direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied Noord, deelplan duurzaam energiestation Green Planet, 2018
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2019BP9006003-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

Het bestemmingsplan Buitengebied Noord, deelplan duurzaam energiestation Green Planet, 2018 met identificatienummer NL.IMRO.0118.2019BP9006003-VG01 van de gemeente Hoogeveen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrische bepaalde planobjecten met bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.6 bestaand:
  • 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  • 2. het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een ontheffing als bedoeld in artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
1.7 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.8 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming:

1.9 blokhut

een verblijfsrecreatieve voorziening van beperkte omvang ten behoeve van overnachtingen, waarin permanente bewoning niet is toegestaan;

1.10 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, het vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.11 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.12 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.13 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.14 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.15 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang van hout, metaal, of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect en duurzaam met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.16 dag-, avond- en nachtperiode:

tijdsinterval dat relevant is voor de beoordeling van activiteiten van een inrichting. De activiteiten van een inrichting op de omgeving worden beoordeeld in drie beoordelingsperioden:

  • de dagperiode van 07.00 tot 19.00 uur;
  • de avondperiode van 19.00 tot 23.00 uur;
  • de nachtperiode van 23.00 tot 07.00 uur;
1.17 dagrecreatie:

activiteiten ter ontspanning in de vorm van volkstuinen, sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting uitdrukkelijk is verboden;

1.18 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.19 duurzaam energiestation:

een tankstation dat naast de verkoop van de gebruikelijke brandstoffen als benzine, diesel, lpg, lng, waterstof en andere brandstoffen, het gebruik van alternatieve brandstoffen bevordert en zich ten doel stelt het energiestation zelf energieneutraal in werking te houden;

1.20 evenement categorie B

een lokaal evenement met maximaal 5.000 bezoekers per dag;

1.21 evenementen:

activiteiten in de openlucht of in al dan niet tijdelijke onderkomens zoals tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, sportieve, toeristisch-recreatieve, commerciële, sociale, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden;

1.22 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt, waaronder mede een carport wordt verstaan;

1.23 geluidzoneringplichtige inrichting:

een inrichting, genoemd in artikel 2.4 van het Inrichting- en vergunningenbesluit milieubeheer van 5 januari 1993 houdende aanwijzing van categorieën inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.24 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel in bouwkundig opzicht door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste gebouw is aan te merken;

1.25 horecabedrijf categorie 1:

een complementair horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag bereiden en verstrekken van (niet of licht alcoholhoudende) dranken en eenvoudige etenswaren aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals een broodjeszaak, een crêperie, een croissanterie, een eetcafé, een konditorei, een lunchroom, een pannenkoekenhuis, een patisserie, een petitrestaurant, een poffertjeszaak, een theehuis, een traiteur, een ijsssalon, en/of een naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;

1.26 horecabedrijf categorie 2:

een horecabedrijf met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, dat voornamelijk is gericht op het bereiden en verstrekken van maaltijden en/of (alcoholische) dranken, zoals een afhaalcentrum, een automatiek, een café, een café-restaurant, een cafetaria, een grillroom, een restaurant, een shoarmazaak, een snackbar, en/of een naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf, hieronder niet begrepen hotels;

1.27 horecabedrijf:

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.28 klimvoorzieningen:

op de grond of aan bomen bevestigde bouwwerken ten behoeve van het klimmen en/of een route naar en van een toren;

1.29 netto verkoopvloeroppervlakte

het gedeelte van een winkel waar daadwerkelijk producten worden aangeboden en verkocht aan klanten, zonder opslagruimten, toiletten e.d.

1.30 peil:
  • 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang danwel vanaf enig ander vast punt in de omgeving;
  • 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • 3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.31 perceelgrens:

de scheiding tussen percelen die niet aan eenzelfde eigenaar behoren, dan wel niet door eenzelfde gebruiker worden gebruikt;

1.32 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden en opstallen dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.33 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.34 seats to meet:

ontmoetingsruimten, vergaderen of werkruimten met bijbehorende voorzieningen;

1.35 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.36 spitsperiode:

Iedere dag van de week tussen 07.00 en 09.00 uur in de ochtend en tussen 16.00 en 18.00 uur in de middag.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatste van het bouwwerk;

2.5 de ashoogte van een windturbine:

vanaf het middelpunt van de as van de wieken tot aan het aansluitende afgewerkte terreinpeil;

2.6 bebouwingspercentage:

het percentage van een bouwvlak dat ten hoogste mag worden bebouwd.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

De maximale bouwhoogte mag ten behoeve van deze ondergeschikte bouwwerken met ten hoogste 1 meter worden overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. duurzaam energiestation met bedrijfsruimten en aanverwante voorzieningen in de vorm van een horecabedrijf categorie 1 en/of 2 zonder hotelovernachtingen, seats-to-meet en een chauffeursservicehuisje;
  • b. parkeren, mede ten behoeve van de overige bestemmingen in dit plan, waarbij in ieder geval parkeervoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' zijn toegestaan;
  • c. vrachtwagenparkeerplaatsen;
  • d. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • g. voorzieningen ten behoeve van prijs-/reclamezuilen;

met dien verstande dat:
vulpunten, afleverpunten (dispensers) en tanks ten behoeve van LPG, LNG en Waterstof (H2) uitsluitend zijn toegestaan overeenkomstig de in Bijlage 1 opgenomen punten, en verplaatsing hiervan uitsluitend is toegestaan onder de voorwaarde dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 /jr (rode lijn) uit Bijlage 1 niet wordt vergroot.

In de bestemming zijn niet begrepen:

  • geluidszoneringplichtige inrichtingen;
  • detailhandel, anders dan gerelateerd aan het duurzaam energiestation, met dien verstande dat een supermarkt-to-go hieronder mede wordt begrepen en de netto verkoopvloeroppervlakte van deze detailhandel ten hoogste 375 m² bedraagt.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. in afwijking van sub a mogen gebouwen met een maximale bouwhoogte van 6 m ook buiten het bouwvlak worden gebouwd tot een oppervlakte van ten hoogste 10% van het bestemmingsvlak;
  • c. de bouwhoogte van de gebouwen binnen het bouwvlak bedraagt ten hoogste 11 m, met dien verstande dat deze hoogte mag worden overschreden voor:
    • 1. vlaggenmasten tot ten hoogste 17 m; 
    • 2. windturbines tot een ashoogte van ten hoogste 18 m.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van de bouwwerken ten hoogste 13 m bedraagt, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van voorzieningen ten behoeve van prijs-/reclamezuilen ten hoogste 8 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van de perceel- en erfafscheiding ten hoogste 3 m bedraagt.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de waarborging van de brand- en externe veiligheid en ter bevordering van zelfredzaamheid van aanwezigen en van beheersbaarheid en bestrijdbaarheid bij incidenten;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. Het gebruik voor meer dan zes vrachtwagenparkeerplaatsen;
  • b. Het gebruik van dieselgeneratoren van vrachtwagens op de vrachtwagenparkeerplaatsen.

Artikel 4 Bos

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bos met landschappelijke waarden;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - toren' en 'specifieke bouwaanduiding - 1' respectievelijk een uitkijktoren met reclame met als vorm een aardbol met bedrijfslogo, twee reclamevlakken en (dagrecreatieve) klimvoorzieningen, mede bedoeld als herkenningspunt van het duurzaam energiestation;
  • c. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • d. recreatief medegebruik ten behoeve van de (dag)recreatieve functie en het duurzaam energiestation, alleen op gronden binnen de bestemming zonder de functieaanduiding 'landschapswaarden';
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - calamiteitenroute' een calamiteitenroute voor nooddiensten.

Voorwaardelijke verplichting bouwen en gebruik uitkijktoren en klimvoorzieningen

De bouw van de uitkijktoren met reclame, met als vorm een aardbol met bedrijfslogo, de reclamevlakken en klimvoorzieningen en het gebruik daarvan zijn uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat:

  • a. het zicht vanuit deze toren en vanuit de klimvoorzieningen op de tuinen van woningen in het dorp Pesse is afgeschermd;
  • b. dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen als genoemd in Artikel 6 en Artikel 7 zijn gebouwd en in gebruik zijn genomen.
4.2 Bouwregels
  • a. Op de voor 'Bos' bestemde gronden mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - toren' een uitkijktoren met reclame met als vorm een aardbol met bedrijfslogo en twee reclamevlakken en klimvoorzieningen mogen worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 30 m;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' eveneens klimvoorzieningen naar de toren met een toegangsweg mogen worden gebouwd en aangelegd met een bouwhoogte van 16 m oplopend naar een uitkijkplatform met een bouwhoogte van ten hoogste 19 m ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - toren';
    • 3. tuidraden ten behoeve van de toren binnen deze bestemming zijn toegestaan;
  • b. perceel- en erfafscheidingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn uitsluitend toegestaan in een beperkte vormgeving waardoor het karakter van het bos behouden blijft.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing en de bouwhoogte, dakvorm en afmetingen van de gebouwen, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:

  • een samenhangend bebouwingsbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • de (externe) veiligheid.
4.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - toren' is tussen 7.00-21.00 uur verlichte reclame met als vorm een aardbol met bedrijfslogo en in de vorm van twee reclamevlakken voor variabele lichtreclame toegestaan die voldoet aan de volgende voorwaarden:
    • 1. De verlichte reclame dient te voldoen aan de randvoorwaarden van Rijkswaterstaat zoals deze staan omschreven in "Beoordeling van Objecten langs Auto(snel)wegen d.d. 12 juni 2019";
    • 2. De verlichting komt van binnenuit en verlicht alleen het bedrijfslogo en de letters op de twee reclamevlakken, niet zijnde led-schermen;
    • 3. Installatie wordt voorzien van volautomatische lichtdimmer;
    • 4. Witte letters en logo's mogen niet vol wit zijn (maar maximaal 60% wit bedragen);
    • 5. De inhoud van de lichtreclame is op afstand aan te passen, minimaal drie locaties (t.b.v. snelle actie bij eventuele klachten);
    • 6. Het formaat van de reclame met als vorm een aardbol met het bedrijfslogo heeft een diameter van maximaal 5 m;
    • 7. Het formaat van de reclamevlakken bedraagt per vlak maximaal 600 x 800 cm;
    • 8. De reclame-uiting heeft een directe relatie met het achterliggende bedrijf, gebouw, gebruik of functie;
    • 9. Lichtarchitect ontwerpt in samenwerking met de omgeving de uitlichting van de aardbol. Tevens is instemming nodig van Rijkswaterstaat voor de uitlichting van de aardbol (zie hiervoor "Beoordeling van Objecten langs Auto(snel)wegen d.d. 12 juni 2019").

De reclamevlakken op of aan de toren dienen te worden geplaatst onder een hoek van niet minder dan 60 graden op de wegas van de A28, waarbij rekening is gehouden met het voorkomen van lichthinder en met een uitstraling die voldoet aan de door Rijkswaterstaat voorgeschreven lichtwaarde van maximaal E2, met dien verstande dat het college van burgemeester en wethouders voor bepaalde perioden of bij duisternis een lagere waarde (E1) kan voorschrijven in verband met de veiligheid van het wegverkeer, als dit door Rijkswaterstaat wordt geadviseerd.

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de bovengenoemde bepalingen.

  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden' wordt tot een gebruik, strijdig met deze bestemming in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik van de gronden anders dan ten behoeve van bos met landschappelijke waarden, waaronder begrepen (dag)recreatief (mede)gebruik. Dit met uitzondering van een calamiteitenroute voor nooddiensten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - calamiteitenroute'.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het verwijderen van beplantingen;
    • 2. het dempen van wijken en sloten;
    • 3. grondroeractiviteiten in de zin van graven, ploegen en bouwen;
  • b. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist indien:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van ter inzagelegging van het ontwerpplan;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  • c. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
  • d. De onder a genoemde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 4.1 genoemde landschappelijke waarden.
  • e. Indien de onder a genoemde werkzaamheden gevolgen kunnen hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de aanlegvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.

Artikel 5 Maatschappelijk - Educatiecentrum

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Educatiecentrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. informatie- en educatiecentrum, ten behoeve van seminars, tentoonstellingen en vergaderingen voor zover samenhangend met de duurzaamheidsdoelstellingen;
  • b. horecabedrijf categorie 1 en/of 2, uitsluitend in relatie tot en ondergeschikt aan het informatiecentrum, hieronder niet begrepen hotels;
  • c. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • d. parkeren, waarbij in ieder geval parkeervoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' zijn toegestaan;
  • e. openbare nutsvoorzieningen;
  • f. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • g. voorzieningen ten behoeve van een prijszuil.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd met dien verstande dat ondergronds bouwen is toegestaan tot een bouwdiepte van 4 m gerekend ten opzichte van het peil;
  • b. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 7 m;
  • c. de dakhelling bedraagt niet minder of meer dan respectievelijk 10 graden en 45 graden;
  • d. de bebouwde oppervlakte van de onder 5.1 sub a en sub b bedoelde voorzieningen bedraagt ten hoogste 1.300 m², exclusief gebouwen benodigd voor bovengrondse toiletgroepen.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van de bouwwerken ten hoogste 6 m bedraagt, met dien verstande dat de hoogte van de perceel- en erfafscheiding ten hoogste 2 m bedraagt en de hoogte van bouwwerken ten behoeve van een prijszuil ten hoogste 8 m en het bebouwde oppervlak ten hoogste 2 m2 bedraagt.

Artikel 6 Recreatie - Dagrecreatie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. educatie en dagrecreatie gericht op natuur- en landschapsbeleving;
  • b. dagrecreatie;
  • c. evenementen categorie B;
  • d. (dagrecreatieve) klimvoorzieningen;
  • e. activiteitenaccommodatie;
  • f. entreegebouw/paviljoen;

met daaraan ondergeschikt:

  • g. groenvoorzieningen;
  • h. verkeer- en verblijfsvoorzieningen in de vorm van fiets- en wandelpaden en parkeervoorzieningen;
  • i. horecabedrijf categorie 1 en/of 2, uitsluitend in relatie tot en ondergeschikt aan de dagrecreatieve voorziening(en), hieronder niet begrepen hotels;
  • j. nutsvoorzieningen, waaronder zonnecollectoren;
  • k. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

met dien verstande dat:

  • l. ten minste 500 m2 zal worden ingericht en in stand gehouden ten behoeve van de opvang van water. De aanleg hiervan gebeurt binnen redelijke termijn na aanleg van verhardingen of de bouw van gebouwen en zal gebeuren in goed overleg met het betrokken waterschap.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen mag niet meer dan 1.000 m² bedragen;
  • b. de bouwhoogte van de activiteitenaccommodatie mag niet meer dan 7,5 m bedragen;
  • c. de goot- en bouwhoogte van het entreegebouw/paviljoen mag niet meer dan 3 m bedragen.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zonnecollectoren bedraagt ten hoogste 5 % van het bestemmingsvlak;
  • b. de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van klimvoorzieningen mag niet meer dan 19 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van overkappingen niet meer dan 3,5 m mag bedragen.


Voorwaardelijke verplichting

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen dient verslaglegging ten aanzien van afspraken die zijn gemaakt zoals bedoeld onder 6.1, sub l te worden meegeleverd.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de externe veiligheid.
6.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend evenementen categorie B, niet zijnde muziekconcerten en dance-evenementen of vergelijkbare evenementen waarbij versterkte muziek de overhand heeft, toegestaan, met dien verstande dat aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    • 1. het aantal evenementen bedraagt maximaal 5 per jaar, waarbij niet meer dan 420 bezoekers/deelnemers gelijktijdig in het plangebied mogen verblijven;
    • 2. de evenementen mogen plaatsvinden in de dag- en avondperiode van een dag, met dien verstande dat:
      • een evenement niet later eindigt dan 23.00;
      • een evenement dat op zondag plaatsvindt niet eerder mag beginnen dan 13:00 uur;
      • de duur van een evenement is, exclusief op- en afbouwdagen, maximaal één dag, met dien verstande dat één evenement per jaar maximaal drie dagen, exclusief op- en/of afbouwdagen, mag duren;
      • het aantal tussendagen, zijnde dagen zonder evenement en op- en/of afbouwdagen, bedraagt minimaal 14 dagen;
      • voor het op- en afbouwen zijn maximaal vier op- en/of afbouwdagen toegestaan;
      • op- en afbouwactiviteiten mogen uitsluitend plaatsvinden in de dagperiode;
      • tijdens op- en afbouwdagen mag geen sprake zijn van onversterkte of versterkte muziek;
      • het equivalent geluidsniveau (LAeq, 3 minuten) vanwege de tijdens het evenement geproduceerde versterkte en/of onversterkte muziek en vanwege de tijdens het evenement in gebruik zijnde installaties, mag op de gevels van woningen niet meer bedragen dan 70 dB(A) en 75 dB(C) gedurende de dag-, avond- en nachtperiode.
  • b. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 6.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gebouwen ten behoeve van permanente bewoning.

Artikel 7 Recreatie - Verblijfsrecreatie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' verblijfsrecreatieve voorzieningen, in de vorm van maximaal 10 blokhutten;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' verblijfsrecreatieve voorzieningen, in de vorm van een groepsaccommodatie ten behoeve van maximaal 80 personen;

met ten behoeve daarvan:

  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' horecabedrijf categorie 1 en/of 2, hieronder niet begrepen hotels;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. groenvoorzieningen;
  • e. verkeer- en verblijfsvoorzieningen in de vorm van fiets- en wandelpaden en parkeervoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen, waaronder zonnecollectoren.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte van een blokhut bedraagt ten hoogste 50 m2 ;
  • c. de oppervlakte van de bebouwing voor de groepsaccommodatie en horeca bedraagt ten hoogste 2.700 m2 ;
  • d. de goot- en bouwhoogte van blokhutten bedragen niet meer dan respectievelijk 5,5 en 6,5 m;
  • e. de dakhelling van een blokhut bedraagt niet meer dan 20 graden;
  • f. de goothoogte en bouwhoogte van de bebouwing voor de groepsaccommodatie en horeca bedragen ten hoogste respectievelijk 2,5 en 11,5 m.
7.2.2 Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zonnecollectoren bedraagt ten hoogste 5 % van het bestemmingsvlak.
7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de externe veiligheid.
7.4 Afwijken van de bouwregels

Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2.1, sub d en f en een hogere goothoogte vaststellen tot ten hoogste 6,5 m indien passend bij een landelijke bouwstijl.

7.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 7.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruik of laten gebruiken van recreatiewoningen en groepsaccommodatie ten behoeve van permanente bewoning.

Artikel 8 Verkeer

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met een functie voor de ontsluiting van aanliggende gronden, met daarbij inbegrepen voet- en fietspaden, bermen, bushaltes en dergelijke;
  • b. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. openbare nutsvoorzieningen;
  • e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.

Het aantal rijstroken bedraagt ten hoogste vier.

8.2 Bouwregels
  • a. Ten aanzien van deze bestemming geldt dat geen gebouwen mogen worden gebouwd.
  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van de bouwwerken ten hoogste 12 m bedraagt, met dien verstande dat de hoogte van de perceel- en erfafscheiding ten hoogste 2 m bedraagt.

Artikel 9 Verkeer - Wegverkeer

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Wegverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen;
  • b. verkeersvoorzieningen;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. bos met landschappelijke waarden;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. openbare nutsvoorzieningen;
  • g. water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.

Het aantal rijstroken bedraagt ten hoogste vier.

9.2 Bouwregels
  • a. Ten aanzien van deze bestemming geldt dat geen gebouwen mogen worden gebouwd.
  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van de bouwwerken ten hoogste 12 m bedraagt.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 1

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het herstel, behoud en bescherming van de archeologische waarden.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
  • a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor een of meerdere bouwwerken waarbij grond geroerd wordt met een diepte van 0,3 m of meer, een rapport, op basis van een archeologisch onderzoek, te overleggen. In dit rapport dienen archeologische waarden van de gronden die volgens de aanvraag zullen worden verstoord, in voldoende mate te zijn vastgesteld.
  • b. Het archeologisch onderzoek - waaronder mede begrepen (aanvullend) waarderend proefsleuvenonderzoek - dient te worden uitgevoerd door een gecertificeerd archeologisch bureau en dient overeenkomstig een vooraf door dat bureau opgesteld archeologisch Programma van Eisen plaats te vinden.
  • c. Het onderzoek en eventuele opgraving mogen alleen plaats vinden indien zowel burgemeester en wethouders van Hoogeveen, of door hen aangewezen archeologische deskundigen, als gedeputeerde staten van de provincie Drenthe, of door hen aangewezen archeologische deskundigen, hebben ingestemd met het Programma van Eisen.
  • d. Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning die de verplichting inhouden:
    • 1. tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. tot het doen van opgravingen.
10.2.2 Bouwverbod

Indien uit het in 10.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 10.2.1 genoemde voorschriften veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regel van de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemming (basisbestemming):
    • 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur dieper dan 0,3 m met dien verstande dat geen vergunning nodig is wanneer het gaat om niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 0,1 m onder de bouwvoor van 0,3 m;
    • 2. het graven, baggeren en dempen van sloten, vaarten en andere watergangen;
    • 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 0,3 m;
    • 4. het aanbrengen of rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd en/of voorzover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 0,3 m wordt geroerd;
    • 5. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m, behalve indien deze in het kader van onderzoek naar historische vindplaatsen worden uitgevoerd;
    • 6. overige activiteiten die de bodemopbouw ter plaatse verstoren op een diepte van meer dan 0,3 m;
  • b. Ter plaats van de aanduiding 'archeologie' geldt ten aanzien van het gestelde in artikel 10.3 sub a onder 4 dat - indien gevonden waarden in de grond worden behouden - voordat beplanting plaats vindt een (aanvullend) waarderend proefsleuvenonderzoek en eventuele opgraving worden uitgevoerd. Uit dit onderzoek dient te blijken dat er direct en op termijn geen schade zal ontstaan aan aanwezige archeologische waarden. Het onderzoek dient daarom plaats te vinden op basis van een door aanvrager van de vergunning uitgewerkt beplantingsschema. Indien tot uitvoering wordt overgegaan dient het beplantingsschema bij uitvoering strikt te worden gevolgd.
  • c. De onder 10.3 sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de plaats waar werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht, vaststaat dat er geen onevenredige afbreuk aan de archeologische waarden wordt gedaan, dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of bescherming van die waarden of de eventuele bodemvondsten naar elders zijn overgebracht;
  • d. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport dient te voldoen aan de onderzoekseisen en voorwaarden die zijn gesteld in 10.2.1 sub b en c.
  • e. Aan de in lid 10.3 sub a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen.
  • f. Het in lid 10.3 sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    • 4. op archeologisch onderzoek zijn gericht.

Artikel 11 Waarde - Archeologie 2

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het herstel, behoud en bescherming van de archeologische waarden.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor een of meerdere bouwwerken waarbij grond geroerd wordt met een (gezamenlijk) geroerde oppervlakte groter dan 100 m2 en een diepte van 0,3 m of meer, een rapport, op basis van een waarderend archeologisch onderzoek (proefsleuven), te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die volgens de aanvraag zullen worden verstoord, in voldoende mate zijn vastgesteld. Een dergelijke rapportage is niet noodzakelijk als aangetoond kan worden dat de betreffende gronden geroerd zijn en de trefkans op archeologische waarden gering is. Deze regeling geldt niet voor gronden waarvoor al een archeologisch onderzoek is uitgevoerd en vrijgegeven zijn voor de bestemde functie(s).

11.2.2 Voorwaarden

Indien uit het in artikel 11.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning die de verplichting inhouden:

  • a. tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; tot het doen van opgravingen;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
11.2.3 Bouwverbod

Indien uit het in 11.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 11.2.2 genoemde voorschriften veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.

11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en wethouders de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regel van de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemming (basisbestemming):
    • 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur dieper dan 0,3 m. met dien verstande dat geen vergunning nodig is wanneer het gaat om niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 0,1 m onder de bouwvoor;
    • 2. het graven, baggeren en dempen van sloten, vaarten en andere watergangen;
    • 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 0,3 m;
    • 4. het aanbrengen of rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd en/of voorzover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 0,3 m wordt geroerd;
    • 5. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m en/of met een oppervlakte van meer dan 100 m2 , behalve indien deze in het kader van onderzoek naar historische vindplaatsen worden uitgevoerd;
    • 6. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    • 7. het opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
    • 8. overige activiteiten die de bodemopbouw ter plaatse verstoren;
  • b. De onder 11.3 sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de plaats waar werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht, vaststaat dat er geen onevenredige afbreuk aan de archeologische en/of cultuurhistorische waarden wordt gedaan, dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of bescherming van die waarden of de eventuele bodemvondsten naar elders zijn overgebracht;
  • c. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  • d. Aan de in lid 11.3 sub a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • e. Voorafgaand aan de verlening van de in lid 11.3 sub a genoemde vergunning dienen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in te winnen bij de provinciaal archeoloog;
  • f. Het in lid 11.3 sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van ter inzagelegging van het ontwerpplan;
    • 3. plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
    • 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    • 5. op archeologisch onderzoek zijn gericht.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 12 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 13 Algemene bouwregels

  • a. Alle gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde moeten voldoen aan de 'Voorwaarden voor bebouwing' zoals die zijn opgenomen per deelgebied in het beeldkwaliteitsplan (Bijlage 2).

Artikel 14 Algemene gebruiksregels

  • a. Het is verboden de gronden en de bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aangegeven bestemming.
  • b. Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik of laten gebruiken van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als seksinrichting(en);
    • 2. het gebruik of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
    • 3. het gebruik van fossiele brandstoffen voor verwarming, warm tapwater en koken, met uitzondering van de bestaande gebouwen.
  • c. Het bevoegd gezag verleent een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde in lid a, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
  • d. Voorwaardelijke verplichting boscompensatie:
    • 1. Het gebruik van de bouwwerken en terreinen voor recreatieve doeleinden is uitsluitend toegestaan indien aan de verplichtingen tot boscompensatie binnen en buiten het plangebied is voldaan en het bos in stand wordt gehouden;
    • 2. De inrichting van compensatie van bos ter grootte van 7.274 m2  binnen de bestemming Bos dient te zijn afgerond binnen 2 jaar na realisatie van de uitkijktoren;
    • 3. De inrichting van compensatie van bos ter grootte van 7.878 m2 binnen de bestemming Verkeer - Wegverkeer dient te zijn afgerond binnen 2 jaar na de realisatie van trucktankfase II (LNG-H2).

Artikel 15 Algemene aanduidingsregels

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - munitie' is het oprichten van bouwwerken met vlies- of gordijngevelconstructies of grote glasoppervlakten en waarbinnen zich doorgaans een groot aantal personen bevindt, niet toegestaan.

Artikel 16 Algemene afwijkingsregels

  • a. Het college van burgemeester en wethouders kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
    • 1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, daaronder niet begrepen de bouwhoogte van windturbines;
    • 2. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen word vergroot, mits:
      • de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 5 m² bedraagt;
      • de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
    • 3. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat gebouwen en bouwwerken ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van de gasvoorziening, geluidwerende voorzieningen en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen en bouwwerken, worden gebouwd, mits:
      • de hoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, niet meer dan 3 m bedraagt;
      • de oppervlakte niet meer dan 25 m2 bedraagt;
    • 4. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van het verzamelen van huishoudelijke afvalstoffen, hieronder mede verstaan ondergrondse afvalopslag, worden geplaatst mits:
      • de hoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, niet meer dan 1,5 m bedraagt;
      • de bruto-oppervlakte niet meer bedraagt dan 2 m2 voor zover het bouwwerk bovengronds word geplaatst.

Artikel 17 Overige regels

17.1 Afstemming Wet natuurbescherming

Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten zal rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Wet natuurbescherming. Indien uit gegevens, dan wel uit onderzoek blijkt dat sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplanting- of rustplaatsen, dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de over (bouw)werkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden nadat ontheffing, dan wel vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming is verkregen.

17.2 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden
  • 1. aanbrengen ruimte voor parkeren:
    Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor het veranderen van de functie van een bouwperceel, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig het gemeentelijk parkeerbeleid zoals opgenomen in de Parkeernota 2011, of een later door de gemeenteraad vastgesteld parkeerbeleid, wordt gerealiseerd.
  • 2. aanbrengen ruimte voor laden/lossen:
    Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  • 3. afwijken:
    Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het onder 1 genoemde parkeerbeleid indien:
    • a. het voldoen aan die bepalingen ten gevolge van bijzondere omstandigheden onredelijk bezwarend is;
    • b. op andere wijze in de benodigde parkeerruimte dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
  • 4. Ruimte(n) voor het bepaalde onder 1 en 2 dient, voor zover de aanwezigheid van deze ruimten krachtens deze regels nodig is, beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik met de bestemming.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
18.2 Afwijking

Het college van burgemeester en wethouders kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 18.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 18.1 met maximaal 10%.

18.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 18.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

18.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

18.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 18.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

18.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 18.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

18.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 18.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.