direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Stationsgebied, deelplan Stuifzandseweg tussen 49 -51a
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2021BP8026004-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is voornemens aan de Stuifzandseweg tussen nummer 49 en nummer 51a twee vrijstaande woningen met bijbehorende bouwwerken te realiseren.

Bij brief van 29 oktober 2020 is door het college van B&W aangegeven dat medewerking mogelijk is, omdat de aanvraag passend is binnen het beleid van de gemeente Hoogeveen. Het opvullen van ‘gaten’ in het bestaande bebouwingslint is een gewenste ontwikkeling.

1.2 Opgave bestemmingsplan

Om het voornemen mogelijk te maken wordt een partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld waarin het voornemen juridisch-planologisch wordt verankerd. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologisch kader waarbinnen het beoogde gebruik en het bouwplan gerealiseerd kan worden.

1.3 Opbouw toelichting

Bij het opstellen van dit plan is gebruik gemaakt van websites, visiedocumenten, beleidsstukken en rapportages. Waar nodig zijn de teksten en/of afbeeldingen integraal overgenomen om de inhoud zoveel mogelijk te waarborgen. Voor het overige is de naam en/of vindplaats van de bronnen weergegeven. Luchtfoto’s en kaartmateriaal zijn, tenzij anders aangegeven, noordelijk gericht.

In hoofdstuk 2 wordt de huidige in het plangebied beschreven. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 het geldende beleid aan de orde. In hoofdstuk 4 wordt de gewenste ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 5 worden de omgevingsaspecten behandeld. Hoofdstuk 6 behandelt de indeling en de (juridische) opzet van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 7 behandelt het onderwerp handhaving en in hoofdstuk 8 is de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aangegeven en het gaat in op de inspraak en het overleg aangaande het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied is gelegen in het stationsgebied aan de noordkant van de stad Hoogeveen. Het betreft een onbebouwd perceel gelegen tussen twee woningen aan de Stuifzandseweg. Het perceel is kadastraal bekend als Gemeente Hoogeveen sectie A nummer 6341. In afbeelding 2.1 is de ligging van het plangebied aangeduid met een rode cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP8026004-VG01_0001.jpg"

Vroeger behoorde het plangebied tot de gronden van een tuincentrum. Het tuincentrum was gericht op verkoop van tuinartikelen. Het tuincentrum was gevestigd aan de Stuifzandseweg en werd omsloten door een spoorlijn (buiten gebruik) en een woonhuis aan de oostzijde. Op het perceel stond een tot verkoopruimte verbouwde kas, die ongeveer vijftien jaar geleden is afgebroken. Sindsdien wordt het plangebied deels gebruikt als tuin en deels als weiland. Wegens ruimtegebrek is het tuincentrum gestopt en is men verder gegaan als hoveniersbedrijf. Het hoveniersbedrijf is gevestigd aan Stuifzandseweg 51.

2.2 Geldende bestemmingsplan

Het plangebied valt onder bestemmingsplan Stationsgebied 2012 (vastgesteld 2013-06-27) en de gronden zijn aangeduid met enkelbestemming ‘Wonen’ en enkelbestemming ‘Tuin’ met gebiedsaanduiding ‘geluidzone – industrie’. Op de gronden in deze is geen bouwvlak voorzien, waardoor de geplande woningen met bijbehorende bouwwerken niet bij recht zijn toegestaan.

Tevens is het bestemmingsplan Industrieterrein De Wieken 2010, parapluherziening geluidszone industrielawaai (vastgesteld 2013-12-12) van toepassing.

Afbeelding 2.2 toont een uitsnede van de plankaart van het vigerende bestemmingsplan. Het plangebied is aangeduid met rode belijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP8026004-VG01_0002.jpg"

2.3 Ruimtelijke en functionele structuur plangebied

Een klein deel van het plangebied is momenteel in gebruik als tuin. Het overige deel is weiland. Langs de linkerkant van het perceel loopt een onverhard pad met uitweg op de Stuifzandseweg. Dit pad is een overblijfsel uit de tijd dat het tuincentrum hier gevestigd was. Ten behoeve van de rechter woning wordt aan de rechterzijde van het perceel een nieuwe uitweg aangelegd. De linker woning wordt ontsloten via de bestaande uitweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP8026004-VG01_0003.jpg"

De zuidzijde van het plangebied is gelegen aan de Stuifzandseweg. Tegenover het plangebied is een dependance van het Roelof van Echten College gevestigd. Tevens ligt aan de overzijde de Windroos, een school voor speciaal onderwijs, die echter enkel toegankelijk is vanaf de Voltastraat. Het overige deel van de Stuifzandseweg is een woonstraat. De woonstraat wordt ter hoogte van het plangebied doorbroken door de scholen. Op het perceel waar het plangebied deel van uitmaakt heeft initiatiefnemer als hovenier destijds een (bedrijfs)woning gerealiseerd die aansluit op het bebouwingsbeeld van de Stuifzandseweg als woonstraat. Hierdoor is een open plek ontstaan in het lint.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Europees beleid

In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta (Malta) ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. De ondertekenaars hebben zich verplicht, archeologische belangen tijdig te betrekken bij de ruimtelijke planvorming voor woningbouw, landinrichting, wegenaanleg en dergelijke. Het beleid is gericht op het behoud van de archeologische waarden in de bodem en de planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen.

De uitgangspunten van het verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). Voor archeologische waarden geldt per 1 september 2007 op basis van de gewijzigde Monumentenwet 1988 de wettelijke verplichting om bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten.

De gronden vallende binnen voorliggend plangebied zijn op basis van dit verdrag getoetst. Een nadere beschrijving van het thema archeologie staat in hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten.

Bij het opstellen van bestemmingsplannen wordt aandacht gevraagd voor het veiligstellen van beschermde flora en fauna. De uitvoeringsinstrumenten voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 (of kortweg Nb-wet 1998) en Flora- en faunawet (Ff-wet). Sinds 1 januari 2017 vervangt de nieuwe Wet natuurbescherming deze wetten alsmede de Boswet. De gronden vallende binnen dit plan zijn aan deze wet getoetst. Uitwerking hiervan is te vinden in hoofdstuk 5.

3.2 Rijksbeleid

Op 13 maart 2012 is de Rijkstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna SVIR) vastgesteld. Daarin is aangegeven dat het Rijk streeft naar ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’. Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk kiest daarbij voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Een aantal van deze nationale belangen wordt juridisch geborgd via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Voor dit plan zijn in de SVIR dan wel de Barro geen onderwerpen van nationaal belang opgenomen waarmee rekening dient te worden gehouden.

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de plantoelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. De ladder voor duurzame verstedelijking heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en over-programmering op regionaal niveau te voorkomen.

De behoefte van de ontwikkeling dient te worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, zal daarnaast gemotiveerd moeten worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaande gebied kan worden gerealiseerd.

Of de behoefte van de ontwikkeling moet worden beschreven hangt af van de vraag of er sprake is van een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’ als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2 Bro. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

De definitie van een stedelijke ontwikkeling is als volgt in het Bro omschreven:

Dit plan kan onder 'ruimtelijke ontwikkeling van een woningbouwlocatie’ worden geschaard. Indien een plan voorziet in de toevoeging van ten hoogste elf woningen, dan is blijkens jurisprudentie geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Daarmee kan gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling geoordeeld worden dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Dit plan is in overeenstemming met het rijksbeleid.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciale omgevingsverordening Drenthe

De Provinciale omgevingsverordening Drenthe, met inbegrip van de navolgende wijzigingen, geeft de randvoorwaarden voor het opstellen van ruimtelijke plannen. De verordening heeft onder meer als doel om de kernkwaliteiten van Drenthe te behouden en te versterken. Als bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn, moet in het ruimtelijk plan uiteengezet worden dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform de provinciale ontwikkelingsvisie. Een ruimtelijk plan mag geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten.

Een ruimtelijk plan kan voorzien in nieuwe woningbouw mits de behoefte op basis van de gemeentelijke woonvisie kan worden aangetoond en aansluit bij bestaand stedelijk gebied.

3.3.2 Omgevingsvisie Drenthe

In de omgevingsvisie zijn de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijk domein geformuleerd. De omgevingsvisie vormt het strategisch kader voor de ruimtelijke economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. De Omgevingsvisie Drenthe is een integraal document en fungeert als provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening, als provinciaal milieubeleidsplan, als regionaal waterplan en als provinciaal verkeers- en vervoersplan.

Op de visiekaart 2020 heeft het plangebied aanduiding ‘Bedrijventerrein’. Een belangrijke prioriteit binnen het Drentse ondernemersklimaat is het borgen van een aantrekkelijk aanbod van werklocaties, passend bij het gewenste ruimtelijk-economisch profiel van de locatie en bij de (veranderende) marktvraag.

In de omgevingsvisie zijn de provinciale belangen benoemd, waarmee gemeenten rekening dienen te houden bij het beoordelen van bestemmingsplannen. De provinciale belangen zijn verdeeld in Drentse kwaliteiten en ontwikkelingen.

Binnen de Drentse kwaliteiten staat het behoud en de ontwikkeling van de kernkwaliteiten, de dynamiek van bedrijvigheid, de biodiversiteit en de milieu- en leefomgevingskwaliteit centraal. De kernkwaliteiten zijn opgenomen op een kernkwaliteitenkaart. Op het gebied van ontwikkelingen zijn onder meer het regionale economische vestigingsklimaat, de landbouw, het toerisme, de demografische ontwikkeling, de mobiliteit en de ontwikkeling van natuur en landschap (ecologische hoofd structuur, diversiteit in landschapstypen) als provinciaal belang benoemt.

De kernkwaliteiten vormen de belangrijkste basis voor het begrip 'ruimtelijke kwaliteit'. Daarnaast is zorgvuldig ruimtegebruik en milieu- en leefomgevingskwaliteit van belang.

De verantwoordelijkheid voor de kernkwaliteiten binnen de bebouwde kom ligt bij de gemeente. Een uitzondering hierop is archeologie en in specifieke gevallen cultuurhistorie. Het provinciaal belang geldt alleen binnen de bebouwde kom als de desbetreffende kern met een waarde is aangeduid op de kaart cultuurhistorie hoofdstructuur. Voor de volledigheid worden ook de andere kernkwaliteiten kort besproken.

Landschap

Het plangebied maakt deel uit van het esdorpenlandschap. Dit landschapstype bevat enkele telkens terugkerende onderdelen, namelijk het dorp, de es, het beekdal en de velden/bossen/heide. Het plangebied ligt op de rand van een beekdal. In de beekdalen lagen de graslanden, tot aan het begin van de vorige eeuw onverdeeld, de zogenaamde madelanden. Later zijn de beekdalen sterk verkaveld en hebben ze door de aanleg van houtwallen een kleinschalig, besloten karakter gekregen. Het provinciaal beleid is gericht op het behoud van het onbebouwde karakter en het versterken van karakteristieke beekdal(rand)beplanting.

Archeologie

Voor de kernkwaliteit archeologie is het voorste deel van het plangebied aangeduid met het ‘beschermingsniveau 1 Generiek’. Het achterste deel is aangeduid met ‘beschermingsniveau 4: de archeologische waarden, beekdal’. Het beschermingsniveau ‘generiek’ richt zich op het algemene uitgangspunt dat alle behoudenswaardige archeologische vindplaatsen die op de Archeologische Monumentenkaart van Drenthe staan en de nieuw ontdekte behoudenswaardige vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen. Beschermingsniveau 4 ‘verwachte archeologische waarden’ betekent dat wordt gestuurd op goede uitvoering van archeologisch onderzoek. Bij ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een archeologische verwachting die van provinciaal belang archeologie is, is een onderzoeksvrijstelling tot maximaal 1000 m² mogelijk. De bovenste 30 cm plus 10 cm voor niet-kerend woelen zijn vrijgesteld van archeologisch onderzoek.

Cultuurhistorie

Verder is het plangebied voor de kernkwaliteit cultuurhistorie aangewezen met beschermingsniveau ‘Respecteren’. Tevens is het plangebied aangeduid als ‘Deelgebied 9: het Hollandscheveld en Hoogeveen – kruising van richtingen’. Structuren van provinciaal belang zijn ontginningsassen als lijnen georiënteerd op en verbonden met de (Verlengde) Hoogeveensche Vaart; centraal groot ‘blok’ met daaromheen uitwaaierend (latere) blokken, onderling herkenbaar door de assen en de verschillende kavelrichtingen die ‘botsen’ bij de achtergrenzen; bossen bij Hollandscheveld die de smalle kavelstructuur en -richting volgen, met rafelige begrenzingen.

Het ‘beschermingsniveau 1 Generiek’ is het laagste sturingsniveau en is voorzien over het grootste deel van het grondgebied van de provincie Drenthe. Voor deze gebieden richt men zich op het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Daarbij hebben initiatiefnemers de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten. Op de cultuurhistorische kaart van Hoogeveen, zie afbeelding 3.1 is het plangebied niet voorzien van enige aanduiding. De blauwe zone geeft het ‘beekdal’ aan, waar het plangebied niet in gelegen is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP8026004-VG01_0004.jpg"

Aardkundige waarden

Wat betreft aardkundige waarden is het plangebied aangeduid met beschermingsniveau ‘generiek’. Dit betekent dat in deze gebieden de lokale, aardkundige kernmerken voor de toekomst bewaard moeten worden. Er wordt van gemeenten verwacht dat ze via het gemeentelijk bestemmingsplan bescherming geven aan kenmerkende aardkundige waarden. Bij ontwikkelingen kunnen aardkundige kwaliteiten als inspiratiebron worden gebruikt.

Wat betreft de kernkwaliteiten ‘natuur’ en ‘rust’ is het plangebied niet voorzien van enige aanduiding.

Het plan voorziet in het toevoegen van twee vrijstaande woningen met bijbehorende bouwwerken welke zich voegen in het bebouwingslint van de ‘woonstraat’ Stuifzandseweg binnen bestaand stedelijk gebied.

Een deel van de bebouwing is voorzien op gronden waar archeologisch beschermingsniveau 4 geldt in verband met het gelegen zijn in een beekdal. Planologisch gezien mogen er reeds bijgebouwen gebouwd worden bij de bestaande naastgelegen woningen. Bijgebouwen mogen maximaal 30 meter van het hoofdgebouw gesitueerd worden, waarmee er planologisch gezien bijgebouwen gebouwd mogen worden op het plangebied in dezen. Daarnaast geeft de cultuurhistorische kaart aan dat het plangebied buiten de zone ‘beekdal’ ligt.

De landschapswaarde ‘beekdal’ wordt niet aangetast. Het provinciale belang geldt de onbebouwde beekdalen met beplanting. Het plangebied behoort tot stedelijk gebied en is daarmee bebouwd.

De kernkwaliteiten worden, voor zover van toepassing dan wel aanwezig, met dit plan niet onevenredig aangetast.

Dit plan is in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.4 Regionaal beleid

Het plangebied is gelegen binnen het gebied van Waterschap Drents Overijsselse Delta (hierna WDODelta).

Het waterschap laat in het waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten in de samenwerking met partners gelegd worden. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid beschreven op basis van de volgende primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

Bij ruimtelijke plannen adviseert het waterschap om te komen tot een duurzame ruimtelijke inrichting. Ruimtelijke aanpassingen kunnen bijdragen aan het voorkomen van een overstroming of wateroverlast en het beperken van eventuele gevolgen. Daarnaast gaat het ook om de bijdrage die inwoners, gemeenten, provincies en belangenorganisaties zelf kunnen leveren aan waterveiligheid. De betrokkenheid vanuit de samenleving bij de gewenste veiligheid is een belangrijk aandachtspunt in de planperiode.

Doelstellingen voor ruimtelijke plannen:

  • Het beperken van de gevolgen van wateroverlast en overstromingen (overlast, schade en slachtoffers).
  • Het vergroten van het bewustzijn van de (resterende) eigen verantwoordelijkheid van de inwoners, overheden en bedrijven.

Het plan betreft een geringe ruimtelijke ingreep welke geen invloed van betekenis heeft op de eisen vanuit het waterplan. Dit plan voldoet aan de doelstellingen en criteria van het voornoemde Waterschapsbeleid. Op grond van voorgaande vormt dit plan geen beletsel voor de uitvoering vanuit het Waterschapsbeleid. Er is in het kader van de planvorming uitvoering gegeven aan de watertoets. De resultaten worden weergegeven in paragraaf 4.7.

3.5 Gemeentelijk beleid

In 2012 heeft de gemeenteraad de structuurvisie 2015-2030 geactualiseerd tot Structuurvisie 2.0. Deze visie vormt het toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen met 2030 als zichtjaar. De structuurvisie heeft niet als doelstelling de ontwikkelingslocaties op perceelsniveau op de kaart weer te geven, maar geeft de ontwikkelingsmogelijkheden per landschapstype weer. Dit wordt de fysieke structuurvisie genoemd. In 2018 is de ‘Visie op de omgeving’ vastgesteld. Dit is een actualisatie van de Structuurvisie 2.0 waarin trends en ontwikkelingen worden benoemd die van invloed kunnen zijn op de uitgestippelde koers.

In de Structuurvisie wordt de manier waarop gemeente Hoogeveen ruimtelijke ontwikkelingen benaderd uitnodigingsplanologie benoemd. Dit betekent dat ze zich uitnodigend opstellen naar initiatiefnemers met alleen op hoofdlijnen ruimtelijke kaders, niet op details. Uitgangspunten zijn duurzaamheid, ambitie en kwaliteit.

In de ‘Visie op de omgeving’ worden trends en ontwikkelingen rond wonen genoemd die grotendeels overeenkomen met die in de Structuurvisie 2.0. Het blijkt dat mensen langer thuis blijven wonen en dat gezinnen kleiner worden (gezinsverdunning) en daarmee het aantal eenpersoonshuishoudens groter. Dit betekent dat de vraag naar gezinswoningen blijft.

Praktisch woongenot staat voor mensen voorop: voorzieningen in de buurt en ruimte en groen om je heen. Vooral de kern Hoogeveen is in trek, met een goede prijs/kwaliteitsverhouding. De woonopgave verschuift van kwantiteit naar kwaliteit. Er is behoefte aan duurzame woningen waarin je langer zelfstandig kunt blijven wonen.

Het plangebied ligt op de visiekaart op de rand van ‘bestaande bedrijventerreinen en bedrijventerreinen in ontwikkeling’ en ‘overgangszone stedelijk gebied’. In afbeelding 3.2 is het plangebied aangeduid met een paarse stip. Afbeelding 3.2 toont een uitsnede van de visiekaart met een legenda van de relevante aanduidingen.

In de structuurvisie is aangegeven hoe de gemeente in de toekomst met thema’s als wonen, leefbaarheid, landbouw, recreatie en natuur zal omgaan, welke ontwikkelingen gewenst zijn en waar die ontwikkelingen moeten plaatsvinden.

De gemeente Hoogeveen heeft een Woonvisie 2017-2020 vastgesteld. Centraal staat het motto: ‘Waar iedereen zijn thuis vindt’. Er staan vier hoofdambities centraal in het document:

  • 1. Behoud van kwaliteit en gewildheid;
  • 2. Toevoegen wat gevraagd wordt;
  • 3. Voor iedereen betaalbaar;
  • 4. Ouderdom of zorg: ook dan goed wonen.

De gemeente werkt met gebiedsindelingen, het plangebied valt in ‘Centrum en de verruimde ruit (buurten Centrum, oost, noord, west). Het plangebied ligt in buurt noord. Hoogeveners zijn gemiddeld genomen niet op zoek naar stedelijkheid, wel naar een goede prijs per vierkante meter woonoppervlak en naar praktisch woongenot zoals voorzieningen in de nabijheid en ruim en groen wonen. Dat is op uitleglocaties het eenvoudigst (en goedkoopst) te realiseren, maar ruimtelijk gezien liggen er juist mogelijkheden in de Verruimde Ruit, en daar ligt ook de kans om in te spelen op de behoefte aan meer kleinschaligheid, niet het wonen in een wijk maar een buurtje. Het huidige imago als woonplek van de Verruimde Ruit is echter nog niet sterk. De gemeente wil de Verruimde Ruit meer profileren als woongebied en daarom past de in dit plan besloten ontwikkeling goed binnen het woonbeleid.

De Nota Ruimtelijke Kwaliteit vervangt de Welstandsnota uit 2007. Ruimtelijke kwaliteit van een gebouw of gebied gaat vooral over ‘goed’ en niet alleen over ‘mooi’.

Een ‘goede’ ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door drie factoren die vertaald zijn naar een drietal waarden, namelijk gebruikswaarde (functie), belevingswaarde (vorm) en toekomstwaarde (tijd).

Gebruikswaarde:

een hoge score op deze waarde wordt bereikt als in elkaars omgeving gesitueerde functies elkaar versterken. Nabijheid, bereikbaarheid en toegankelijkheid zijn hierbij van belang.

Belevingswaarde:

Een hoge score op deze waarde gaat over herkenbaarheid, identiteit, attractiewaarde, levendigheid, cultuur en eigenheid.

Toekomstwaarde:

Dit gaat over de houdbaarheid van een plan op langere termijn en voor een gebouw geldt dat het zo in elkaar moet zitten dat het lange tijd mee kan en aangepast kan worden indien nodig.

Het plan voorziet in het mogelijk maken van twee bouwkavels voor het toevoegen van twee vrijstaande woningen met bijbehorende bouwwerken welke zich voegen in het bebouwingslint van de ‘woonstraat’ Stuifzandseweg binnen bestaand stedelijk gebied.

Wonen in de kern van Hoogeveen is erg in trek. Dit plan voegt twee woningen toe aan het woningaanbod. Tevens worden de woningen toegevoegd in de Verruimde Ruit, het gebied dat de gemeente meer wil profileren als woongebied.

Dit plan voldoet aan de doelstellingen en criteria van het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling en uitgangspunten

4.1 Functionele en ruimtelijke structuur

Het voornemen van initiatiefnemer is het realiseren van twee bouwkavels voor twee vrijstaande woningen met bijbehorende bouwwerken in de open ruimte aan de Stuifzandseweg.

De westelijke kavel heeft een oppervlakte van ca. 1080m²m, de oostelijke kavel heeft een oppervlakte van ca. 665m². Ten behoeve van de oostelijke kavel zal worden voorzien in de aanleg van een uitweg. De westelijke kavel wordt ontsloten door een reeds bestaande uitweg. Afbeelding 4.1 toont de gewenste situatie.

De woningen zullen in de bebouwingslijn aansluitend aan de bestaande bebouwing langs de Stuifzandseweg worden gesitueerd. De bebouwing zal aansluitend op de bebouwingsstructuur van de omliggende percelen worden vormgegeven. De voorgevels van de westelijke kavel ligt in dezelfde voorgevelrooilijn als de bestaande woning 51a. De voorgevelrooilijn van de oostelijke kavel verspringt ten opzichte van de westelijke kavel. Dit is passend bij de rest van het straatbeeld, waar de woningen ook verspringen ten opzichte van elkaar. De bijgebouwen zijn passend binnen de regels ontworpen. Daarmee is sprake van een passend straat- en bebouwingsbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP8026004-VG01_0005.jpg"

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. Op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient te worden bezien of het plan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening verenigbaar is met de eisen die aan de omgeving worden gesteld. Het plan dient een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen en de belangen van omwonenden niet te schaden.

Het plan voorziet in het toevoegen van twee vrijstaande woningen met bijbehorende bouwwerken welke zich voegen in het bebouwingslint van de ‘woonstraat’ Stuifzandseweg binnen bestaand stedelijk gebied.

5.1 Bodem

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en er moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Er is voor het plangebied bodemonderzoek uitgevoerd door Ecoreest. In het rapport van 3 februari 2021 met rapportnummer 202137 wordt het volgende geconcludeerd (zie Verkennend bodemonderzoek voor het rapport).

"Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de bovengrond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden van de Wet bodembescherming zijn aangetoond. De licht verhoogde waarde aan barium in het grondwater wordt beschouwd als zijnde een van nature verhoogde achtergrondwaarde. De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, wordt gelet op de licht verhoogde waarden aan zink en PAK in de bovengrond verworpen.

Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming (wonen) van het terrein, concluderen wij dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieu-hygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieu-hygiënische belemmering in relatie tot de woonbestemming van het terrein."

Het aspect ‘bodem’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.2 Cultuurhistorie & Archeologie

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging dient plaats te vinden van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Eén van die belangen is de cultuurhistorie ofwel de aanwezigheid van monumenten of archeologisch waardevolle gebieden.

Het plangebied is op de archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Hoogeveen aangeduid met archeologische waarde 3 zoals te zien is op onderstaande afbeelding 5.1.

Voor deze waarde geldt dat bij ingrepen groter dan 1000 m² archeologisch onderzoek benodigd is. Deze grenzen worden met deze ontwikkeling niet overschreden, waarmee geen archeologisch onderzoek benodigd is.

Toevalsvondsten zullen evenwel gemeld dienen te worden in het kader van de Ergoedwet, artikel 5.10.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP8026004-VG01_0006.jpg"

De binnen de gemeente Hoogeveen aangewezen rijksmonumenten en provinciale monumenten zijn op ruime afstand van het plangebied gesitueerd, zodat de voorgenomen ontwikkeling niet van enige invloed is op deze beschermde gebouwen.

Cultuurhistorie is het totaal aan bovengrondse sporen van menselijke activiteiten in de stad en op het platteland, in de bebouwde en de onbebouwde omgeving. Voor het plangebied geldt sturingsniveau respecteren: ‘Bij ontwikkelingen ligt de inzet bij het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten voor ontwikkelingen.’

Op de cultuurhistorische beleidskaart van de gemeente Hoogeveen is het plangebied niet aangeduid met enige waarde. Op historisch geografische kaarten is te zien dat de Stuifzandseweg een oude weg is die tussen 1600 en 1850 tot stand is gekomen en waarschijnlijk een oud kerkepad is geweest. Deze hadden een bijzondere functie. Een kerkepad was een zo rechtstreeks mogelijke route over de hei van een dorp zonder kerk en begraafplaats naar een dorp met kerk. Een deel van dit oude kerkepad valt ook samen met de achtergrens van verkavelingsstructuren die het landschap structuur geven. .

Op de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Hoogeveen heeft het plangebied geen nadere aanduiding. Het oude kerkepad is nu de Stuifzandseweg en is niet meer als zodanig herkenbaar. Cultuurhistorische waarden zullen met dit plan dan ook niet onevenredig worden aangetast.

Het aspect ‘cultuurhistorie & archeologie’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.3 Water

In dit bestemmingsplan worden nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente Hoogeveen is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vechtstromen, welke beiden verantwoordelijk zijn voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Het Waterschap Drents Overijsselse Delta is op 4-1-2021 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (zie Bijlage 2 Watertoets).

STANDAARD WATERPARAGRAAF KORTE PROCEDURE

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te ‘toetsen op water’, de zogenaamde watertoets. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Deze waterparagraaf heeft betrekking op de ontwikkeling van twee woningen aan de Stuifzandseweg 51a te Hoogeveen.

Het beleid van het waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het waterbeheerplan 2016-2021. Specifiek voor het stedelijke gebied heeft het waterschap het beleid geformuleerd in ‘Water Raakt!’. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte.

Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseren wij om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.

Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in debodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. In dit plan wordt het overtollig hemelwater via infiltratiekratten geïnfiltreerd in de bodem. Bij nadere uitwerking van de plannen zal door de leverancier van het systeem bezien worden welk systeem benodigd is.

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding in ruimtelijke zin.

Deze conclusie is automatisch getrokken op basis van de ingevoerde gegevens op www.dewatertoets.nl. Het proces van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Drents Overijsselse Delta gaat akkoord met het plan.

Het aspect ‘water’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.4 Ecologie

Bij ruimtelijke planvorming dient aandacht te worden besteed aan natuurwetgeving. Hierbij kan een tweedeling gemaakt worden in soortbescherming en gebiedsbescherming. Soortbescherming wordt geregeld in de Wet natuurbescherming.

Soortbescherming

Er is door Bureau Biota een bureauonderzoek uitgevoerd op 12 februari 2021 waarin data van de Nationale Databank Flora en Fauna is opgevraagd en geïnterpreteerd. In het rapport met projectnummer 2021-025 wordt geconcludeerd dat met de voorgenomen plannen naar verwachting geen beschermde natuurwaarden in het gedrang komen. Op het gazon zijn geen potenties voor beschermde soorten aanwezig. De naaldboom achter op het terrein zou hooguit in gebruik kunnen zijn als roestplek voor ransuilen. Bureauonderzoek kan ook niet uitsluiten dat de sloot langs de Stuifzandseweg ongeschikt is voor beschermde soorten zoals de grote modderkruiper.

Voor de uitvoering van dit plan is de kap van de boom en zijn werkzaamheden aan de sloot niet specifiek benodigd. Voor de voorgenomen inrit zal een afzonderlijke procedure volgen en in dat proces zal rekening gehouden worden met mogelijke natuurwaarden in de sloot. Wanneer blijkt dat de kap van de boom noodzakelijk is voor de uitvoering van de plannen wordt aandacht besteedt aan de mogelijkheid dat er zich een roestplek voor ransuilen bevind. Het volledige rapport is bijgevoegd als Bijlage 3 Bureauonderzoek natuurwaarden van de toelichting.

Gebiedsbescherming

Voor deze ontwikkeling is een Aeriusberekening uitgevoerd door bureau Biota op 23 december 2020 met de meest recente versie van Aerius Calculator (zie Bijlage 5 Aeriusberekening). In de bijgaande toelichting wordt geconcludeerd dat de te verwachten stikstofemissie bij de realisatie- en de gebruiksfase in beide gevallen beneden de marge blijft waarbij depositie op Natura 2000 mag worden verwacht.

Er is voor zowel de realisatiefase als de gebruiksfase op basis van de toegelichte AERIUS-calculaties geen noodzaak tot het aanvragen van een vergunning van de Wet natuurbescherming voor het onderdeel Gebiedsbescherming, omdat de te verwachten stikstofdepositie op Natura2000 de norm van 0,00 mol/ha/jr ligt, zowel bij de realisatie (tijdelijke depositie) als bij het toekomstige gebruik (langdurige depositie) niet overschrijdt. Zelfs een twee keer zo hoge emissie tijdens de realisatiefase levert nog geen depositie op Natura2000 gebieden op. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied ligt op ruim 6,5 kilometer afstand van het beoogde bouwterrein. De plannen zijn relatief beperkt en van relatief korte duur, waarmee negatieve effecten van de voorgenomen plannen op beschermde natuurgebieden niet te verwachten zijn.

Het aspect ‘ecologie’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.5 Geluid

Dit plan voorziet in het toevoegen van twee vrijstaande woningen met bijbehorende bouwwerken. Dat betekent dat er twee geluidsgevoelige objecten worden toegevoegd en daarmee is een akoestische afweging benodigd.

Wegverkeerslawaai

In het kader van de Wet geluidhinder heeft de Stuifzandseweg een zone van 250 meter waarbinnen een afweging en/of berekening van de geluidbelasting moet plaatsvinden waarbij wordt bepaald of aan de voorkeursgrenswaarde van de 48 dB Lden voldaan kan worden. Bij de verkeerskundige van de gemeente Hoogeveen zijn telgegevens opgevraagd van de Stuifzandseweg. Hieruit blijkt dat de verkeersintensiteit zo laag is (lager dan 500 motorvoertuigen per etmaal), dat op voorhand gesteld kan worden dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden.

Spoorweglawaai

De Stuifzandseweg loopt (enigszins) parallel aan de spoorlijn Zwolle-Groningen en ligt binnen de directe invloedsfeer van deze spoorlijn. Als grenswaarde voor spoorweglawaai geldt een waarde 55 dB Lden. ProRail is de spoorwegbeheerder en beheert (wettelijk) de spoorgegevens in het Geluidregister Spoor. Met deze gegevens is de geluidscontour ter plaatse van de gewenste locatie bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP8026004-VG01_0007.jpg"

Zoals blijkt uit afbeelding 5.1 is het mogelijk binnen het zuidelijke deel van het plangebied, tot ongeveer 25 meter uit de rand van de Stuifzandseweg woningbouw te realiseren in het kader van spoorweglawaai.

Industrielawaai

Het plangebied ligt in de zone (binnen de 50 dB(A) geluidscontour) van industrieterrein De Wieken. De geluidbelasting is daarmee hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A), waardoor er een hogere waarde vastgesteld moet worden.

In het hogere waarde beleid van de gemeente Hoogeveen is aangegeven dat geluidgevoelige bestemmingen ten minste 1 geluidluwe gevel heeft die voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. Wanneer de woningen worden gerealiseerd in het groene gebied van de berekening van het spoor, is dit geen belemmering.

Met het zonemodel is de geluidbelasting ter plaatse van de kavel berekend. De etmaalwaarde op de gewenste locatie bedraagt 54 dB(A). Dit is meer dan 50 dB(A), logisch want ligt immers binnen de 50 dB(A) contour, waardoor er hiervoor een hogere waarde moet worden aangevraagd. De gemeente zal deze hogere waarde vaststellen. De woningen zullen voldoen aan het Bouwbesluit en daarmee ook voldoen aan de grenswaarde van 33 dB wat betreft binnenniveau.

Luchtvaartlawaai

De locatie ligt binnen het vastgestelde aanvullend beperkingen gebied van het vliegveld van Hoogeveen Dit betekent dat nieuwe ontwikkelen worden getoetst aan het Luchthavenbesluit voor Hoogeveen (1-1-2011).

Met invulling van Artikel 12 lid 2 onder b 1. van het BESLUIT BURGERLUCHTHAVENS (§ 3.2.3.

Geluidbelasting ) is het mogelijk om de woningen tussen de aangewezen 48 dB(A) Lden en 56 dB(A)den te realiseren mits wordt voldaan aan de voorwaarden onder b. (opvullen van een open plek in de bebouwing). Met dit plan wordt aan deze voorwaarde voldaan, omdat er een open plek aan de Stuifzandseweg wordt opgevuld.

Het aspect ‘geluid’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.6 Milieuzonering

Een goed woon- en leefklimaat wordt bereikt als er balans is tussen de milieubelastende en milieugevoelige activiteiten, er is als het ware een goede mix van wonen en werken.

In dat kader dient te worden beoordeeld of in de omgeving van het plangebied functies voorkomen die kunnen worden gehinderd door dit plan of waarvan het plan juist hinder ondervindt.

Een goede ruimtelijke ordening vergt dat er voldoende afstand is tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen). In de handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de VNG staan voor een groot aantal bedrijfscategorieën richtafstanden aangegeven. Deze richtafstanden hebben betrekking op de onderdelen geluid, geur, stof en gevaar.

Met dit plan worden twee woningen en bijbehorende bebouwing toegevoegd. Deze woningen mogen geen belemmering zijn voor bedrijfsbestemmingen. Daarbij dient ter hoogte van de woningen geen hinder te zijn vanaf nabijgelegen bedrijfsbestemmingen.

Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Hoogeveen. In een straal van 100 meter is een bedrijventerrein, een bedrijfsbestemming en een terrein met een maatschappelijke bestemming gelegen.

In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgegeven voor de VNG staan uitgebreide lijsten met richtafstanden. Deze richtafstanden gelden voor een rustige woonwijk danwel rustig landelijk gebied. Indien het plangebied is gelegen in een zogenaamd gemengd gebied is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de aangegeven richtafstanden met een stap worden verlaagd. Het plangebied en de omgeving worden volgens de brochure Bedrijven en Milieuzonering beschouwd als een gemengd gebied (ligging aan een doorgaande weg alsmede gebied met (lint)bebouwing met een variatie aan functies en bedrijvigheid). Het plangebied is omgeven door verschillende functies (wonen, maatschappelijk en bedrijf) waarmee het gebied tot gemengd gebied bestempeld kan worden en de hinderrichtafstand met één stap verlaagd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP8026004-VG01_0008.jpg"

Er wordt voldaan aan alle hinderrichtafstanden en daarmee worden omliggende bedrijfs- en maatschappelijke bestemmingen niet belemmerd door de toevoeging van de twee woningen met bijbehorende bouwwerken.

Het aspect ‘milieuzonering’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.7 Milieueffectrapportage

Het bevoegd gezag moet zich ervan vergewissen of deze activiteit geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. Beoordeeld moet dus worden of ervoor op een later te nemen besluit een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Deze toets, die een nieuw element is in de m.e.r.-beoordeling, vindt plaats volgens het nee, tenzij principe. Dit betekent dat er geen m.e.r. hoeft te worden opgesteld, tenzij bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de toekomst de vraag aan de orde is of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op voorhand niet zijn uit te sluiten.

Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud. Met betrekking tot de inhoud ('wat moet er in de vormvrije worden onderzocht?') moet aandacht besteed worden aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'.

Naar aanleiding van het gestelde in de voorgaande paragraaf, moet er een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Het uitgangspunt is dat het gaat om een bestaande kern, dat planologisch wordt aangepast aan de eisen van deze tijd. De toets kan gebeuren aan de hand van die aspecten, die hiervoor al aan de orde zijn geweest voor zover ze van invloed zijn op het (natuurlijke) milieu.

Om te bepalen of sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtig project, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C of D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

Dit project voorziet in een directe eindbestemming en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit project m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D (De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) is indien de volgende drempelwaarden worden overschreden sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig project:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Met de ontwikkeling die dit plan mogelijk maakt, worden de hiervoor genoemde drempelwaarden niet overschreden. Er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-beoordelingsplicht.

Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Er is in dezen geen sprake van een gevoelig gebied.

In dit plan zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid, bodem en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat dit bestemmingsplan geen belangrijke nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

Dit plan is getoetst aan het Besluit milieueffectenrapportage. Hierin is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.

Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Er is een aanmeldingsnotitie geschreven voor dit plan. Zie Bijlage 6 Aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling toelichting.

Het aspect 'milieueffectrapportage' vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.8 Luchtkwaliteit

De luchtkwaliteit dient te worden meegenomen in ruimtelijke besluitvorming. Uitgangspunt is dat een project niet leidt tot overschrijding van luchtkwaliteitsnormen. Als er wel sprake is van een overschrijding, dan mag een project de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechteren.

Luchtkwaliteitsnormen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als aannemelijk is dat aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  • b. Een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
  • c. Een project draagt slechts in ‘niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging.
  • d. Een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.

Van een verslechtering van de luchtkwaliteit in betekenende mate als bedoeld onder c is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of minimaal 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: minimaal 100.000 m² brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, minimaal 200.000 m² brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Dit plan voorziet in het toevoegen van twee vrijstaande woningen met bijbehorende bouwwerken. Er is in dezen sprake van een project dat ‘niet in betekenende mate' (NIBM) bij draagt aan de luchtverontreiniging.

Conclusie

Het aspect ‘luchtkwaliteit’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op bedrijven, buisleidingen of transportroutes. Op deze categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor buisleidingen geldt het Besluit buisleidingen externe veiligheid (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid, moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) en de eventuele toename hiervan, te worden bepaald.

Met dit plan worden twee vrijstaande woningen toegevoegd met bijbehorende bebouwing, waarmee twee gevoelige functies worden toegevoegd.

De risicokaart Nederland is nagezien betreffende risicobronnen in de omgeving van het plangebied. Volgens de risicokaart zijn er geen bedrijven met gevaarlijke stoffen gelegen nabij het plangebied. Ook lopen er geen transportleidingen van gevaarlijke stoffen in de buurt. Wel ligt de spoorweg Meppel-Hoogeveen-Beilen op ca. 130 meter van het plangebied, daarmee valt het plangebied binnen de 200 meterzone van deze spoorlijn.

Via de spoorlijn Zwolle – Groningen worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Deze spoorlijn maakt onderdeel uit van het Basisnet Spoor. De hoeveelheden gevaarlijke stoffen die via deze spoorlijn worden vervoerd zijn vastgelegd in de Regeling Basisnet. Een tracé waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd moeten worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Getoetst moet worden aan het plaatsgebonden risico 10 -6 per jaar, het plasbrandaandachtsgebied dient te worden beoordeeld en de gevolgen voor het groepsrisico moeten worden beoordeeld en dient het groepsrisico te worden verantwoord. Het initiatief heeft betrekking op de realisatie van woningen. Woningen worden aangemerkt als kwetsbare objecten, waarvoor op grond van het Bevt een grenswaarde van het PR10 -6 per jaar geldt. De grenswaarde mag niet worden overschreden.

Plaatsgebonden risico 10 -6

Ter hoogte van het plangebied bedraagt het plaatsgebonden risico op 6 meter vanaf het midden van de spoorlijn minder dan 10 -6 per jaar. Dit houdt in dat het voorgenomen plan voldoet aan de grenswaarde van het plaatsgebonden risico 10 -6 per jaar.

Plasbrandaandachtsgebied

Voor de spoorlijn Zwolle – Groningen geldt een plasbrandaandachtsgebied (PAG) ter grootte van 30 meter aan weerszijden van de buitenste spoorstaaf van de spoorlijn. De planlocatie ligt op ruim 100 meter vanaf de spoorlijn. Het PAG is voor dit plan dus niet relevant.

Groepsrisico

Het groepsrisico dient te worden beoordeeld binnen het invloedsgebied van de spoorlijn. Het invloedsgebied bedraagt circa 460 meter vanaf het midden van de spoorlijn. Dit invloedsgebied wordt veroorzaakt door het transport van tot vloeistof verdichte licht ontvlambare gassen. Het plangebied ligt in zijn geheel binnen het invloedsgebied. In afbeelding 5.2 is het invloedsgebied van de spoorlijn weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP8026004-VG01_0009.jpg"

Binnen het plangebied worden twee woningen toegevoegd. De populatie neemt met twee woningen met 4,2 personen toe. Deze toename is zodanig klein dat deze in een groepsrisicoberekening niet waarneembaar zal zijn. Het uitvoeren van een risicoanalyse is in dit geval dan ook niet noodzakelijk.

Van wijzigingen die binnen 200 meter vanaf het tracé plaatsvinden moet het groepsrisico binnen het invloedsgebied worden verantwoord. Omdat hier het groepsrisico vanwege de uitbreiding met twee woningen rekentechnisch niet toeneemt, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Dit houdt in dat er geen onderzoeken noodzakelijk zijn die kunnen leiden tot een lager groepsrisico.

Gezien de ligging in stedelijk gebied en nabij uitvalswegen wordt verondersteld dat hulpdiensten in geval van nood snel ter plaatse kunnen zijn. De bewoners van de geplande woningen worden verondersteld zelfredzaam te zijn.

Het aspect ‘externe veiligheid’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.10 Parkeren en verkeer

De CROW publicatie 381 geeft parkeerkencijfers en kencijfers verkeersgeneratie voor verschillende bestemmingen in de groepen wonen, werken, winkelen en boodschappen, sport, cultuur en ontspanning, horeca en (verblijfs)recreatie, gezondheidszorg en (sociale) voorzieningen en onderwijs.

De onderstaande parkeerbehoefte en verkeersintensiteit is gebaseerd op de normen vermeld voor een ‘koop, vrijstaand’ gelegen in ‘rest bebouwde kom’ ‘matig stedelijk’. Daarbij is gerekend met het gemiddelde van de aangegeven normen.

Met dit plan worden twee woningen toegevoegd. In de onderstaande tabel worden de normen alsmede de parkeerbehoefte en verkeersbewegingen ten behoeve van deze woningen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP8026004-VG01_0010.jpg"

In de parkeernota van de gemeente Hoogeveen, deel 2 wijken, dorpen en bedrijventerreinen, (Bijlage 1 Parkeernota Hoogeveen van de planregels) geldt een norm voor wonen/appartementen van 1,8 per wooneenheid. Dat betekent een parkeerbehoefte van 3,6 parkeerplaatsen. Wat betreft parkeren wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.

De nieuwe woonpercelen zullen worden ontsloten op de Stuifzandseweg. Deze weg sluit ten noorden van het plangebied aan op de rondweg (Middenveldweg) van Hoogeveen. De andere zijde van de Stuifzandseweg komt uit op de Toldijk die ook uitkomt op de rondweg.

Daarmee is sprake van goede ontsluiting waarbij de wegenstructuur voldoende is voor de verkeersintensiteit van dit plan.

Het aspect ‘parkeren en vervoer’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.11 Duurzaamheid

De gemeente Hoogeveen heeft een Milieuvisie opgesteld waarin aangegeven wordt dat het begrip duurzaam zich in de laatste jaren meer en meer ontwikkeld van een energiebesparingsmodel in duurzaam bouwen tot een begrip dat een evenwicht beschrijft tussen natuur, samenleving en economie. Onder de ambities van de gemeente valt een klimaatneutraal beleid. Eén van de middelen om klimaatbeleid te voeren is duurzaam bouwen.

Duurzaam bouwen

Duurzaam bouwen is niet alleen het ontwikkelen van woningen die zo lang mogelijk kunnen voldoen aan de woonbehoefte. Het is vooral ook een bouwwijze, die goed is voor mens en milieu. Het betekent verantwoord omgaan met water, energie, grondstoffen en ook de open ruimte.

In onderhavig plan worden kavels ontwikkeld. De uiteindelijke ontwerpen zijn de verantwoordelijkheid van de toekomstige eigenaren van de percelen. Nieuwbouw leent zich bij uitstek om aspecten van duurzaamheid te integreren bij de uitvoering van bouwwerkzaamheden.

Klimaatrobuust inrichten

De gemeente heeft zichzelf ten doel gesteld dat ze in 2050 klimaatrobuust is. De gemeente bereidt zich voor op extremere weersomstandigheden en samen met het waterschap is er een visie ‘klimaatrobuust Hoogeveen’ opgesteld. De gemeente heeft samen met het waterschap de verantwoordelijkheid voor het opvangen van het regenwater in het openbaar gebied, maar dat is slechts een beperkt deel van het water dat op het gemeentelijk grondgebied valt. Het grootste deel van het water valt op terreinen in eigendom van grondeigenaren, inwoners of bedrijven. Op deze terreinen is het mogelijk een deel van het water tijdelijk op te vangen. Er wordt in dit plan gebruik gemaakt van infiltratiekratten om hemelwater op te vangen en op eigen grond te infiltreren.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is. Toch kan het in een concrete situatie voorkomen dat een afwijking van de planregels gewenst is. Daarom zijn er in het bestemmingsplan afwijkings- en wijzigingsmogelijkheden opgenomen.

Het plan is opgesteld conform het Handboek bestemmingsplannen van de gemeente Hoogeveen en de landelijke Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). De regels zijn overgenomen uit het bestemmingsplan ‘Stationsgebied 2012’ zoals vastgesteld op 27 juni 2013. Daarbij zijn de overbodige regels achterwege gelaten.

6.2 Regels

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden de in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze moet worden gemeten. In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de bestemmingen die voorkomen in het plangebied. De bestemmingsartikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels en in dit geval een wijzigingsbevoegdheid. De hoofdstukken 3 en 4 bevatten algemene regels.

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de voorgaande hoofdstukken, hebben in de regels van dit plan hun juridische vertaling gekregen. Daarmee zijn de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied vastgelegd.

6.3 Verklaring van de bestemmingen

In dit plan wordt voorzien in de bestemmingen ‘Wonen’ en ‘Tuin’, waarbij twee vrijstaande woningen met bijbehorende bebouwing zijn toegestaan. Hieronder een nadere toelichting van de bestemmingen.

De voor ‘wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf; aan- en uitbouwen en bijgebouwen met de daarbij behorende andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde; andere werken; tuinen en erven; groenvoorzieningen en verhardingen.

Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden en dienen qua bouwaanduiding zoals weergegeven op de verbeelding en in de matrix genoemd in de regels te voldoen aan gestelde eisen. In dit plan is dit bouwaanduiding ‘Sba-1’ wat inhoudt dat het gaat om woningtype ‘vrijstaand’ met een maximale goothoogte van 3,5m en een maximale bouwhoogte van 10m met een dakhelling tussen minimaal 30 en maximaal 60° met daarbij de keuze tussen een dwarskap of een langskap.

Voor bijgebouwen geldt dat de maximale oppervlakte samenhangt met de oppervlakte van het bouwperceel. Voor het oostelijke perceel geldt dat de maximale toegestane oppervlakte voor bijgebouwen daarmee 50m² is. Voor het westelijke perceel geldt dat de maximale toegestane oppervlakte voor bijgebouwen daarmee 150 m² is. Daarbij mag de afstand tussen het hoofdgebouw en bijgebouw maximaal 30 meter bedragen.

De voor ‘tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, een toegangspad, balkons en erkers ten behoeve van de woonbestemming, parkeren met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals pergola’s en erf- of perceelsafscheidingen en andere werken.

Op deze gronden mogen geen gebouwen gebouwd worden, met uitzondering van erkers.

De dubbelbestemming 'waarde - archeologie' is opgenomen voor gronden met een middelthoge tot hoge archeologische verwachtingswaarde. Hier is nader archeologisch onderzoek aan de orde bij initiatieven met een oppervlakte groter dan 1.000 m2 en waarbij de grond dieper dan 30 cm geroerd wordt.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst. Als blijkt dat in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

7.2 Beleidskeuzen

De gemeenteraad heeft op 3 februari 2011 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. Het handhavingsbeleid maakt onderdeel uit van het programma Veilig. De looptijd van de kadernota Integrale handhaving loopt van 2011-2014, waarmee wordt aangesloten bij andere plannen waarin op onderdelen wordt verwezen naar handhaving. Dit zijn het Drentse veiligheidsplan, Integrale veiligheidsplan Hoogeveen en de visie externe veiligheid.

De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende jaren gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het VROM-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving.

7.3 Inzet gemeentelijk apparaat

Op basis van de kadernota Toezicht en handhaving wordt jaarlijks een gemeentelijk werkprogramma opgesteld. Hierin worden op basis van een evaluatie voor het komende jaar de prioriteiten (bij)gesteld. In dit werkprogramma worden alle taken, taakonderdelen, de wettelijke of gewenste prioriteitstelling, prestatie en capaciteitstoekenning op het gebied van handhaving opgenomen. Tevens wordt de voortgang van de projecten die op de afdeling spelen inzichtelijk gemaakt.

De werkprogramma's worden gemonitord en geëvalueerd (jaarverslagen). Voor de monitoring en evaluaties zal aansluiting worden gezocht bij de programmasturing zoals die in Hoogeveen wordt gebruikt. Aan deze programma's ligt een visie (1x10 jaar) ten grondslag die vervolgens worden uitgewerkt in beleidsnota's (1x4 jaar) en uitvoeringsprogramma's (jaarlijks). Er wordt een analyse gemaakt van de ontwikkeling van het naleefgedrag en in hoeverre de doelen zijn behaald.

Tevens wordt beoordeeld of nog de juiste prioriteiten worden gesteld en of het handhavingsbeleid en de handhaving strategieën nog doelmatig en effectief zijn. Ieder jaar rapporteert het college van B&W de evaluatie aan de gemeenteraad. Indien nodig worden op basis van de evaluatie aanpassingen gedaan in de kadernota.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De direct omwonenden van bestaande bebouwde percelen met uitzicht op het plangebied zijn op 19 april per brief geïnformeerd over de plannen. Er zijn geen negatieve reacties ontvangen.

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is door het college het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de vooroverlegpartners, te weten de provincie, het waterschap en VRD. Bij brief van 14 april 2021 heeft de VRD gemeld dat ze geen belemmeringen zien, dit geldt tevens voor de provincie en het waterschap.

Het college heeft de bevoegdheid te besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Aangezien onderhavig plangebied gering van omvang is en de ruimtelijke consequenties beperkt zijn, is overeenkomstig het besluit van het college geen gelegenheid tot inspraak geboden.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 17 maart tot en met 27 april voor zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze op het plan in te dienen. Tijdens de inzage is er één zienswijze binnengekomen. De zienswijze is in de 'reactienota zienswijze bestemmingsplan Stationsgebied, deelplan Stuifzandseweg tussen 49-51a' (welke als Bijlage 7 Reactienota zienswijze is bijgevoegd) samengevat en beantwoord. De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

8.2 Economische uitvoerbaarheid

Het gaat om een particulier initiatief waarbij de initiatiefnemers garant staat voor de economische uitvoerbaarheid van het plan. Eventuele planschade en aan dit plan verwante kosten komen daarmee voor rekening van de initiatiefnemers. Er is een anterieure overeenkomst opgesteld om voorgaande vast te leggen.