direct naar inhoud van Artikel 17 Waarde - Archeologie
Plan: Bentinckspark 2009
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.BP20098016001-OH01

Artikel 17 Waarde - Archeologie

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.

17.2 Bouwregels
17.2.1 Bouwwerken

In afwijking van het bepaalde bij de andere op de verbeelding aangewezen bestemmingen, mogen op of in deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming, tenzij de bodemingreep niet dieper is dan 50 cm.

17.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond worden behouden.

17.4 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 17.2.1 en toestaan dat de bij de andere daar voorkomende bestemming(en) vermelde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd mits:

  • a. vooraf advies wordt ingewonnen bij de provinciaal archeoloog;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
17.5 Aanlegvergunning
  • a. Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en wethouders de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regel van de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemming (basisbestemming):
    • 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden en/of anderszins wijzigen van de bodemstructuur;
    • 2. het graven en dempen van waterpartijen en watergangen;
    • 3. het aanbrengen van drainage;
    • 4. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    • 5. het opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
    • 6. overige activiteiten die de bodemopbouw ter plaatse verstoren.
  • b. Een vergunning als bedoeld in lid 17.5 sub a kan alleen worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische waarden.
  • c. Aan de in lid 17.5 sub a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • d. Voorafgaand aan de verlening van de in lid 17.5 sub a genoemde vergunning dienen Burgemeester en wethouders schriftelijk advies in te winnen bij de provinciaal archeoloog;
  • e. Het in lid 17.5 sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. het uitvoeren van grondbewerkingen tot een diepte van 50 cm;
    • 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van ter inzagelegging van het ontwerpplan.