direct naar inhoud van Artikel 4 Bedrijf
Plan: Zuideropgaande 2011
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.BP20118023001-VG02

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het opslaan en demonteren van autowrakken, handel in auto's, banden en auto-onderdelen en reparatie- en servicebedrijf ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bandenbedrijf;
  • b. produktie van (kleinschalige) betonwaren, handel in sierbestrating, erfverharding, grind, zand, tuindecoratie en betonplaten ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - handel in betonwaren en erfverharding';
  • c. hovenier, tuininrichting en handel in tuinartikelen ter plaatse van de specifieke functieaanduiding 'hovenier';
  • d. bedrijven, behorende tot categorie 1 en 2 genoemd in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten'
  • e. e-commerce;

met daarbij behorende:

  • f. gebouwen;
  • g. bijgebouwen;
  • h. bedrijfswoningen, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;
  • i. bijgebouwen en aan- en uitbouwen ten behoeve van bedrijfswoningen;
  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • k. verhardingen;
  • l. groenvoorzieningen;
  • m. parkeervoorzieningen, overeenkomstig de gemeentelijke parkeernormen;
  • n. nutsvoorzieningen;
  • o. geluidwerende voorzieningen;
  • p. water;
  • q. opslag van aan de aard van het bedrijf gerelateerde goederen op open terrein.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Bebouwing
  • a. Voor het oprichten van bebouwing is, tenzij uit archeologisch onderzoek anders is gebleken of het perceel een lage archeologische verwachtingswaarde heeft op basis van de IKAW kaart, verkennend archeologisch onderzoek noodzakelijk indien de bebouwing meer bedraagt dan
    500 m² en de bodemingreep dieper is dan 30 cm;
  • b. Indien uit het in lid 4.2.1 onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de bij vergunning te stellen kwalificaties;

met dien verstande dat:

4.2.2 Bedrijfsgebouwen en bijbehorende bijgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en bijbehorende bijgebouwen de volgende bepalingen gelden:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte van de bestaande gebouwen is toegestaan en mag met maximaal 10% worden vergroot, met dien verstande dat:
    • 1. de vergroting van de oppervlakte niet meer dan 100 m² bedraagt;
    • 2. zorg wordt gedragen voor landschappelijke inpassing als bedoeld in paragraaf 4.1.6.5 van de toelichting;
    • 3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
    • 4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • c. de goothoogte mag niet meer dan 3,5 meter bedragen, danwel de bestaande situatie;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 meter bedragen;
  • e. de dakhelling mag niet minder dan 15o bedragen en niet meer bedragen dan 45o danwel de bestaande situatie.

4.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen de volgende bepalingen gelden:

  • a. een bedrijfswoning moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 200 m² bedragen;
  • c. de goothoogte van niet-inpandige bedrijfswoningen mag niet meer dan 3,5 meter bedragen, met dien verstande dat de goothoogte van ten hoogste 25% van de gootlengte van het hoofdgebouw maximaal 4,5 meter mag bedragen;
  • d. de bouwhoogte van niet-inpandige bedrijfswoningen mag niet meer dan 10 meter bedragen;
  • e. de dakhelling van niet-inpandige bedrijfswoningen mag niet minder dan 40o en niet meer dan 60o bedragen.
4.2.4 Bijgebouwen bij een bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijgebouwen, waaronder begrepen aan- en uitbouwen, bij een bedrijfswoning de volgende bepalingen gelden:

  • a. bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bijgebouwen dienen minimaal 3 meter achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • c. de gezamenlijk oppervlakte van bijgebouwen mag per bedrijfswoning niet meer dan 100 m²bedragen;
  • d. de goothoogte mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer dan 7,5 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet hoger mag zijn dan 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • f. vrijstaande bijgebouwen moeten worden voorzien van een kap, waarbij de dakhelling niet minder dan 40o en niet meer dan 60° mag bedragen.
4.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de volgende bepalingen gelden:

  • a. de hoogte van erf-/terreinafscheidingen mag niet meer dan 3 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf-/terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel ten hoogste 1 meter mag bedragen;
  • b. de hoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meterbedragen.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de waarborging van de brand- en externe veiligheid en ter bevordering van zelfredzaamheid van aanwezigen en van beheersbaarheid en bestrijdbaarheid bij incidenten;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.2 sub a en b en toestaan dat een bedrijfsgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 10 m² bedraagt.
  • b. De in lid 4.4 sub a genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 6. de brandveiligheid, in die zin dat er uit ingewonnen advies bij de brandweer blijkt dat er voldoende en bruikbare ruimte aanwezig blijft voor brandbestrijding.
4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 4.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en/of bouwwerken ten behoeve van:
    • 1. inrichtingen en installaties die vallen onder de werking van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) d.d. 27 oktober 2004, met uitzondering van inrichtingen en installaties die op het moment van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds aanwezig zijn;
    • 2. detailhandelsbedrijven, met uitzondering van detailhandel als genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten, ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bandenbedrijf, 'specifieke vorm van bedrijf - handel in betonwaren en erfverharding', ter plaatse van de specifieke functieaanduiding 'hovenier' en ten behoeve van e-commerce;
    • 3. kantoren;
  • b. Gebruik van een al dan niet vrijstaand bijgebouw bij bedrijfswoningen als afhankelijke woonruimte wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg;
    • 2. de zorgbehoefte kan worden aangetoond;
    • 3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 sub d en een naar aard en omvang vergelijkbaar bedrijf toestaan;
  • b. De in lid 4.6 sub a genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 6. de brandveiligheid.
4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en wethouders de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
    • 2. het graven en dempen van waterpartijen en watergangen;
    • 3. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen; of
    • 4. overige activiteiten die de bodemopbouw ter plaatse verstoren.
  • b. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
  • c. Een vergunning als bedoeld in lid 4.7 sub a kan, tenzij uit archeologisch onderzoek anders is gebleken of het perceel een lage archeologische verwachtingswaarde heeft op basis van de IKAW kaart, alleen worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    • 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  • d. Aan de in lid 4.7 sub a genoemde omgevingsvergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • e. Het in lid 4.7 sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • 1. het normale onderhoud en gebruik betreffen;
    • 2. het aanbrengen van drainage;
    • 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerpplan;
    • 4. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
    • 5. niet dieper gaan dan 30 cm beneden maaiveld;
    • 6. niet bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur tot maximaal 10 cm onder de ploegdiepte van maximaal 30 cm;
    • 7. een kleiner oppervlak dan 500 m2 beslaan.