direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Meppel - Violenstraat 1
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0119.20201146-BPC1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voornemen bestaat om aangrenzend aan de westgevel van de bestaande woning op het adres Violenstraat 1 te Meppel een extra woning te realiseren. In de nieuwe situatie ontstaat daardoor een rij van vijf woningen aaneen. De gronden hebben in de huidige situatie een woonbestemming zonder bouwmogelijkheden. De voorgenomen ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Om het woonhuis juridisch-planologisch mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt in de wijk Ezinge ten oosten van de binnenstad van Meppel aan de Violenstraat. De globale ligging van het plangebied is opgenomen in figuur 1.1. Het plangebied staat kadastraal bekend al Meppel, sectie C, nummer 3875.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.20201146-BPC1_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied (Bron: Geo Web)

1.3 Geldende bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Blankenstein, Ezinge en Spoorzone, dat is vastgesteld op 26 januari 2012. In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven.

In dit bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'. Binnen de bestemming 'Wonen' zijn woonhuizen alleen toegestaan binnen een bouwvlak. Het perceel waarop de woning is gesitueerd, is niet voorzien van een bouwvlak. De bestemming 'Tuin' heeft betrekking op de voortuin van de bestaande percelen. Hier mag geen woning worden gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.20201146-BPC1_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede geldende bestemmingsplan Blankenstein, Ezinge en Spoorzone

1.4 Juridische vorm

Het gemeentelijke handboek is leidend voor de plansystematiek van dit bestemmingsplan. Dit handboek geeft aanwijzingen voor de systematiek van het juridisch bindende deel van dit bestemmingsplan; de ruimtelijke verbeelding en de planregels. Een geringe aanpassing daarvan is mogelijk, wanneer hiervoor een gegronde reden is.

Tot slot voldoet het bestemmingsplan aan de wettelijke vereisten zoals die gesteld zijn in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro), waar onder meer de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) onder valt. Dit bestemmingsplan is volgens versie 2012 opgesteld.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels, verbeelding en eventuele bijlagen. Deze toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 de bestaande ruimtelijke en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is het beleidskader geschetst op rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 gaat in op de planologische- en milieutechnische aspecten die betrekking hebben op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 is de planologisch juridische opzet van het plan behandeld. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit plan komen aan bod in hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in de woonwijk Ezinge. De woonwijk ligt even ten oosten van de spoorlijn en ten zuiden van de provinciale weg Hoogeveenseweg. De woonbuurt Ezinge is ontstaan in de jaren 30 van de vorige eeuw en bestaat voornamelijk uit rijwoningen en halfvrijstaande woningen. De woningen aan de Violenstraat zijn rond de jaren vijftig, zestig en zeventig van de vorige eeuw gerealiseerd. De hoofdfunctie in de wijk is het wonen.

De omgeving wordt gekenmerkt door een strakke en rationele stedenbouwkundige opzet. Hier is met name sprake van rijwoningen in één of twee bouwlagen met een kap. De woningen hebben een oriëntatie op de straat, waarbij de rooilijn voornamelijk de straat volgt. Het parkeren vindt plaats op de openbare weg.

Het plangebied maakt deel uit van een rij van vier woningen aaneen. Figuur 2.1 geeft een overzicht van het plangebied en de omgeving weer. Figuur 2.2 een vooraanzicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.20201146-BPC1_0003.png"

Figuur. 2.1 Huidige situatie van het plangebied en omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.20201146-BPC1_0004.png"

Figuur 2.2 Aanzicht op de bebouwing aan de Violenstraat (bron: Google Streetview)

2.2 Toekomstige situatie

Het voornemen bestaat uit de bouw van één woning die aan de bestaande woning van de Violenstraat 1 wordt gebouwd. Er ontstaat op deze manier een rij van vijf woningen aaneen. Deze wordt in dezelfde rooilijn gebouwd als de bestaande woningen aan de Violenstraat. Hierdoor wordt aangesloten bij de bestaande stedenbouwkundige structuur van de straat.

Qua goot- en bouwhoogte wordt ook aangesloten bij de bestaande hoogtes van de woningen aan de Violenstraat. De woning wordt uitgevoerd in twee bouwlagen met kap, waarbij het bestaande blok van 4 woningen als het ware wordt verlengd met één woning. Hierdoor wordt aangesloten bij het straat- en bebouwingsbeeld van de (directe) omgeving.

Enkele visualisaties van zowel de huidige als de toekomstige situatie zijn weergeven in figuur 2.3 tot 2.8.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.20201146-BPC1_0005.png"

Figuur 2.3 Bovenaanzicht huidige - en toekomstige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.20201146-BPC1_0006.png"

Figuur 2.4 Aanzicht westkant huidige - en toekomstige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.20201146-BPC1_0007.png"

Figuur 2.5 Aanzicht westkant huidige - en toekomstige situatie

 afbeelding "i_NL.IMRO.0119.20201146-BPC1_0008.png"

Figuur 2.6 Aanzicht zuidkant huidige - en toekomstige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.20201146-BPC1_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.20201146-BPC1_0010.png"

Figuur 2.7 Aanzicht zuidkant huidige - en toekomstige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.20201146-BPC1_0011.png"

Figuur 2.8 Aanzicht zuidkant huidige - en toekomstige situatie

2.3 Verkeer

Ontsluiting

De ontwikkeling is gelegen aan de Violenstraat. Dit betreft een weg uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van de aan Violenstraat gelegen functies. De Violenstraat wordt in oostelijke richting, via de Ambachtsweg, ontsloten op de provinciale Hoogeveenseweg, welke behoort tot de ring van Meppel. De verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling kan zich goed afwikkelen op Violenstraat en vervolgens op de Ambachtsweg en Hoogeveenseweg. De extra verkeersgeneratie die de woning met zich meebrengt is marginaal en leidt niet tot negatieve gevolgen op de omliggende ontsluitingswegen en ook niet tot een verminderde doorstroming op de wegvakken en de relevante kruispunten.

Parkeren

De gemeente Meppel heeft zijn eigen parkeerbeleid. Het gebied ligt in zone 'rest bebouwde kom'. Voor de nieuwe woning moeten volgens de daarvoor geldende parkeernormen in het plangebied 2 parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Het uitgangspunt is parkeren op eigen terrein. In dit geval kan de parkeerbehoefte per woning op het eigen perceel opgevangen worden. Op deze manier wordt aan de parkeernorm voldaan en is sprake van voldoende parkeergelegenheid voor de woning.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft het van belang zijnde rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Daarbij worden, waar nodig uitgangspunten voor dit bestemmingsplan geformuleerd.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. De toelichting van een ruimtelijk project dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, moet een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevatten. Indien het project die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Op basis van vaste jurisprudentie geldt dat het toevoegen van één woonhuis niet kan worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in het Bro. Dit bestemmingsplan hoeft daarom niet getoetst te worden aan artikel 3.1.6 Bro.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciale beleid schept in veel gevallen een beleidskader, dat door de gemeenten verder uitgewerkt wordt. Daarnaast blijft algemeen provinciaal beleid een toetsingskader, in dit geval de Omgevingsvisie Drenthe en de Provinciale omgevingsverordening.

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe en verordening

In de Provinciale omgevingsverordening vertaalt de provincie Drenthe de Omgevingsvisie Drenthe (deels) door naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De Omgevingsvisie als structuurvisie bindt alleen de provincie zelf.

Het doel van de omgevingsvisie is het koesteren van kwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij die kwaliteiten. Het is een streven naar ruimtelijke kwaliteit door nieuwe ontwikkelingen en behoud van bestaande kwaliteiten.

Het hele plangebied ligt binnen het stedelijk gebied van Meppel. Op de visiekaart zijn de ambities van de provincie voor Meppel opgenomen. Meppel maakt deel uit van de "stedelijke netwerken". De stedelijke centra maken Drenthe voor haar inwoners en voor bezoekers extra aantrekkelijk. De provincie streeft naar steden met een onderscheidende identiteit, gebaseerd op historische kenmerken of gebiedskenmerken. Dat geldt ook voor ontwikkelingen die bijdragen aan het bruisende karakter van de steden. De ontwikkelingen moeten passen bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is.

Verder dient in het kader van zorgvuldig ruimtegebruik de Ladder voor duurzame verstedelijking te worden gevolgd. In paragraaf 3.1.2 is reeds onderbouwd dat het plan in overeenstemming is met de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Voor het plangebied zijn de volgende kernkwaliteiten van toepassing. De kernkwaliteiten zijn verder inhoudelijk uitgewerkt in de visie, waarbij per kernkwaliteit algemeen en specifiek beleid is opgenomen.

  • 'landschap'; wegdorpen van de laagveenontginningen

Het beleid en de regels richten zich op het behoud en de versterking van het open karakter en de smalle verkavelingsstructuur.

  • 'aardkundige waarden'; generiek beschermingsniveau: respecteren

Het beleid richt zich hierbij op het bewaren van de lokale aardkundige kenmerken voor de toekomst. De gemeente bekijkt per plangebied of er sprake is van kenmerkende waarden en beschermen deze waar nodig via het bestemmingsplan.

  • 'archeologie'; generiek:

Ten aanzien van de kernkwaliteit Archeologie ligt het plangebied in een zone die is aangeduid als 'verwachting toetsen (laaggelegen waterrijke gebieden)'. In paragraaf 4.3 wordt onderbouwd dat archeologisch onderzoek op grond van het gemeentelijke beleid niet nodig is.

  • 'cultuurhistorie'; respecteren:

Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in de beleidsnota Cultuurhistorisch Kompas Drenthe. Het plangebied is gelegen binnen het gebied De Reest en Meppel – alle(s) voer(t) naar Meppel. Het generieke beleid 'respecteren' is van toepassing. Bepalend voor de hoofdstructuur van dit gebied is de waaier van waterlopen waartussen de randveenontginningen liggen met hun bebouwingslinten. Waar de waterlopen samenkomen heeft Meppel zich vanaf de middeleeuwen ontwikkeld als handelsstad en doorvoerhaven. De ambitie is dan ook 'Het herkenbaar houden van de historische kern van Meppel als markt- en handelsstad, zowel bovengronds als ondergronds, met alle elementen die daaraan refereren, zoals bebouwingsstructuren, waterlopen, pleinen en parken'. In het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. De kernkwaliteit wordt niet aangetast. Wat betreft uitvoering van de woning zal aangesloten worden bij de karakteristieken van de omgeving. De welstandnota van Meppel waarborgt dit.

Met de genoemde beleidsuitgangspunten is in dit bestemmingsplan waar nodig en mogelijk rekening gehouden. Dit staat onder meer beschreven in hoofdstuk 2, hoofdstuk 4 en meer specifiek paragraaf 4.4.

Binnen de contouren van de Verordening en de Omgevingsvisie kan de gemeente haar eigen afwegingen maken. De kenmerkende situatie en kernkwaliteiten in en rondom het plangebied wijzigen niet.

3.3 Gemeentelijk beleid

In deze paragraaf wordt nader ingegaan op het gemeentelijk beleid dat voor de ontwikkeling in het plangebied van belang is. Daarbij gaat het onder meer om algemeen beleid, bijvoorbeeld de Structuurvisie 2030 en de woonvisie van de gemeente Meppel.

3.3.1 Structuurvisie 2030

De op 7 november 2013 vastgesteld Structuurvisie 2030 is een lange termijnplan (tot 2030) dat aangeeft welke ruimtelijke, sociaal-maatschappelijke en economische ontwikkelingen de komende jaren gewenst zijn. Meppel werkt de komende jaren aan duurzame verbindingen. Verbindingen in de brede regio, verbindingen met omliggende gemeenten en verbindingen met de eigen inwoners. Meppel wil de leefbaarheid in de wijken blijven garanderen door bereikbare zorg en voorzieningen in de wijken goed te organiseren.

Meppel werkt aan het behouden en versterken van de leefbaarheid in de binnenstad, wijken en dorpen. Dit acht de gemeente essentieel voor het welzijn en de welvaart van de inwoners van Meppel. Deze ambitie maakt dat de gemeente inzet op voldoende woningen en woningen die voldoen aan de gewenste kwaliteit. De gemeente kiest hierbij voor een 50/50 verhouding tussen het bouwen van inbreidingslocaties en uitbreidingslocaties en kiest hiervoor voor een aanpak van faciliteren in plaats van programmeren.

Conclusie

Met dit bestemmingsplan wordt een woning, ontstaan vanuit een marktinitiatief, mogelijk gemaakt. Dit is passend binnen het beleid van de structuurvisie.

3.3.2 Woonvisie 2016-2020 Gemeente Meppel

Het geldende woonbeleid van de gemeente Meppel is vastgelegd in de op 31 maart 2016 vastgestelde Woonvisie 2016-2020. Het doel van het woonbeleid is te komen tot een passend woningaanbod in wijken met een eigen karakter. De woningmarkt is daarin leidend. De rode draad in de woonvisie is “willen en kunnen in een veranderende woningmarkt”. Goed voorbeeld daarvan is de woningbouwprogrammering die voor de gemeente maar beperkt maakbaar is. Uitgangspunt daarbij is een flexibel woningbouwprogramma waarbij flexibel kan worden ingespeeld op demografische en economische veranderingen met de daarbij behorende hoeveelheden en typen te bouwen woningen.

Dit vraagt om een flexibele opstelling om mee te kunnen bewegen met de markt. Door gebruik te maken van scenarioplanning en programmering in bandbreedten worden woningbouwprojecten zowel kwantitatief als kwalitatief op elkaar gestemd. Hiernaast streeft de gemeente naar een integrale afstemming van het woningbouwprogramma, zowel qua aantallen woningen, woningtypen als locaties.

Deze percentages zijn richtinggevend en worden niet als regel in het bestemmingsplan opgenomen. De bandbreedtes zijn bedoeld als middel om bij te sturen op passende huisvesting. De strategie is om partijen te verleiden om overeenkomstig de ambities van de gemeente te bouwen.

 

Woningaantallen

Het aantal te bouwen woningen wordt gebaseerd op de meest recente provinciale bevolkingsprognose van de provincie Drenthe en de Verkenning prognoses Zuidwest Drenthe d.d. 23 januari 2016 uitgevoerd door Companen. In deze verkenning is de jaarlijkse woningbehoefte op korte en lange termijn per gemeente opgenomen. Voor de periode 2020-2024 is voor de gemeente Meppel een woningbehoefte berekend van 140 woningen.

 

Inbreiding versus uitbreiding

  • 2013 tot en met 2018: inbreiding naast uitbreiding

Op grond van ervaringen hanteert de gemeente voor de jaren van crisis een richtpercentage voor inbreiding van 50%. Bij dit scenario passen inbreidingslocaties. De gemeente vindt het belangrijk dat naast nieuwbouw op uitleglocaties de lege vlekken in de stad in deze periode worden ingevuld. En hechten daarom grote waarde aan de bestaande stad.

  • Vanaf 2019: uitbreiding boven inbreiding

De gemeente neemt de kwaliteit van wonen als uitgangspunt. Om meer flexibel en kwalitatief de woningbouw te faciliteren, laat de gemeente het sturen op aantallen, programma en middelen los. Dat betekent dat de gemeente de voorgestelde verdeling (vanaf 2019) van 25% in de bestaande stad en 75% in Nieuwveense Landen wil loslaten en flexibiliteit voor woningbouw creëren.

Conclusie

De nieuwe woning, op een inbreidingslocatie, past binnen de woningbehoefte die voor de periode 2020-2024 is gesteld. De ontwikkeling is hiermee passend binnen de woonvisie van de gemeente.

3.3.3 Nota parkeerbeleid Meppel

In deze nota wordt het parkeerbeleid van de gemeente Meppel beschreven ten aanzien van het parkeren in Meppel in het algemeen en als beleidsinstrumentarium. De gemeente Meppel wil de kwaliteit van de binnenstad vergroten en de bereikbaarheid voor auto, fiets en openbaar vervoer te garanderen of verder te verbeteren. Onderdeel hiervan is het creëren van een prettige parkeersituatie.

De nota richt zich vooral op het parkeren in de binnenstad en een zone daar direct om heen. Daarnaast geeft het beleid ook aanwijzingen voor het parkeren buiten dat gebied. Het is in alle gevallen van belang bij een nieuwe ontwikkeling voldoende parkeergelegenheid te realiseren.

Conclusie

Binnen het plangebied is voldoende ruimte om te parkeren en te voldoen aan de parkeerbehoefte. Dit is eerder omschreven in paragraaf 2.3. Daarmee past het plan binnen de nota parkeerbeleid.

3.3.4 Beleidsvisie externe veiligheid (2014)

Op 15 januari 2009 heeft de gemeenteraad de ‘Beleidsvisie Externe Veiligheid Gemeente Meppel’ vastgesteld. Dit beleid is in 2014 geactualiseerd. Het doel van de beleidsvisie is om een duidelijk kader te geven voor het omgaan met risico's en externe veiligheid. De visie geeft aan waar ontwikkelingen mogelijk zijn en onder welke voorwaarden. De visie behandelt externe veiligheid rond inrichtingen, transportroutes en buisleidingen. In paragraaf 4.8 wordt meer concreet ingegaan op het aspect externe veiligheid in het plangebied.

De visie richt zich op verschillende gebiedstypes. Het plangebied valt onder de gebiedstypen ‘Woonwijken’ en ‘Transportzones spoor, weg en water’.

Woonwijken

Het beleid is gericht op het bieden van een zo veilig mogelijke woonomgeving. Dit betekent dat in woonwijken geen bedrijven toegelaten worden die een extern veiligheidsrisico veroorzaken. Daarmee wordt in dit bestemmingsplan rekening gehouden.

Transportzones spoor, weg en water

Over Meppeler grondgebied worden gevaarlijke stoffen vervoerd per schip, per spoor en over de weg. De volgende transportroutes hebben een directe doorwerking op het plangebied, namelijk transport per spoor, traject 40BD.4 Meppel-Hoogeveen.

Voor het spoor is met het Besluit externe veiligheid transportroutes ook het plasbrandaandachtsgebied (PAG) vastgelegd. Deze zone loopt niet over het plangebied heen. Nieuwe transportroutes voor gevaarlijke stoffen mogen niet mogelijk worden gemaakt. Hieraan is in het plangebied geen behoefte, dit is daarom ook niet van toepassing.

In het huidige beleid van de gemeente zijn geen specifieke routes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door en langs de gemeente Meppel aangegeven. Het uitgangspunt is de bestaande situatie. Zoals aangegeven is het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor van belang voor het plangebied. Rond deze route is sprake van risicocontouren, waarover meer is opgenomen in paragraaf 4.8. Het transport van gevaarlijke stoffen per spoor wordt niet expliciet in dit bestemmingsplan geregeld. De wet- en regelgeving regelt hiervoor voldoende.

Hoofdstuk 4 Planologische randvoorwaarden

4.1 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen en projecten te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening.

Het plangebied is in de huidige situatie bestemd als 'Wonen' en 'Tuin'. Aangezien er geen bedrijfsactiviteiten plaatsvinden en hebben plaatsgevonden, mag er worden aangenomen dat de gronden schoon zijn en daarom geschikt voor de woonfunctie. In het kader van de bestemmingsplanprocedure is derhalve geen bodemonderzoek noodzakelijk.

4.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen en terreinen door drie verschillende geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. Indien er binnen een geluidzone een geluidgevoelige functie gerealiseerd wordt, dient getoetst te worden aan de voorkeurgrenswaarde uit de Wgh.

Wegverkeer en railverkeer

Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km /h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone mag de voorkeurgrenswaarde van 50 dB(A) niet worden overschreden. De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe woningen binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor weg verkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.

Onderzoek (spoor)wegen

Binnen het plangebied wordt een woning mogelijk gemaakt. Volgens de Wgh betreft deze ontwikkeling het realiseren van geluidgevoelige functie(s) en dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd als het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van een (spoor)weg (met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden). Het plangebied ligt binnen een onderzoekszone van een spoor en een weg. Derhalve is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 1 toegevoegd. Hierna worden de belangrijkste conclusies besproken.

Wegverkeer

Ten gevolge van het wegverkeer op de gezoneerde Ambachtsweg, Hoogeveenseweg, Ingenieur C.F., Kratonstraat en de Parallelweg wordt de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. De hoogste berekende geluidbelasting bedraagt 45 dB (ten gevolge van de Ingenieur C.F. Bekinkbaan), inclusief 5 dB aftrek artikel 110g Wgh. Ten gevolge van het wegverkeer op de niet gezoneerde Violenstraat, wordt de richtwaarde van 48 dB niet overschreden. De maximale berekende geluidbelasting bedraagt 48 dB, inclusief 5 dB aftrek artikel 110g Wgh.

Spoorweg

Ten gevolge van het spoorwegtraject Meppel – Zwolle wordt de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 55 dB overschreden op de gevel van de te realiseren woning. De maximale berekende geluidbelasting bedraagt 60 dB, deze vindt plaats op de bovenste verdieping van de zijgevel. De maximale ontheffingswaarde van 68 dB wordt niet overschreden. Het vaststellen van hogere waarden is nodig.Deze is inmiddels verleend. Zie hiervoor bijlage 2.

4.3 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysiek leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De gemeente Meppel heeft een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart beschikbaar. Daarmee heeft de gemeente Meppel een instrument in handen op basis waarvan zij op een verantwoorde manier met haar bodemarchief kan omgaan. Het beleid geeft een indicatie van de trefkans voor archeologische waarden. Op hoofdlijnen worden drie verwachtingszones onderscheiden: lage verwachting, middelhoge verwachting en hoge verwachting. Deze verwachtingszones zijn in bestemmingsplannen doorvertaald naar archeologische dubbelbestemmingen.

In het plangebied is sprake van een lage verwachtingswaarde voor archeologie. Bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 10 ha, die ook dieper reiken dan 30 cm, moet archeologisch onderzoek plaatsvinden. De ingreep van dit plan blijft ruimschoots onder deze oppervlakte. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor dit plan.

4.4 Cultuurhistorie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

Het plangebied is in de huidige situatie onbebouwd. Er zijn geen cultuurhistorisch waardevolle landschapselementen aanwezig. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit plan.

4.5 Water

Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijk plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke procedure geworden. Het plangebied ligt in het beheersgebied van waterschap Drents Overijsselse Delta.

Toetsing

Het plan is digitaal kenbaar gemaakt bij waterschap Drents Overijsselse Delta via de digitale watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets is primair een procesinstrument. In dit proces ligt de nadruk op de wisselwerking tussen de initiatiefnemer en de waterbeheerder waterschap Drents Overijsselse Delta. Het resultaat van de watertoets is opgenomen als bijlage 3. Op basis van deze digitale toetsing valt de ontwikkeling onder de korte procedure. Volstaan kan worden met een standaard water paragraaf. Deze dient één op één in de toelichting van het bestemmingsplan overgenomen te worden.

Relevant beleid

Het beleid van het waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het waterbeheerplan 2016-2021. Specifiek voor het stedelijke gebied heeft het waterschap het beleid geformuleerd in Water Raakt! . Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Invloed op de waterhuishouding

Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1.500 m2. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het

voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater. Bij de uitvoering van de toekomstige woning wordt rekening gehouden met het voorkomen van wateroverlast.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.

In dit geval wordt een gescheiden riolering aangelegd. Het hemelwaterafvoer voert af op het hemelwaterriool en het afvalwater wordt aangesloten op het gemeentelijk riool.

Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. "De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies". Bij de verdere uitwerking van het project wordt rekening gehouden met het wateradvies

4.6 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient met het oog op de natuurbescherming rekening te worden gehouden met de gebiedsbescherming en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 zijn beide aspecten geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierbij dient te worden aangetoond dat als gevolg van de geplande activiteiten de gunstige staat van instandhouding van waardevolle dier- en plantensoorten niet in het geding komt.

4.6.1 Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Wnb. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), thans genoemd Natuurnetwerk Nederland.

Met betrekking tot gebiedsbescherming is de ligging van de aangewezen Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur) van belang. Het plangebied ligt in een binnenstedelijk gebied op ruime afstand van beschermde natuurgebieden. De ontwikkeling heeft, mede gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, geen negatieve effecten op natuurwaarden die op grotere afstand liggen.

Stikstof

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Het Natura 2000-gebied is wel gevoelig voor stikstofdepositie. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen niet worden uitgesloten. De realisatie van de woningen met bijbehorende verkeersgeneratie zou kunnen leiden tot een toename van stikstofdepositie op het nabij gelegen Natura 2000-gebied. De voorgenomen ontwikkeling ligt op 3,1 kilometer van een stikstofgevoelig gebied, waardoor geen significante negatieve effecten zijn te verwachten.

4.6.2 Soortenbescherming

Ook de regeling ten aanzien van soortbescherming is opgenomen in de Wet natuurbescherming. Voor soorten die vermeld staan in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng. Een groot aantal van nature in Nederland thuis horende beschermde planten en dieren wordt met de wet beschermd. Datzelfde geldt voor een groot aantal uitheemse plantensoorten. De wet wil schadelijke handelingen ten aanzien van de beschermde dieren en planten verbieden.

De beoogde ontwikkeling voorziet in woningbouw. Hiervoor worden de volgende werkzaamheden, die mogelijk soorten kunnen verstoren, uitgevoerd.

  • verwijderen van begroeiing;
  • aanleg en wijziging van watergangen;
  • bouwrijp maken;
  • sloopwerkzaamheden.

Bij de voorbereiding van de beoogde ontwikkeling moet worden onderzocht of de Wnb de ontwikkeling niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Wnb zal kunnen worden verkregen.

Het plangebied bevindt zich binnen stedelijk gebied en is omsloten door bebouwing. Met de bouw van de woning is geen sprake van het slopen van bebouwing of kappen van bomen. Het terrein is op dit moment volledig verhard. De locatie is daarom ongeschikt als groeiplaats voor bijzondere en beschermde plantensoorten. Het vormt ook geen waardevol habitat voor beschermde dieren. Daarnaast worden geen werkzaamheden uitgevoerd in het water of aan de walkant, waardoor ter plaatse van deze gronden niets te verwachten is. Er worden dus geen potentiële vaste verblijfplaatsen van beschermde soorten geschaad.

De ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming. Voor alle soorten is de zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren tijdens de werkzaamheden moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving. Hiermee zal tijdens de uitvoering van de werkzaamheden rekening worden gehouden.

4.7 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken. Maatgevende stoffen in Nederland zijn hiervoor stikstofdioxide en fijn stof.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit in Nederland zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.

Er wordt slechts één wooneenheid mogelijk gemaakt. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Bovendien blijkt uit de NSL-tool dat langs de maatgevende wegen in Meppel nu en in de toekomst (ruimschoots) voldaan wordt aan de milieukwaliteitseisen voor luchtkwaliteit. Dit is van belang in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt het volgende:

Risicorelevante inrichtingen

Uit de risicokaart blijkt dat rondom het plangebied geen aantal risicovolle inrichtingen gevestigd zijn. Er bevinden zich dan ook geen risicocontouren van inrichtingen over het plangebied en vormen dan ook geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

Transportzones spoor, weg en water

Uit de risicokaart blijkt dat zich in de directe omgeving van het plangebied, op circa 470 meter de A32 bevindt waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het invloedsgebied wordt bepaald door stofcategorie GF3 en bedraagt 355 meter. Het plangebied bevindt zich niet in het invloedsgebied van de A32. Ten westen van het plangebied, op circa 125 meter, bevindt zich de Spoorlijn Zwolle – Groningen. Over deze spoorlijn vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het invloedsgebied bedraagt meer dan 4 kilometer. Het plangebied bevindt zich daarmee in het invloedsgebied van de spoorlijn. Omdat de afstand vanaf het spoor tot het plangebied minder dan 200 meter bedraagt, dient volgens het Basisnet een berekening te worden uitgevoerd om de hoogte van het groepsrisico te berekenen. Met de beoogde ontwikkeling wordt echter 1 extra woning mogelijk gemaakt, volgens de Handleiding Populatieservice worden daarmee ten hoogste 2,4 personen toegevoegd.

Plaatsgebonden risico

In bijlage 2 van de Regeling basisnet zijn voor spoortrajecten behorende tot het Basisnet

afstanden vastgelegd voor de zogeheten veiligheidszone (de plaatsgebonden risicocontour

10-6 ). In de regeling is voor de trajecten 40BB en 40BD de afstand ‘6’ vermeld. Voor de

trajecten 40BC en 40BE is de afstand ‘1’ vermeld. Dit betekent dat het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen op 6 m respectievelijk 1 meter van de

spoorbundel niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar. De veiligheidszone reikt niet over het plangebied en vormt daarmee geen belemmering voor het plan.

Groepsrisico

Het plangebied bevindt zich binnen het invloedsgebied van het groepsrisico. Uit de berekeningen van het spoortraject in het vigerende bestemmingsplan blijkt dat het groepsrisico voor 2020 berekend is op 0,00353 ten opzichte van de oriëntatiewaarde. Hiermee is het groepsrisico niet hoger dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde en wordt de oriëntatiewaarde tevens niet overschreden. De toevoeging van 1 woning zal niet zorgen voor een significante toename van het groepsrisico. Een berekening is hierdoor niet noodzakelijk. Wel dient vanwege de ligging in het invloedsgebied een beknopte verantwoording te worden opgesteld waarin wordt ingegaan op de bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid.

Plasbrandaandachtsgebied

Het plasbrandaandachtsgebied (PAG) is het gebied tot 30 m van het spoor waarin, bij de

realisering van (kwetsbare) objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. De 30 m voor het PAG wordt gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf. Volgens de regeling Basisnet geldt voor de spoorroute 40 een plasbrandaandachtsgebied. Het plangebied ligt op meer dan 100 m van het buitenste spoor en daarmee buiten het

plasbrandaandachtsgebied.

Beknopte verantwoording

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Violenstraat. Deze weg sluit aan op het verdere wegennetwerk van Meppel. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie zal 1 woning gerealiseerd worden. De aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. Bij deze groepen wordt echter ervan uitgegaan dat in geval van nood de verzorgers/ouders de kinderen en ouderen zullen begeleiden. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over het spoor geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

Conclusie

Het plangebied bevindt zich in het invloedsgebied van spoortraject Zwolle - Groningen. De beoogde ontwikkeling betreft echter slechts 1 woning. Daarnaast is het groepsrisico momenteel niet hoger dan de oriëntatiewaarde. De toevoeging van 1 woning zal niet voor een significante verhoging van het groepsrisico zorgen. Uit de beknopte verantwoording blijkt dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Bedrijven en milieuhinder

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals bijvoorbeeld woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

De beoogde ontwikkeling betreft een milieugevoelige functie. Gezien de ligging in een woonwijk en de afwezigheid van bedrijvigheid kan het gebied getypeerd worden als rustige woonwijk. De dichtstbijzijnde bedrijven bevinden zich op een afstand van meer dan 100 meter. Het betreft de bedrijven die aan de Blankenstein, ten noorden van het plangebied, gevestigd zijn. Hier zijn bedrijven uit milieucategorie 1 en 2 toegelaten, waarvoor een afstand van 30 meter geldt. Omdat bedrijven op voldoende afstand liggen, zal sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Voor het plangebied is een verantwoorde milieuzonering van toepassing met een goed woon- en leefklimaat voor de beoogde woningen.

4.10 Kabels en leidingen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In (de omgeving van) het plangebied zijn geen leidingen en kabels aanwezig waar tijdens de uitvoering van de ontwikkeling rekening mee gehouden moet worden.

4.11 Trillingshinder

Algemeen

Het plangebied aan de Violenstraat 1 te Meppel ligt op circa 130 meter afstand van de spoorlijn Zwolle-Leeuwarden/Groningen. In algemene zin geldt dat door het rijden van treinen over de spoorlijn trillingen kunnen worden opgewekt, welke zich voortplanten door de bodem en vervolgens gebouwfunderingen kunnen aanstoten en in trilling kunnen brengen. Deze trillingen planten zich voort in de gebouwconstructie. Eventuele (objectiveerbare) trillinghinder is afhankelijk van de optredende trillingssterkten en de mate van voorkomen (hoe vaak is een trilling voelbaar).

In Nederland bestaan op dit moment geen wettelijke regelingen en normen, die duidelijke grenswaarden met een beoordelingssysteem voor trillingen geven. Sinds 1993 is er wel de meet- en beoordelingsrichtlijn van de SBR “Trillingen deel B – Hinder voor personen in gebouwen”, waarin streefwaarden worden gegeven, waarbij redelijkerwijs mag worden aangenomen dat er geen hinder optreedt. De SBR-publicatie is in 2002 geactualiseerd.

Vanwege de toenemende aandacht voor trillingen en trillinghinder langs spoorlijnen (met name waar veelvuldig goederentreinen rijden) is er sinds mei 2019 de “Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen” (Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat). In de Handreiking wordt twee afstandscriteria aangegeven t.a.v. van de beoordeling van het aspect trillingen. Vindt een plan of project plaats binnen een afstand van 100 meter van een spoorlijn, dan wordt geadviseerd een quickscan trillinghinder uit te voeren op basis van paragraaf 10.1 van de Handreiking. Vindt een plan of project plaats binnen 250 meter afstand van een spoorlijn, dan moet worden beoordeeld in hoeverre klachten, bodemopbouw en/of het treinbeeld aanleiding geven voor het doen van nader onderzoek.

Beoordeling

Omdat het plangebied binnen 250 meter van het spoor is gesitueerd, maar verder dan 100 meter is globaal gekeken naar de situatie. Voor wat betreft de bodemgesteldheid geldt dat in Meppel sprake is van zandige grond, waarin de overdracht van trillingen minder goed is in vergelijking met bijvoorbeeld veen (gunstig). Voor wat het treinbeeld betreft geldt dat er sporadisch goederentreinen rijden (goederentreinen veroorzaken de meeste trillingen). Een toename van het treinverkeer op deze spoorlijn wordt ook niet verwacht en vanwege de nabijheid van het station Meppel zijn de rijsnelheden relatief laag; in het algemeen geldt dat bij hogere snelheden ook hogere trillingssterkten optreden.

Op grond van bovenstaande niet aannemelijk dat hinder vanwege spoortrillingen zal optreden. Ook blijkt uit de RIVM-publicatie “Wonen langs het spoor- Gezondheidseffecten trillingen van treinen”, RIVM rapport 2014-0096 dat het optreden van trillingshinder vooral gerelateerd is aan het rijden van goederentreinen. Op de spoorlijn Zwolle Leeuwarden/Groningen rijden slechts sporadisch goederentreinen.

Tenslotte dient te worden opgemerkt dat bestaande woningen aan de Violenstraat/Ezingerweg op kortere afstand zijn gelegen. Er zijn geen klachten bekend t.a.v. trillingshinder afkomstig van deze locaties.

Concluderend wordt gesteld dat een nader aanvullend onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

4.12 Mer-beoordeling

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven voor activiteiten, plannen en besluiten plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Aangezien voorliggende ontwikkeling onder de drempelwaarden blijft zou hiervan sprake kunnen zijn. Dan moet het wel gaan om een stedelijk ontwikkelingsproject.

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van één woning. De beoogde ontwikkeling valt daarmee onder een perceelsgebonden ontwikkeling waarbij geen sprake is van een stedelijk ontwikkeling zoals in het Besluit Milieueffectrapportage is beschreven. Een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' wordt daardoor niet noodzakelijk geacht. In de voorgaande paragrafen zijn de mogelijke milieugevolgen nader toegelicht. Hieruit is gebleken dat er geen significante effecten ontstaan als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

In dit hoofdstuk staat een toelichting op de juridische regeling van dit bestemmingsplan. In paragraaf 5.1 staat een algemene toelichting op de betekenis en opbouw van het bestemmingsplan en de achtergronden daarvan. In paragraaf 5.2 wordt de bestemmingsregeling van dit bestemmingsplan toegelicht.

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen.

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt daarom:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);
  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken (aanleggen).
5.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een (enkel)bestemming. De gronden met een bepaalde bestemming zijn begrensd door het bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Aanvullend daarop kunnen de toegekende gebruiksmogelijkheden op twee manieren verder worden ingevuld:

  • Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en daarnaast soms een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • Via een aanduiding. Een aanduiding is een vlak of een teken op de ruimtelijke verbeelding van het plan. Bij het vlak kan het gaan om een functieaanduiding. Het teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden en/of beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing. De (on)mogelijkheden van aangeduide gebieden kunnen zijn geregeld in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels, maar ook in een eigen regel in de Algemene aanduidingsregels.

Een toelichting op de in dit bestemmingsplan opgenomen enkel- en dubbelbestemmingen en opgenomen aanduidingen staat in 5.2.

5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is de manier waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2) bepaald. De inhoudelijke opzet van deze regels wordt deels voorgeschreven in de SVBP2012.

  • Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Hierbij is een landelijk een hiërarchie afgesproken, waarbij eerst de enkelbestemmingen (alfabetisch) aan de orde komen en vervolgens de dubbelbestemmingen (ook alfabetisch). Per bestemming geven de bestemmingsomschrijving en de (specifieke) gebruiksregels aanwijzingen voor het gebruik. De bouwregels geven per bestemming aanwijzingen voor het bouwen van gebouwen, bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde. Eventueel zijn hierbij flexibiliteitsbepalingen - mogelijkheden voor afwijken met een omgevingsvergunning en/of wijzigingsbevoegdheden - opgenomen. Daarnaast kan het voorkomen dat een bestemming voorzien is van een omgevingsvergunningstelsel. Dit bepaalt bijvoorbeeld welke werken en/of werkzaamheden alleen mogelijk zijn na verlening van een omgevingsvergunning. Vaak zijn de flexibiliteitsbepalingen en het omgevingsvergunningstelsel gekoppeld aan randvoorwaarden en/of eisen waaraan voldaan moet worden.

  • Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Deze gelden in principe voor het hele plangebied. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels en algemene afwijkingsregels.

  • Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregels opgenomen. Hoewel het hier in feite algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen. De inhoudelijke opzet van deze regels wordt deels voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de geldende SVBP.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting (met bijbehorende bijlagen). De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide plandelen worden in onderlinge samenhang bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Inhoudelijke opzet

Door de gemeente Meppel is een handboek opgesteld. Dit handboek vormt de basis voor de inhoudelijke opzet van de regels en verbeelding van dit bestemmingsplan. Met dien verstande dat de uitgangspunten van de (voorheen) geldende bestemmingsplannen zo veel mogelijk gehandhaafd zijn. Dit komt de vergelijkbaarheid ten goede met de regelgeving in de omgeving van het voorliggende plangebied .

Regels

De opbouw van de regels van de verschillende bestemmingen is overal hetzelfde, deze is als volgt:

  • Bestemmingsomschrijving: In dit onderdeel worden de toegestane doeleinden en het toegestane gebruik omschreven.
  • Bouwregels: Hierin worden de regels voor wat betreft het bouwen uitgewerkt.
  • Nadere eisen: In deze bepaling is opgenomen dat Burgemeester en Wethouders nadere eisen kunnen stellen inzake de plaats en afmeting van gebouwen, bijvoorbeeld in het kader van een goede woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Deze bepaling maakt het mogelijk voor het gemeentebestuur om waar nodig sturing te geven aan de ruimtelijke ontwikkeling.
  • Afwijking bouwregels: In dit onderdeel kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de bouwregels, waarmee ruimere bouwmogelijkheden kunnen worden gegeven.
  • Specifieke gebruiksregels: In dit onderdeel kunnen enkele specifieke ongewenste gebruiksmogelijkheden uitgesloten, zoals zelfstandige bewoning van bijgebouwen en stortplaatsen.
  • Afwijking van de gebruiksregels: In dit onderdeel zijn mogelijkheden voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels opgenomen, bijvoorbeeld voor het toestaan van aan huis gebonden bedrijven. In dit bestemmingsplan is geen afwijkingsbevoegdheid opgenomen.
  • Wijzigingsbevoegdheid: In dit onderdeel kunnen mogelijkheden op worden genomen voor het wijzigen van de bestemming. In dit bestemmingsplan is geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

Verbeelding

Voor de vormgeving van de verbeelding geldt een aantal uitgangspunten. Zo worden de kaarten in kleur opgezet, waarbij de kleuren worden ondersteund met een letteraanduiding. De kleuren en letters zijn afgestemd op de kleur en letteraanduiding in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). De schaal van de analoge kaarten is 1:1.000.

Ten behoeve van de gebruiksvriendelijkheid en digitale raadpleegbaarheid wordt waar mogelijk informatie op de verbeelding gezet (bouwvlakken, goot-/bouwhoogten, eventueel bebouwingspercentages).

5.3 Regels

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven. Dit bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:

5.3.1 Tuin

De bestemming 'Tuin' hangt in hoge mate samen met de bestemming 'Wonen'. Hierbinnen is de voortuin van de woning opgenomen, die niet mogen worden bebouwd. In de regeling is opgenomen dat, onder bepaalde voorwaarden, binnen de bestemming wel bebouwing in de vorm van erkers en ingangspartijen toegestaan is.

5.3.2 Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor de woonfunctie. Ondergeschikt aan de functie zijn aan huis verbonden beroepen toegestaan, evenals de daarbij behorende tuinen, (achter)paden, verhardingen en bebouwing. Een hoofdgebouw mag uitsluitend in het bouwvlak worden gebouwd. De bouwhoogtes, zoals beschreven in paragraaf 2.2, zijn op de kaart aangeduid. Het maximaal aantal te bouwen wooneenheden bedraagt één.

5.3.3 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld algemene afwijkingen en het overgangsrecht. Over het algemeen gaat het om min of meer standaardregels. Deze worden hier verder niet toegelicht.

5.4 Verbeelding

Voor de vormgeving van de verbeelding gelden een aantal uitgangspunten die als volgt luiden:

  • De kaarten worden in kleur opgezet waarbij de kleuren worden ondersteund met een letteraanduiding (bijv. B- bedrijventerrein) een en ander afgestemd op de kleur en letteraanduiding in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012.
  • De schaal van de kaarten is 1:1000.
  • Ten behoeve van de gebruiksvriendelijkheid en digitale raadpleegbaarheid wordt waar mogelijk informatie op de kaart gezet (bouwvlakken, goot-/bouwhoogten, bebouwingspercentages).

In dit bestemmingsplan zijn deze vormgevende uitgangspunten toegepast. Dit bestemmingsplan biedt een nieuwe regeling waarbij de bestaande regeling in een nieuw jasje wordt gegoten. Daarbij worden het handboek en de SVBP2012 als basis voor de regeling aangehouden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

6.1.1 Financiële haalbaarheid

Dit plan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De kosten voor het realiseren van de ontwikkeling worden gedragen door de initiatiefnemer. Aangenomen wordt dat deze over voldoende financiële middelen beschikt om de woning te kunnen realiseren. De kosten met betrekking tot het begeleiden van de bestemmingsplanprocedure en daaraan verwante kosten worden verhaald via de leges van de gemeente. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.

6.1.2 Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan door middel van een anterieure overeenkomst. Voor vaststelling van het planologisch besluit dient duidelijk te zijn op welke wijze de kosten zullen worden verhaald.

De eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Dit wordt vastgelegd in een planschadeverhaalsovereenkomst. Het kostenverhaal wordt privaatrechtelijk geregeld tussen gemeente.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak en overleg

In het kader van het vooroverleg zijn de overlegpartners gevraagd om overlegreacties te geven. In dit kader zijn geen reacties binnengekomen. Het voorontwerp is ook voor inspraak ter inzage gelegd. In dit kader zijn geen reacties binnengekomen.

Zienswijze

Vervolgens heeft het ontwerpbestemmingsplan van 9 september tot en met 20 oktober ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Vaststelling

Het bestemmingsplan is vervolgens ongewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.