direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Noord, deelplan Nijstad, uitbreiding NAM locatie
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2021BP9006013-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Hoogeveen heeft samen met 22 partners waaronder de provincie Drenthe, afgelopen twee jaar gewerkt aan het (pilot) project Waterstofwijk Hoogeveen. Dit project is gericht op het toepassen van waterstof in de gebouwde omgeving en geeft invulling aan de waterstofambitie van de Provincie Drenthe.

Met het (pilot) project Waterstofwijk Hoogeveen wil de gemeente een extra mogelijkheid toevoegen aan het verduurzamen van bestaande wijken door het bestaande aardgasnetwerk opnieuw te gebruiken voor transport van groene waterstof en het vervangen van de aardgas Cv-ketel door een waterstof Cv-Ketel. Het project bestaat uit 3 elementen:

  • 1. Het realiseren van het waterstofnetwerk (aanvoer en opslag van waterstof, vervolgens ook lokale productie en uiteindelijk aansluiten op de waterstofbackbone (een hoofdleidingnet voor waterstof) van de Gasunie);
  • 2. Aansluiten van 80 nieuwbouwwoningen van Nijstad-Oost;
  • 3. Omzetten van 427 woningen in de bestaande wijk Erflanden van aardgas naar waterstofgas.

Ten behoeve van het pilot project Waterstofwijk Hoogeveen, is een opslagfaciliteit, een losstation en de aanleg van een nieuwe waterstofleiding nodig. Deze zijn geprojecteerd op het zuidelijke deel van perceel kadastraal bekend sectie Z perceel 74 (G.55877) ten zuiden van de NAM locatie Ten Arlo (figuur 1.1). De waterstofleiding is ten zuiden en oosten van de NAM locatie geprojecteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP9006013-VG01_0001.png"

Figuur 1.1: Locatie waterstof losstation, opslagfaciliteit en waterstofleiding

1.2 Opgave bestemmingsplan

Het plangebied heeft in de vigerende beheersverordening "Buitengebied Noord Hoogeveen, 2017" de bestemming Agrarisch - 1. Binnen deze bestemming is het oprichten van bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen en de aanleg van een leiding niet toegestaan. Om de realisatie van het losstation, opslagfaciliteit en de leiding mogelijk te maken, moet een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld. Daarin voorziet het voorliggende bestemmingsplan.

1.3 Opbouw toelichting

Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:

  • hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande situatie en benoemt de huidige planologische regels;
  • hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid;
  • hoofdstuk 4 geeft de gewenste ontwikkeling en de uitgangspunten van het plan weer;
  • hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieu aspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, water, etc.;
  • hoofdstuk 6 gaat in op de planologische regels en de daarbij behorende verbeelding;
  • hoofdstuk 7 gaat in op de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan;
  • hoofdstuk 8 gaat in op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied waarin de ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt heeft een oppervlak van circa 7.500 m² en is gelegen in het buitengebied van de gemeente Hoogeveen in de nabijheid van ontwikkellocatie Nijstad-Oost. Ten zuiden grenst het plangebied aan de Koedijk, waarbij aan de westzijde de begrenzing wordt gevormd door cultuurgronden. Het perceel is kadastraal bekend als sectie Z, perceelsnummer 74. Een deel van dit perceel vormt het plangebied voor de voorliggende ontwikkeling. Daarnaast maakt de aan te leggen waterstofleiding onderdeel uit van het plangebied (figuur 2.1) en de huidige NAM-locatie. Deze leiding sluit aan de noordzijde aan op de bestaande aardgasleidingen van de NAM. De huidige NAM-locatie is meegenomen omdat deze overlapt met de op de kaart aangegeven veiligheidszone-waterstof.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP9006013-VG01_0002.png"

Figuur 2.1: Indicatieve weergave plangebied inclusief globale ligging waterstofleiding

2.2 Vigerend recht

Voor het plangebied is deels de beheersverordening ´Buitengebied Noord Hoogeveen, 2017´ van toepassing, die op 28 juni 2018 is vastgesteld. Daarin is het plangebied voorzien van de bestemming ´Agrarisch - 1' waarbij voor het noordelijk gedeelte tevens de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie 50 dB(A)' van toepassing is.

Binnen de bestemming 'Agrarisch - 1' zijn agrarische bedrijven toegestaan aan ziet de bestemming ook toe op het behoud (en herstel) van natuurlijke- en landschappelijke waarden. Ook biedt de bestemming mogelijkheden voor dagrecreatie en voorzieningen voor verkeer en water.

Voor een deel van de gronden van het plangebied geldt het bestemmingsplan BG Noord Hoogeveen, deelplan Nijstad Oost, 2018, vastgesteld op 9 deccember 2021.. De 'veiligheidzone - waterstof' die geborgd moet worden in het bestemmingsplan ligt deels over de gronden met de bestemming Bedrijf - Nutsvoorziening. Dat perceel is daarom inclusief de veiligheidzone integraal overgenomen in voorliggend plan.

De gasbehandelings- en compressorinstallatie van de aan de noordzijde van het plangebied gelegen de NAM is (op grond van art. 2.1, lid 3 van het Besluit Omgevingsrecht een inrichting als bedoeld in art. 41 van de Wet geluidhinder) aangemerkt als een zogenaamde grote lawaaimaker. Op grond van art. 40 van de Wet geluidhinder wordt rond een dergelijke gezoneerde industrieterrein een geluidszone vastgesteld, waarbinnen de geluidsbelasting niet meer mag bedragen dan 50 dB(A). De geluidscontour hiervan strekt zich gedeeltelijk over het plangebied, waarvoor dan ook de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - industrie 50 dB(A)' is opgenomen .

De realisatie van bouwwerken ten behoeve van een nutsvoorziening en de aanleg van een waterstofleiding passen niet binnen de geldende beheersverordening.

2.3 Ruimtelijke- en functionele structuur

Het gebied Nijstad-Oost is net buiten de stad Hoogeveen gelegen en kenmerkt zich tot een agrarisch gebied met bedrijvigheid. Ten noorden van het gebied ligt de menglocatie van de NAM en ten oosten van het gebied ligt de wijk 'Erflanden'. Het plangebied is in de huidige situatie in gebruik als weiland en als landbouwgrond.

Dit deel van de gemeente Hoogeveen wordt gekenmerkt door de verspreid liggende bebouwing, de natuurlijke vervlechting met het landschap en de lange lanen met de hoge bomen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Vanaf 1 juli 2022 treedt de nieuwe Omgevingswet in werking. De Omgevingswet bundelt alle huidige wetten over de leefomgeving. Daarbij hoort ook één rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). In de NOVI zijn de maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • duurzaam economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio's;
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Een van de nationale belangen is het realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur (belang 11). Vitale functies in de maatschappij zijn afhankelijk van een betrouwbare toelevering en uitwisseling van energie. Voor iedereen moet deze energie betaalbaar zijn. Energie moet veilig worden opgewekt, gewonnen, getransporteerd, opgeslagen en gebruikt. Met betrekking tot 'ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie' is in de NOVI aangegeven dat de transitie naar hernieuwbare energie meer ruimte vraagt voor transport, distributie, conversie en opslag van energie, zowel boven- als ondergronds. In plaats van enkele relatief grote 'puntbronnen' (centrales) en transport van energie in één richting zal sprake zijn van meerdere, vaak decentrale en sterk in grootte verschillende bronnen (zon-, wind- en bodemenergie) en tweerichtingsverkeer (gebruik en productie) van energie. Voorliggend bestemmingsplan sluit aan op het nationale belang 'realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur' uit de NOVI. Dit is van belang voor een goed functionerend en betrouwbaar elektriciteitsnetwerk.

Conclusie

Dit plan is in overeenstemming met de Nationale Omgevingsvisie.

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het beleid van Europa en de rijksoverheid is van invloed op het te voeren Drentse omgevingsbeleid. Zo is er op Europees niveau veel aandacht voor het verbinden van economische kerngebieden door vervoersnetwerken, de aansluiting van relatief zwak ontwikkelde regio’s, landsoverschrijdende samenwerking, stroomgebieden, ecologische relaties en duurzame ontwikkeling.

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Ruimte. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbelangen:

  • 1. een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen. Het rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Conclusie

Dit plan is in overeenstemming met het rijksbeleid. Geconstateerd wordt dat de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, geen van de bovengenoemde belangen raakt. Dit plan is in overeenstemming met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. In het Barro zijn geen specifieke regels opgenomen voor het onderhavig plangebied.

Conclusie

Dit plan is in overeenstemming met het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarin is in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen (inclusief detailhandel) in bestemmingsplannen. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. In het gewijzigde Bro, van kracht sinds 1 juli 2017, is artikel 3.1.6, lid 2 gewijzigd in:

"De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied".

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De eerste vraag die beantwoord moet worden is of de ontwikkeling waarvoor dit bestemmingsplan opgesteld is aan te merken is als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van een opslagfaciliteit, een losstation en de aanleg van een waterstofleiding. Geen van deze ontwikkelingen wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling.

Conclusie

De ladder voor duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor de doorgang van het plan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De visie is vervolgens in werking getreden. De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. Deze Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De ambitie is de ruimtelijke identiteit van Drenthe te versterken. Dit wordt gedaan door nieuwe ontwikkelingen te bezien in samenhang met de kernkwaliteiten: rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid, kleinschaligheid, noaberschap, menselijke maat en veiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP9006013-VG01_0003.png"

Figuur 3.1: Kernkwaliteit Landschap

De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan een aantrekkelijk milieu om in te wonen, te werken en te recreëren. De identiteit van het Drentse landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis en de diversiteit aan landschapstypen.

Landschapstypen met de bijbehorende landschapskenmerken wil de provincie Drenthe in samenhang behouden en versterken. Daarmee wordt gestreefd naar een Drents landschap waarin het grondgebruik, het type natuur en het landschapsbeeld passen bij de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap. Vanuit dat perspectief wil de provincie keuzes voor nieuwe ontwikkelingen in het landschap blijvend mogelijk maken. Binnen Drenthe zijn zes landschapstypen te onderscheiden:

  • 1. Esdorpenlandschap;
  • 2. Esgehuchtenlandschap;
  • 3. Wegdorpenlandschap van de laagveenontginning;
  • 4. Wegdorpenlandschap van de hoogveenontginning;
  • 5. Landschap van de Veenkoloniën;
  • 6. Landschap van de Koloniën van Weldadigheid.

De provinciale doelstellingen voor de kernkwaliteit landschap zijn:

  • het behouden en versterken van de ruimtelijke afwisseling van landschapstypen;
  • het behouden en versterken van de volgende karakteristieke kenmerken van de verschillende landschapstypen:
    • 1. in het esdorpen-/ esgehuchtenlandschap: de (eenmans)essen en beekdalen;
    • 2. in het wegdorpenlandsschap van de laagveenontginning: de openheid;
    • 3. in het wegdorpenlandschap van de veenrandontginning: de kavelstructuur en de openheid;
    • 4. in het landschap van de Veenkoloniën: de wijkenstructuur en de openheid;
    • 5. in de Koloniën van de Weldadigheid (UNESCO): bijzondere elementen.

Ruimtelijke ontwikkelingen

De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving

Zorgvuldig ruimtegebruik

De provincie wil zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte in Drenthe. Grootschalige bouwplannen en uitbreidingen in het landelijk gebied, los van bestaande bebouwingslocaties, zijn niet vanzelfsprekend. De provincie vindt dat gemeenten bij nieuwbouwplannen een werkwijze moeten hanteren die leidt tot zorgvuldig ruimtegebruik. Om zorgvuldig ruimtegebruik in Drenthe te stimuleren, wordt gestreefd naar het bundelen van wonen en werken. Inbreiding gaat vóór uitbreiding. Extra ruimte voor wonen en werken is er in (of aansluitend op) het bestaande bebouwde gebied en gebundeld rond de regionale voorzieningen voor infrastructuur en openbaar vervoer. Uiteraard is het niet de bedoeling dat dit streven ten koste gaat van cultuurhistorisch waardevolle dorpskernen. In zulke situaties wordt met de betrokken partijen naar een maatwerkoplossing gezocht. De provincie Drenthe zet in op de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. De ladder is tevens rijksbeleid en eind 2012 als motiveringseis opgenomen in het Besluit Ruimtelijke Ordening (Bro). In de nieuwe Omgevingsvisie wordt de ladder als procesvereiste bij de afweging voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen nader uitgewerkt.

De doelen bij het toepassen van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking in Drenthe zijn als volgt:

  • zorgvuldig omgaan met de ruimte in Drenthe;
  • tegengaan van overaanbod, met kwaliteitsverlies, leegstand en soms ook verloedering met als gevolg binnen de bestaande voorraad woningen, kantoren, bedrijventerreinen en verblijfsrecreatie;
  • de juiste discussie voeren over nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, zonder sterke, gewenste plannen onnodig te vertragen of belemmeren;
  • bevorderen van vraaggericht programmeren voor bewoners, bezoekers en bedrijven in Drenthe;
  • ruimte voor initiatieven die kwaliteit toevoegen aan Drenthe : ‘pareltjes’ laten groeien en bloeien;
  • begeleiden van het veranderingsproces van groei en nieuwbouw naar beheer en verversing en vernieuwing van het bestaand stedelijk gebied;
  • focus op bestaand stedelijk gebied. Duurzame structuurversterking;
  • doorontwikkeling, hergebruik en transformatie van bestaand vastgoed;
  • betere benutting van multimodale knopen en meer aandacht voor passende ontsluiting;
  • zorgvuldige, transparante en overtuigende motivering.

Het is niet de bedoeling Drenthe ‘op slot’ te zetten, maar wel samen het 'goede gesprek' te voeren over nut, noodzaak, kwaliteit en toegevoegde waarde van een plan of initiatief. Plus de samenhang met bestaand stedelijk gebied. Duurzame structuurversterking wordt dat genoemd door de provincie. In paragraaf 3.1.3 is ingegaan op de landelijke ‘Ladder voor Duurzame Verstedelijking’. De provinciale ladder beoogt hetzelfde doel.

Conclusie

De verschillende beleidskaarten Kernkwaliteiten zijn geraadpleegd. Onderhavig plangebied behoort tot het Esdorpenlandschap. De provincie Drenthe geeft aan dat essen en beekdalen van provinciaal belang zijn. Op de beleidskaart Landschap is geraadpleegd of essen of beekdalen in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn. Dit is niet het geval. Daarnaast wordt de karakteristieke singel van het plangebied behouden. Daarmee is het plan niet in strijd met het provinciale belang. Overige beleidskaarten kernkwaliteiten leveren geen aandachtspunten op voor het plan.

3.2.2 Provinciale omgevingsverordening Drenthe

Gekoppeld aan de Omgevingsvisie heeft de provincie een Omgevingsverordening opgesteld. De meest recente versie is op 3 oktober 2018 vastgesteld. In de Omgevingsverordening worden regels gesteld ten aanzien van het provinciaal belang. Onderstaande regels zijn van toepassing op het plan.

De Provinciale omgevingsverordening Drenthe, met inbegrip van de navolgende wijzigingen, geeft de randvoorwaarden voor het opstellen van ruimtelijke plannen. De verordening heeft onder meer als doel om de kernkwaliteiten van Drenthe te behouden en te versterken. Als bij een ruimtelijk project kernkwaliteiten betrokken zijn, moet in het ruimtelijk project uiteen gezet worden dat met het desbetreffende project wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het project betrokken kernkwaliteiten conform de provinciale ontwikkelingsvisie. Een ruimtelijk project mag geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten.

Kernkwaliteit Natuur

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangende structuur van gebieden met een speciale natuurkwaliteit, deze zijn nader beschreven in het robuust natuursysteem. Het NNN vormt de ruggengraat van het Drentse natuurnetwerk en waarborgt biodiversiteit en duurzame natuur. Voor de ruimtelijke identiteit van Drenthe is de belevingswaarde en de mogelijkheid tot benutten van de natuur van groot belang. De provincie is direct verantwoordelijk voor de kwaliteit en kwantiteit van de natuur binnen het Natuurnetwerk Nederland. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuur Netwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde gebied ligt op circa 1.000 meter. Er is dus geen sprake van aantasting van deze kernkwaliteit door dit plan.

Kernkwaliteit Cultuurhistorie

Volgens de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van het Cultuurhistorisch Kompas gelden er ter plaatse van het plangebied geen cultuurhistorische waarden.

Kernkwaliteit Aardkundige waarden

Het plangebied is voor de kernkwaliteit Aardkundige waarden aangeduid met het beschermingsniveau Generiek. In deze gebieden wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. De provincie verwacht van gemeenten dat zij in deze gebieden nagaan welke kenmerkende aardkundige waarden aanwezig zijn en dat zij hieraan bescherming geven via het gemeentelijk bestemmingsplan en plannen en initiatieven daarop beoordelen. Bij ontwikkelingen kunnen aardkundige kwaliteiten als inspiratiebron worden gebruikt. Volgens het document 'Op pad met wAARDEvol Drenthe' ligt het plangebied is het Drents Plateau.

Het Drents plateau is een keileemplateau doorsneden door beekdalen en met enkele noordnoordoost-zuidzuidwest georiënteerde keileemruggen. Het gebied heeft zijn ontstaanswijze te danken aan de landijsbedekking gedurende de voorlaatste ijstijd, het Saalien. Op de keileem is gedurende de laatste ijstijd, het Weichselien, dekzand afgezet. Vooral bij de bovenlopen en brongebieden van de beekdalen en bovenop de hoofdwaterscheiding van Drenthe (op zoutruggen/-koepels) komen pingo-restanten voor. Ook deze zijn gevormd in het Weichselien. In laagtes op het plateau heeft zich in het Holoceen hoogveen gevormd. Na de veenontginningen van de afgelopen eeuwen resten hiervan nu dekzandvlaktes en hoogveenrestanten. De zuidwestelijke begrenzing van het Drents plateau bestaat uit een stuwwallengebied en gedrumliniseerde keileem ruggen. Vanaf de middeleeuwen gebruikte de mens hoger gelegen delen als akkers en werden de essen, met hun kenmerkende bodemopbouw, gevormd.

Er wordt acht aardkundige vormgroepen onderscheiden. Dit zijn vergelijkbare of vanuit hun ontstaan met elkaar samenhangende aardkundige eenheden. De vormgroepen zijn:

  • 1. Grondmoreneruggen
  • 2. Keileemplateau
  • 3. Droogdalen
  • 4. Beekdalen
  • 5. Veengebied
  • 6. Pingoruïnes, doodijsgaten en uitblazingslaagtes
  • 7. Dekzandgebieden
  • 8. tuifzandgebieden
  • 9. Bijzondere bodems

Volgens bijlage 2 'Uitwerking van het beleid voor de aardkundige vormgroepen' van het document 'Op pad met wAARDEvol Drenthe' is het plangebied geen onderdeel van een specifieke aardkundige vormgroep.

Kernkwaliteit Landschap

De provincie richt zich op het in stand houden en versterken van het landschap als economisch, ecologisch en cultureel kapitaal. De ambitie is een Drents landschap waarin de verscheidenheid in landschapstypen en -onderdelen zich blijvend manifesteert. De landschapstypen met de bijbehorende landschapskenmerken wil de provincie in samenhang behouden en versterken. Daarmee wordt gestreefd naar een Drents landschap waarin het grondgebruik, het type natuur en het landschapsbeeld passen bij de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap. Vanuit dat perspectief wil de provincie keuzes voor nieuwe ontwikkelingen in het landschap blijvend mogelijk maken.

Het plangebied is gelegen in een voor 'Esdorpenlandschap' aangewezen gebied en het gebied Hollandscheveld en Hoogeveen.

De karakteristieken van het Hollandscheveld en Hoogeveen zijn als volgt:

  • Ontginningsassen als lijnen georiënteerd op en verbonden met de (Verlengde) Hoogeveensche Vaart;
  • Centraal groot ‘blok’ met daaromheen uitwaaierend (latere) blokken, onderling herkenbaar door de assen en de verschillende kavelrichtingen die ‘botsen’ bij de achtergrenzen;
  • Bossen bij Hollandscheveld die de smalle kavelstructuur en –richting volgen, met rafelige begrenzingen
  • Hoogeveen
    • 1. “Het Kruis” als ontstaanspunt herkenbaar in het kruispunt van twee –gedempte- vaarten;
    • 2. Noordelijk daarvan herkenbare historische percelering en bebouwingsstructuur.

De ambitie van de provincie Drenthe voor dit gebied luidt als volgt:

Richtinggevend voor dit deelgebied is het behouden van het onderscheid tussen de verschillende ontginningsblokken in het veengebied. Dit is vooral zichtbaar te maken op de grenzen van de blokken. De provincie wil dan ook sturen op:

  • Het gebruik maken van de randen en contrasten tussen de verschillende ontginningsblokken bij nieuwe ontwikkelingen, en in het bijzonder de achtergrenzen van de ontginningsblokken, waar verschillende kavelrichtingen bij elkaar komen;
  • Het zichtbaar houden van de plaatsing van de bospercelen van het bos bij Hollandscheveld binnen de oude perceelstructuren, en het in stand houden van de rafelige, verspringende randen van dit bos.

Het plan voorziet niet in een aantasting van de randen van de ontginningsblokken. De aan te leggen leiding gaat ondergronds en zal geen zichtbare verstoring vormen van de kavels. De locatie ligt niet in de nabijheid van het bos bij Hollandscheveld.

Voor wat betreft het esdorpenlandschap geldt, dat er geen essen of beekdalen in het plangebied zijn gelegen.

Ontwerp omgevingsverordening (14-04-2021)

De provincie heeft tevens een ontwerp verordening ter inzage gelegd in april 2021. Deze verordening past de vastgestelde verordening uit 2018 aan op enkele onderwerpen (o.a. zonnenergie, omzetting naar wonen) die geen directe relatie hebben met dit plangebied.

Conclusie

Dit plan is in overeenstemming met het provinciale beleid.

3.3 Regionaal beleid

Op 30 oktober 2012 is de Regionale Woonvisie Zuidwest Drenthe, Groeimodel, deel I door het college van de gemeente Hoogeveen en de andere betrokken gemeenten vastgesteld. In het bestuurlijk afstemmingsoverleg RO/Wonen Zuidwest Drenthe van 21 december 2015 is de woningbehoefte voor Zuidwest Drenthe vastgesteld voor de periode 2016-2025. Deze woningbehoefte prognose is gebaseerd op de provinciale bevolkingsprognose 2015, vertaald naar de woningbehoefte in de regio Zuidwest Drenthe. De vastgestelde woningbehoefte geldt als kader voor de woningbouwontwikkeling in de regio en dient als uitgangspunt voor de actualisatie van het gemeentelijk woonbeleid voor de gemeenten binnen deze regio.

Dit beleid heeft geen betrekking op voorliggend plan.

Conclusie

Dit plan ondervindt geen belemmeringen vanuit het regionaal provinciale beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Hoogeveen 2015-2030

Als vervolg op de Toekomstvisie is op 23 december 2014 door de gemeenteraad de Structuurvisie Hoogeveen 2015–2030 vastgesteld. Deze Structuurvisie is eigenlijk de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie. Hij spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente en beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor het buitengebied, de dorpen en de stad. De Structuurvisie is een voorbeeld van planning van onderop, vanuit het lokale denken. Deze Structuurvisie heeft daarom het oude POP II niet als vertrekpunt genomen, maar nam een voorschot op de nieuwe Omgevingsvisie Drenthe. Deze aanpak past overigens goed binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. Het Rijk laat meer over aan gemeenten en provincies.

De gemeente streeft naar een ecologische, economische en sociale duurzaamheid. Hiervoor zijn energiebesparing, gebruik van duurzame energie, vermindering van de uitstoot van schadelijke stoffen en gebruik van duurzame materialen van belang. Als voormalig energieproducent vanwege de turfwinning, ziet de gemeente kansen voor het ontstaan van nieuwe 'energielandschappen'. Dit onder de voorwaarden van een goede landschappelijke inpassing, respect voor cultuurhistorie en het behoud van gebiedskarakteristieken.

Op de kaart die bij de structuurvisie behoort, is het plangebied gelegen op gronden die zijn aangeduid als 'gebied voor recreatieve ontwikkeling'. Het gebied ten westen van het plangebied is in dat kader bestemd voor een recreatieve invulling. De recreatiefunctie van dat gebied past precies bij de functie die de gemeente Hoogeveen in de structuurvisie heeft opgenomen. Het gebruik van de gronden van voorliggend plan voor het project Waterstofwijk Hoogeveen is geen recreatieve ontwikkeling, maar staat in dienste van de verwarming van een deel van de woningen in Nijland-Oost, zoals beschreven in de gebiedsvsie voor Nijstad (Hoogeveen Nijstand Gebiedsvisie), zie paragraaf 3.4.2.

3.4.2 Hoogeveen Nijstad Gebiedsvisie

In het kader van de ambitie van de gemeente Hoogeveen om net buiten Hoogeveen het gebied Nijstad verder te ontwikkelen is door de gemeenteraad in 2019 de gebiedsvisie Nijstad vastgesteld, die ruimte biedt voor woningbouw in Nijstad met als doelstelling kansen te bebnutten voor duurzame energiewinning. Onderdeel van deze visie is de ambitie van de ontwikkeling van Nijstad-Oost als waterstofwijk. Voorliggende locatie is bij de uitwerking van die ambitie als locatie gekozen voor een opslagfaciliteit en een losstation voor waterstof, met name vanwege de mogelijkheden om aan te sluiten op de bestaande waterstofbackbone van de Gasunie.

Conclusie

Dit plan is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

3.4.3 Structuurvisie Hoogeveen 2.0

De Structuurvisie uit 2004 is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie, die in stand blijft en met “Structuurvisie Hoogeveen 2.0” op onderdelen wordt bijgesteld. De visie geeft aan hoe Hoogeveen tot 2030 omgaat met thema's als wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. Duurzame kwaliteit is en blijft daarbij de rode draad.

In de Structuurvisie rept de gemeente over de potentie die de Hoogeveense ondergrond biedt voor het leveren van geothermie (aardwarmte maar mogelijk ook elektriciteitopwekking) en voor warmte-koudeopslag (WKO). De verwachting is dat het gebruik van de ondergrond voor allerlei energietoepassingen in de nabije toekomst substantieel toeneemt. Dit sluit aan bij de ambitie die Hoogeveen heeft om de eerste waterstofwijk mogelijk te maken.

3.4.4 Conclusie

Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid en het gemeentelijke beleid. Voor dit bestemmingsplan kan geconcludeerd worden dat het plan niet in strijd is met het geldende provinciale- en gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling en uitgangspunten

Ten behoeve van het pilot project Waterstofwijk Hoogeveen, is een opslagfaciliteit, een waterstoflosstation en de aanleg van een nieuwe waterstofleiding benodigd. Figuur 4.1 illustreert de ligging van deze verschillende faciliteiten op het perceel.

De aanvoer en opslag van de waterstof gebeurt met tubetrailers. Op de trailers van de vrachtwagen zijn een aantal cylinders gemonteerd, waarin de waterstof onder hoge druk is opgeslagen. De tubetrailer wordt op de locatie neergezet en dient dan als opslaglocatie.

Na de tubetrailer (met een druk van 300 bar) wordt de druk verlaagd in een gasonderstation (een GOS) naar 4 bar. Hier wordt de THT (Tetrahydrothiofeen) odorant aan de waterstof toegevoegd. Door de odorant toe te voegen aan de waterstof, krijgt deze een geur. Dit heeft een alarmfunctie en werkt hetzelfde als bij aardgas. Door het toevoegen van de geurstof, wordt de uiteindelijke afnemer van het gas gealarmeerd, indien er een ongewilde uitstroom van gas plaatsvindt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP9006013-VG01_0004.png"

Figuur 4.1: Inrichting plangebied

Het te realiseren losstation faciliteert twee standplaatsen voor een tubetrailer van maximaal 800 kilogram waterstof. In alle gevallen zal er minimaal één voldoende gevulde tubetrailer ter plaatse op locatie staan en tijdig worden vervangen door de ander. Dit zal gebeuren indien de resterende voorraad niet meer toereikend is om twee dagen te overbruggen.

De losstraat wordt dubbel uitgevoerd (twee separate rijstroken) waardoor de ene tubetrailer de andere eenvoudig kan vervangen. Het specifieke moment van overname zal afhankelijk zijn van het verbruik van de woningen. Met het piekverbruik in de wintermaanden wordt rekening gehouden met maximaal één truckbeweging per dag. In de zomer ligt de frequentie van het aantal truckbewegingen lager.

De ontsluiting van de locatie vindt plaats op de Koedijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP9006013-VG01_0005.png"

Figuur 4.2: Plangebied en ligging waterstofleiding

In figuur 4.3 is een impressie van de waterstofinstallatie weergegeven. In figuur 4.4 is een schematische opbouw in detail opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP9006013-VG01_0006.png"

Figuur 4.3: Impressie van de waterstofinstallatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP9006013-VG01_0007.png"

Figur 4.4 Schematische opbouw in detail van de waterstofinstallatie

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Bodem

5.1.1 Normstelling

In het kader van een bestemmingsplan dient gemotiveerd te worden dat de bestemming (functie) die in het bestemmingsplan wordt toegelaten, passend wordt geacht in relatie tot de bodemkwaliteit. Deze motivatie vindt zijn oorsprong in het Bro in het kader van de uitvoerbaarheid van het plan. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik. .

5.1.2 Onderzoek en conclusie

Historische informatie Nijstad Oost

Het gebied was altijd in gebruik als natuur, totdat het omstreeks 1900 in gebruik is genomen voor agrarische doeleinden. Het perceel ter plaatse van de projectlocatie is momenteel nog steeds in gebruik als agrarisch perceel. Er zijn ter plaatse van het te ontwikkelen perceel geen verdachte historische activiteiten bekend.

Er is ter plaatse van het plangebied een bodemonderzoek uitgevoerd (Oranjewoud, kenmerk: 10289036-647, 28-11-1997).

De grond is niet verontreinigd met de onderzochte parameters. Het grondwater is sterk verontreinigd met zink, matig verontreinigd is met cadmium, nikkel en lood en licht verontreinigd is met chroom en koper.

Bestemmingsplan

De bestemming zal van agrarische percelen gewijzigd worden naar bedrijvigheid. In verband met de financiële haalbaarheid van het plan zal hierop in moeten worden gegaan in relatie tot de bodem. Mocht blijken dat er een geval van bodemverontreiniging op de locatie aanwezig is die de bestemming in de weg staat en die moet worden gesaneerd, dan moeten hiervoor de financiële middelen beschikbaar zijn.

Activiteitenbesluit

In het kader van het Activiteitenbesluit dient bij bodembedreigende activiteiten die uitgevoerd gaan worden een nulsituatie bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Een waterstof installatie wordt niet als een bodembedreigende activiteit gezien. Derhalve kan een nulsituatie bodemonderzoek achterwege blijven.

Omgevingsvergunning voor het bouwen

Omdat er geen verblijfsruimten worden gerealiseerd kan een bodemonderzoek in het kader van de bouwaanvraag achterwege blijven.

Algemeen

Indien bij eventuele graafwerkzaamheden ter plaatse van de bouwlocatie afwijkingen worden geconstateerd of het vermoeden van een bodemverontreiniging bestaat, dient contact te worden opgenomen met de gemeente Hoogeveen. Indien sprake is vrijkomende grond van de bouwlocatie en deze kan niet op de eigen locatie worden verwerkt kan mogelijk gebruik worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart. Indien dit niet mogelijk is dan dient in dat geval de hergebruiksmogelijkheid, ten behoeve van toepassing elders, vastgesteld te worden.

Vanaf 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit van kracht waarbij alle toepassingen van grond en baggerspecie voorafgaand aan de toepassing moeten worden gemeld (hierop zijn enkele uitzonderingen) via het landelijk meldpunt.

Melden

Alle toepassingen van grond en baggerspecie (dus ook schone) dienen gemeld te worden, met uitzondering van:

  • schone grond < 50 m3
  • particulieren (werk zonder aannemer)
  • landbouwbedrijf, mits binnen bij bedrijf behorende perceel en vergelijkbaar gewas
  • verspreiden van baggerspecie op aangrenzend perceel

Deze dienen minimaal 5 werkdagen voor toepassing gemeld te worden bij het landelijke meldpunt:

Conclusie

In het kader van de bestemmingsplan wijziging, het Activiteitenbesluit en de bouwaanvraag kan het uitvoeren van een bodemonderzoek achterwege blijven. Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

5.2 Archeologie en Cultuurhistorie

5.2.1 Normstelling

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) 1 juli 2022 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn archeologische monumenten kaarten en gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten opgesteld.

5.2.2 Onderzoek en conclusie

Archeologische verwachting

Het plangebied is conform de Beleidskaart Archeologie van de gemeente Hoogeveen (2015) gelegen in een zone met waarde archeologie 3. Hierover staat in de toelichting: 'De dubbelbestemming Archeologische Waarde - 3' omvat alle gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde. De eenheid Archeologische waarde - 3 bevat gebieden waar nog geen daadwerkelijke vindplaatsen zijn aangetroffen, maar waar deze wel verwacht worden. Voor ingrepen groter dan 1000 m2 wordt daarom een inventariserend veldonderzoek gevraagd, gericht op het opsporen van vindplaatsen. Een dergelijk onderzoek begint normaliter met het zetten van handmatige grondboringen en wordt eventueel - bij het daadwerkelijk aantreffen van een vindplaats - gevolgd door een waarderend proefsleuvenonderzoek. [...]. Ter plaatse van het plangebied gelden geen archeologische dubbelbestemmingen. Naar aanleiding van onderzoek zijn de gronden archeologisch gezien vrijgegeven. In het geldende bestemmingsplan BG Noord Hoogeveen, deelplan Nijstad Oost, 2018 en de geldende beheersverordening Buitengeied Noord Hoogeveen, 2017 zijn ook al geen archeologische dubbelbestemmingen voor de gronden binnen het plangebied opgenomen.

De Archeologische Monumenten Kaart (AMK) bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. In het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig waarmee rekening gehouden dient te worden.

Cultuurhistorie

In het plangebied gelden op basis van de Cultuurhistorische Beleidskaarten geen cultuurhistorische waarden. Ook zijn in het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle paden gelegen. Geconcludeerd wordt dat het aspect cultuurhistorie de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.3 Water

5.3.1 Algemeen

In dit bestemmingsplan worden nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente Hoogeveen is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vechtstromen, welke beiden verantwoordelijk zijn voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.

5.3.2 Normstelling

De waterschappen Drents Overijsselse Delta en Vechtstromen vormen samen met waterschap Rijn en IJssel het waterschapsgebied Rijn-Oost. De waterschappen hebben hun beleid voor stedelijk waterbeheer vastgelegd in de gezamenlijke beleidsnotitie 'Water Raakt'. Deze notitie vormt op hoofdlijnen het beleid voor de wijze waarop de waterschappen in stedelijk gebied invulling geven aan het waterbeheer. Het waterbeheer richt zich op de volgende drie beleidsthema's:

  • 1. Voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld;
  • 2. Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken is het WB21 opgesteld. Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Het stedelijk gebied dient dus waterneutraal te zijn. Mocht dit door enige goede redenen - de veiligheid is ernstig in het geding, de kosten zijn te hoog, er spelen nijpende ruimtevraagstukken - niet kunnen, dan komen het waterschap en de gemeente passende afspraken overeen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert;
  • 3. Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in de Wet natuurbescherming). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich in 2015 in een goede ecologische en goede chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. Voor de Natura 2000-gebieden is geen uitstel mogelijk.

Deze drie thema's hangen zo met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Er wordt gezorgd dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, verdroging tegengaat en rekening houdt met de eisen vanuit de KRW. Om aan deze punten te voldoen is in december 2009 de Waterwet in werking getreden. De Waterwet vervangt acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland. Deze wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert deze wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Hierdoor zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de Waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen (rijk en provincie), waterbeheer-plannen (waterbeheerder) en vergunningen.

5.3.3 Onderzoek en conclusie

Watertoetsprocedure

Algemeen

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta ontvangt in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. Bro het watertoetsdocument (zie bijlage 4).

De gemeente heeft in het kader van het nabijgelegen plan Nijstad-Oost recent de watertoetsprocedure doorlopen. Het waterschap heeft voor dat plangebied een uitgangspuntennotitie opgesteld (M. Manenschijn d.d. 30 juni 2017). Die uitgangspuntennotitie is ook voor voorliggend bestemmingplan gehanteerd en opgenomen in bijlage 4.

Huidige situatie

Maaiveld

De maaiveldhoogte helt af van NAP +9,10 m (zuidzijde) tot NAP +8,10 m (noordzijde). De gemiddelde maaiveldhoogte van het plangebied is circa NAP + 8,50 m. In figuur 5.1 is het maaiveldverloop weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP9006013-VG01_0008.png"

Figuur 5.1: Maaiveldhoogte t.o.v. NAP (bron: AHN3)

Bodemopbouw

De bodem (deklaag) bestaat voornamelijk uit moerige gronden en podzolgronden. Veengronden veranderen langzaam naar moerige gronden en moerige gronden veranderen langzaam naar zandgronden. In het plangebied is een boring verricht tot 1,5 m beneden maaiveld. De boring is bekend met de code BHR000000126258. Uit het aangetroffen materiaal volgt zwak lemig zand tot boordiepte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP9006013-VG01_0009.png"

Figuur 5.2: Bodemkaart met de locaties van de infiltratiemetingen.

Grondwater

De gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) ligt op NAP +6,70 m volgens informatie uit het grondwatermodel MIPWA. Dit betekent een ontwateringsdiepte die varieert van 1,4 m (noordzijde) tot 2,4 m (zuidzijde). Uit gemeten grondwaterstandmetingen (Dinoloket) blijkt sprake van infiltratie, want de freatische grondwaterstanden zijn hoger dan de diepe grondwaterstanden.

Watersysteem

Het plan ligt in het stroomgebied van de Hoogeveense Vaart. Ten noorden van het plangebied ligt een watergang van het waterschap (legger id = WH3-4-02_D). Deze watergang voert het overtollige water uit de wijk Erflanden af via stuw Nijstad. Het huidige waterpeil in het plangebied is NAP7,35 m. De greppels in het plangebied verzorgen de afwatering naar de watergang met legger id WH3-4-02_D. In figuur 5.3 is de afwateringsrichting aangeduid met pijlen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP9006013-VG01_0010.png"

Figuur 5.3: Watersysteem

Riolering

In het plangebied is geen rioolstelstel aanwezig


Plansituatie

Voorgenomen inrichting

De gemeente Hoogeveen is voornemens om een waterstoflosstation te ontwikkelen, een zogeheten gasonderstation (GOS), aan de zuidzijde van de NAM locatie Ten Arlo, langs de A28. De gemeente heeft het oppervlak aan verharding geschat op 2.750 m2 (zie bijlage 4). Na het vaststellen van het bestemmingsplan wordt het waterhuishoudkundig ontwerp nader uitgewerkt en afgestemd met de gemeente en het waterschap.

Terreinhoogte

Om het risico op grondwateroverlast te beperken dient de ontwateringsdiepte voldoende te zijn. De ontwateringsdiepte is de afstand tussen de gemiddeld hoogste grondwaterstand NAP +6,70 m (zie paragraaf 2.3) en het straatpeil, het maaiveld en/of vloerpeil. In tabel 3-1 zijn de peilen opgenomen. Voor de verharding/straatpeil geldt een minimale hoogte van NAP +7,40 m. De huidige maaiveldhoogte helt af en zal na het uitvlakken ruimschoot boven de NAP +7,40 m liggen. Resumé, het plan voldoet aan de benodigde ontwateringsdiepte.

Hemelwaterverwerking

In het plangebied zit voldoende ruimte voor de inpassing van de watercompensatie. Uitgangspunt voor het plan is het natuurlijk af laten vloeien van het regenwater. Dat betekent dat er geen riolering komt voor het regenwater. Het hemelwater van de verhardingen wordt bovengronds afgevoerd naar een greppel. In de greppel zal het hemelwater van de verhardingen volledig worden opgevangen, waarna het hemelwater via (natuurlijke) bodeminfiltratie wegvloeit.

In het plangebied wordt een verhard oppervlak gerealiseerd van circa 2.750 m2. De benodigde waterberging bedraagt 220 m³. Uitgaande van een droogvallende greppel is de schijf water die een greppel kan bergen circa 0,5 m. Ter compensatie van de verhardingen moet een greppel worden gerealiseerd met een bergend oppervlak van 440 m2. Dit is uitgangspunt voor de waterhuishoudkundige uitwerking.

Resumé, door het uitbreiden van een greppel kan 80 mm hemelwater worden opgevangen. Dit is uitgangspunt voor de nadere uitwerking van het waterhuishoudkundige ontwerp. Na het vaststellen van het bestemmingsplan wordt het ontwerp van de greppel en het rioolsysteem uitgewerkt en afgestemd met gemeente en waterschap, waarna de watervergunningen worden aangevraagd.

Beheer en onderhoud

De greppel blijft in beheer bij eigenaar van het aanliggende kadastrale perceel. Er is voldoende ruimte voor beheer en onderhoud.

Riolering

Er zijn in in het plangebied geen bouwwerken die op de riolering worden aangesloten.

Conclusie

Om het risico op grondwateroverlast te beperken dient de ontwateringsdiepte voldoende te zijn. De ontwateringsdiepte is de afstand tussen de gemiddeld hoogtegrondwaterstand en het straatpeil, het maaiveld en/of vloerpeil. Het plangebied voldoet aan de gestelde ontwateringseisen.

Na het vaststellen van het bestemmingsplan wordt het ontwerp van de greppel het rioolsysteem uitgewerkt en afgestemd met gemeente en waterschap, waarna de watervergunningen worden aangevraagd.

Uitgangspunt voor het plan is het natuurlijk af laten vloeien van het regenwater. Dat betekent dat er geen riolering komt voor het regenwater. Het hemelwater van de verhardingen wordt bovengronds afgevoerd naar een greppel. In de greppel zal het hemelwater van de verhardingen volledig worden opgevangen, waarna het hemelwater via (natuurlijke) bodeminfiltratie wegvloeit.

In het plangebied wordt een verhard oppervlak gerealiseerd van circa 2.750 m2. De benodigde waterberging bedraagt 220 m³. Uitgaande van een droogvallende greppel is de schijf water die een greppel kan bergen circa 0,5 m. Ter compensatie van de verhardingen moet een greppel worden gerealiseerd met een bergend oppervlak van 440 m2. Dit is uitgangspunt voor de waterhuishoudkundige uitwerking.

5.4 Natuur en Ecologie

5.4.1 Normstelling

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreft.

Provinciale Staten hebben op 14 december 2016 regels gesteld en vrijstelling gegeven over de soortenbescherming, faunabeheer en houtopstanden in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe. In deze verordening zijn de vrijstelling voor beweiden en bemesten en de soortenvrijstellingen van het rijk overgenomen. Verder zijn er regels gesteld om faunabeheer mogelijk te maken. Ten slotte zijn de spelregels voor houtopstanden (voorheen Boswet) vastgelegd. Zo is bepaald aan welke eisen een compensatieverzoek moet voldoen en is de mogelijkheid voor het aanleggen van tijdelijk bos geregeld. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten op 20 december 2016 de beleidsregels Wet natuurbescherming Drenthe vastgesteld. Deze beleidsregels gaan over het toedelen van ontwikkelingsruimte in relatie tot de PAS (Natura 2000), soortenbescherming en houtopstanden. De provincie Drenthe zet zich ook in voor actieve soortenbescherming.

5.4.2 Onderzoek en conclusie

In het kader van het bestemmingsplan is er een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is te vinden in bijlage 1.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet binnen Natura 2000-gebied. De locatie ligt op minimaal 8 kilometer afstand van omliggende Natura 2000-gebieden Dwingelderveld en Mantingerzand. Vanwege tussenliggende afstand, bebouwing en infrastructuur zijn effecten als oppervlakteverlies en verstoring op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden uitgesloten. Stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden als gevolg van de bouwfase van projecten is onder de vigerende Wet stikstofreductie en natuurverbetering vrijgesteld van de natuurvergunningsverplicht. Een stokstofberekening is bij voorliggend plan niet aan de orde.

Het plangebied ligt ook niet binnen Natuurnetwerk Nederland, maar op minimaal circa 900 meter van de begrenzing van Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gezien de afstand en de aanwezigheid van tussenliggende bebouwing, infrastructuur en groenstructuren veroorzaakt het plan geen aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. Vervolgstappen ten aanzien van het NNN zijn hier niet aan de orde.

Soortenbescherming

In het kader van voorliggend plan heeft een veldbezoek in februari 2022 plaatsgevonden. Hieruit zijn die volgende conclusies getrokken:

  • Singels met ruigte en braam rond het plangebied vormen potentieel leefgebied voor de beschermdeen niet van ontheffing vrijgestelde grote bosmuis. Bij het beoogde plan blijft het (potentieel) biotoop behouden en worden zodoende geen negatieve effecten op grote bosmuis verwacht;
  • Effecten op vleermuizen zijn uit te sluiten. Er zijn in en nabij het plangebied geen (potentiële) verblijfplaatsen aanwezig en daarbij blijven aanwezige singels rondom het plangebied behouden;
  • In het plangebied en directe omgeving zijn geen in gebruik zijnde nesten aangetroffen van vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn. Wel is broedbiotoop aanwezig van algemene vogelsoorten. Het betreft vogels zoals zoals koolmees, winterkoning en houtduif.
  • Het plangebied bevat enig leefgebied van zoogdieren en amfibieën met een provinciale vrijstelling zoals veldmuis en gewone pad;
  • Binnen het plangebied zijn geen vaste groei- of verblijfplaatsen aangetroffen of te verwachten van beschermde flora, reptielen, vissen en ongewervelden.

Conclusie

Werkzaamheden die broedbiotopen met aanwezige, nestelende of broedende vogels beschadigen of verstoren dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering op te starten in de periode half december – half februari. Wanneer buiten bovenstaande periode wordt gewerkt adviseren we om voorafgaand aan de werkzaamheden de invloedssfeer te controleren op broedende vogels en nesten. Mochten broedvogels aanwezig zijn, dan dienen de werkzaamheden ter plekke te worden uitgesteld tot de jongen zijn uitgevlogen.

Bij de geplande ingrepen kunnen enkele exemplaren en verblijfplaatsen van algemeen voorkomende zoogdieren en amfibieën verloren gaan. Voor deze soorten geldt in voorliggende situatie een provinciale vrijstelling van de verbodsartikelen uit de Wet natuurbescherming, waardoor het nemen van verplichte vervolgstappen voor deze soorten niet aan de orde is.

5.5 Geluid

5.5.1 Normstelling

De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:

  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen;
  • geluidsgevoelige terreinen.

Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening. Op tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan met een periode van maximaal 10 jaar is de Wet geluidhinder niet van toepassing.

Onder "woning" wordt verstaan (artikel 1 Wet geluidhinder): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening). De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidzone. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder.

In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen (artikel 1.1)). In artikel 1.1 is in de definitie van gevoelige gebouwen aangegeven dat gebouwen die bij de inrichting horen (dienst- of bedrijfswoningen) geen geluidsgevoelig object zijn waarvoor de grenswaarden uit het besluit gelden. Dienst- of bedrijfswoningen die niet tot de inrichting behoren zijn gewoon woningen van derden waarvoor de grenswaarden wel gelden.

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur en spoorwegen een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Wanneer niet aan deze grenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de gemeente, hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd.

5.5.2 Onderzoek en conclusie

De Regionale Uitvoeringsdienst (RUD) Drenthe heeft een integraal advies uitgebracht ten aanzien van geluid. De onderzoeksresultaten worden bondig beschreven. Het advies is opgenomen als bijlage 3.

Waterstofinstallatie

De locatie waar de opslagfaciliteit en het waterstoflosstation wordt gerealiseerd ligt ten zuiden van de NAM mijnbouwlocatie Ten Arlo.

Figuur 5.4: inrichtingstekening van het de waterstofinstallatie

In de figuur hierboven is de locatie van de waterstofinstallatie aangegeven. Het waterstof wordt op de waterstoflocatie met een tubetrailer aangeleverd, waarbij de trailer op de locatie aangekoppeld blijft staan. De tubetrailer wordt met een afleverslang gekoppeld aan het gasontvangststation (GOS). In het GOS wordt de hoge druk van waterstof teruggebracht naar een werkdruk van 4 bar.

Er zijn geen geluidgegevens bijgevoegd. Gezien het type activiteit wordt aangesloten bij de VNG bedrijven- en milieuzonering richtafstanden van een Benzineservicestation(s) waarbij voor geluid een richtstafstand van 30 meter is opgenomen. De nieuwe woonwijk ten noorden van deze locatie en Erflanden ten oosten van de locatie liggen op een grotere afstand dan de richtafstand, waardoor er ruimtelijk geen belemmering aanwezig is.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de doorgang van het plan.

5.6 Milieuzonering bedrijven

5.6.1 Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen nieuwe bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

5.6.2 Onderzoek en conclusie

Waterstoftankstations zijn niet genoemd in de VNG-publicatie. Voor de aspecten geur, stof en geluid kan de gemeente aansluiten bij de richtafstanden voor benzinetankstations. De richtafstand voor geur is 30 meter. voor stof nul meter en voor geluid 30 meter (zie ook paragraaf 5.5). Voor gevaar is een aanvullende onderbouwing nodig voor een veilige afstand. Hier is onderzoek naar gedaan, zie paragraaf 5.9.

Gezien de afstand van meer dan 200 meter tussen het plangebied en (geprojecteerde) woningen in de omgeving wordt aan de richtafstanden voldaan en kan een goed woon- en leefmilieu worden gegarandeerd.

Het waterstoflosstation is geen milieugevoelige functie die belemmerd wordt door omliggende bedrijven voor de aspecten stof en geluid. Omdat er op de locatie geen werknemers verblijven is het aspect geur niet relevant. In dat kader merken we voor de zorgvuldigheid op dat het plangebied buiten de geurcontour van de op 1.000 m afstand gelegen RWZI Echten ligt. Ook agrarische bedrijven liggen op voldoende afstand. In de uitgevoerde QRA (zie bijlage 2) is ingegaan op het aspect externe veiligheid. In paragraaf 3.4 van de QRA is aangegeven dat er geen risico verhogende objecten zijn geïdentificeerd. Zowel de NAM locatie Ten Arlo en de buisleiding van de NAM (NM-000612) hebben een PR 10-6 contour die over de inrichting van het plangebied valt. Op basis van de HARI 4.2 dienen externe domino-effecten van deze aard niet meegenomen te worden in de QRA.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er voor wat betreft de aspecten geur, geluid, gevaar en stof in het plangebied en bij de milieugevoelige functies in de omgeving van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat de omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden geschaad door de ontwikkeling. Ook ondervindt de bedrijfsvoering van het waterstoflosstation geen belemmeringen vanuit de omgeving.

5.7 Milieueffectrapportage (MER)

5.7.1 Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmimgsplan plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.

Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

5.7.2 Onderzoek en conclusie

De activiteiten betreffen de aanvoer en bovengrondse opslag van waterstof en de aanleg van een nieuwe waterstofleiding voor de transport van waterstof.

Categorie D 25.3 'de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor de ondergrondse opslag van gasvormige brandstoffen' uit de bijlage D bij het Besluit milieueffectrapportage is niet van toepassing omdat de gasvormige brandstof waterstof uitsluitend opgeslagen wordt in bovengrondse opslagvoorzieningen.

Conclusie

De beoogde activiteiten zijn niet genoemd in bijlage C en/of D van het Besluit mer. Een mer-beoordeling is derhalve niet nodig daardoor is het opstellen van een aanmeldnotitie en een mer-beoordeling niet nodig.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.1 weergegeven.

Tabel 5.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
5.8.2 Onderzoek en conclusie

In de Wm en de daarop gebaseerde regelingen - Besluit NIBM (luchtkwaliteitseisen) en Regeling NIBM (luchtkwaliteitseisen) - is getalsmatig vastgelegd dat bepaalde projecten 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Indien een voornemen 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging, hoeft geen verdere beoordeling ten aanzien van luchtkwaliteit plaats te vinden.

Het waterstof wordt door vrachtwagens aangevoerd met tubetrailers. Zoals aangegeven in paragraaf 5.10 wordt in de wintermaanden rekening gehouden met maximaal één truckbeweging per dag. Het is plan is op basis hiervan getoetst met de NIBM-tool (versie 28 maart 2019), waarvan de resultaten hieronder zijn weergegeven.

Uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet op de voorgenomen locatie voldaan worden aan de luchtkwaliteitsgrenswaarden. Hieraan wordt op de beoogde locatie ruimschoots voldaan:

  • jaargemiddeldeconcentratie stikstofdioxide (NO2) < 15 ìg/m3 (norm: 40 ìg/m3);
  • jaargemiddeldeconcentratie fijn stof (PM10) < 18 ìg/m3 (norm: 40 ìg/m3);
  • jaargemiddeldeconcentratie zeer fijn stof (PM2,5) < 10 ìg/m3 (norm: 25 ìg/m3).

(bron: https://geodata.rivm.nl/gcn/).

Conclusie

Er kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet Luchtkwaliteit.

5.9 Externe veiligheid

5.9.1 Normstelling

Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

Het groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie externe veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied.

5.9.2 Onderzoek en conclusie

De Regionale Uitvoeringsdienst (RUD) Drenthe heeft een integraal advies uitgebracht ten aanzien van externe veiligheid. De onderzoeksresultaten worden bondig beschreven. Het volledige advies is opgenomen als bijlage 3.

Het advies van het RUD heeft betrekking op de locatie waar de druk van het aangeleverde waterstof ten behoeve van de nieuwe woonwijk wordt gereduceerd. Het reduceren van de druk is nodig om het waterstof via ondergrondse transportleidingen naar de nieuwe woonwijk te kunnen transporteren. Hieronder een schematische weergave van de waterstoflocatie.

Figuur 5.5: Schematische weergave van de waterstofinstallatie

Waterstofinstallatie

De locatie waar het waterstof reduceerstation en de aanlevering van waterstof plaatsvindt ligt ten zuiden van de NAM mijnbouwlocatie Ten Arlo. Voor deze activiteit met waterstof is een QRA (24-02-2021) opgesteld (zie bijlage 2. Het rekenmodel is met Safeti-NL versie 8.3 opgesteld. De risicocontouren van deze waterstofinstallatie bereiken de nieuwe woonwijk niet. In de afbeelding hieronder is de locatie van de waterstofinstallatie met bijbehorende PR10-6 en het invloedsgebied weergegeven.

Figuur 5.6: Waterstof reduceerstation en aanleverlocatie

In de figuur hierboven is de locatie van de waterstofinstallatie aangegeven. Het waterstof wordt op de waterstoflocatie met een tubetrailer aangeleverd, waarbij de trailer op de locatie aangekoppeld blijft staan. De tubetrailer wordt middels een afleverslang gekoppeld aan het gasontvangststation (GOS). In het GOS wordt de hoge druk van waterstof teruggebracht naar een werkdruk die geschikt is om het waterstofgas via een ondergronds leidingnet naar de nieuwe woonwijk te kunnen transporteren. De waterstofinstallatie is een risicobron, waarop het Bevi formeel niet van toepassing is. Echter, omdat het hier om een risicovolle activiteit gaat, wordt de waterstofinstallatie wel als zijnde een Bevi inrichting behandeld. Er dient te worden getoetst aan het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar en het groepsrisico dient te worden beoordeeld.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico 10-6 veroorzaakt door de waterstofinstallaties reikt tot buiten de inrichtingsgrens. De PR10-6 contour ligt voor een klein gedeelte op het terrein van de mijnbouwlocatie NAM Ten Arlo. De NAM-locatie is een inrichting die onder het Bevi valt en wordt op grond van artikel 1, tweede lid van het Bevi niet als een (beperkt) kwetsbaar object aangemerkt en hoeft hierdoor niet aan het PR10-6 van de waterstoflocatie te worden getoetst. De PR-contour ligt verder over uitsluitend agrarisch gebied, waar volgens het bestemmingsplan geen andere activiteiten zijn toegestaan. Er wordt dus voldaan aan de grens- en richtwaarde van het PR10-6 per jaar. De nieuwe waterstoflocatie, zijnde een risicobron, is volgens de in 2010 vastgestelde EV-visie inpasbaar op deze locatie.

De waterstoflocatie wordt met de volgende PR 10-6 contour opgenomen op de plankaart.

Figuur 5.7: De PR 10-6 contour van de waterstoflocatie in Hoogeveen

Groepsrisico

In verband met het ontbreken van een populatie binnen het invloedsgebied (PR10E-30) is er geen groepsrisico berekend. Binnen het invloedsgebied zijn namelijk geen verblijfsobjecten aanwezig dan wel geprojecteerd. Het groepsrisico hoeft ten aanzien van de waterstofinstallatie verder niet te worden verantwoord.

Voor de waterstofontvangst en het reduceren van de werkdruk van het waterstof dient een omgevingsvergunning (milieu) te worden aangevraagd. De uitgevoerde QRA kan ook bij de vergunningsaanvraag worden overgelegd. Na de vergunningverlening zal de waterstoflocatie als risicobron op de risicokaart moeten worden weergegeven.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de doorgang van het plan.

5.10 Verkeer en parkeren

Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Koedijk. Het waterstof wordt door vrachtwagens aangevoerd met tubetrailers. Het te realiseren losstation faciliteert twee standplaatsen voor een tubetrailer van maximaal 800 kilogram waterstof. In alle gevallen zal er minimaal één voldoende gevulde tubetrailer ter plaatse op locatie staan en tijdig worden vervangen door de ander. Dit zal gebeuren indien de resterende voorraad niet meer toereikend is om twee dagen te overbruggen. De losstraat wordt dubbel uitgevoerd (twee separate rijstroken) waardoor de ene tubetrailer de andere eenvoudig kan vervangen. Het specifieke moment van overname zal afhankelijk zijn van het verbruik van de woningen. Met het piekverbruik in de wintermaanden wordt rekening gehouden met maximaal één truckbeweging per dag. In de zomer ligt de frequentie van het aantal truckbewegingen lager. Het plan heeft daarmee een zeer beperkte vekeersaantrekkende werking.

Parkeren

Het plan leidt niet tot een parkeerbehoefte. Het parkeren vanwege bezoekers voor onderhoud van het waterstoflosstation wordt op eigen tererein opgelost. Het plangebied biedt darvoor voldoende ruimte.

5.11 Duurzaamheid

Duurzaam energiegebruik

Voor de woonwijk Nijstad-Oost wordt gestreefd naar de ontwikkeling van een energieconcept waarbij we zo veel mogelijk gebruik willen maken van lokale energieopwekking. Waterstof speelt binnen dit concept een belangrijke rol, al dan niet in een collectief systeem. Voorliggend plan voorziet in de mogelijkheid om de woonwijk Nijstad-Oost aan te sluiten op waterstof.

Duurzame grondstoffen en (her)gebruik van materialen

De overexploitatie van natuurlijke grondstoffen hebben enorme gevolgen voor onze aarde. Ontbossing, stijgende milieuvervuiling, gedegradeerde ecosystemen en verlies aan biodiversiteit zijn slechts een aantal voorbeelden. Ongebreideld gebruik van materialen behoort dan ook verleden tijd te zijn. Er wordt zo efficiënt mogelijk gebruik gemaakt van materialen, die ook nog eens geselecteerd zijn op duurzaamheid. De hoeveelheid afval blijft zowel in de productie als op de bouwplaats gereduceerd. Afvalstoffen worden gescheiden, hergebruikt of gerecycled.

Bewustwording, communicatie en duurzaam samenwerken

Duurzaamheid begint met het voorkomen van onnodige inspanningen, bijvoorbeeld door zo 'lean' mogelijk te werken en waar mogelijk ketenintegratie toe te passen. Dit streven vraagt om koppeling van informatie en optimale communicatie.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven. Hiermee wordt een materiële rechtszekerheid beoogd; alleen activiteiten die in het karakter van het gebied passen, zijn toegestaan.

Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de nieuwste Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. Deze nieuwe standaard is per 1 juli 2013 verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is voor (ontwerp)plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd verplicht op grond van de nieuwe Wro. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan.

6.2 Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten.

Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 6.3 nader uitgewerkt.

In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende afwijkingsregels.

De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming ten behoeve van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.

In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd, die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.

6.3 Verklaring van de bestemmingen

Artikel 3 Agrarisch

Deze gronden zijn enerzijds opgenomen in het plangebied om de aanleg van de waterstofleiding tussen het waterstoflosstation en de bestaande aardgasleidingen van de NAM, waarop wordt aangesloten, mogelijk te maken. De geldende beheersveordening staat de aanleg van nieuwe leidingen niet toe. Hiervoor is de bestemming 'Agrarisch - 1' inhoudelijk één op één overgenomen uit de geldende beheersverordening waarbij in de planregels ten behoeve van voorliggend plan de aanleg van een nutsvoorziening in de vorm van een waterstofleiding is toegestaan.

Anderzijds ligt de PR 10-6 contour van het waterstoflosstation deels over gronden met een agrarische bestemming. Ten behoeve van het bescherming van de omgeving in het kader van externe veiligheid is in de algemene regels op de agrarische gronden een aanduiding 'veiligheidzone - waterstof' opgenomen, die bepaalt dat de PR-10-6 contour niet buiten deze zone mag liggen en dat er geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Hiermee is de omgeving beschermd tegen externe veiligheids risico's vanwege voorliggend plan en het waterstofstaiton tegen (mogelijke) ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied.

Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening

Deze gronden met de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' zijn de gronden van de NAM-locatie ten noorden van het waterstoflosstation voor zover hier de PR 10-6 contour overheen is gelegen. Hiervoor is de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' inhoudelijk één op één overgenomen uit het geldende bestemmingsplan BG Noord Hoogeveen, deelplan Nijstad Oost, 2018, waarbij aanvullend de gronden zijn voorzien van de aanduiding 'veiligheidzone - waterstof'. Hiervoor zijn in de algemene aanduidingsregels regels opgenomen.

Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening 1

Deze bestemming is van toepassing voor de gronden waar het waterstoflosstation is geprojecteerd. Voor gebouwen ten behoeve van het waterstoflosstation geldt dan ook een maximaal bebouwd oppervlak van 5%.. De bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken mag niet meer dan 5 m bedragen. Tevens dient te worden gebouwd op minimaal 2,5 m uit de perceelsgrens.

Artikel 6 Leiding - Gas 1

De in het plangebied aanwezige ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding heeft de dubbebestemming 'Leiding - Gas' gekregen. Hierbij is rekening gehouden met een zone van 5 meter waarbinnen de realisatie van bebouwing, anders dan ten behoeve van de bestemming, niet is toegestaan.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst.

Als blijkt dat zonder of in afwijking van de regels activiteiten danwel gebruik plaatsvinden en de afwijking niet op enige wijze kan worden gelegaliseerd en niet past binnen het gemeentelijk beleid, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

7.2 Inventarisatie

Door de gemeente Hoogeveen is een kadernota integrale handhaving vastgesteld. Deze nota is de start van programmatisch handhaven in de gemeente Hoogeveen.

Programmatisch handhaven is een structurele en integrale aanpak van de handhaving, waarbij de uitvoering onder andere is gebaseerd op een handhavingsprogramma. Daarbij worden door het bestuur de prioriteiten bepaald en worden handhavingsactiviteiten zoveel mogelijk op elkaar afgestemd. In deze aanpak worden beleid en uitvoering opgevolgd door evaluatie en bijsturing. Programmatisch handhaven is daarmee een cyclisch, democratisch, integraal en transparant proces.

7.3 Beleidskeuzen

Door de gemeente Hoogeveen is een kadernota integrale handhaving vastgesteld. Deze nota is de start van programmatisch handhaven in de gemeente Hoogeveen.

Programmatisch handhaven is een structurele en integrale aanpak van de handhaving, waarbij de uitvoering onder andere is gebaseerd op een handhavingsprogramma. Daarbij worden door het bestuur de prioriteiten bepaald en worden handhavingsactiviteiten zoveel mogelijk op elkaar afgestemd. In deze aanpak worden beleid en uitvoering opgevolgd door evaluatie en bijsturing. Programmatisch handhaven is daarmee een cyclisch, democratisch, integraal en transparant proces.

7.4 Inzet gemeentelijk apparaat

Op basis van de kadernota Toezicht en handhaving wordt jaarlijks een gemeentelijk werkprogramma opgesteld. Hierin worden op basis van een evaluatie voor het komende jaar de prioriteiten (bij)gesteld. In dit werkprogramma worden alle taken, taakonderdelen, de wettelijke of gewenste prioriteitstelling, prestatie en capaciteitstoekenning op het gebied van handhaving opgenomen. Tevens wordt de voortgang van de projecten die spelen inzichtelijk gemaakt.

De werkprogramma's worden gemonitord en geëvalueerd (jaarverslagen). Voor de monitoring en evaluaties zal aansluiting worden gezocht bij de programmasturing zoals die in Hoogeveen wordt gebruikt. Aan deze programma's ligt een visie (1x10 jaar) ten grondslag die vervolgens worden uitgewerkt in beleidsnota's (1x4 jaar) en uitvoeringsprogramma's (jaarlijks).

Tevens wordt beoordeeld of nog de juiste prioriteiten worden gesteld en of het handhavingsbeleid en de handhavingsstrategieën nog doelmatig en effectief zijn. Ieder jaar rapporteert het college van B&W de evaluatie aan de gemeenteraad. Indien nodig worden op basis van de evaluatie aanpassingen gedaan in de kadernota.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het conceptbestemmingsplan is ingestuurd voor vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro. Van de provincie en de Veiligheidsregio Drenthe zijn inhoudeliujke reacties ontvangen. WBDO-delta heeft ook gereageerd en heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben bij deze ontwikkeling. In de reactienota (zie bijlage zijn de reacties samengevat en voorzien van een beatnwoording. Indien de reacties hebben geleidt tot een aanpassing vna het bestemmingsplan, is dat in de reactie vermeld.

Vervolgprocedure

Het ontwerpbestemmingsplan zal vervolgens ter inzage worden gelegd gedurende een periode van 6 weken. Gedurende deze inzagetermijn kan een ieder een zienswijze kenbaar maken. De bekendmaking hiervan zal plaatsvinden in de Hoogeveensche Courant alsmede in de Staatscourant en via elektronische weg. Het vervolg daarop bestaat, kort samengevat, uit de volgende stappen in de procedure:

  • vaststelling (al dan niet gewijzigd) door de gemeenteraad;
  • beroepsmogelijkheid bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

8.2 Economische uitvoerbaarheid

De plankosten worden gedekt vanuit de grondexploitatie voor het plan van Nijstad-Oost. Dit deelproject maakt daar onderdeel van uit. Vanwege vertragingen die het zou opleveren is dit deelproject uit het bestemmingsplan BG Noord Hoogeveen, deelplan Nijstad Oost, 2018 geknipt en is hier een apart plan voor opgesteld. Planschade wordt gedekt middels een overeenkomst met de grondeigenaar.