direct naar inhoud van Artikel 20 Algemene aanduidingsregels
Plan: Stationsgebied 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.BP20128026001-VG01

Artikel 20 Algemene aanduidingsregels

20.1 Geluidzone - industrie

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'geluidzone – industie' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege een industrieterrein van geluidsgevoelige objecten.

20.1.1 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen toelaatbaar gebouw of de uitbreiding daarvan, welke aangemerkt kan worden als een geluidsgevoelig object, mag slechts worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein op de gevels van dit gebouw niet hoger zal zijn dan de voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.

20.1.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'geluidzone – industie', zoals bedoeld artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van niet-geluidsgevoelige objecten als geluidsgevoelige object.

20.2 Vrijwaringszone - weg

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringzone - weg' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het realiseren van een ontsluitingweg ten behoeve van één of meerdere kantoorgebouw(en).

20.3 Wro-zone - wijzigingsgebied 1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de gronden met de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 1' te wijzigen in de bestemmingen Maatschappelijk, Wonen, Kantoor, Verkeer, Groen en Tuin met dien verstande dat:

  • a. bij de wijze waarop het plangebied wordt gewijzigd rekening wordt gehouden met de uitgangspunten die zijn weergegeven in paragraaf 4.3 van de toelichting;
  • b. de bouwmogelijkheden gewijzigd mogen worden met dien verstande dat; de bouwhoogte maximaal 10 meter mag bedragen
  • c. uit daartoe uitgevoerd onderzoek blijkt dat bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het (woon) milieu oplevert;
  • d. bedoeld gebruik geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de buurt;
  • e. bedoeld gebruik geen onevenredige nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer tot gevolg mag hebben, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten mag leiden;
  • f. voldaan wordt aan de gemeentelijke parkeernormen;
  • g. de waterhuishouding niet gewijzigd mag worden.