direct naar inhoud van Artikel 11 Recreatie - Verblijfsrecreatie
Plan: Zuideropgaande 2011
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.BP20118023001-VG02

Artikel 11 Recreatie - Verblijfsrecreatie

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. recreatie;
  • b. kampeermiddelen ter plaatse van de specifieke functieaanduiding 'kampeerterrein';
  • c. dienstwoning;
  • d. gebouwen ten behoeve van onderhoud en beheer en sanitaire voorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. groenvoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. terreinen;
  • i. water;
  • j. wegen en paden;

met de daarbij behorende:

  • k. aan- en uitbouwen bij de bedrijfswoning;
  • l. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
11.2 Bouwregels

11.2.1 Bebouwing
  • a. Voor het oprichten van bebouwing is, tenzij uit archeologisch onderzoek anders is gebleken of het perceel een lage archeologische verwachtingswaarde heeft op basis van de IKAW kaart, verkennend archeologisch onderzoek noodzakelijk indien de bebouwing meer bedraagt dan 500 m² en de bodemingreep dieper is dan 30 cm;
  • b. Indien uit het in lid 11.2.1 onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de bij vergunning te stellen kwalificaties;

met dien verstande dat:

11.2.2 Gebouwen ten behoeve van onderhoud en beheer en sanitaire voorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen van onderhoud en beheer en sanitaire voorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de specifieke functieaanduiding 'kampeerterrein' worden gerealiseerd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 3% van de terreinoppervlakte met de specifieke functieaanduiding 'kampeerterrein';
  • c. de goothoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 10 meter bedragen.
11.2.3 Kampeermiddelen

Het plaatsen van kampeermiddelen is alleen ter plaatse van de specifieke functieaanduiding 'kampeerterrein' toegestaan.

11.2.4 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. een bedrijfswoning moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan één bedragen;
  • c. de oppervlakte van de bedrijfswoning mag niet meer dan 200 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte;
  • d. de goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer dan 3,5 meter bedragen, met dien verstande dat de goothoogte van ten hoogste 25% van de gootlengte van het hoofdgebouw maximaal 4,5 meter mag bedragen;
  • e. de bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer dan 10 meter bedragen;
  • f. de dakhelling van de bedrijfswoning mag niet minder dan 40° en meer dan 60° bedragen.
11.2.5 Bijgebouwen bij de bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijgebouwen, daaronder begrepen aan- en uitbouwen, bij de bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen bij de bedrijfswoning mag niet meer dan
    100 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte;
  • b. de bijgebouwen dienen minimaal 3 meter achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • c. de goothoogte van een bijgebouw mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer dan 8 meter bedragen;
  • e. vrijstaande bijgebouwen moeten worden voorzien van een kap, waarbij de dakhelling niet minder dan 40o en niet meer dan 60° mag bedragen.
11.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de volgende bepalingen gelden:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter zal bedragen;
  • b. de hoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meterbedragen, met dien verstande dat voor speeltoestellen geldt dat de hoogte niet meer dan
    8 meter mag bedragen.
11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. de sociale veiligheid.
11.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor een paardenbak wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de afstand van de paardenbak tot het bebouwde erf van de bijbehorende woning niet meer dan 30 meter bedraagt;
    • 2. de afstand tussen de paardenbak en een bestaande woning van een derde minimaal 15 meter bedraagt;
    • 3. de oppervlakte van de paardenbak niet meer dan 800 m2 bedraagt;
    • 4. een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 2 meter;
    • 5. de paardenbak niet is voorzien van bestrating of verharding;
    • 6. de hoogte van de lichtmasten niet meer dan 3,5 meter bedraagt, met dien verstande dat lampen moeten worden voorzien van een afschermende kap, waardoor de lichtbundel uitsluitend is gericht op de paardenbak zodat de omgeving gevrijwaard blijft van lichthinder;
    • 7. de landschappelijke inpassing voldoet aan de in paragraaf 4.1.6.1 genoemde uitgangspunten.
  • b. Gebruik van een al dan niet vrijstaand bijgebouw bij een bedrijfswoning als afhankelijke woonruimte wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg;
    • 2. de zorgbehoefte kan worden aangetoond;
    • 3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.5.1 Landschappelijke inpassing
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het verwijderen van beplanting;
    • 2. het vergraven van watergangen en waterpartijen.
  • b. Het in lid 11.5.1 sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van ter inzagelegging van het ontwerpplan.
  • c. De in lid 11.5.1 sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de landschappelijke inpassing van het recreatieterrein.
11.5.2 Archeologische waarden
  • a. Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en wethouders de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
    • 2. het graven en dempen van waterpartijen en watergangen;
    • 3. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen; of
    • 4. overige activiteiten die de bodemopbouw ter plaatse verstoren.
  • b. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
  • c. Een vergunning als bedoeld in lid 11.5.2 sub a kan, tenzij uit archeologisch onderzoek anders is gebleken of het perceel een lage archeologische verwachtingswaarde heeft op basis van de IKAW kaart, alleen worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    • 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  • d. Aan de in lid 11.5.2 sub a genoemde omgevingsvergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • e. Het in lid 11.5.2 sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • 1. het normale onderhoud en gebruik betreffen;
    • 2. het aanbrengen van drainage;
    • 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerpplan;
    • 4. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
    • 5. niet dieper gaan dan 30 cm beneden maaiveld;
    • 6. niet bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur tot maximaal 10 cm onder de ploegdiepte van maximaal 30 cm;
    • 7. een kleiner oppervlak dan 500 m2 beslaan.