het plangebied ligt gedeeltelijk in de zone van hydrologische beïnvloeding. De zone is bedoeld als signaal voor mogelijke knelpunten in het uitvoeren van het dagelijkse waterbeheer;
  • Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken, kennen we de nota Waterbeheer in de 21e eeuw (WB21). Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert. Het plangebied Centrumschil ligt in een beekdal of in de lagere delen van het beheergebied van Reest en Wieden. In het beekdal kunnen extreme omstandigheden nadrukkelijk leiden tot wateroverlast en schade. Ook komen natuurlijke laagtes in het gebied voor waar plaatslijk wateroverlast een rol kan spelen;
  • Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in Flora en Faunawet en Natuurbeschermingswet). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich in 2015 in een goede ecologische en goede chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. In of in de nabijheid van het plangebied zijn enkele waterlichamen aanwezig waarop de doelen direct van toepassing zijn, dat zijn het Meppelerdiep, de Reest en de Wold Aa.

Conserverende plannen die geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken hebben in beginsel geen invloed op de waterhuishouding. Het waterschap gaat akkoord met dergelijke plannen onder de volgende voorwaarden:

  • In de waterparagraaf wordt een goede omschrijving van de waterhuishouding (ook van het bestaan van huidige knelpunten) opgenomen, evenals van het huidige waterbeleid.
  • In geval van ontwikkelingsmogelijkheden d.m.v. een wijzigingsbevoegdheid of een uitwerkingsbevoegdheid wordt als uitgangspunt genomen dat de bestaande waterhuishouding niet mag verslechteren als gevolg van de ontwikkeling. Deze voorwaarde dient in de regels te worden opgenomen. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkeling wordt het waterschap betrokken.
  • Alleen de belangrijkste waterlopen worden bestemd op de plankaart.

Afbeelding 14: Fragment beleidskaart water (bron: Waterschap Reest en Wieden).
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Centrumschil-BPC1_0014.jpg"

4.4.4 Gemeentelijk beleid

Stedelijke wateropgave Meppel
De stedelijke wateropgave is een concretisering van het Waterplan van gemeente, waterschap en Vitens uit 2001. De wateropgave bestaat uit de aanpak van wateroverlast door overstromend oppervlaktewater, van de wateroverlast in relatie tot rioolcapaciteit en van grondwateroverlast. In het geactualiseerde Nationaal bestuursakkoord Water is afgesproken dat het waterschap en de gemeente de stedelijke wateropgave gezamenlijk in kaart brengen en afspraken maken over een maatregelenprogramma en bijbehorende financiering. Het waterschap is verantwoordelijk voor het regionale watersysteem en daarmee ook voor de wateroverlast door overstromend oppervlaktewater. De gemeente kent enkele zorgplichten ten aanzien van hemelwater, grondwater en oppervlaktewater. Met betrekking tot de stedelijke wateropgave maakt de gemeente daarom inzichtelijk wat de riolerings- en grondwateropgaven is.

(Verbreed) gemeentelijk rioleringsplan
Het vGRP beschrijft de beleidsvoornemens en (bijbehorende) maatregelen voor inzameling, transport en verwerking van stedelijk afval-, hemel- en grondwater in de gemeente Meppel voor de periode 2011 tot en met 2015. Het vGRP vertaalt de voorgenomen maatregelen in een kostendekkingsplan en geeft aan welke gevolgen dit heeft voor de rioolheffing en de organisatie. In tegenstelling tot het voorgaande GRP is dit vGRP meer geschreven vanuit de beleidskaders in plaats van vanuit het operationele programma (de activiteiten).

4.4.5 Watersysteem

Het waterschap Reest en Wieden is verantwoordelijk voor het regionale watersysteem en daarmee ook voor de wateroverlast door overstromend oppervlaktewater. De gemeente Meppel kent enkele zorgplichten ten aanzien van hemelwater, grondwater en oppervlaktewater. De gemeente Meppel en het waterschap Reest en Wieden hebben gezamenlijk besloten voor een integrale benadering van de stedelijke wateropgave waarbij de knelpunten op het vlak van oppervlaktewater, hemelwater en grondwater integraal worden opgelost.

Regionale watersysteem
In het gebied ten oosten van Meppel is door opstuwing van landijs een

aaneengesloten keileempakket ontstaan, dat relatief hooggelegen is: het Drents

Plateau. Regenwater infiltreert op het hoger gelegen Drents Plateau en komt als kwel ten westen van Meppel (De Wieden en Nijeveense Polder) weer omhoog. Daarnaast zijn er plaatselijke ondiepe systemen (regionale kwel). Bijvoorbeeld langs de rand van het beekdal van de Reest ligt een zandrug waar water infiltreert dat in het beekdal opkwelt. De Reest wordt zo vooral gevoed door kwelwater. Rondom de Wold Aa speelt regionale kwel nauwelijks een rol.

In Meppel komen verschillende beken en kanalen bij elkaar. De wateren stromen uit het noorden en oosten en komen bij Meppel samen. Het water wordt uiteindelijk afgevoerd via het Meppelerdiep in de richting van het Zwarte water, via het gemaal bij Zwartsluis. De wateroverlast in Meppel wordt onder meer veroorzaakt door een te geringe afvoercapaciteit in extreme situaties van met name de Wold Aa en het Meppelerdiep en door de opstuwing die plaats vindt in het Mallegat. Onder meer door de kanalisering van beken stroomopwaarts van Meppel en verharding van oppervlakken is de afvoer van regenwater versneld. Een specifiek knelpunt in Meppel is het Meppelerdiep, waar bij harde westenwind opstuwing kan plaatsvinden.

Afbeelding 15: Laag gelegen gebieden en waterkeringen.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Centrumschil-BPC1_0015.jpg"

Om wateroverlast in het stedelijke gebied te voorkomen wordt Meppel op enkele punten beschermd met keringen. De hoogte van deze keringen worden afgestemd op de maatgevende hoogwaterstand. Deze is bij Meppel 70 cm boven NAP.

In Meppel komen enkele gebieden voor met puthoogtes lager dan de maatgevende hoogwaterstand van 70 cm boven NAP. Deze gebieden zijn Oevers D, Blankenstein en Slingenberg. Binnen het onderhavige plangebied betreft het een deelgebied rond het Jufferenpad/Blankensteinweg. Zoals op onderstaande afbeelding is te zien worden enkele van deze gebieden beschermd door een waterkering die op de legger van het waterschap Reest en Wieden is vastgelegd.

Stedelijk watersysteem
Het grondwater in stedelijk gebied wordt minder direct beïnvloed door oppervlaktewaterpeilen dan in het landelijk gebied. De grondwaterstand in Meppel ligt gemiddeld op ongeveer 1,00 meter onder maaiveld. Door plaatselijke omstandigheden, zoals het watersysteem, bodemsamenstelling of bouwwijze, komen hogere grondwaterstanden voor.

Afbeelding 16: Bestaande waterhuishouding.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Centrumschil-BPC1_0016.jpg"

Een groot deel van Meppel watert af op het waterpeil van het Meppelerdiep (73 cm boven NAP). Enkele deelgebieden, die buiten het voorliggende bestemmingsplan zijn gesitueerd, worden onderbemalen.

Het rioolstelsel van de kern Meppel bestaat uit 16 deelgebieden en is deels onder vrijverval aangesloten op het gemaal van de RWZI Meppel. In de kern komen allerlei stelseltypes voor; het grootste deel is gemengd.

4.4.6 Knelpunten

In mei 2008 is een knelpuntenanalyse uitgevoerd, die een globaal overzicht geeft van de knelpunten in het bestaande stedelijke gebied van de gemeente Meppel (Eerste uitvoeringsmodule Waterplan Meppel: Stedelijke wateropgave). De conclusie van deze analyse is dat in 14 deelgebieden in Meppel, Rogat en Nijeveen wateroverlast kan optreden in extreme situaties. Deze conclusie is gebaseerd op een quick-scan aan de hand van eenvoudige rekenmodellen. Wat betreft de waterketen en de afvoer van hemelwater is in veel deelgebieden met een gemengd stelsel de kans op water-op-straat in theorie aanwezig.

Voor het nu voorliggende bestemmingsplan Centrumschil zijn de volgende deelgebieden van belang (van noord naar zuid): Centrum - Wold Aa, Centrum - oude Hoogeveensche Vaart en Centrum - Reest. De genoemde gebieden hebben een oppervlaktewaterprobleem. Deels wordt dit veroorzaakt door te weinig ruimte voor waterberging of peilstijging, deels door het regionale watersysteem. Daarnaast heeft het deelgebied Centrum - Reest een probleem in verband met de beperkte afvoercapaciteit van de riolering.

Ten aanzien van het grondwater wordt er binnen het plangebied Centrumschil geen probleem geconstateerd.

4.4.7 Oplossingen voor de knelpunten

In de eerste uitvoeringsmodule van het Waterplan heeft de gemeente een pakket van 5 maatregelen vastgesteld ten behoeve van de stedelijke wateropgave. Eén daarvan betreft een oplossing voor het oppervlaktewaterprobleem.

De knelpunten voor het oppervlaktewater (een bergingstekort van ca. 26.000 m3) in de gebieden Centrum - Reest, Koedijkslanden-Noord en Koedijkslanden-Zuid worden aangepakt door het realiseren van meebewegende waterberging aan de zuid-oostzijde van de kern Meppel, in de stadsrandzone Meppel-Reestdal. De maatregelen worden direct gekoppeld aan het regionale watersysteem. De gemeente Meppel draagt specifiek bij aan het realiseren van de waterberging en inrichting voor natuur.

4.4.8 Watertoets

Op 15 augustus 2011 heeft het waterschap een Watertoetsdocument opgesteld, daarin wordt het volgende aangegeven.

Er bestaat tussen het waterschap Reest en Wieden en de gemeente Meppel een intensieve samenwerking op het gebied van water. In oktober 2008 is door het college van B&W van de gemeente Meppel en het Dagelijks Bestuur waterschap Reest en Wieden de “Eerste uitvoeringsmodule Waterplan Meppel: Stedelijke wateropgave” vastgesteld.

Binnen de kaders van het conserverende bestemmingsplan wordt vanwege de samenwerking en de documenten die beschikbaar zijn geen aanvullende informatie gevraagd. De problemen zijn bekend en de opgaven zijn onderkend (zie hierboven). In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro wordt het waterschap om een nadere reactie gevraagd.

4.5 Ecologie

Bij ruimtelijke plannen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden ter plaatse en in de directe omgeving van het plangebied. Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming.

4.5.1 Gebiedsbescherming

Bij gebiedsbescherming zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van toepassing. Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn in Nederland opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Hierin zijn de reeds bestaande staatsnatuurmonumenten ook opgenomen.

Doel van de EHS is het realiseren van een netwerk van natuurgebieden door middel van natuurbehoud en natuurontwikkeling, waar de natuur (plant en dier) voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat de natuurgebieden hun waarde verliezen. Het streven is om in Nederland in 2020 meer dan 750.000 hectare aan EHS-gebieden te hebben. Het grootste deel daarvan zijn bestaande bossen en natuurgebieden.

Afbeelding 17: De ecologische hoofdstructuur .
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Centrumschil-BPC1_0017.jpg"

Het voorliggend bestemmingsplangebied raakt in het zuidoosten aan de EHS. Het Natura2000 gebied De Wieden is gelegen ten zuidwesten van het plangebied op een afstand van circa 1.800 m (vanaf het gemeentelijke kampeerterrein). Het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en oefent daarom geen invloed uit op de EHS en het Natura2000 gebied. De navolgende afbeelding bevat een fragment van de ligging van de EHS.

4.5.2 Soortenbescherming

Soortenbescherming is altijd aan de orde. Hiervoor is de Flora- en faunawet bepalend. De Flora- en faunawet is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Deze wet heeft de beschermingsregels, zoals die ook in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn opgenomen, overgenomen en voor de Nederlandse situatie toegepast. Deze bescherming is als volgt in de Flora- en faunawet opgenomen:

  • het is verboden beschermde plantensoorten te plukken, verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen (artikel 8);
  • het is verboden beschermde diersoorten te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen (artikel 9), opzettelijk te verontrusten (artikel 10) en hun nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfsplaatsen te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren (artikel 11).

De procedurele consequenties zijn afhankelijk van de soorten die door de ingreep

worden beïnvloed. Kortweg kunnen drie beschermingsregimes worden onderscheiden:

  • beschermingscategorie 1:
    Een groot aantal beschermde soorten is in Nederland algemeen voorkomend. Op basis van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten uit de Flora- en faunawet mogen ruimtelijke ingrepen worden uitgevoerd die tot effect hebben dat de verblijfsplaatsen van deze soorten worden aangetast;
  • beschermingscategorie 2:
    Voor beschermde soorten die minder algemeen zijn en extra aandacht verdienen, kan een vrijstelling (behalve voor het opzettelijk verontrusten) verkregen worden als de initiatiefnemer een goedgekeurde gedragscode heeft. Indien dit niet het geval is dient voor deze categorie een ontheffing aangevraagd te worden. Als wordt gehandeld volgens een goedgekeurde gedragscode geldt deze naast de bovengenoemde soorten ook voor vogels. In zo'n gedragscode worden gedragslijnen aangegeven die men volgt om het schaden van beschermde soorten zo veel mogelijk te voorkomen. Ontheffing is, als wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode, voor deze soorten alleen nog nodig als werkzaamheden afwijkend van de gedragscode worden uitgevoerd;
  • beschermingscategorie 3:
    Voor ongeveer honderd zeldzame soorten geldt géén vrijstelling als het gaat om ruimtelijke ingrepen. Ontheffingen voor deze groep soorten worden slechts verleend wanneer er geen andere bevredigende oplossing voor de ingreep bestaat, de ingrepen vanwege dwingende redenen van groot openbaar belang dienen plaats te vinden en de gunstige staat van instandhouding van de soort niet in gevaar komt. Deze uitgebreide toets geldt ook voor alle vogelsoorten.

Als een ruimtelijke ingreep rechtstreeks kan leiden tot verstoring of vernietiging van bepaalde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het plan in strijd zijn met de Flora- en faunawet. Voor aantastingen van verblijfplaatsen en belangrijke (onderdelen) van leefgebieden van meer strikt beschermde soorten, is ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet nodig van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Verder geldt altijd artikel 2 van de Flora- en faunawet, een zorgplichtbepaling. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving.

Dit bestemmingsplan is conserverend van aard, er worden geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen voorgestaan. Er wordt derhalve geen afbreuk gedaan aan een gunstige instandhouding van een beschermde soort in het plangebied.

4.6 Bodemgesteldheid

Het bestemmingsplan staat geen nieuwe milieuhindergevoelige functies toe, maar legt voornamelijk de bestaande situatie vast. In het kader van dit bestemmingsplan is dan ook geen verkennend bodem- en grondwateronderzoek uitgevoerd. Bij eventuele bebouwingsuitbreidingen, welke binnen de beheerskaders van dit bestemmingsplan mogelijk zijn, wordt via de bouwverordening in het kader van de verlening van omgevingsvergunningen zorg gedragen voor een goede bodemkwaliteit.

4.7 Luchtkwaliteit

Hoofdstuk 5.2 van de Wet milieubeheer met de titel "Luchtkwaliteitseisen" staat bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Een belangrijk onderdeel van het instrumentarium is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen het NSL werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.

De uitvoeringsregels behorend bij de wet zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (amvb) en ministeriële regelingen die gelijktijdig met de 'Wet luchtkwaliteit' in werking treden. De belangrijkste zijn het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” en de “Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”. In deze laatste regeling zijn categorieën aangewezen waarvan op voorhand vaststaat dat zij niet in betekenende mate bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Voor deze categorieën geldt een grens van 3% van de betreffende grenswaarde.

Woningbouw is één van de categorieën waarvoor vaststaat dat niet in betekenende mate wordt bijgedragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij geldt dat een omvang van 1.500 woningen overeenkomt met de grens van 3% van de betreffende grenswaarde. Doordat het onderhavige bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen toestaat kan worden gesteld dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het wel zinvol om inzicht te hebben in de luchtkwaliteit om te beoordelen of de toekomstige bewoners niet worden blootgesteld aan te hoge concentraties luchtvervuiling. Er is in dat kader een luchtkwaliteitonderzoek uitgevoerd door TNO in de gehele gemeente Meppel (TNO rapport 2006-D-R0026/B). De luchtkwaliteit is gebiedsdekkend en met hoge mate van ruimtelijk detail in beeld gebracht. Uit dit onderzoek is gebleken dat er ten aanzien van de luchtkwaliteit in de Centrumschil geen belemmeringen zijn.

Afbeelding 18: Jaargemiddelde concentraties (worst case scenario) in 2020 voor Fijnstof PM10 en NO2.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Centrumschil-BPC1_0018.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Centrumschil-BPC1_0019.jpg"

4.8 Laagvliegzone

Boven Nederland zijn laagvliegroutes aangewezen ten behoeve van Defensie. Laagvliegroute 10a loopt van Drachten, via Meppel, naar Deventer. Deze laagvliegroute loopt over het plangebied Centrumschil. Het gebruik van laagvliegroute 10a is met ingang van oktober 2002 opgeschort. Na beoordeling van de evaluatie van het laagvliegen zal de knoop definitief worden doorgehakt. De minimumvlieghoogte op de laagvliegroute voor jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen bedraagt 75 meter.

In het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan Oevers D geeft het Ministerie van Defensie bij brief van 17 september 2009 aan dat de gemeente Meppel in het bestemmingsplan rekening dient te houden met deze bestaande militaire laagvliegroute. Uit veiligheidsoogpunt acht Defensie de bouw van obstakels hoger dan 40 meter onder de laagvliegroute niet toelaatbaar.

Aangezien de bestaande bebouwing in het plangebied (veel) lager is dan 40 meter en het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen met een dergelijke hoogte toestaat, kan worden geconcludeerd dat de laagvliegzone geen hinder ondervindt van de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van de gronden en bouwwerken in het plangebied.

4.9 Externe veiligheid

Algemeen
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico (dat zich in hoofdzaak richt op de kans op een ramp) en het groepsrisico (dat zich met name richt op het aantal mogelijke slachtoffers). Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico
Het groepsrisico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een risicolocatie een groep van 10, 100 of 1.000 slachtoffers in één keer kan vallen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art.13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Ten behoeve van de opstelling van dit bestemmingsplan is een onderzoek naar de externe veiligheid ingesteld2. De resultaten zijn hieronder weergegeven in de paragrafen 4.9.1 en 4.9.2.

4.9.1 Transport van gevaarlijke stoffen

Wegverkeer
In en in de nabijheid van het plangebied zijn geen doorgaande hoofdontsluitingswegen gelegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het is evenwel niet uitgesloten dat er incidenteel gevaarlijke stoffen vervoerd worden over de lokale wegen in het plangebied. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de lokale wegen in het plangebied levert geen onaanvaardbaar veiligheidsrisico op. Uit de inventarisatiestudie 'Anker' van het ministerie van Verkeer en Waterstaat (november 2005) blijkt dat alleen bij doorgaande wegen (provinciale wegen en snelwegen) in dichtbevolkte gebieden soms niet aan de veiligheidsnormen kan worden voldaan. In de risicoatlas (2005) is het plangebied in Meppel niet als knelpunt geïnventariseerd. Uit nieuwe inventarisaties (2006/2007) ten behoeve van het opstellen van het “Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen” blijkt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen over de wegen rond Meppel nu en in de toekomst vooralsnog ook geen veiligheidsknelpunten oplevert.

De normen voor het plaatsgebonden risico en/of groepsrisico worden, door vervoer van gevaarlijke stoffen, niet overschreden. Er zijn verder geen aanwijzingen dat het weggebruik van de wegen in de omgeving van het plangebied invloed heeft op het groepsrisico en de bestrijdbaarheid en beheersbaarheid van risico's en de zelfredzaamheid van individuen in de omgeving.

Railverkeer
Het spoortraject Zwolle-Meppel-Leeuwarden loopt ten oosten vlak langs het plangebied. Dit traject staat niet in het rapport van Prorail “Marktwerking vervoer gevaarlijke stoffen per spoor” van september 2007 vermeld. De vervoerscijfers vermeld in dit rapport zijn momenteel maatgevend voor de risicoberekeningen en voor onderhavig spoortraject is dus geen risicoanalyse noodzakelijk.

Het spoortraject Zwolle-Meppel-Groningen loopt ook ten oosten vlak langs het plangebied. Dit traject staat in het rapport van Prorail “Marktwerking vervoer gevaarlijke stoffen per spoor” van september 2007 vermeld. De vervoerscijfers vermeld in dit rapport zijn momenteel maatgevend voor de risicoberekeningen en voor onderhavig spoortraject is dus een risicoanalyse noodzakelijk. Voor de risicoberekening is de rekenmethodiek met behulp van RBM II berekend.

De 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico (PR) ligt op de spoorlijn, waardoor er geen kwetsbare objecten binnen de 10-6 contour kunnen komen te liggen. Hiermee wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarden aangaande externe veiligheid.

Uit de RBM II berekening blijkt voorts dat het groepsrisico nihil en heel ver onder de oriëntatiewaarde ligt. Aan de bestaande ruimtelijke situatie verandert er feitelijk niets. Als het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt en het groepsrisico niet toeneemt door het vaststellen van het bestemmingsplan is een verantwoording van het groepsrisico niet vereist. Omdat aan deze voorwaarden wordt voldaan is geen verantwoording groepsrisico vereist.

Scheepvaart
Het Meppelerdiep is bevaarbaar voor schepen tot 2000 ton. Over deze watergang worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het Meppelerdiep bevindt zich in de nabijheid van de westelijke begrenzing van het plangebied. De risicocontour voor waterwegen is beperkt tot maximaal 40 meter uit de oever, waarbinnen in dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen worden voorzien. Deze bron hoeft dan ook niet onderzocht te worden.

Leidingen
In de nabijheid van het plangebied of daarbinnen lopen geen hogedrukaardgastransportleidingen (of andere leidingen). Externe veiligheid speelt hier geen rol.

4.9.2 Risicovolle inrichtingen

Ten westen van het plangebied zijn vier bedrijven aanwezig die een mogelijke invloed hebben op het plangebied. Deze bedrijven zijn op onderstaande afbeelding aangegeven: (van boven naar beneden) Greve BV, Agrifirm BV, Joontjes BV en Tamoil Groeneveld. In de risicoanalyse EV is aangegeven dat alleen Greve BV en Tamoil Groeneveld van belang zijn voor het bestemmingsplan Centrumschil.

Afbeelding 19: Risicobronnen in relatie tot het plangebied.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Centrumschil-BPC1_0020.jpg"

Greve BV
Buiten het plangebied (noordwestelijk) ligt het LPG-tankstation Greve B.V. met een vergunde doorzet van 999 m3/jaar.

Ten aanzien van het plaatsgebonden risico kan worden opgemerkt dat de 10-6 risicocontouren van de afleverzuil, reservoir en vulpunt buiten het plangebied liggen. Alleen een klein deel van het invloedsgebied (150 meter) van het vulpunt valt over het plangebied.

Het invloedsgebied van deze inrichting is 150 meter. In de omgeving van de inrichting zijn wat dagdienstbedrijven en kwetsbare objecten zoals woningen en onderwijs. Naar verwachting zal het groepsrisico klein zijn en veel lager dan de oriënterende waarde.

Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen dient invulling te worden gegeven aan de verantwoordingsplicht van het groepsrisico (GR). Het betreft de actualisatie van het bestemmingsplan. Aan de bestaande ruimtelijke situatie verandert er feitelijk niets. Als het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt en het groepsrisico niet toeneemt door het besluit is een verantwoording van het groepsrisico niet vereist. Omdat aan deze voorwaarden wordt voldaan is geen verantwoording groepsrisico vereist.

Tamoil Groeneveld
Buiten het plangebied (westelijke punt) ligt het LPG-tankstation Tamoil Groenveld met een vergunde doorzet van 999 m3/jaar.

De 10-6 risicocontouren voor het plaatsgebonden risico van de afleverzuil en het vulpunt liggen buiten het plangebied. Echter de risicocontour voor het plaatsgebonden risico van het bovengrondse reservoir (110 meter) valt deels over de punt van het schiereiland Westeinde. Een klein deel van het invloedsgebied (150 meter) van het reservoir valt ook over het plangebied (schiereiland Westeinde). Het invloedsgebied (150 meter) van het vulpunt raakt het schiereiland Westeinde.

Binnen de risicocontour voor het plaatsgebonden risico van 110 meter staan met regelmaat kampeerders (o.a. campers). Om dit probleem op te lossen is, in het kader van de behandeling van de Nota van uitgangspunten voor dit bestemmingsplan, besloten de vestiging van (beperkt) kwetsbare objecten uit te sluiten. Dat heeft ertoe geleid dat er uitsluitend groenvoorzieningen binnen de risicocontour van het bovengrondse reservoir komen te liggen.

Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen dient invulling te worden gegeven aan de verantwoordingsplicht van het groepsrisico (GR0. Het betreft de actualisatie van het bestemmingsplan. Aan de bestaande ruimtelijke situatie verandert er feitelijk niets. Als het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt en het groepsrisico niet toeneemt door het besluit is een verantwoording van het groepsrisico niet vereist. Omdat aan deze voorwaarden wordt voldaan is geen verantwoording groepsrisico vereist.

4.10 Straalpad

Over het plangebied loopt een straalpad. Ter plaatse van het straalpad geldt een maximale bouwhoogte van circa 40 meter. Aangezien de bestaande bebouwing in het plangebied (veel) lager is dan 40 meter en het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen met een dergelijke hoogte toestaat, kan worden geconcludeerd dat het straalpad geen hinder ondervindt van de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van de gronden en bouwwerken in het plangebied.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan?

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);
  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening en de Wet milieubeheer zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid. Ten slotte is ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van belang. Deze komt nader aan de orde in paragraaf 5.1.4.

5.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de planverbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.

5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2). De inhoudelijke opzet van deze regels wordt deels voorgeschreven in de SVBP2008.
  • Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook een omgevingsvergunningstelsel voor werkzaamheden (voorheen aanlegvergunningstelsel) opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel een omgevingsvergunningstelsel voor werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  • Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en algemene procedureregels.
  • Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen. De inhoudelijke opzet van deze regels wordt deels voorgeschreven in de SVBP2008.

5.1.4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Het doel van deze wet is om te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving.

De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning. Voor het bestemmingsplan heeft dit gevolgen voor de gebruikte terminologie. Termen als 'bouwvergunning', 'aanlegvergunning', 'sloopvergunning' en 'ontheffing' zijn vervangen door 'omgevingsvergunning ten behoeve van…'.

5.2 Dit bestemmingsplan

Algemeen
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting (met bijbehorende bijlagen). De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Inhoudelijke opzet
Door de gemeente Meppel is een handboek opgesteld. Dit handboek vormt de basis voor de inhoudelijke opzet van de regels en verbeelding van onderhavig bestemmingsplan.

Hiernaast geldt als belangrijk uitgangspunt bij de inhoudelijke opzet van dit bestemmingsplan, dat het zoveel mogelijk probeert de bestaande situatie vast te leggen. Nieuwe ontwikkelingen worden niet toegestaan of meegenomen.

Wel biedt onderhavig bestemmingsplan voor de bestaande woningen in het plangebied voldoende flexibiliteit. De bebouwingsmogelijkheden voor woningen (voor uitbreidingen, bouw van bijgebouwen, etc.) zijn binnen het gehele plangebied over het algemeen ruimer dan de vigerende juridisch-planologische regelingen.

Voor de locaties Marten Ottenlaan 21 en de Kinkhorststraat worden in de nabije toekomst ontwikkelingen voorzien. Ook deze zijn niet in het onderhavige bestemmingsplan meegenomen. Ter plaatse is de oude bestemmingen vertaald in moderne equivalenten daarvan conform de SVBP2008. De oude bestemmingsplannen gingen uit van een goothoogte plus een maximale dakhelling. In dit bestemmingsplan is een goothoogte en een bouwhoogte opgenomen.

Regels
De opbouw van de regels van de verschillende bestemmingen is overal hetzelfde, deze is als volgt:

  • Bestemmingsomschrijving: In dit onderdeel worden de toegestane doeleinden en het toegestane gebruik omschreven.
  • Bouwregels: Hierin worden de regels voor wat betreft het bouwen uitgewerkt.
  • Nadere eisen: In deze bepaling is opgenomen dat Burgemeester en Wethouders nadere eisen kunnen stellen inzake de plaats en afmeting van gebouwen, bijvoorbeeld in het kader van een goede woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Deze bepaling maakt het mogelijk voor het gemeentebestuur om waar nodig sturing te geven aan de ruimtelijke ontwikkeling.
  • Afwijking bouwregels: In dit onderdeel kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de bouwregels, waarmee ruimere bouwmogelijkheden kunnen worden gegeven.
  • Specifieke gebruiksregels: In dit onderdeel worden enkele specifieke ongewenste gebruiksmogelijkheden uitgesloten, zoals zelfstandige bewoning van bijgebouwen, stortplaatsen en detailhandel.
  • Afwijking van de gebruiksregels: In dit onderdeel zijn mogelijkheden voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels opgenomen, bijvoorbeeld voor het toestaan van aan huis gebonden bedrijven.
  • Wijzigingsbevoegdheid: In dit onderdeel kunnen mogelijkheden op worden genomen voor het wijzigen van de bestemming. In dit bestemmingsplan is geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden: Dit onderdeel (de voormalige aanlegvergunning) is alleen van toepassing voor de dubbelbestemmingen voor het beschermd stadsgezicht en archeologie.

Verbeelding
Voor de vormgeving van de verbeelding geldt een aantal uitgangspunten. Zo worden de kaarten in kleur opgezet, waarbij de kleuren worden ondersteund met een letteraanduiding. De kleuren en letters zijn afgestemd op de kleur en letteraanduiding in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008 (SVBP2008). De schaal van de analoge kaarten is 1:1.000.

Ten behoeve van de gebruiksvriendelijkheid en digitale raadpleegbaarheid wordt waar mogelijk informatie op de verbeelding gezet (bouwvlakken, goot-/bouwhoogten, eventueel bebouwingspercentages).

5.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven. Dit bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:

Enkelbestemmingen   Dubbelbestemmingen  
Artikel 3Bedrijf   Artikel 22Waarde - Archeologie 1  
Artikel 4Bedrijf-Nutsvoorziening   Artikel 23Waarde - Archeologie 2  
Artikel 5Centrum   Artikel 24Waarde - Archeologie 3  
Artikel 6Cultuur en ontspanning   Artikel 25Waarde - Beschermd stadsgezicht  
Artikel 7Detailhandel    
Artikel 8Dienstverlening    
Artikel 9Gemengd    
Artikel 10Gemengd - Wonen/Dienstverlening    
Artikel 11Groen    
Artikel 12Horeca    
Artikel 13Maatschappelijk    
Artikel 14Recreatie    
Artikel 15Sport    
Artikel 16Tuin    
Artikel 17Verkeer    
Artikel 18Verkeer - Verblijfsgebied    
Artikel 19Water    
Artikel 20Wonen    
Artikel 21Wonen - garages en bergingen    

Onderstaand wordt per bestemming een toelichting gegeven.

Bedrijf (artikel 3)
Deze bestemming is gebruikt voor de in het plangebied gesitueerde bedrijven. Binnen de bestemming zijn bedrijven toegestaan die behoren tot de categorieën 1 en 2 van de, als bijlage bij de planregels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten. Uitzondering daarop vormt een bedrijf uit categorie 3 aan het Vliegenpad. Op de plankaart is dit aangegeven met een aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3'. Op deze wijze kunnen op deze bedrijfskavel bedrijven in de categorieën 1, 2 en 3 worden toegestaan.

Om enige flexibiliteit toe te staan, met inachtneming van de eisen met betrekking tot de inpasbaarheid in de omgeving, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken en kunnen bedrijven worden toegestaan die niet voorkomen op de Staat van Bedrijfsactiviteiten, mits het bedrijf qua aard en invloed op de omgeving gelijk gesteld kan worden met bedrijven die volgens de bestemmingsomschrijving zijn toegelaten (categorie 1 en 2).

Bedrijf - Nutsvoorziening (artikel 4)
De bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' is op de percelen gelegd, waar momenteel een voorziening van openbaar nut aanwezig is. Gebouwen mogen enkel binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd, waarbij de aangegeven bouwhoogte als maximum geldt. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer zijn dan twee meter, terwijl de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, niet meer dan zes meter mag bedragen.

Centrum (artikel 5)
Het aanloopgebied naar de binnenstad van Meppel, alsmede het deel langs de Kleine Oever met een soortgelijke bestemming in het vigerende bestemmingsplan, heeft deze bestemming gekregen. Alle centrumfuncties zijn hier op de begane grond toegestaan (detailhandel, bedrijven in categorie 1 en 2, dienstverlenende bedrijven/instellingen, horeca categorie 1 en 2, maatschappelijke voorzieningen, kantoren en wonen). De horeca en het wonen zijn echter op de huidige plaats vastgelegd door middel van een aanduiding. Dit geldt bijvoorbeeld voor het pand Koekoekstraat 6-8 waar wonen op de begane grond is toegestaan. Dit pand heeft overigens ook de aanduiding 'dansschool' gekregen vanwege de daar op de verdieping aanwezige balletschool.

Op de verdiepingen is het toegestaan te wonen en goederen op te slaan voor de functies op de begane grond. Bij een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken zodat dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en kantoren op de verdieping(en) zijn toegestaan.

Uitzondering op hetgeen hierboven is beschreven met betrekking tot de woonfunctie is de situatie op het perceel Zuideinde 10. Aan de achterzijde van het pand Zuideinde 10 worden kamers verhuurd. De gemeente heeft echter nooit een vergunning verleend om op deze locatie bewoning toe te staan. Ook heeft de gemeente dus nooit een vergunning verleend om het pand te verbouwen om het op die manier geschikt te maken voor de woonfunctie. De eigenaren hebben met een oude huurovereenkomst aan kunnen tonen dat het gebruik ten behoeve van kamerverhuur circa 30 jaar geleden is gestart. Artikel 3.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat, indien toepassing van het in het plan opgenomen overgangsrecht met betrekking tot het gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, de gemeenteraad met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie, in het plan persoonsgebonden overgangsrecht kan opnemen. Besloten is het persoonsgebonden overgangsrecht op de situatie Zuideinde 10 van toepassing te verklaren. De strijdige situatie zal hiermee beëindigd moeten worden wanneer het huidige gebruik ten einde komt. Het doorverhuren aan nieuwe huurders is op basis hiervan niet meer toegestaan. Ten behoeve van de handhaving van deze regel dienen de huidige kamerbewoners zich in te schrijven in het bevolkingsregister (basisadministratie) van de gemeente voordat het bestemmingsplan in werking treedt..

Cultuur en ontspanning (artikel 6)
De bestemming omvat zowel het theater Ogterop als enkele seksinrichtingen in de Voorstraat. Aansluitend op de bestemming die in de binnenstad zal gelden is echter ook de mogelijkheid van musea in het plan mogelijk gemaakt.

Detailhandel (artikel 7)
De detailhandel, voor zover niet gesitueerd in het aanloopgebied van de binnenstad heeft deze bestemming gekregen. Binnen de bestemming is wonen op de verdieping mogelijk indien dit met een aanduiding is aangegeven. De detailhandelsvestigingen in fietsen op de adressen Woldstraat 102 en Oosteinde 19 hebben bovendien een aanduiding gekregen die de bijbehorende werkplaatsen mogelijk maken (bedrijf van categorie 1).

Dienstverlening (artikel 8)
De dienstverlenende bedrijven/instellingen, voor zover niet gesitueerd in het aanloopgebied van de binnenstad hebben deze bestemming gekregen. Binnen de bestemming is wonen op de verdieping mogelijk indien dit met een aanduiding is aangegeven. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 1' zijn tevens bedrijven in categorie 1 toegestaan. Het betreft hier het pand Grote Oever 34.

Gemengd (artikel 9)
Tussen Ogterop en de Weerdstraat is aan de westkant van het Zuideinde een spectrum aan functies mogelijk in het vigerende bestemmingsplan. De laatste jaren is een verschuiving naar dienstverlenende functies, ateliers/galerieën en wonen zichtbaar. Door het toepassen van een dergelijke meervoudige bestemming zijn verschillende functies toegestaan en is er een ruime mogelijkheid om de functies te wisselen. Dit maakt een goede bezetting mogelijk. De functies die zijn toegestaan zijn: wonen, detailhandel, dienstverlenende bedrijven of -instellingen, ateliers en galerieën, alsmede horecabedrijven categorie 1 en 2 ter plaatse van de aanduiding "horeca".

Gemengd - Wonen/Dienstverlening (artikel 10)
Deze bestemming is opgenomen bij de panden aan de Stationsweg waar momenteel dienstverlenende bedrijven of -instellingen zijn gevestigd. Conform het vigerende bestemmingsplan zijn hier ook woningen toegestaan.

Groen (artikel 11)
De bestemming 'Groen' is gelegd op de belangrijkste groenvoorzieningen binnen het plangebied. Het zogenaamde snippergroen, relatief kleine groenstrookjes die veelal erven van functies van de openbare ruimte afschermen, zijn in beginsel in de bestemmingen 'Verkeer' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' opgenomen.

Binnen de bestemming 'Groen' zijn groenvoorzieningen, parken en plantsoenen toegestaan. Ook is de functie bedoeld voor parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, voet- en fietspaden alsmede nutsvoorzieningen.

Het Wilhelmina park heeft vanwege de cultuurhistorische waarde een aanduiding 'park' gekregen.

De bestemming 'Groen' staat alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toe. Deze mogen niet meer dan 6 meter hoog zijn, met uitzondering van lichtmasten die een bouwhoogte van maximaal 10 meter mogen hebben.

Horeca (artikel 12)
De horeca, voor zover niet gesitueerd in het aanloopgebied van de binnenstad heeft deze bestemming gekregen. Binnen de bestemming is wonen op de verdieping mogelijk indien dit met een aanduiding is aangegeven. In het algemeen zijn slechts horecabedrijven in categorie 1 en 2. Uitzondering vormen de horecavestigingen waar overnachtingen kunnen plaatsvinden. Het gaat daarbij onder andere om Meppels' Inn en hotel De Poort van Drenthe (categorie 3) die via een aanduiding zijn toegestaan.

Maatschappelijk (artikel 13)
In dit plan wordt onder maatschappelijke voorzieningen verstaan: educatieve, informatieve, levensbeschouwelijke, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele voorzieningen, zorg- en welzijnsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, als ook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.

Ter plaatse van de aanduiding 'zorginstelling' zijn tevens zorginstellingen en zorgwoningen toegestaan. Door de aanduiding zijn deze aan de specifieke plaatsen gebonden. Dat heeft te maken met de inpassing van dergelijke functies in de omgeving. Indien bijvoorbeeld zorgwoningen op een andere plaats mogelijk gemaakt zouden worden, is niet voldaan aan het daarvoor benodigde onderzoek. Om deze reden is bewoning van de gebouwen, anders daar waar zij daartoe zijn aangewezen, aangeduid als strijdig gebruik.

Op het perceel Marten Ottenlaan 21 is de regeling uit het vigerende plan overgenomen (kwekerij met bouwvlakken), ondanks het feit dat de wijkpost niet meer functioneert. Ter plaatse is op de verbeelding de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - kwekerij" opgenomen.

Gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht

Recreatie (artikel 14)
In het plangebied komen verschillende recreatieve functies voor: een kampeerterrein en twee kinderboerderijen (Woldstraat en Wilhelminapark). De kinderboerderijen zijn door middel van aanduidingen op de verbeelding vastgelegd. Binnen de bestemming is bij het kampeerterrein ook een havengebouwtje aanwezig. Deze is apart aangegeven op de verbeelding.

Met de aanduiding 'park' worden de cultuurhistorische waarden van het Wilhelminapark zichtbaar gemaakt op de verbeelding.

Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak ter plaatse van het kampeerterrein worden opgericht.

Sport (artikel 15)
Het tenniscomplex aan de Julianastraat en de sportschool in de Catharinastraat heeft deze bestemming gekregen. Datzelfde geldt voor de sportvoorzieningen achter Ogterop.

Tuin (artikel 16)
De bestemming 'Tuin' hangt in hoge mate samen met de bestemming 'Wonen'. Hierbinnen zijn de voortuinen en in enkele gevallen de zijtuinen van de woningen opgenomen, die niet mogen worden bebouwd. Zijkanten van woonpercelen zijn in de gevallen dat deze niet mogen worden bebouwd in de tuinbestemming gelegd, veelal indien deze grenzen aan het openbaar gebied, te weten de bestemming 'Verkeer', 'Groen' of 'Water'. Voor zover op deze gronden reeds bebouwing is gerealiseerd, wordt deze bebouwing toegestaan door middel van een bestemming 'Wonen'.

In de regeling is opgenomen dat, onder bepaalde voorwaarden, binnen de bestemming wel bebouwing in de vorm van erkers en ingangpartijen toegestaan is.

Omdat binnen het plangebied op één plaats (Oude Boazstraat 36-42) reeds bebouwing op het voorerf van de woningen aanwezig is, bijvoorbeeld in de vorm van ingangspartijen, bergingen of overkappingen, zijn deze mogelijk gemaakt door middel van een aanduiding. Zo mogen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' bijbehorende bouwwerken in de vorm van bijgebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat de breedte ten hoogste 50% bedraagt van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw en de maximale bouwhoogte 3 meter.

Het plan maakt het realiseren van balkons en luifels vóór de voorgevel van woningen mogelijk, tot een maximum van 1,5 meter uit de voorgevel.

Onder de specifieke gebruiksregels is een regeling opgenomen om parkeren in de voortuinen te beperken. Daarbij mag het totale oppervlak van ongebouwde parkeervoorzieningen niet meer dan 50% van de tot "Tuin" bestemde gronden bedragen indien de aangrenzende gronden binnen het bouwperceel bestemd zijn tot Wonen. Bovendien is het gebruik voor parkeren niet toegestaan (met uitzondering van de bestaande oprit) ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorisch gebied - topklasse en hoog".

Verkeer (artikel 17)
Deze bestemming is van toepassing op alle openbare wegen in het plangebied en met name de wegen waar 50 km/uur mag worden gereden. De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn in hoofdzaak bestemd voor wegen en fiets- en voetpaden. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, dagrecreatieve voorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede voor kunstwerken.

Op de gronden met de bestemming 'Verkeer' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. De bouwhoogte van lichtmasten mag ten hoogste 15 meter bedragen. Voor alle overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximale bouwhoogte van zes meter.

Verkeer - Verblijfsgebied (artikel 18)
Deze bestemming is van toepassing op alle openbare wegen in het plangebied en met name die met een verblijfsfunctie. Het gaat dan met name om woonstraten, woonerven en hofjes. De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn in hoofdzaak bestemd voor parkeren, wegen, pleinen en fiets- en voetpaden, maar ook tuinen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, dagrecreatieve voorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede voor kunstwerken, een bergbezinkbassin, terrassen en voorzieningen voor de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen.

Op de gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' mogen in beginsel uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. De bouwhoogte van lichtmasten mag ten hoogste 10 meter bedragen. Voor alle overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximale bouwhoogte van zes meter.

De enige uitzondering voor het oprichten van een gebouw is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - brugwachtershuisje', daar mag een brugwachtershuisje worden gebouwd. Het gaat hier om de locatie op de hoek van de Sluisgracht en de Schuttevaerstraat.

Water (artikel 19)
Deze bestemming is specifiek gelegd op het belangrijkste oppervlaktewater binnen het plangebied. De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water, waterberging, waterhuishouding en waterlopen, met de daarbij behorende groen-, speel- en kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen, alsmede voor kunstwerken. Ter plaatse van de aanduiding 'aanlegsteiger' tevens voor aanlegplaatsen voor het recreatieve verkeer ter water. Het betreft het gebied rond het kampeerterrein (Meppelerdiep/Westeinde, Mallegat en achterzijde Concordiastraat).

Op de gronden met de bestemming 'Water' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. Daarvoor geldt een maximale bouwhoogte van 6 meter. Steigers mogen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'aanlegsteiger'.

Wonen (artikel 20)
Voor de bestaande woningen in het plangebied is de bestemming 'Wonen' opgenomen. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen. Ondergeschikt aan de functie wonen zijn aan huis verbonden beroepen toegestaan, evenals de daarbij behorende tuinen, (achter)paden, verhardingen en bebouwing.

Ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' zijn tevens (half)ondergrondse parkeervoorzieningen toegestaan. Deze komen op diverse locaties voor, zoals Prins Hendrikkade en Stationsweg.

In verband met de marksituatie zijn de reeds vergunde bouwplannen aan de Weerddwarsstraat (KPN-locatie) en Vliegenpad (locatie Voedselbank) nog niet tot ontwikkeling gekomen. De vergunde situaties zijn in dit plan opgenomen.

Aan de Stationsweg is een Chinees restaurant met bovenwoningen gesitueerd. Ter plaatse is een aanduiding 'horeca' opgenomen die de aanwezigheid van het restaurant mogelijk maakt.

Langs de Stationsweg is het (als voortzetting van het vigerende bestemmingsplan) mogelijk gemaakt om op de begane grond en de eerste verdieping van de gebouwen, tevens dienstverlening toe te staan. Deze regeling is echter beperkter dan de regeling die is opgenomen (voor de panden waar momenteel dienstverlening wordt uitgeoefend) in de bestemming Gemengd - Wonen/Dienstverlening. Op het perceel Stationsweg 3 is op de begane grond tevens een zonnestudio gevestigd. Deze is mogelijk gemaakt door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - zonnestudio'. In het pand Stationsweg 7 is een dansschool gevestigd die met een gelijknamige aanduiding is toegestaan.

Ter plaatse van de aanduiding 'praktijkruimte' (aan de Prins Hendrikkade) is het toegestaan om op de begane grond activiteiten ten behoeve van dienstverlening, kantoor en bedrijven in categorie 1 en 2 uit te oefenen in de daar aanwezige praktijkruimten.

Binnen de bestemming 'Wonen' mogen de aanwezige bouwwerken gebruikt worden voor aan huis verbonden beroepen (tot ten hoogste 30% van het vloeroppervlak met een maximum van 45 m2). In de Inleidende bepalingen is het begrip "aan huis verbonden beroep" gedefinieerd. Daarin is een belangrijke rol toegekend aan de vrije beroepen. Door de Kamer van Koophandel wordt onder een 'vrije beroepsbeoefenaar' verstaan: 'iemand die wordt gevraagd om zijn individuele, persoonlijke kwaliteiten, die in het algemeen op artistiek-, academisch-, dan wel HBO-niveau liggen'.

In de praktijk is het onderscheid moeilijk aan te geven. Voor de uitvoeringspraktijk van de Kamers van Koophandel is de volgende lijst samengesteld van personen die als vrije beroepsbeoefenaar gelden. Dit zijn: advocaat, accountant-administratieconsulent, alternatieve genezer, belastingconsulent, bouwkundig architect, dierenarts, fysiotherapeut, gerechtsdeurwaarder, huidtherapeut, huisarts, interieurarchitect, juridisch adviseur, kunstenaar, logopedist, medisch specialist, notaris, oefentherapeut Cesar/Mensendieck, organisatieadviseur, orthopedagoog, psycholoog, raadgevend adviseur, redacteur, registeraccountant, stedenbouwkundige, tandarts, tandarts-specialist, (al dan niet beëdigd) tolkvertaler, tuin- en landschapsarchitect en verloskundige.

Een beroep dat niet in deze opsomming voorkomt, geldt in beginsel niet als 'vrij beroep', tenzij de onderneming/beroepsbeoefenaar anders aan kan tonen.

In de jurisprudentie is uitgemaakt, dat de uitoefening van vrije beroepen in overeenstemming is met de functie "woondoeleinden". Dit is rechtstreeks toegestaan. Voor bovengenoemde activiteiten is dus geen procedure op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht noodzakelijk, zolang deze activiteiten plaatsvinden in de woning (dus niet in de bijgebouwen) en voldoen aan het criterium dat het betrokken pand in overwegende mate zijn woonfunctie blijft behouden. De bestemming bevat een mogelijkheid om onder bepaalde criteria af te wijken van de gebruiksregels, onder meer voor het toestaan van een aan huis verbonden bedrijf. De randvoorwaarden zijn opgenomen in artikel 19.6.1 van de regels. Van belang daarbij is dat de aan huis verbonden bedrijven dienen te behoren tot maximaal categorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, die als bijlage bij de regels is gevoegd. Op deze wijze is geborgd dat de activiteiten in de woonomgeving passen.

Uitzonderingen op het bovenstaande zijn de reeds in het gebied (feitelijk en planologisch) aanwezige functies, die overeenkomen met de beschreven beroepen aan huis. Deze zijn bij recht mogelijk gemaakt en op de verbeelding aangegeven met de aanduiding "beroep aan huis" (bah). Het gaat bijvoorbeeld om de kapperszaak aan de Mr. Harm Smeengekade 11 en het (inmiddels verplaatste) schildersbedrijf aan de Commissaris de Vos van Steenwijklaan 73.

Wat betreft de verhouding tussen de bestemming 'Wonen' en de bestemming 'Tuin', wordt verwezen naar de hiervoor opgenomen toelichting bij de bestemming 'Tuin'.

Voor het bouwen geldt dat hoofdgebouwen enkel zijn toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Het maximaal aantal wooneenheden per bouwvlak is eveneens aangeduid op de verbeelding, waarbij van belang is dat alle bouwwijzen (vrijstaand, twee aaneen, geschakeld) zijn toegestaan. Daar waar geen aanduiding is aangegeven, is maximaal één woning per bouwvlak toegestaan. Deze laatste regeling kent één afwijking. In het pand Stationsweg 3a t/m 3d worden kamers verhuurd die niet als wooneenheid zijn aan te merken. In het plan is daarom kamerbewoning toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'kamerverhuur'. Onder kamerbewoning wordt verstaan: het bewonen van een kamer in een woonhuis, waarbij de kamer niet als zelfstandige wooneenheid kan worden aangemerkt en zoals dit tot uitdrukking komt in de afwezigheid van een zelfstandige entree, keuken, of sanitaire voorzieningen.

Ten aanzien van de toegestane goot- en bouwhoogten van de woningen, welke met een aanduiding op de verbeelding zijn aangegeven, is ervoor gekozen in hoofdzaak te komen tot een samenhangende regeling en zo weinig mogelijk verschil in bouwmogelijkheden tussen aangrenzende woningen. Verder is een bepaling over een minimale breedte van het hoofdgebouw (5 meter) opgenomen en bevat de bestemming een regel over de toegestane dakhelling van het hoofdgebouw.

Wat betreft de bijbehorende bouwwerken zijn in de bestemming regels opgenomen over de afstand tot de voorgevel en de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens. De gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag in principe niet meer dan 50% van het achtererfgebied tot een maximum van 70 m² bedragen, met dien verstande dat voor bestaande afwijkende situaties een uitzonderingsregel is opgenomen in de Algemene bouwregels. De goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken zijn in de regels opgenomen en niet op de verbeelding aangegeven. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de maximale hoogte afhankelijk is gesteld van de plek waar deze gebouwd worden (voor- dan wel achtererfgebied).

Tot slot zijn in de regels diverse flexibiliteitsbepalingen opgenomen voor het afwijken van de hierboven genoemde bouwregels, zoals de maximum bouwhoogte(n). Deze afwijkingen zijn enkel mogelijk indien het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheid van aangrenzende gronden niet onevenredig aangetast worden.

Wonen - Garages en bergingen (artikel 21)
Op deze gronden mogen garageboxen en bergingen worden gerealiseerd ten behoeve van de opslag van huishoudelijke materialen en -apparaten, alsmede de stalling van voertuigen. De gebouwen dienen binnen de bouwvlakken te worden gerealiseerd. De bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter. Uitzondering vormt de molenstomp (Zuideinde 75) waarvoor een specifieke bouwhoogte geldt.

Waarde - Archeologie 1, 2 en 3 (artikel 22, 23 en 24)
De archeologische waarden worden door middel van de aangegeven te beschermen gebieden op de verbeelding, gewaarborgd. Ter voorkoming van aantasting van waardevolle informatie in de bodem is een omgevingsvergunningstelsel ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden opgenomen (aanlegvergunningstelsel), evenals een afwijkingsprocedure middels een omgevingsvergunning voor bouwen. Alleen de gronden met hoge en middelhoge archeologische waarde zijn aangeduid, namelijk als 'Waarde - Archeologie 2' respectievelijk 'Waarde - Archeologie 3'. Ook de historische kern van Meppel is aangeduid, namelijk als 'Waarde - Archeologie 1'.

Voor de gronden binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' geldt, dat een afwijking bij een omgevingsvergunning alleen nodig is indien de te verrichten (bouw)werkzaamheden een oppervlak beslaan van meer dan 50 m2 en dieper reiken dan 30 centimeter beneden maaiveld. Indien voldoende duidelijkheid heerst over de bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden, kan bij een omgevingsvergunning van dit bouwverbod worden afgeweken.

Voor de gronden binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' geldt, dat een afwijking bij een omgevingsvergunning alleen nodig is indien de te verrichten (bouw)werkzaamheden een oppervlak beslaan van meer dan 500 m2 en dieper reiken dan 30 centimeter beneden maaiveld. Voor de gronden binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' geldt, dat dit alleen nodig is indien de te verrichten (bouw)werkzaamheden een oppervlak beslaan van meer dan 1.000 m2 en dieper reiken dan 30 centimeter beneden maaiveld (zie ook § 4.2). Deze afwijking bij een omgevingsvergunning kan pas worden verleend, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat het bouwen dan wel het verrichten van werkzaamheden geen aantasting van de archeologische waarden van de gronden met zich mee brengt.

Waarde - Beschermd stadsgezicht (artikel 25)
Deze dubbelbestemming geldt voor het aangewezen beschermd stadsgezicht. Dit artikel fungeert als een bestemming, geldend naast de overige in het te beschermen gebied aangewezen bestemmingen. Tevens bevat dit artikel een aantal naast de andere bestemmingsbepalingen geldende beschermende regels, die ervoor zorgen dat de karakteristiek/kenmerken van het stadsgezicht niet onevenredig worden aangetast. In de bestemmingsomschrijving van deze dubbelbestemming zijn voor de structuurdragers de waarden aangegeven die kunnen worden afgeleid uit het aanwijzingsbesluit van het beschermd stadsgezicht:

voor het Stationsweg:

  • lineair karakter;
  • symmetrische profielindeling;
  • voortuinen die de overgang vormen naar de openbare ruimte;

voor het Zuideinde:

  • lineair karakter;
  • met uitzondering van het gedeelte ten noorden van de Weerdstraat, een overwegend a-symmetrische profielindeling, waarbij in zuidelijke richting de rooilijn onregelmatiger wordt;
  • verdichting in de richting van de Binnenstad, door aanengesloten bebouwing en smallere parcellering;

voor het Wilhelminapark:

  • een centrale vijver met in noordelijke richting een centrale en symmetrische as, waaromheen een padenstructuur in gebogen vormen;
  • de Parklaan vormt (in het verlengde van de noord-zuidas) het verbindende element tussen het park en de Stationsweg;
  • de wegenstructuur rond het park heeft een kenmerkende profielindeling met een smalle rijbaan en groene bermen zonder trottoir, die de zichtrelatie tussen park en bebouwing ondersteunt.

Bij de besluitvorming voor diverse omgevingsvergunningen (bouwen, sloop werken en werkzaamheden) dienen deze waarden in acht te worden genomen.

5.2.2 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld algemene afwijkingen en het overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in het bestemmingsplan worden hier verder niet toegelicht.

In hoofdstuk 4 is aangegeven dat voor het plangebied een cultuurhistorische verkenning is opgesteld, deze heeft een vertaling gekregen in de algemene aanduidingsregels van het bestemmingsplan (artikel 29.5) omdat het werkzaam is binnen meerdere bestemmingen in het bestemmingsplan.

Voor alle gebieden die in de cultuurhistorische verkenning zijn gewaardeerd als “topkwaliteit” en “hoog” is een regel (29.5.1) opgenomen die bepaalt dat, in afwijking van, c.q. aanvulling op, het bepaalde in de bouwregels van de afzonderlijke bestemmingen, ter plaatse van de aanduiding “cultuurhistorisch gebied - topklasse en hoog” rekening dient te worden gehouden met de historische stadsstructuur, zoals deze tot uitdrukking komt in:

  • profielen van de openbare ruimten en in zichtlijnen;
  • kleinschaligheid en bebouwingskarakteristieken zoals gevelindeling, detaillering en materiaalgebruik.

Voor het noordelijkste deel van het Zuideinde (tussen Herengracht en Weerdstraat), de Herengracht, de Gasgracht, de Molenstraat en delen van Grote/Kleine Oever geldt een cultuurhistorische kwaliteit “topkwaliteit”. Voor deze historische wegenstructuur die nog intact is, is een gevellijn aangegeven. Ter plaatse gelden de algemene bouwregels uit artikel 29.5.2. In afwijking van, c.q. aanvulling op, het bepaalde in de bouwregels van de afzonderlijke bestemmingen geldt dat ter plaatse van de aanduiding “gevellijn” de plaats en de karakteristieken van de historische bebouwing dienen te worden gefixeerd. Deze gebieden zijn van belang voor het instandhouden van de historische stedenbouwkundige structuur van de binnenstad van Meppel.

Bij het bouwen van hoofdgebouwen dient aan de volgende regels te worden voldaan:

  • er dient in de aangegeven gevellijn te worden gebouwd;
  • bij het samenvoegen van bestaande panden dient de parcellering in stand te blijven, dan wel niet meer dan 7 meter te bedragen;
  • bestaande kapvormen en kaprichtingen dienen in stand te blijven;
  • de bebouwing mag uit niet meer dan twee bouwlagen plus een kap bestaan.

Met betrekking tot dit laatste criterium kan worden opgemerkt dat er een beperkt aantal gebouwen aan het Zuideinde staan waar op de bovenverdieping in twee lagen wordt gewoond. De bestaande situatie (qua aantal bouwlagen) mag hier worden gehandhaafd.

Omdat niet alle rooilijnen nog intact zijn (en dus ook niet overal konden worden aangegeven als 'gevellijn'), is een nadere eisen regel opgenomen die het mogelijk maakt om de cultuurhistorische belangen ook op andere plekken (derhalve buiten de gebieden met “topkwaliteit” en “hoog”) te kunnen beschermen (29.5.3).

Voorts zijn algemene aanduidingsregels opgenomen. Zo is de aanduiding 'Geluidszone - industrie' opgenomen, om te regelen dat binnen de geluidszone van het bedrijventerrein geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt. De aanduiding 'Veiligheidszone - lpg' regelt, dat binnen deze veiligheidszone geen (beperkt) kwetsbare objecten opgericht kunnen worden ter plaatse van het kampeerterrein. Voorts is er nog een molenbiotoop voor de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de in het plangebied voorkomende molens. Daarnaast is nog een aantal algemene wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Eén daarvan regelt, dat de opgenomen dubbelbestemmingen voor archeologie kunnen worden verwijderd, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat geen archeologische waarden meer aanwezig zijn. De laatste algemene wijzigingsbevoegdheid ziet erop toe, dat de opgenomen gebiedsaanduiding (geluidszone - industrie,) verkleind of verwijderd kan worden.

Tot slot is een regeling voor het houden van evenementen in de algemene aanduidingsregels opgenomen. Een evenement is een georganiseerde publieke activiteit die gedurende een korte periode relatief veel bezoekers trekt.

Onder evenementen wordt in het kader van dit bestemmingsplan verstaan: "Een voor publiek toegankelijke gebeurtenis op of aan de weg, binnen gebouwen of op het openbare water, met uitzondering van betogingen, samenkomsten en vergaderingen, jaar- en weekmarkten, bioscoop- en theatervoorstellingen".

Voor de incidentele evenementen, die niet passen binnen het bestemmingsplan, kan in beginsel een beroep worden gedaan op de ontheffingsmogelijkheid uit het Besluit omgevingsrecht. In het Besluit omgevingsrecht (Bor) staat in artikel 4, lid 8 bijlage II dat er een ontheffing van de geldende bestemming verleend kan worden voor evenementen met een maximum van drie per jaar en met een duur van ten hoogste 15 dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van de voorzieningen is hierbij inbegrepen.

Indien evenementen "terugkerend" zijn dient er volgens de Raad van State een regeling te worden opgenomen in het bestemmingsplan. In het voorliggende bestemmingsplan zijn de plekken waar evenementen kunnen worden gehouden aangewezen door middel van een gebiedsaanduiding "evenemententerreinen". Het aantal en het soort evenementen is in het sectorale beleid geregeld en zal bij de vergunningverlening worden nageleefd. In dit plangebied zijn het Wilhelminapark, de Woldstraat (tot aan de Marktstraat) en de Kleine/Grote Oever aangewezen als evenemententerrein. In 29.4 is bepaald dat evenementen in de categorieën B en C (als bedoeld in het gemeentelijke evenementenbeleid) zijn toegestaan met dien verstande dat:

  • per kalenderjaar maximaal 20 evenementen uit categorie B mogen worden gehouden;
  • per kalenderjaar maximaal 10 evenementen uit categorie C mogen worden gehouden.

Evenementen in de categorie A zijn in het gehele plangebied toegestaan, mits hiervoor een vergunning dan wel toestemming op grond van andere regelgeving is verleend.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan betreft een bestaand bebouwd gebied en heeft een conserverend karakter. Ontwikkelingen beperken zich tot kleinschalige particuliere initiatieven bij bestaande functies en bestaande bebouwing. Voor deze ontwikkelingen behoeven door de gemeente geen kosten te worden gemaakt. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is derhalve geen exploitatieplan nodig.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De gemeenteraad dient inzake het al dan niet vaststellen van het bestemmingsplan te overwegen of de planologisch-juridische mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, maatschappelijk uitvoerbaar zijn. Bij deze afweging zullen in ieder geval de inspraakreacties en zienswijzen een rol spelen.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Vooroverleg en inspraak

Het voorontwerp-bestemmingsplan "Meppel-Centrumschil" wordt in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro voorgelegd. Daarnaast zal het plan in het kader van de gemeentelijke inspraakverordening voor een periode van zes weken ter inzage worden gelegd.

De ingediende vooroverleg- en inspraakreacties worden in bijlage 4 samengevat weergegeven en beoordeeld. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de volledige inhoud van de ingezonden reacties.

7.2 Zienswijzen

Conform artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerp van het bestemmingsplan 'Meppel - Centrumschil' op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht voor een periode van zes weken (van 21 maart tot en met 1 mei) ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze met betrekking tot het ontwerp van het bestemmingsplan tijdig kenbaar maken bij de gemeenteraad. In totaal zijn binnen de termijn negen zienswijzen binnengekomen welke ontvankelijk zijn.
De ingediende zienswijzen zijn door de gemeente samengevat en beantwoord in een nota. Deze nota is als bijlage 7 bij deze plantoelichting gevoegd.
Het bestemmingsplan is gewijzigd vastgesteld op 27 juni 2013.

Hoofdstuk 8 Bijlagen

  • Bijlage 1: Onderzoek Externe Veiligheid - Risicoanalyse Actualisatie bestemmingsplan “Meppel - Centrumschil”, Steunpunt externe veiligheid Drenthe, 14 augustus 2011.
  • Bijlage 2: Akoestisch onderzoek bestemmingsplan “Binnenstad”, Bloemberg Akoestiek, 12 oktober 2011.
  • Bijlage 3: Aanwijzingsbesluit beschermd stadsgezicht, de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de minister van Infrastructuur en Milieu, 1 juli 2011.
  • Bijlage 4: Reactienota inspraak en vooroverleg bestemmingsplan Meppel - Centrumschil, gemeente Meppel, maart 2013.
  • Bijlage 5: Akoestisch onderzoek bestemmingswijziging Koekoekstraat 6-8, Stroop raadgevend ingenieurs, 18 januari 2013.
  • Bijlage 6: Aanvullend akoestisch onderzoek bestemmingswijziging Koekoekstraat 6-8, Stroop raadgevend ingenieurs, 11 februari 2013.
  • Bijlage 7: Nota beantwoording zienswijzen bestemmingsplan 'Meppel - Centrumschil', gemeente Meppel, mei 2013.