direct naar inhoud van Artikel 6 Algemene afwijkingsregels
Plan: Buitengebied Noord, deelplan Nijstad 11a, 2011
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.BP20118006006-OH01

Artikel 6 Algemene afwijkingsregels

  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van :
    • 1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
    • 2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat gebouwen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van de gasvoorziening en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen, worden gebouwd mits:
      • de hoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, niet meer dan 3 m bedraagt;
      • de oppervlakte niet meer dan 50 m2 bedraagt.

  • b. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen ten behoeve van het toevoegen van een bedrijfstak aan een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. de toegevoegde tak niet de primaire productie betreft en ondergeschikt blijft aan de hoofdactiviteit;
    • 2. de toegevoegde tak uitsluitend betrekking heeft op:
      • sociale, culturele, maatschappelijke, recreatieve en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, kinderboerderij, kampeerboerderij, bed and breakfastaccommodaties en mantelzorg;
      • bedrijven genoemd in de van deze regels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten, categorieën 1 en 2 van de publicatie Bedrijven en Milieuzonering (2009) van de VNG ofwel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven;
    • 3. de verschijning van het gehele bedrijf landschappelijk wordt ingepast;
    • 4. de bedrijfsactiviteiten zoveel mogelijk plaatsvinden binnen de gebouwen, met dien verstande dat met uitzondering van buitenopslag bedrijfsactiviteiten kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf.

  • c. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen ten behoeve van niet-bedrijfsmatige mantelzorg en toestaan dat een al dan niet bestaande aanbouw c.q. een al dan niet bestaand vrijstaand bijgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
    • 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk dient te zijn vanuit een oogpunt van mantelzorg;
    • 2. de zorgbehoefte overtuigend dient te zijn aangetoond middels een indicatiestelling door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ);
    • 3. de bewoning slechts plaatsvindt binnen een oppervlakte van 60 m² aan aanbouwen of bijgebouwen. De gezamenlijke oppervlakte van woning en aanbouwen en bijgebouwen mag echter niet meer dan 250 m² bedragen (uitgezonderd hoofdgebouwen die in de bestaande situatie reeds groter zijn dan 200 m². Bij dergelijk grote hoofdgebouwen is 60 aan aanbouwen en bijgebouwen toegestaan);
    • 4. als gevolg van de te verlenen vergunning geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden, de agrarische sector en andere bedrijvigheid;
    • 5. als gevolg van de te verlenen vergunning geen strijdigheden met relevante milieuwetgeving dan wel met overige wetgeving ontstaat;
    • 6. de nieuw te bouwen afhankelijke woonruimte op een maximale afstand van 20 m van het hoofdgebouw mag worden gerealiseerd;
    • 7. de maximale goothoogte en dakhelling respectievelijk maximaal 3 m en 60° mogen bedragen, met uitzondering van overschrijdingen daarvan die worden veroorzaakt als gevolg van het moeten voldoen aan de bepalingen uit het Bouwbesluit;
    • 8. het hoofdgebouw geen aaneengesloten rijenbouw betreft;
    • 9. de geluidsbelasting op het betreffende object zodanig is dat een hogere grenswaardenprocedure wegverkeerslawaai kan worden gevolgd, voorzover de geluidsbelasting de waarde van 50 dB(A) overschrijdt.

  • d. De afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredig aantasting van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. het bebouwingsbeeld;
    • 4. de in artikel 3.1 genoemde essentiële ruimtelijke randvoorwaarden.