direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Pesse, Teugel
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2020BPW8014001-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Oostering was een woonwagenlocatie gesitueerd. Deze is inmiddels ontmanteld en krijgt in voorigende wijzigingsplan een andere invulling. Op de voormalige woonwagenlocatie worden 2 rijen van 4 woningen mogelijk gemaakt. De toe te voegen woningen helpen voorzien in de vraag naar betaalbare woningen in Pesse en omgeving.

1.2 Opgave bestemmingsplan

Op de verbeelding van het geldende bestemmingsplan 'Pesse, deelplan uitbreiding woningbouw 2011' is een 'Wro zone wijzigingsgebied' opgenomen; die de bouw van woningen mogelijk maakt. In de regels van het bestemmingsplan is hiervoor een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de huidige bestemming kan worden gewijzigd in "Groen", "Tuin", "Water" en "Wonen". Het wijzigingplan voorziet in het realiseren van 2 rijen van 4 woningen, met daarbij voldoende ruimte voor parkeren. Ook wordt een passende groenstructuur mogelijk gemaakt en wordt in de noordwest hoek van het plangebied de functie water opgenomen.

1.3 Opbouw toelichting

Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:

  • hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande situatie en benoemt de huidige planologische regels;
  • hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid;
  • hoofdstuk 4 geeft de gewenste ontwikkeling en de uitgangspunten van het plan weer;
  • hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieu aspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, water, etc.;
  • hoofdstuk 6 gaat in op de planologische regels en de daarbij behorende verbeelding;
  • hoofdstuk 7 gaat in op de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan;
  • hoofdstuk 8 gaat in op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Pesse in de gemeente Hoogeveen. Het betreft een braak liggend perceel dat is gelegen tussen de Teugel en een apartementencomplex op het adres Oostering 22 te Pesse. Het perceel is kadastraal bekend als Gemeente Hoogeveen sectie T nummer 2127 en een gedeelte van de percelen nummer 540 en 2415. In afbeelding 2.1 is de ligging van het plangebied aangeduid met een rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BPW8014001-ON01_0001.jpg"Afbeelding 2.1 Ligging van het plangebied (luchtfoto 2020 Geoloket)

2.2 Vigerend recht

Het plangebied ligt in bestemmingsplan 'Pesse, deelplan uitbreiding woningbouw 2011', vastgesteld op 13 september 2012 en in werking getreden op 7 november 2012. De percelen binnen het 'wro-zone wijzgingsgebied' hebben in het bestemmingsplan de bestemmingen 'Wonen - Woonwagens' en 'Groen'. In afbeelding 2.2 is een uitsnede te zien van de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BPW8014001-ON01_0002.jpg"

Afbeelding 2.2 uitsnede geldende bestemmingsplan

2.3 Ruimtelijke structuur plangebied

Het plangebied grenst aan de westzijde aan het appartementencomplex op het adres Oostering 22 te Pesse. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door een groenstrook die is gelegen tussen het plangebied en de vrijstaande woningen die zijn gesitueerd aan de Oostering. In het oosten is het weggettje de Teugel gelegen. Ten zuiden ligt agrarische grond die nog moet worden ontwikkelt tot een gebied met nieuwe woningen.

2.4 Functionele structuur plangebied

Het plangebied was in het verleden in gebruik als woonwagenlocatie. De oude onsluitingsweg is nog te zien en de locatie van de woonwagens is momenteel een braakliggend perceel. Het perceel is omringd door een groenstructuur (zie afbeelding 2.3)

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BPW8014001-ON01_0003.jpg"Afbeedling 2.3 aanzicht plangebied

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het beleid van Europa en de rijksoverheid is van invloed op het te voeren Drentse omgevingsbeleid. Zo is er op Europees niveau veel aandacht voor het verbinden van economische kerngebieden door vervoersnetwerken, de aansluiting van relatief zwak ontwikkelde regio’s, landsoverschrijdende samenwerking, stroomgebieden, ecologische relaties en duurzame ontwikkeling.

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Ruimte. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbelangen:

  • 1. een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen. Het rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Geconstateerd wordt dat de ontwikkeling past in de structuurvisie.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. In het Barro zijn geen specifieke regels opgenomen voor het onderhavig plangebied.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarin is in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen (inclusief detailhandel) in bestemmingsplannen. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen.

In het gewijzigde Bro, van kracht sinds 1 juli 2017, is artikel 3.1.6, lid 2 gewijzigd in:

"De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied".

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De eerste vraag die beantwoord moet worden is of de ontwikkeling waarvoor dit bestemmingsplan opgesteld is aan te merken is als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voorliggende ontwikkeling betreft een inbreidingslocatie in bestaand stedelijk gebied waar 8 nieuwe woningen worden mogelijk gemaakt. De ontwikkeling voldoet aan de ladder van duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

De Provinciale omgevingsverordening Drenthe, met inbegrip van de navolgende wijzigingen, geeft de randvoorwaarden voor het opstellen van ruimtelijke plannen. De verordening heeft onder meer als doel om de kernkwaliteiten van Drenthe te behouden en te versterken. Als bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn, moet in het ruimtelijk plan uiteengezet worden dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform de provinciale ontwikkelingsvisie. Een ruimtelijk plan mag geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten.

Een ruimtelijk plan kan voorzien in nieuwe woningbouw mits de behoefte op basis van de gemeentelijke woonvisie kan worden aangetoond en aansluit bij bestaand stedelijk gebied.

In de omgevingsvisie zijn de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijk domein geformuleerd. De omgevingsvisie vormt het strategisch kader voor de ruimtelijke economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot nu, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. De Omgevingsvisie Drenthe is een integraal document en fungeert als provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening, als provinciaal milieubeleidsplan, als regionaal waterplan en als provinciaal verkeers- en vervoersplan.

Op de visiekaart 2020 heeft het plangebied aanduiding 9. Multifunctionele gebieden . Er is in deze gebieden geen sprake van een hoofdfunctie die leidend is in de ordening. Meerder functies zijn in deze gebieden van belang. Naast water, landbouw en natuur gaat het vaak om recreatie.

Kernkwaliteiten

In de omgevingsvisie zijn de provinciale belangen benoemd, waarmee gemeenten rekening dienen te houden bij het beoordelen van bestemmingsplannen. De provinciale belangen zijn verdeeld in Drentse kwaliteiten en ontwikkelingen. Binnen de Drentse kwaliteiten staat het behoud en de ontwikkeling van de kernkwaliteiten, de dynamiek van bedrijvigheid, de biodiversiteit en de milieuen leefomgevingskwaliteit centraal. De kernkwaliteiten zijn opgenomen op een kernkwaliteitenkaart. Op het gebied van ontwikkelingen zijn onder meer het regionale economische vestigingsklimaat, de landbouw, het toerisme, de demografische ontwikkeling, de mobiliteit en de ontwikkeling van natuur en landschap (ecologische hoofd structuur, diversiteit in landschapstypen) als provinciaal belang benoemt.

De kernkwaliteiten vormen de belangrijkste basis voor het begrip 'ruimtelijke kwaliteit'. Daarnaast is zorgvuldig ruimtegebruik en milieu- en leefomgevingskwaliteit van belang. De verantwoordelijkheid voor de kernkwaliteiten binnen de bebouwde kom ligt bij de gemeente.

Een uitzondering hierop is archeologie en in specifieke gevallen cultuurhistorie. Het provinciaal belang geldt alleen binnen de bebouwde kom als de desbetreffende kern met een waarde is aangeduid op de kaart cultuurhistorie hoofdstructuur.

Voor de kernkwaliteit archeologie is het plangebied aangeduid met het beschermingsniveau 3 hoge verwachting. In de paragraaf over archeologie wordt hier verder op ingegaan. Verder is in het plangebied voor de kernkwaliteit cultuurhistorie geen waardevol obeject aangegeven.

Het 'beschermingsniveau 1 Generiek' is het laagste sturingsniveau en is voorzien over het grootste deel van het grondgebied van de provincie Drenthe. Voor deze gebieden richt men zich op het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Daarbij hebben initiatiefnemers de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten.

Overwegingen

Het plan voorziet er in om aan een wijzigingsbevoegdheid invulling te geven door een voormalige woonwagenlocatie in te vullen met 8 woningen.

Met het huidige gebruik en inrichting zijn de oorspronkelijke structuren en waarden reeds verdwenen. De kernkwaliteiten worden, voor zover van toepassing dan wel aanwezig, met dit plan niet onevenredig aangetast.

In paragraaf 3.3.4 wordt geconcludeerd dat het plan passend is binnen de gemeentelijke woonvisie.

Conclusie:

Dit plan is in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Hoogeveen 2015-2030

Als vervolg op de Toekomstvisie is op 23 december 2014 door de gemeenteraad de Structuurvisie Hoogeveen 2015–2030 vastgesteld. Deze Structuurvisie is eigenlijk de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie. Hij spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente en beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor het buitengebied, de dorpen en de stad. De Structuurvisie is een voorbeeld van planning van onderop, vanuit het lokale denken. Deze Structuurvisie heeft daarom het oude POP II niet als vertrekpunt genomen, maar nam een voorschot op de nieuwe Omgevingsvisie Drenthe. Deze aanpak past overigens goed binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. Het Rijk laat meer over aan gemeenten en provincies.

De Structuurvisie gaat in op verschillende onderdelen van de stad. Daarbij is een volgorde van binnen naar buiten aangehouden, vanuit het hart naar de stadsranden. De doelstelling is primair om het aantrekkelijke winkelbestand voor de toekomst te waarborgen door een prettiger verblijfsklimaat te scheppen.

In de Structuurvisie wordt niet expliciet ingegaan op de verschillende woonwijken die rondom het centrum liggen. De herstructurering van de oudere wijken wordt beschouwd als een autonoom proces, dat zich geleidelijk en over vele jaren zal voltrekken. Het woonprogramma wordt hierin uiteindelijk uitgewerkt, vanuit een onderbouwing in de Woonvisie 2011 – 2020. De Structuurvisie beschrijft hiervoor de ruimtelijke kaders en de uitgangspunten voor het proces van herstructurering, die neerkomen op het toepassen van maatwerk.

De visie op het wonen vanuit de Structuurvisie 2004, is daarentegen gericht op het verbeteren van de bestaande woningvoorraad en op het aanbieden van nieuwe woonmilieus in de stad, de dorpen en in het landelijk gebied. De aandacht voor de woonopgave verschuift van kwantiteit naar kwaliteit. De focus van woningbouw ligt de komende jaren op de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied. De marktvraag bepaalt uiteindelijk welke woningen op welke beschikbare locatie, hoeveel en in welk tempo gebouwd gaat worden.

Er is momenteel een tekort aan betaalbare rijwoningen. Deze woningen zullen een aanvullling zijn op het bestaande aanbod.

3.3.2 Structuurvisie Hoogeveen 2.0

De Structuurvisie uit 2004 is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie, die in stand blijft en met “Structuurvisie Hoogeveen 2.0” op onderdelen wordt bijgesteld. De visie geeft aan hoe Hoogeveen tot 2030 omgaat met thema's als wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. Duurzame kwaliteit is en blijft daarbij de rode draad.

De geactualiseerde structuurvisie is op 13 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie kiest Hoogeveen voor beheerste groei waarbij de focus van woningbouw ligt op inbreiding in de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en het landelijke gebied, passend bij de vraag. Voor het landelijk wonen zijn er kansen in de landgoederenzone en de kanalenzone.

De toe te voegen rijwoningen zijn een aanvulling op de nieuwbouwwijk die later zal worden afgerond. De in het geldende bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid is al eerder opgenomen om hier in te kunnen voorzien.

3.3.3 Toekomstvisie Hoogeveen

In april 2018 is de Toekomstvisie Hoogeveen vastgesteld door de gemeenteraad. Deze toekomstvisie met bijbehorende stukken is bedoeld als omgevingsvisie in het kader van de Omgevingswet. De structuurvisie (vastgesteld in 2004 en geactualiseerd in 2012) is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie die volledig van kracht blijft.

In de toekomstvisie Hoogeveen wordt ingegaan op ambities op het gebeid van wonen, voorzieningen, bedrijvigheid en bereikbaarheid, landschap en de opgave voor de fysieke leefomgeving. Met betrekking tot wonen wenst Hoogeveen een goede woongemeente te zijn waar iedereen een thuis vindt. Waarbij betaalbaar wonen voor iedereen mogelijk moet zijn. De focus wordt gelegd op het wonen in de kern Hoogeveen en de realisatie van aansprekende stedelijke woonmilieus, passend bij de vraag en met behoud van groene open ruimtes.

Om aan deze toenemende vraag in de kern te voldoen wordt ook gekeken naar uitbreidingslocaties. In de dorpen ligt het accent op het uitvoeren van de huidige bouwplannen en bieden we ruimte voor specifieke woonwensen. Verder wenst Hoogeveen manieren te vinden om alle woningen sneller te verduurzamen en de bestaande buurten en dorpen aantrekkelijk te houden.

De te bouwen rijwoningen zijn een welkome aanvulling op het bestaande woningaanbod.

3.3.4 Woonvisie 2017-2020

Met deze visie zet de gemeente de koers uit op het gebied van wonen voor de komende jaren. De visie bevat concrete ambities en acties voor de korte termijn. Deze ambities voor de komende vijf jaar is wel geplaatst in de ontwikkelingen en trends voor een langere termijn. Deze woonvisie vervangt het beleidskader dat werd vastgesteld in 2011. De richting ingezet in 2011 wordt doorgezet voor de periode richting 2025. Voor de periode 2016-2025 wordt rekening gehouden met een woningbehoefte van netto 1.100 woningen.

Dit is gebaseerd op een tussenscenario:

  • De ambitie en de verwachting is dat de binnenlandse vraag aantrekt tot een niveau dat weliswaar niet zo hoog is als voor de woningmarktcrisis, maar dat wel hoger ligt dan de laatste jaren: 950 woningen;
  • De verwachting dat het aantal blijvende statushouders terugvalt naar het langjarig gemiddelde: 165 benodigde woningen.

Om daadwerkelijk ruim 1.100 woningen te kunnen realiseren, moeten we enige overmaat aanhouden in onze woningbouwprogrammering. Niet alle plannen zijn even gemakkelijk ontwikkelbaar en niet alle locaties lenen zich voor elke type woningen. Gemiddeld komt 30% van de locaties later of helemaal niet tot ontwikkeling. We hebben daarom concrete bouwruimte nodig voor ca. 1.600 woningen in tien jaar. Zo bouwen we flexibiliteit en keuzevrijheid in om, ongeacht veranderingen of obstakels, toch in de behoefte te voorzien. Daarmee voorkomen we onnodige uitstroom van huishoudens uit Hoogeveen.

In de visie staat het volgende motto centraal: “Waar iedereen zijn thuis vindt”. Dat geldt voor iedereen, ongeacht zijn of haar leeftijd, inkomen, gezinssamenstelling, gezondheid of afkomst. Om die visie te verwezenlijken zijn vier hoofdambities benoemd.

  • 1. behoud van kwaliteit en gewildheid;
  • 2. toevoegen wat gevraagd wordt;
  • 3. voor iedereen betaalbaar;
  • 4. ouderdom of zorg: ook dan goed wonen.

De focus van woningbouw ligt de komende jaren op de stad. Maar de centrumdorpen, waar Pesse er ook één van is, worden gezien als een belangrijk woonalternatief. Het gaat om maatwerk in de dorpen passend bij de vraag om aan de woningbehoefte te kunnen voldoen. De 8 grondgebonden woningen uitgevoerd als levensloopbestendige woningen sluit hier goed op aan. Op deze wijze kan bijvoorbeeld de doelgroep ouderen, woonachtig in Pesse in een geschikte woning in het dorp blijven wonen.

3.3.5 Conclusie

Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Voor dit bestemmingsplan kan geconcludeerd worden dat het plan niet in strijd is met het geldende provinciale- en gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling en uitgangspunten

4.1 Ruimtelijke structuur

De 8 levensloopbestendige woningen vormen een onderdeel van de uitbreiding woningbouw ten zuiden van Pesse. Het beeld in deze nieuwe wijk wordt bepaald door een duidelijke en ruime groenstructuur, openheid in het gebied, kleinschalige woonclusters en een duidelijke relatie tussen wonen en landschap. De woningen worden geplaatst op de locatie waar voorheen woonwagens stonden.

Dit wijzigingsplan omvat een compact cluster van 8 grondgebonden woningen aan de groene westrand van de wijk. De beplanting die ten zuiden en ten westen van de vml. woonwagens is geplant ter afscherming van de woonwagens wordt verwijderd en vervangen voor openbaar groen. Dit is noodzakelijk om ruimte te maken voor de woningen en om meer doorzicht te creëren zodat ook deze woningen ruimtelijk onderdeel uitmaken van de wijk. Enkele bomen die gespaard worden geven de nieuwe woningen gelijk al een mooie groene inpassing. De singel wordt waar nodig aangevuld.

Het parkeren bevindt zich gebundeld langs de weg. De woningen worden ontsloten door middel van brede voetpaden waar veilig gespeeld kan worden. Met dit autoluwe karakter wordt de hoeveelheid verharding beperkt en is het wonen optimaal gericht op het aangrenzende groen.

4.2 Functionele structuur

4.2 Functionele structuur

De grondgebonden woningen met bescheiden eigen tuin zijn een goede aanvulling op het palet aan woningen in Pesse. Ze hebben een wat bredere beukmaat en zijn daardoor niet alleen geschikt voor gezinnen maar ook als levensloopbestendige woning. Door de bredere beukmaat is namelijk ook een slaapkamer op de begane grond mogelijk.

4.3 Beeldkwaliteit

bebouwing

De bouw van twee korte rijtjes van één laag met een kap past bij de dorpse uitstraling van het uitbreidingswijk Het Oostering. In de regels van het bestemmingsplan worden nadere eisen gesteld aan de bouwhoogte, de goothoogte, de afstand tot de zijdelingse perceelgrens en de afmeting en situering van de bijgebouwen. 

Inrichting openbare ruimte

De omgeving wordt ingericht met smalle straten, brede bermen met bomen en klinkerverharding. De aan te leggen straten hebben een breedte van 4,5 meter, inclusief molgoot. De verharding van de rijloper bestaat uit bruin gebakken klinkers met aan de buitenkant stroken uit rood gebakken klinkers. Dit materiaal en de kleurstelling wordt ook toegepast bij de parkeerkoffers.

Groen

De aanwezige groenstroken met beplanting zijn essentieel voor de beeldkwaliteit worden opgeknapt en versterkt. Groenstroken welke direct grenzen aan de rijlopers worden over een breedte van 0,60 meter versterkt met een mat waardoor meer uitwijkruimte voor auto's ontstaat. Langs de parkeerplaatsen komt een haag.

Water

Aan de zuidzijde van de woningen is een brede berm waar water opgevangen kan worden (wadi).

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BPW8014001-ON01_0004.jpg"

Afbeelding 4.1 inrichtingstekening van het gebied

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. Op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient te worden bezien of het plan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening verenigbaar is met de eisen die aan de omgeving worden gesteld. Het plan dient een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen en de belangen van omwonenden niet te schaden. Dit plan voorziet in het realiseren van acht woningen op een voormalig woonwagenpark nabij Oostering te Pesse.

5.1 Bodem

5.1.1 Wettelijk kader

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

5.1.2 Onderzoek

Historische informatie Oostering Pesse

Het gebied was altijd in gebruik als onontgonnen gebied totdat het in de 19e eeuw is ontwikkeld tot een agrarisch gebied met sporadische bebouwing voornamelijk met agrarische doeleinden. Door de jaren heen is de dorpskern van Pesse steeds verder uitgebreid totdat in de jaren 60 de huidige locatie aan de rand van het huidige dorp kwam te liggen. Vanaf circa 2000 heeft het terrein dienst gedaan als woonwagenpark. Ter plaatse van de locatie zijn geen verdachte (historische) activiteiten bekend. Wel is er een bodemonderzoek uitgevoerd dat is beschreven in een rapportage door Outline met kenmerk: B06K0015, 03 maart 2006. Hierin werd geconcludeerd dat er zintuigelijk geen bijzonderheden zijn waargenomen. In de boven-, ondergrond en het freatische grondwater zijn geen van de onderzochte parameters boven de achtergrondwaarde aangetroffen.

Ter plaatse van een perceel ten westen van de locatie is een bodemonderzoek uitgevoerd dat is beschreven in een rapportage door Oranjewoud met kenmerk: 10289-63146, 19 september 1996. Hieruit blijkt dat er zintuiglijk geen bijzonderheden zijn waargenomen. In de boven- en ondergrond zijn geen van de onderzochte parameters boven de achtergrondwaarde aangetroffen. Het freatische grondwater bevat licht verhoogde gehalten aan chroom, koper, tolueen en xylenen.

Ter plaatse van een perceel ten oosten van de locatie is een bodemonderzoek uitgevoerd dat is beschreven in een rapportage door MUG met kenmerk: 51103709, 17 mei 2010. Hieruit blijkt dat er zintuigelijk geen bijzonderheden zijn waargenomen. In zowel de boven- als ondergrond zijn geen van de onderzochte parameters boven de achtergrondwaarde aangetroffen. Het freatische grondwater bevat licht verhoogde gehalten aan barium en zink.

bodemonderzoek februari 2021

Op 15 februari 2021 is in aanvulling op eerder onderzoek uit 2015 door het milieukundig onderzoekbureau HP&I BV 'Verkennend (water)bodemonderzoek en verificatie-onderzoek voormalige woonwagenlocatie aan de Oostering in Pesse ' uitgevoerd (Bijlage 1 Verkennend (water-) en bodem onderzoek).

Conclusies

Op basis van het uitgevoerde onderzoek blijkt het volgende:

Verificatie zinkverontreiniging

  • Uit de verificatie blijkt de omvang van de sterke verontreiniging met zink in de grond globaal vergelijkbaar is met de verontreinigingssituatie in 2015. De verontreiniging is horizontaal en verticaal afgeperkt tot onder de achtergrondwaarde.
  • Het gemeten gehalte aan PFAS is lager dan de tijdelijke achtergrondwaarden.
  • Het grondwater in de kern van de zinkverontreiniging is matig verontreinigd met nikkel en licht verontreinigd met de overige zware metalen, naftaleen en xylenen. Een directe relatie met de verontreiniging is de bovengrond is niet aanwezig. Mogelijk zijn de concentraties zware metalen van nature aanwezig in het grondwater.
  • Vanwege de slechte bereikbaarheid vanaf het woonwagenkamp door de watergangen, is niet duidelijk of de zinkverontreiniging is ontstaan ten gevolge van activiteiten gerelateerd aan het woonwagenkamp. Het is niet geheel ondenkbaar dat in het verleden (voor 2000) grond met bodemvreemd materiaal op het "eiland" is opgebracht. Gezien de beschikbare gegevens lijkt het op dit moment het meest aannemelijke dat de verontreiniging is ontstaan door activiteiten na 2000 en dat sprake is van zorgplicht.
  • De omvang van de sterke verontreiniging bedraagt circa 10 m3. Het volume licht verontreinigde grond wordt geraamd op circa 50 m3.

Verkennend onderzoek landbodem

  • In de boven- en ondergrond op het overige terreindeel zijn geen verontreinigende stoffen aangetoond.
  • Het gemeten gehalte aan PFAS is lager dan de tijdelijke achtergrondwaarden.

Verkennend onderzoek waterbodem

  • De waterbodem is beoordeeld als altijd toepasbaar als landbodem en verspreidbaar op het aangrenzende perceel.

Aangezien tijdens de herbemonstering van het grondwater significant lagere concentraties zijn gemeten en omdat tijdens voorgaand onderzoek het grondwater op het aangrenzende terreindeel niet verontreinigd was, wordt nader grondwateronderzoek niet noodzakelijk geacht .

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BPW8014001-ON01_0005.jpg"

Afbeelding 5.1 zinkverontreiniging ten opzichte van het plangebied

Met uitzondering van de sterke zinkverontreiniging op het zuidelijke terreindeel levert de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmeringen op voor de voorgenomen bouwactiviteiten. De sterke zink verontreiniging is geconstateerd op grond die is gelegen buiten het plangebied.

Graafwerkzaamheden

Indien bij eventuele graafwerkzaamheden ter plaatse van de bouwlocatie afwijkingen worden geconstateerd of het vermoeden van een bodemverontreiniging bestaat, dient contact te worden opgenomen met de gemeente Hoogeveen. Indien sprake is vrijkomende grond van de bouwlocatie en deze kan niet op de eigen locatie worden verwerkt kan mogelijk gebruik worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Hoogeveen. Indien dit niet mogelijk is dan dient in dat geval de hergebruiksmogelijkheid, ten behoeve van toepassing elders, vastgesteld te worden.

Vanaf 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit van kracht waarbij alle toepassingen van grond en baggerspecie voorafgaand aan de toepassing moeten worden gemeld (hierop zijn enkele uitzonderingen) via het landelijk meldpunt.

Meldingsplicht

Vanaf 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit van kracht waarbij alle toepassingen van grond en baggerspecie voorafgaand aan de toepassing moeten worden gemeld (hierop zijn enkele uitzonderingen) via het landelijk meldpunt. Alle toepassingen van grond en baggerspecie (dus ook schone) dienen gemeld te worden, met uitzondering van:

- Schone grond (bij minder dan 50 m3;

- particulieren (werk zonder aannemer);

- landbouwbedrijf, mits binnen bij bedrijf behorende perceel en vergelijkbaar gewas;

- verspreiden van baggerspecie op aangrenzend perceel.

Deze dienen minimaal 5 werkdagen voor toepassing gemeld te worden bij het landelijke meldpunt:

www.meldgrond.nl

www.meldbagger.nl

www.meldbouwstoffen.nl

www.meldpuntbodemkwaliteit.nl

www.meldpuntbodemkwaliteit.senternovem.nl

5.1.3 Conclusie

Op basis van het uitgevoerde aanvullende onderzoek worden geen belemmeringen verwacht voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

5.2 Archeologie en Cultuurhistorie

5.2.1 Normstelling

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoedwaarden, moet op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van cultuurhistorische waarden en archeologische sporen in bepaalde gebieden zijn archeologische monumenten kaarten en gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten opgesteld. De gemeente Hoogeveen heeft in navolging van wet- en regelgeving eigen cultuurhistorisch beleid ontwikkeld op het terrein van de deelgebieden archeologie, historische geografie en historische bebouwing. De beleidskaarten zijn in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld.

5.2.2 Archeolgie

Op de archeologische beleidskaart van gemeente Hoogeveen valt het plangebied binnen de waarde archeologie – 1. Dit betreft een behoudenswaardige vindplaats, waarbij het streven van het beleid 'behoud' is. Indien behoud onmogelijk is, dient er een opgraving plaats te vinden. Er geldt geen vrijstellingsgrens voor bodemingrepen wat betreft de onderzoeksverplichting.

In de loop der tijd zijn meerdere archeologische onderzoeken uitgevoerd binnen en in de directe nabijheid van het plangebied. In de jaren tachtig van de vorige eeuw werd tijdens de egalisatie van het korfbalveld aardewerk aangetroffen. Op basis hiervan is vervolgens in het uiterste westen van het huidige deelplan uitbreiding woningbouw een opgraving uitgevoerd. Hierbij zijn middeleeuwse boerderij-plattegronden, plattegronden van bijgebouwen, waterputten en erfscheidingen opgegraven. Deze vondsten werden gedaan tijdens een opgraving door het BAI (Biologisch Archeologisch Instituut, tegenwoordig Groninger Instituut voor Archeologie van de Rijksuniversiteit Groningen) in 1981 en 1982. Het opgegraven terrein heeft een oppervlakte van ca. 0,8 hectare en overlapt met het huidige plangebied. Dit is in beeld gebracht door De Steekproef in een rapportage uit 2011 ten behoeve van een opgraving voor de toekomstige ijsbaanlocatie (rapportnummer 2011-07/06), zie onderstaande figuur.

Voor het bestemmingsplan 'Pesse, deelplan uitbreiding woningbouw 2011' heeft het adviesbureau De Steekproef in 2009 en 2010 een inventariserend archeologisch onderzoek, een proefsleuvenonderzoek en een archeologische opgraving in het noordelijk en het zuidwestelijk deel van het gebied uitgevoerd. Deze onderzoeken sluiten aan de opgraving van het BAI uit de jaren tachtig.

5.2.3 Conclusie archeolgie

Het plangebied is in de jaren tachtig van de vorige eeuw kaart gebracht, opgegraven en qua onderzoek volledig afgerond. Voor de ontwikkeling van het terrein tot woningbouw is derhalve geen archeologisch onderzoek meer nodig. Wanneer bij toekomstig graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, moet daarvan direct melding gemaakt worden bij de minister conform de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10 & 5.11. Melding doen kan ook bij de provinciaal archeoloog, danwel gemeentelijk ambtenaar erfgoed van de gemeente Hoogeveen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BPW8014001-ON01_0006.jpg"

Afbeelding 5.2 onderzoeken archeolgie

5.2.4 Cultuurhistorie

De cultuurhistorische waardenkaart geeft een beeld van alle cultuurhistorische sporen binnen gemeente Hoogeveen, die bepalend zijn geweest voor de ontwikkelingsgeschiedenis van de gemeente. In zijn algemeenheid kent de gemeente een tweedeling tussen de ontwikkelingen op de zandgronden in het noorden en westen van de gemeente en de ontwikkelingen in het veen in het zuiden en oosten. Op de zandgronden liggen de essen met bijbehorende esdorpen, zoals Pesse.

Vanaf zo'n 900 na Chr. krijgen de eerst nog wat zwervende nederzettingen een vaste plek op het Drents Plateau. In de daaropvolgende periode die zo'n 1000 jaar duurt staat het zelfvoorzienende landbouwsysteem centraal. Dorp en omgeving worden op dit systeem ingericht: de hoger gelegen delen vormen het bouwland (de essen), het lager gelegen beekdal fungeert als hooiland en weiland voor het vee. Tot slot worden de heidevelden benut voor de beweiding van de schapen en het steken van plaggen, die gemengd met de mest uit de stal, gebruikt worden voor de bemesting van de essen.

De dorpen zijn geheel verankerd in hun omgeving door hun organisch vertakte wegenstructuur en door de afwisseling van boerderijen en open ruimten in het dorp. In Pesse is deze structuur deels verdwenen, hoewel rond Oostering de samenhang tussen dorp en landschap nog goed zichtbaar is. Een belangrijk element in het dorp is de brink, vol geplant met bomen voor de noodzakelijke houtopslag. Direct aan de rand van het dorp liggen tot slot de goorns (oude veldontginningen), een kleinschalig verkaveld gebied met hagen en singels.

Het landbouwsysteem in het esdorpenlandschap is sterk bepalend voor het huidige landschappelijk beeld. Veel onderdelen of elementen uit deze tijd zijn nog goed terug te vinden en zichtbaar in het hedendaagse landschap, vaak ook in de vorm van beplantingen, zoals de esrandbeplantingen en de beplantingen langs de rand (en later ook haaks op) het beekdal.

In de nabijheid van het plangebied ligt een gebied dat gewaardeerd wordt vanwege historisch geografische waarden. Het betreft 5.1.8 ENS08 Pesse, Oostering:

Dit ensemble betreft het esgehucht Oostering dat is ontstaan als één van de meerdere gehuchten rond de Pesser Es. Het gaat hierbij om de resterende historische agrarische bebouwing, de Kleine Esch bij Oostering en een restant van de es van Oud Pesse. Totaal 18 punten, categorie waarde 'hoog'.

Ook in de nabijheid van het plangebied ligt een ensemble historische bouwkunst met een hoge waardering. Het betreft HB-E032 Pesse, Oostering:

Dit ensemble betreft dubbele woningen uit 1938. De woningen zijn op keuterijen geïnspireerd en in Delftse School bouwstijl uitgevoerd. Dergelijke voorbeelden van vooroorlogse woningbouw in streekeigen architectuur zijn zeer zeldzaam in Drenthe. Ook het feit dat ze nog redelijk gaaf zijn met oorspronkelijke detaillering maakt ze zeldzaam in Drenthe en Hoogeveen. Totaal 18 punten, categorie waarde 'hoog'.

Als de cultuurhistorische waarden hoog zijn, staat het veilig stellen, behouden en zo nodig herstellen van de eigenstandige cultuurhistorische waarden en hun onderlinge samenhang centraal. Daarnaast wil de gemeente dat nieuwe ontwikkelingen voortbouwen op deze aanwezige waarden en er een nieuwe laag of dimensie aan toevoegen. Het cultuurhistorisch belang staat voorop.

5.2.5 Conclusie cultuurhistorie

Het plangebied was in het recente verleden in gebruik als woonwagenlocatie. Deze is ontmanteld en krijgt in het voorliggende bestemmingsplan een andere invulling. Op de voormalige woonwagenlocatie worden woningen toegevoegd. Het plangebied maakt deel uit van een grotere ontwikkeling waar sinds 2011 het dorp Pesse uitgebreid wordt met woningbouw. De voorgenomen ontwikkeling sluit hierop aan. Vanuit cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor woningbouw op de voormalige woonwagenlocatie. Er wordt geen afbreuk gedaan aan de in de omgeving aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.3 Water

5.3.1 Algemeen

Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente Hoogeveen is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vechtstromen, welke beiden verantwoordelijk zijn voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.

5.3.2 Normstelling

De waterschappen Drents Overijsselse Delta en Vechtstromen vormen samen met waterschap Rijn en IJssel het waterschapsgebied Rijn-Oost. De waterschappen hebben hun beleid voor stedelijk waterbeheer vastgelegd in de gezamenlijke beleidsnotitie 'Water Raakt'. Deze notitie vormt op hoofdlijnen het beleid voor de wijze waarop de waterschappen in stedelijk gebied invulling geven aan het waterbeheer. Het waterbeheer richt zich op de volgende drie beleidsthema's:

  • 1. Voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld;
  • 2. Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken is het WB21 opgesteld. Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Het stedelijk gebied dient dus waterneutraal te zijn. Mocht dit door enige goede redenen - de veiligheid is ernstig in het geding, de kosten zijn te hoog, er spelen nijpende ruimtevraagstukken - niet kunnen, dan komen het waterschap en de gemeente passende afspraken overeen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert;
  • 3. Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in de Wet natuurbescherming). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich in 2015 in een goede ecologische en goede chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. Voor de Natura 2000-gebieden is geen uitstel mogelijk.

Deze drie thema's hangen zo met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Er wordt gezorgd dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, verdroging tegengaat en rekening houdt met de eisen vanuit de KRW. Om aan deze punten te voldoen is in december 2009 de Waterwet in werking getreden. De Waterwet vervangt acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland. Deze wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert deze wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Hierdoor zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de Waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen (rijk en provincie), waterbeheer-plannen (waterbeheerder) en vergunningen.

Watertoetsproces

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta is begin 2020 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets.

5.3.3 Onderzoek en conclusie

De gemeente heeft het waterschap geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de watertoets. Wel worden in de waterparagraaf de nodige aanbevelingen en uitgangspunten aangegeven (Bijlage 3 Uitgangspunten waterschap).

Op basis daarvan is voor het project een uitwerking gemaakt voor het plangebied (Bijlage 4 Waterparagraaf Teugel Pesse). De hoofdlijnen van de uitwerking komen op onderstaande neer.

In het kader van het bodemonderzoek zijn grondboringen uitgevoerd in november 2020 (HP&I, 2021), zie figuur 2-4. De sporen van roest geven een indicatie van de hoogste grondwaterstand. Deze roestsporen wijzen op een hoogste grondwaterstand van circa NAP +12,20 m. Deze hoogte komt overeen met de hoogste gemeten grondwaterstand ter plaatste van meetpunt B17C1740. Voor de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan Pesse wordt vooralsnog uitgegaan van een hoogste grondwaterstand van 12,20 m.

Om het risico op grondwateroverlast te beperken dient de ontwateringsdiepte voldoende te zijn. De ontwateringsdiepte is de afstand tussen de gemiddeld hoogtegrondwaterstand en het straatpeil, het maaiveld en/of vloerpeil. Met de peilen uit afbeelding 5.3 voldoet het plangebied aan de gestelde ontwateringseisen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BPW8014001-ON01_0007.jpg"

Afbeelding 5.3 Geadviseerde peilen op basis van de minimaal benodigde ontwateringsdiepte

Voor het oppervlaktewater wordt een wadi aangelegd. De benodigde Wadi komt in beheer bij de gemeente. Er is voldoende ruimte voor beheer en onderhoud. In het plangebied wordt voor de riolering een gescheiden stelsel aangebracht.

Het aspect water leidt bij de in de waterparagraaf uitgewerkte aanpak niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.4 Natuur en Ecologie

5.4.1 Normstelling

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreft.

Gedeputeerde Staten hebben op 20 november 2020 de beleidsregels Wet natuurbescherming Drenthe vastgesteld. In dit document zijn alle bestaande beleidsregels, die gebaseerd zijn op regelgeving die in de Wet natuurbescherming samen komen, in één document samengevoegd. Deze beleidsregels gaan over gebiedsbescherming, het toedelen van ontwikkelingsruimte in relatie tot de PAS (Natura 2000), soortenbescherming en houtopstanden. De provincie Drenthe zet zich ook in voor actieve soortenbescherming.

Stikstof
Woningbouwplannen of vergelijkbare projecten kunnen leiden tot een toename van stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen in een Natura 2000-gebied. Deze toename van de stikstofdepositie kan het gevolg zijn van bouwwerkzaamheden in de aanlegfase (bijvoorbeeld als gevolg van de aanvoer van bouwmaterialen naar en grondverzet op de bouwplaats) en de gebruiksfase.  De depositie is mede afhankelijk van de afstand tot het nabijgelegen N2000-gebied.

Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van 8 woningen. De percelen waren voorheen in gebruik als woonwagenlocatie. De voormalige woonwagenlocatie is inmiddels ontmanteld. Door de afstand tussen het project gebied, de kwaliteit van het tussenliggende gebied, (agrarische landschap, doorsnede van wegen en het dorp Pesse) en de kleinschaligheid van de geplande ingrepen zijn geen effecten (geen toename van de stikstofbelasting) te verwachten op het op ruim 2 kilometer afstand gelegen Natura 2000-gebied het Dwingelderveld.

Verder kan aansluiting worden gevonden bij de 'Handreiking voor bepalen van stikstofdepositie bij woningbouwprojecten' van de Rijksoverheid van 4 februari 2020. Hierin is bepaald dat bij maximaal 50 laagbouwwoningen, gebouwd op zandgrond op minimaal 2 km afstand van een Natura 2000-gebied, bij de het gebruik van de woningen de stikstofdepositie onder gemiddelde omstandigheden 0,00 mol/ha/jaar is. Voor de bouw van de woningen is bij maximaal 50 woningen sprake van 0,03 mol/ha/jaar. Afgerond voor 8 woningen betekent dit 0,00 mol/ha/jaar.

Voor projecten met een stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/jaar hoeft geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd. Het project is hier onder te scharen, er wordt voorzien in de bouw van maximaal 8 woningen en de afstand tot Natura 2000 gebieden bedraagt ruim 2 kilometer. Daarnaast zijn in het plangebied volgens het geldende bestemmingsplan momenteel al woonwagens toegestaan.

5.4.2 Onderzoek

Het is noodzakelijk om op basis van de Wet natuurbescherming vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen en andere plannen en activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats. Optredende negatieve effecten dienen zo veel mogelijk vermeden of geminimaliseerd te worden. Voor schade aan strikt beschermde soorten kan het noodzakelijk zijn om een ontheffing aan te vragen bij de Provincie Drenthe. Het voorliggend plan bevat het bouwen van acht woningen op een voormalig woonwagenkamp.

Voor het plangebied is een ecologische quickscan uitgevoerd (Bijlage 2 Quickscan natuurtoets woningbouw Pesse).

Bij de geplande ingrepen kunnen enkele exemplaren en verblijfplaatsen van algemeen voorkomende zoogdieren en amfibieën verloren gaan. Voor deze soorten geldt in voorliggende situatie een provinciale vrijstelling van de verbodsartikelen uit de Wet natuurbescherming, waardoor het nemen van verplichte vervolgstappen voor deze soorten niet aan de orde is. Vervolgstappen ten aanzien van beschermde planten, jaarrond beschermde vogelnesten, zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden zijn niet aan de orde. Uit het onderzoek komen geen belemmeringen naar voren.

Gebiedsbescherming

  • Het project heeft geen negatieve effecten op instandhoudingsdoelen voor Natura 2000-gebieden tot gevolg;
  • Het plangebied ligt niet binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichts bijzijnde NNN gebied ligt aan de andere kant van het dorp Pesse op ruim 500 meter afstand. In het kader van goede ruimtelijke ordening kan geconcludeerd worden dat geen sprake is van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BPW8014001-ON01_0008.jpg"

Afbeelding 5.1 Kaart Natuur Netwerk Nederland (Bron: Geo protaal provincie Drenthe)

Soortenbescherming

In het plangebied zijn geen flora, amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden aangetroffen of te verwachten waarvoor niet automatisch vrijstelling geldt binnen de Provincie Drenthe.

5.4.3 Conclusie

Het plan heeft vooralsnog geen effecten op gebieds- en/of soortenbescherming. Belemmeringen ten aanzien van natuur zijn er voor de uitvoering van het bestemmingsplan niet. Bij elk voornemen voor een toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied zal worden getoetst wat de effecten hiervan zijn op de aanwezige beschermde soorten.

5.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder is bij vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Dit bestemmingsplan heeft geen invloed op geluidsbronnen. Er worden geen nieuwe wegen, spoorwegen of industrielocaties mogelijk gemaakt. Bovendien vindt geen wijziging van het luchtvaartverkeer plaats op basis van het bestemmingsplan. In dat kader is dan ook geen onderzoek noodzakelijk.

5.5.1 Normstelling

De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:

  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen;
  • geluidsgevoelige terreinen.

Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening. Op tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan met een periode van maximaal 10 jaar is de Wet geluidhinder niet van toepassing.

Onder 'woning' wordt verstaan (artikel 1 Wet geluidhinder): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening). De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidzone. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder.

In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen (artikel 1.1)). In artikel 1.1 is in de definitie van gevoelige gebouwen aangegeven dat gebouwen die bij de inrichting horen (dienst- of bedrijfswoningen) geen geluidsgevoelig object zijn waar de grenswaarden uit het besluit voor gelden. Dienst- of bedrijfswoningen die niet tot de inrichting behoren zijn gewoon woningen van derden waarvoor de grenswaarden wel gelden.

5.5.2 Onderzoek

De gemeente Hoogeveen heeft de RUD Drenthe gevraagd of er mogelijkheden zijn om de woonwagenlocatie aan de Oostering te Pesse te wijzigen naar wonen. In deze screening is beschouwd of er belemmeringen zijn en hoe dwingend deze zich manifesteren ten opzichte van de beschouwde locatie. In het advies is het geluidsaspect beoordeeld, rekening houdend met wegverkeerslawaai wettelijke zones binnen- en buiten stedelijk.

In onderstaande figuur is de bestaande situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BPW8014001-ON01_0009.jpg"

Afbeelding 5.2 Bestaande situatie met omliggende wegen

Met het rekenprogramma Geomilieu 5.21 is een berekening uitgevoerd naar de geluidsbelasting ten gevolge van de maatgevende wegen op het plangebied. De verkeersgegevens van de wegen zijn afkomstig uit het Verkeersmilieu model voor het jaar 2020. De verkeersgegevens voor 2030 zijn afkomstig van de verkeerskundige van de gemeente Hoogeveen en uit het geluidregister van RWS.

Het gaat hier om een nieuw plan waarbij de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden leidend is. Indien hier niet aan kan worden voldaan zijn hogere waarden mogelijk, binnen de voorwaarden van het hogere waarden beleid van de gemeente Hoogeveen. Dit geldt niet voor wegen die geen wettelijke zone hebben, zoals de 30 km/h wegen binnen dit plan. Voor deze wegen kan en hoeft er geen hogere waarde worden verleend.

In de volgende figuur is het ontwerp weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BPW8014001-ON01_0010.jpg"

Afbeelding 5.3 inrichtingstekening van het plangebied

Toetsingskader

Langs wegen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidzones aanwezig. Deze zones dienen als aandachtsgebied. Wanneer er binnen deze zones wijziging plaatsvinden aan bestemmingsplannen of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd, dient er een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting plaats te vinden. Als voorkeurgrenswaarde geldt 48 dB. Is de geluidbelasting lager of gelijk aan 48 dB dan kan er zondermeer worden gebouwd. Wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h (30 km/h zones) hebben geen zone.

De volgende wegen hebben invloed op het plangebied:

  • A28 buiten stedelijk (400 m)
  • Oostering binnenstedelijk (200m)
  • Dorpstraat binnenstedelijk (200m)

De geluidbelasting is in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel inzichtelijk gemaakt voor de wegen met een 30 km/h zone. Conform recente jurisprudentie van 29-07-2015 (201304862/3/R2) is het toegestaan om voor 30 km/h wegen de aftrek van 5 dB conform art. 110 g toe te passen.

Verkeersgegevens en rekenmethode

De gehanteerde verkeersgegevens zijn weergegeven in de volgende tabel en afkomstig van de verkeerskundigen van de gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BPW8014001-ON01_0011.png"Tabel 1: verkeersgegevens

*) conform geluidregister op 13-03-2020

De te hanteren snelheden conform het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012 zijn:

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BPW8014001-ON01_0012.png"

Tabel 2 : wettelijke snelheden/wegdekken

De te hanteren snelheden conform het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012 zijn:
Voor het berekenen van de geluidbelasting is het rekenprogramma Geomilieu 5.21 van DGMR gebruikt. Als standaard bodemfactor is 1.0 (hard) gehanteerd. De harde gebieden zijn afzonderlijk ingevoerd in het model. De geluidbelasting is bepaald op een hoogte van 5.0 m. Gebouwen zijn ingevoerd en hebben een reflectiefactor van 0.8 (80% reflecterend).

Resultaten

In de volgende figuren zijn de contouren (Lden) ten gevolge van het wegverkeer weergegeven. De rekenpunten zijn ingevoerd op de uiteinden van de woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BPW8014001-ON01_0013.jpg"

Afbeelding 5.3 Contour A28 wegverkeerslawaai.

De rekenpunten zijn ingevoerd op de uiteinden van de woningen. Uit de geluidberekeningen blijkt dat de geluidbelasting door de A28 tussen de 40 en 49 dB LDEN bedraagt. Voor de rekenpunten waar de 48 dB wordt overschreden zijn twee mogelijkheden, of een hogere waarde procedure of op die plaatsen een dove gevel realiseren (en opnemen in het bestemmingsplan).

Onderstaande afbeelding geeft de geluidbelasting op de geplande bouwlocatie weer ten gevolge van de A28.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BPW8014001-ON01_0014.jpg"

afbeelding 5.4 geluidbelasting tgv A28 tpv de gevels.

Ter plaatse van 2 punten op 1 adres wordt de voorkeursgrenswaarde (net) overschreden. In het ontwerp is het wellicht de eerste verdieping mogelijk om de westgevel als dove gevel uit te voeren (zonder te openen delen). Wellicht is dit voor de zuidgevel ook mogelijk, maar dat ligt niet voor de hand.

Aangezien de wegbeheerder van de rijksweg A28 Rijkswaterstaat is en er al deels afscherming aanwezig is, is het niet reëel te veronderstellen dat maatregelen voor deze overschrijding van 0,3 dB als doelmatig aangemerkt kunnen worden. Voor de volledigheid, 48,5 is volgens de te hanteren afrondingsregels 48 dB.

Ook wordt er voldaan aan de criteria die zijn op genomen in de beleidsregels hogere waarden Wet geluidhinder van de gemeente Hoogeveen. Met een dergelijke geluidbelasting is ook geen nader onderzoek noodzakelijk naar de geluidwering en kan aan de voorwaarde van 33 dB binnenniveau voor nieuwbouw worden voldaan. Het vaststellen van de hogere heeft geen noemenswaardige negatieve gevolgen.

Oostering

Hieronder is de geluidbelasting weergegeven ten gevolge van de Oostering, ter plaatse van het plan. Inclusief aftrek conform art. 110 g

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BPW8014001-ON01_0015.jpg"

Afbeelding 5.5 Geluidsbelasting Oostering wegverkeerslawaai

Uit de geluidberekeningen blijkt dat de geluidbelasting door de Oostering lager is dan de voorkeursgrenswaarde 48 dB LDEN en geen belemmering vormt.

Dorpsstraat

Hieronder is de geluidbelasting weergegeven ten gevolge van de Dorpsstraat, ter plaatse van het plan. Inclusief aftrek conform art. 110 g

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BPW8014001-ON01_0016.jpg"

Afbeelding 5.6 Geluidsbelasting Dorpstraat wegverkeerlawaai

Uit de geluidberekeningen blijkt dat de geluidbelasting door de Dorpsstraatlager is dan de voorkeursgrenswaarde 48 dB LDEN en geen belemmering oplevert.

Ruimtelijke afweging

De locatie bevindt zich in het centrum van een woongebied van Pesse en in de nabijheid van de A28, hierdoor is het te verwachten dat de geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarde uitkomt. De hoogst berekende waarde is cumulatief 52 dB Lden. Deze geluidbelasting treedt op ter plaatse van het meest westelijk gelegen toetspunt.

De geluidbelasting is van dien aard dat met gangbare materialen een goed binnenniveau is te behalen en er zal sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat binnen het pand.

5.5.3 Conclusie

Het omzetten naar een andere geluidgevoelige bestemming (woonwagens -> woning) is mogelijk. Ten gevolge van de A28 is het noodzakelijk, een hogere waarde procedure te volgen. De geluidbelasting bedraagt ten hoogste 49 dB Lden, dit is zondermeer mogelijk conform de beleidsregels hogere waarden Wet geluidhinder van de gemeente Hoogeveen.

De cumulatieve geluidbelasting bedraagt maximaal 52 dB Lden ten gevolge van het verkeer aan de noordzijde van het gebouw. Een nader bouwakoestisch onderzoek is niet nodig bij een aanvraag van een omgevingsvergunning.

5.6 Milieuzonering bedrijven

Een goed woon- en leefklimaat wordt bereikt als er balans is tussen de milieubelastende en milieugevoelige activiteiten, er is als het ware een goede mix van wonen en werken. In dat kader dient te worden beoordeeld of in de omgeving van het plangebied functies voorkomen die kunnen worden gehinderd door dit plan of waarvan het plan juist hinder ondervindt.

Een goede ruimtelijke ordening vergt dat er voldoende afstand is tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen). In de handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de VNG staan voor een groot aantal bedrijfscategorieën richtafstanden aangegeven. Deze richtafstanden hebben betrekking op de onderdelen geluid, geur, stof en gevaar.

Met dit plan worden vier woningen en bijbehorende bebouwing toegevoegd. Deze woningen mogen geen belemmering zijn voor bedrijfsbestemmingen. Daarbij dient ter hoogte van de woningen geen hinder te zijn vanaf nabijgelegen bedrijfsbestemmingen.

Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Pesse. Er zijn in de nabijheid (straal 100 meter) geen bedrijfsbestemmingen gesitueerd.

Het aspect ‘milieuzonering’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.7 Milieueffectrapportage (MER)

5.7.1 Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • 4. Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • 5. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.
5.7.2 Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 8 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Er is een aanmeldingsnotitie voor dit plan geschreven, op grond van waarvan het college heeft besloten een m.e.r. beoordeling niet noodzakelijk is. Uit de notitie blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk. Het aspect ‘milieueffectrapportage’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.8 Luchtkwaliteit

Ten aanzien van de luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. In deze wet en de daarop gebaseerde regelingen - Besluit NIBM (luchtkwaliteitseisen) en Regeling NIBM (luchtkwaliteitseisen) - is getalsmatig vastgelegd dat bepaalde projecten 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2)en fijn stof (PM10). Indien een voornemen 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging, hoeft geen verdere beoordeling ten aanzien van luchtkwaliteit plaats te vinden.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het voorliggende plan betreft een kleinschalig plan voor de bouw van acht woningen. Er is geen sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit ten opzichte van de huidige situatie. Er is derhalve sprake van een 'NIBM'-situatie waardoor nader onderzoek achterwege kan blijven.

Het aspect luchtkwaliteit vormt leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.9 Externe veiligheid

5.9.1 Normstelling

Externe veiligheid gaat om het zoveel mogelijk beperken van de kans op het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen en spoorwegen).

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR)

Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

  • Groepsrisico (GR)

Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

5.9.2 Onderzoek en conclusie

De planlocatie ligt buiten de Basisnet afstand van 200 meter. Een risicoanalyse is niet nodig. De planlocatie ligt op circa 340 meter vanaf de as van de A28. Het invloedsgebied bedraagt 355 meter vanwege het transport van stofcategorie GF3 (LPG, propaan). De aspecten zelfredzaamheid en hulpverlening dienen door de gemeente te worden verantwoord in de toelichting van het ruimtelijk plan. Op 30 maart 2021 is een advies gegeven door de Veiligheidsregio Drenthe. Het advies is dat externe veiligheid geen rol speelt bij de voorliggende ontwikkeling

5.10 Verkeer en parkeren

Het parkeren voldoet aan de CROW normen die staan voor rijwoningen en zijn gesitueerd aan de zijkant van het plangebied (zie ook inrichtingstekening). De parkeerplekken zijn bereikbaar via de ontsluitingsweg de Teugel.

5.11 Duurzaamheid

Hoogeveen streeft naar een duurzame ontwikkeling in haar gemeente. De gemeente heeft haar ambities op het gebied van duurzaamheid verwoord in de Milieuvisie. Een van de speerpunten is energieneutraal bouwen. Er moet een stap worden gezet naar een duurzame leefomgeving. Belangrijk hierbij is het vergroten van de bewustwording.

Duurzaam bouwen is niet alleen het ontwikkelen van een woning die zo lang mogelijk kan voldoen aan onze woonbehoefte. Het is vooral ook een bouwwijze die goed is voor mens en milieu. Het betekent verantwoord omgaan met water, energie, grondstoffen en ook de open ruimte. Duurzaam bouwen vraagt met andere woorden om een integrale aanpak waarbij je bewust vooraf keuzes maakt

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven. Hiermee wordt een materiële rechtszekerheid beoogd; alleen activiteiten die in het karakter van het gebied passen zijn toegestaan. De in het plangebied voorkomende stedenbouwkundige kwaliteiten worden door de keuze van de bestemming en de daarin gegeven bouwregels zoveel mogelijk gewaarborgd. Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de nieuwste Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Deze nieuwe standaard is per 1 juli 2013 verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is voor (ontwerp)plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd verplicht op grond van de nieuwe Wro. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan.

6.2 Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten.

Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruik- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. Deze bestemmingsregels worden in paragraaf nader uitgewerkt.

In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende gebruiksregels en de algemeen geldende afwijkingsregels.

De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen van de bestemming zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.

In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.

6.3 Verklaring van de bestemmingen

6.3.1 Groen

In het bestemmingsplan wordt het openbare groen bestemd als "Groen". Naast groenvoorzieningen zijn fiets- en voetgangerspaden toegestaan, alsmede water, speelvoorzieningen en zend-/ontvangstinstallaties ten behoeve van de openbare orde. Daarnaast is bebouwing ten behoeve van nutsvoorzieningen toegestaan.

6.3.2 Tuin

Meestal liggen deze gronden tussen de voorgevel van de gebouwen en de openbare weg. Ook kan aan de zijkant van de gebouwen deze bestemming gelegen zijn, om een bepaalde openheid te kunnen houden. Toegangspaden en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan.

6.3.3 Verkeer

Onder deze bestemming vallen alle wegen binnen het plangebied. Ook de parkeervoorzieningen, en ondergeschikte groenvoorzieningen zijn hierbij opgenomen.

6.3.4 Wonen

In het plangebied worden aaneengebouwde woningen gerealiseerd. Voor de verschillende woningtypen zijn door middel van specifieke bouwaanduidingen passende maxima voor de goot- en bouwhoogte, dakhelling en kapvorm aangegeven.

Bij de woningen mogen bijgebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 100 m² (door de relatief kleine kavels). Daarbij mag het erf niet met meer dan 50% bebouwd worden. De bijbehorende bouwwerken dienen op ten minste 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd te worden. Verder is een maximale goot- en bouwhoogte en een dakhelling voorgeschreven. Voor carports en overkappingen geldt een afzonderlijk kader waarbinnen op ten minste 1 meter van de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd kan worden met een maximale bouwhoogte van 3 meter.

In het algemeen mogen woningen en de daarbij behorende bijgebouwen gedeeltelijk worden gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie. Dit betekent dat slechts maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning en de bijgebouwen tot niet meer dan 75 m² gebruikt mag worden voor het aan-huis-verbonden beroep of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit.

Door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning kan mantelzorg worden toegestaan in een al dan niet vrijstaand bijgebouw. Hieraan wordt de voorwaarde verbonden dat de vergunning vervalt op het moment dat de mantelzorg wordt beëindigd.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst. Als blijkt dat in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

Handhaving heeft echter alleen zin wanneer de noodzaak en het nut hiervan kunnen worden aangetoond, een een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) heeft plaatsgevonden en draagvlak onder de betrokkenen kan worden verkregen voor het beleid.

7.2 Inventarisatie

Ten behoeve van het opstellen van dit bestemmingsplan heeft een inventarisatie plaatsgevonden van het plangebied. Hierbij is gekeken naar het grondgebruik, de verschillende functies en de bebouwing. Daarnaast is door middel van de inspraakmogelijkheden een ieder in de gelegenheid gesteld de verbeelding te controleren op onjuistheden. Hiermee is beoogd een een zo correct mogelijke verbeelding vast te stellen.

7.3 Beleidskeuzen

De gemeenteraad van Hoogeveen heeft op 3 februari 2011 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. De gemeenschappelijke handhavings- en gedoogstrategie fysieke leefomgeving provincie Drenthe behandelt alle Wabo-taken in de gemeente Hoogeveen. De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende jaren gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het Wabo-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving.

7.4 Inzet gemeentelijk apparaat

Met betrekking tot de handhaving van de regels in de bestemmingsplannen in het algemeen is intern afstemming tussen de verschillende afdelingen. Indien nodig wordt over een specigiek geval afstemming gezocht. Per januari 2014 is daarnaast de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe (RUD) van start gegaan. De RUD is de uitvoeringsorganisatie op het gebied van milieuhandhaving voor de gehele provincie. De RUD werkt op basis van de Drentse handhavings- en gedoogstrategie.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In artikel 6.18 Besluit omgevingsrecht (Bor) is opgenomen dat het bestuursorgaan overleg moeten plegen met het waterschap, provincie en rijk. De gemeente Hoogeveen pleegt daarnaast indien daartoe aanleiding is ook nog overleg met andere overlegpartners. Wat betreft deze aanvraag is er ook vooroverleg gevoerd met de Gasunie en de VRD. De vooroverlegpartners zien geen bezwaar in de plannen.

Op grond van de Wro/Awb wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kon door een ieder een zienswijze bij de gemeenteraad worden ingediend.

8.2 Economische uitvoerbaarheid

De grondexploitatie heeft aan de kostenkant een inbrengwaarde voor de gronden en reeds gemaakte voorbereidingskosten. Om de gronden straks te kunnen verkopen moeten nog kosten voor het bouw- en woonrijp maken van het terrein en de daarbij behorende plankosten worden gemaakt. Het saldo van de grondexploitatie sluit positief op netto contante waarde. Hiermee is sprake van een economisch uitvoerbare ontwikkeling.