direct naar inhoud van Artikel 10 Maatschappelijk
Plan: Zuideropgaande 2011
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.BP20118023001-VG02

Artikel 10 Maatschappelijk

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gezondheidszorg;
  • b. onderwijs;
  • c. (naschoolse) opvang;
  • d. openbare dienstverlening;
  • e. praktijkruimte;
  • f. religie;
  • g. buurthuis;
  • h. verenigingsleven;
  • i. bibliotheek;

met de daarbij behorende:

  • j. gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen;
  • k. bijgebouwen;
  • l. dienstwoning ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van maatschappelijk - dienstwoning;
  • m. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij de dienstwoning;
  • n. wegen en paden;
  • o. parkeervoorzieningen;
  • p. groenvoorzieningen;
  • q. nutsdoeleinden;
  • r. speelvoorzieningen;
  • s. water;
  • t. tuinen, erven en terreinen;
  • u. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Bebouwing
  • a. Voor het oprichten van bebouwing is, tenzij uit archeologisch onderzoek anders is gebleken of het perceel een lage archeologische verwachtingswaarde heeft op basis van de IKAW kaart, verkennend archeologisch onderzoek noodzakelijk indien de bebouwing meer bedraagt dan 500 m² en de bodemingreep dieper is dan 30 cm;
  • b. Indien uit het in lid 10.2.1 onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de bij vergunning te stellen kwalificaties;

met dien verstande dat:

10.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen de volgende bepalingen gelden:

  • a. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de gebouwen dienen qua bouwaanduiding zoals weergegeven op de verbeelding en welke overeenkomt met de bouwaanduiding zoals genoemd in onderstaande matrix, en de daarbij behorende aantal bouwlagen en maatvoering te voldoen aan de eisen die in de volgende matrix zijn gesteld;

Bouwaanduiding   Goothoogte (m)   Bouwhoogte (m)   Dakhelling (o)  
  min   max   min   max   min   max  
sba-1     4     4     20  
sba-2     6     10     60  
sba-3     3,5     10   40   60  
sba-4     6     10   40   60  

  • c. waarbij ter plaatse van de bouwaanduiding 'karakteristiek' de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm wordt nagestreefd.
10.2.3 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen, de volgende bepalingen gelden:

  • a. een bijgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 3 meter bedragen.

10.2.4 Dienstwoning
  • a. Een dienstwoning mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - dienstwoning ';
  • b. een dienstwoningen dient qua bouwaanduiding zoals weergegeven op de verbeelding en welke overeenkomt met de bouwaanduiding zoals genoemd in de matrix lid 10.2.2 sub b, en de daarbij behorende maatvoering te voldoen aan de eisen die in de matrix zijn gesteld.
10.2.5 Bijgebouwen bij de dienstwoning

Voor het bouwen van bijgebouwen, waaronder begrepen aan- en uitbouwen, bij de bedrijfswoning de volgende bepalingen gelden:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen mag niet meer dan 100 m2 bedragen;
  • b. de bijgebouwen dienen minimaal 3 meter achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • c. de goothoogte mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer dan 7,5 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet hoger mag zijn dan 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • e. vrijstaande bijgebouwen moeten worden voorzien van een kap, waarbij de dakhelling niet minder dan 40o en niet meer dan 60° mag bedragen.
10.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de volgende bepalingen gelden:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter zal bedragen;
  • b. de hoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meterbedragen.
10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
10.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 10.1 jo artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van een dienstwoning anders dan als dienstwoning.

10.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.4 in die zin dat een dienstwoning wordt gebruikt voor bewoning anders dan als dienstwoning, mits er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende voorzieningen en (agrarische) bedrijven, in die zin dat de voorzieningen of bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.

10.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en wethouders de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
    • 2. het graven en dempen van waterpartijen en watergangen;
    • 3. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen; of
    • 4. overige activiteiten die de bodemopbouw ter plaatse verstoren.
  • b. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
  • c. Een vergunning als bedoeld in lid 10.6 sub a kan, tenzij uit archeologisch onderzoek anders is gebleken of het perceel een lage archeologische verwachtingswaarde heeft op basis van de IKAW kaart, alleen worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    • 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  • d. Aan de in lid 10.6 sub a genoemde omgevingsvergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • e. Het in lid 10.6 sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • 1. het normale onderhoud en gebruik betreffen;
    • 2. het aanbrengen van drainage;
    • 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerpplan;
    • 4. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
    • 5. niet dieper gaan dan 30 cm beneden maaiveld;
    • 6. niet bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur tot maximaal 10 cm onder de ploegdiepte van maximaal 30 cm;
    • 7. een kleiner oppervlak dan 500 m2 beslaan.
10.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
10.7.1 Vergunningsplichtige werkzaamheden

Ter plaatse van de bouwaanduiding 'karakteristiek' is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van Burgemeester en wethouders gebouwen (gedeeltelijk) te slopen.

10.7.2 Toegestane werkzaamheden

Het bepaalde in lid 10.7.1 is niet van toepassing op werkzaamheden, die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
10.7.3 Toetsing

De in lid 10.7.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing;
  • b. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden hersteld;
  • c. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
  • d. het delen van een pand of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.