direct naar inhoud van 5.4 Natuur en ecologie
Plan: Buitengebied Zuid, waboprojectbesluit Zuideropgaande 129
Status: vastgesteld
Plantype: projectbesluit
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.PB20128000005-OH01

5.4 Natuur en ecologie

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura2000) worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ's).

5.4.1 Natura 2000-gebieden

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EL&I.

De projectlocatie is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het Natura 2000-gebied "Matingerzand" is gelegen op een afstand van ruim 9 kilometer.

Na overleg met de provincie Drenthe (dhr. W. Wesseling, d.d. 9-7-2012), is gebleken dat een Natuurbeschermingswetvergunning niet noodzakelijk wordt geacht. In dit geval worden er in de nieuwe situatie maximaal 20 paarden gehouden, waardoor een ammoniakemissie (NH3) ontstaat van totaal 100 kg per jaar. In de huidige situatie worden al enkele paarden gehouden. Van overige landbouwhuisdieren is zowel in de huidige als in de nieuwe situatie geen sprake. Gezien deze beperkte toevoeging van emissie ten opzichte van de huidige situatie, wordt geconcludeerd dat er geen significante aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natura 2000-gebied.

5.4.2 Gebiedsbescherming

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in provinciale Omgevingsvisie uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. In figuur 5.1 is de ligging van de locatie ten opzichte van de EHS weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.PB20128000005-OH01_0011.png"

Figuur 5.1 Ligging van de projectlocatie ten opzichte van de EHS (Bron: synbios.alterra.nl)

De afstand tussen de projectlocatie en het dichtstbijzijnde natuurgebied dat onderdeel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur bedraagt circa 500 meter. Gezien het kleinschalige karakter van de ingreep wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS.

5.4.3 Soortenbescherming

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

De gronden voor realisatie van de rijhal bestaan in de huidige situatie uit een intensief onderhouden tuin (gazon). Geconcludeerd wordt dat de projectlocatie, gelet op de terreingesteldheid, ongeschikt is voor beschermde flora. Gelet op de kenmerken en het gebruik van de projectlocatie is er evenmin sprake van een foerageergebied. Het project zal hierin bovendien geen verandering brengen. De locatie heeft geen of een zeer lage natuurwaarde. Ten aanzien van het slopen gebouw wordt afgezien van een quickscan omdat weer en wind vrij spel hebben op dit vervallen gebouw. Daarbij wordt opgemerkt dat het gebouw uit hout is opgetrokken en er geen spouwmuren of zolder aanwezig zijn. Derhalve wordt potentiƫle aanwezigheid van de beschermde soorten niet nader onderzocht. Van een negatief effect van de ingrepen in het gebied van de flora en fauna lijkt dan ook geen sprake.

Overigens wordt benadrukt dat rekening wordt gehouden met de in artikel 2 van de Flora- en faunawet opgenomen zorgplichtbepaling.

Op grond van artikel 2, lid 1 neemt een ieder voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, evenals voor hun directe leefomgeving. In artikel 2, lid 2 is bepaald dat de zorg, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval inhoudt dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend.