direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Noordscheschut , deelplan uitbreiding woningbouw 2019
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2019BP8015003-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeenteraad heeft op 13 december 2012 de Structuurvisie Hoogeveen 2.0 vastgesteld. Volgens deze visie ligt de focus van woningbouw de komende jaren op de stad. Daarnaast is gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied, passend bij de vraag. Er wordt ingezet op kleinschaliger initiatieven. Dit plan ziet toe op de realisatie van 33 woningen. Er komt een diversiteit aan woningen: vrijstaand, twee-onder-1-kapwoningen, rijwoningen (4-onder-1-kap) en rug-aan-rugwoningen.

Met dit bestemmingsplan zal de Kern Noordscheschut worden uitgebreid. Door deze uitbreiding blijft er een gedeelte buitengebied over in de kern Noordscheschut. Om dit bij de kern te betrekken zal dat gedeelte worden overgenomen uit het bestemmingsplan voor het buitengebied en maakt dit onderdeel uit van onderhavig bestemmingsplan.

Dit bestemmingsplan ziet niet toe op fase 2 van de woningbouwontwikkeling. Ten oosten van het plangebied is ruimte gereserveerd voor een woningbouwuitbreiding. Wanneer de behoefte aanwezig is om invulling te geven aan fase 2, zal dit met een apart bestemmingsplan juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt.

1.2 Opgave bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan dient goed aan te sluiten bij de ruimtelijk-functioneel gewenste invulling voor dit plangebied.

1.3 Opbouw toelichting

Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:

  • hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande situatie en benoemt de huidige planologische regels;
  • hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid;
  • hoofdstuk 4 geeft de gewenste ontwikkeling en de planuitgangspunten weer;
  • hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieuaspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, wateraspecten, etc.;
  • hoofdstuk 6 gaat in op de planologische regels en de daarbij behorende verbeelding;
  • hoofdstuk 7 gaat in op de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan;
  • hoofdstuk 8 gaat in op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied is gelegen ten zuiden van de dorpskern van Noordscheschut, tussen de Boogerdweg en de Modderwijk. Het plangebied is in de huidige situatie onbebouwd en ingevuld met grasland. Via de Modderwijk heeft het gebied een aansluiting op de Coevorderstraatweg.

Ook het gedeelte ten westen hiervan maakt onderdeel uit van dit bestemmingsplan. De agrarische gronden ten oosten van het Zwarte Dijkje worden overgenomen uit het geldende bestemmingsplan en maken vervolgens onderdeel uit van de Kern Noordscheschut.

In figuur 2.1 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2019BP8015003-VG01_0001.jpg"

Figuur 2.1: Luchtfoto plangebied (globaal met rood omlijnd)

2.2 Vigerend recht

Op het plangebied is de beheersverordening 'Buitengebied Zuid Hoogeveen 2018' van toepassing. De beheersverordening is op 27 februari 2020 door de gemeenteraad vastgesteld en vormt de actualisatie van het bestemmingsplan Buitengebied Zuid, herziening 2007 (vastgesteld op 22 november 2007).

Voor het plangebied geldt de enkelbestemming 'Agrarisch - 2' met de aanduidingen 'landschapsbouw' en ´woning´. De agrarische bestemming ziet toe op het behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden. Daarop aanvullend zijn sociaal-economische doeleinden ook toegestaan zoals de uitoefening van een agrarische bedrijf, bosbouw, dagrecreatie en verkeer- en waterhuishoudkundige voorzieningen. Met het oog op de versterking van het landschapsbeeld zijn ter plaatse van de aanduiding 'landschapsbouw' ruimere bouwmogelijkheden mogelijk. Binnen dit gebied kan onder voorwaarden een afwijking worden verleend voor de realisatie van een woning met aanbouwen en bijgebouwen tot buitenplaats. De twee woningen zijn aangeduid middels ´woning´. Daar vindt geen verandering plaats.

In figuur 2.2 is een uitsnede van de geldende plan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2019BP8015003-VG01_0002.png"

Figuur 2.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid, herziening 2007' (plangebied globaal met rood omlijnd)

2.3 Ruimtelijke - en functionele structuur plangebied

Noordscheschut ligt in een veenontginningslandschap dat vanaf het begin van de zeventiende eeuw ten zuidoosten van Hoogeveen is ontstaan. In het landschap ervaart men enerzijds open gebieden, anderzijds daaruit oprijzende beboste gebieden, bomenrijen en houtwallen.

Het nederzettingpatroon in dit gebied bestond aanvankelijk uit verspreide lintbebouwing langs wegen en wijken (kanalen). In een latere fase is bij de sluis annex de brug kernvorming opgetreden. Nog vandaag de dag vormt de sluis het karakteristieke middelpunt van het dorp.

Het plangebied grenst aan de zuidoostelijke zijde van het dorp en is gelegen tussen de Boogerdweg en Modderwijk.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte

Het beleid van Europa en de rijksoverheid is van invloed op het te voeren Drentse omgevingsbeleid. Zo is er op Europees niveau veel aandacht voor het verbinden van economische kerngebieden door vervoersnetwerken, de aansluiting van relatief zwak ontwikkelde regio's, landsoverschrijdende samenwerking, stroomgebieden, ecologische relaties en duurzame ontwikkeling.

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Ruimte. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbelangen:

  • een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen.

Het rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Geconstateerd wordt dat onderhavig bestemmingsplan geen rijksbelangen raakt. Derhalve wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld, dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd, dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Tevens treden regels ten aanzien van radarverstoringsgebieden op een nader te bepalen tijdstip in werking.
De Ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarin is in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen (inclusief detailhandel) in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden ("ladder duurzame verstedelijking"). Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt die inhoudt dat de toelichting bij een uitwerkingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Bij de beschrijving van de behoefte van de ontwikkeling kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. Het vervolgstap uit de genoemde ladder heeft betrekking op de vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden.

Het voorliggend plan is gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied. De uitbreidingslocatie, welke is gekozen middels marktonderzoek en ruimte biedt voor 33 grondgebonden woningen, is direct aangrenzend aan het stedelijk gebied en vormt daarmee een afronding van de kern Noordscheschut.

In paragraaf 3.4.4 is verwoord dat er voldoende vraag naar woningen binnen de gemeente Hoogeveen is. Ook in het woningbehoefteonderzoek voor nieuwbouwlocaties in de gemeente Hoogeveen is aangegeven dat dit het geval is. Gezien de druk op de mark wordt de realisatie van 33 woningen zeker haalbaar geacht. De vraag naar woningen komt met name van gezinnen die doorstromen vanuit een bestaande woning in Hoogeveen en ook steeds meer vanuit omliggende kernen. Daarnaast is de woningbouwuitbreiding in de kern Noordscheschut aantrekkelijk voor jonge stellen en jonge -alleenstaande- starters. Ook Voor senioren is de wijk aantrekkelijk vanwege de realisatie van 15 levensloopbestendige rug-aan-rug woningen.

Eén van de speerpunten in de Woonvisie is dan ook het realiseren van meer flexibiliteit, differentiatie en maatwerk op de woningmarkt. Met dit plan wordt voorzien in de behoefte aan nieuwe kwalitatief hoogwaardige woningen in de vorm van vrijstaande woningen, twee-onder-één-kap woningen, rijwoningen en rug-aan-rug woningen. Hierbij wordt rekening gehouden met verschillende doelgroepen qua leeftijd, gezinssamenstelling en inkomen. Door flexibiliteit op te nemen, kan gedurende het hele realisatieproces, aangesloten worden op de actuele lokale woningbehoefte.


Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het plan niet strijdig is met de Ladder voor duurzame verstedelijking .


Actuele regionale woonbehoefte

Het gemeentelijk beleid omtrent het wonen is neergelegd in de Woonvisie 2017-2020. De Woonvisie, regionaal afgestemd en gebaseerd op onderzoek naar aspecten als woonwensen, migratiebewegingen en bevolkingsontwikkeling, laat zien dat de woonbehoefte steeds meer verschuift naar de stad: wonen in de stad met voorzieningen in de directe nabijheid. Hierbij is een grote behoefte waarneembaar naar kwalitatief goede grondgebonden woonmilieus. De centrumdorpen zoals onder andere Noordscheschut worden als een belangrijk woonalternatief gezien. Het woningmarktonderzoek wijst er op dat een combinatie van voorzieningen én nabijheid van de kern Hoogeveen de gewildheid als woonlocatie vergroot.

Met dit plan wordt hier een invulling aan gegeven door in het kanaaldorp Noordscheschut de woningbouwuitbreiding van 33 woningen mogelijk te maken. De woning zijn op basis van behoefte in de gemeente tot stand gekomen. Dit is dan ook in lijn met het gestelde vanuit de gemeentelijke woonvisie voor de periode 2017-2020.

3.2 Provinciaal beleid

Provinciale Staten hebben op 3 oktober 2018 de Omgevingsvisie- en Omgevingsverordening Drenthe 2018 vastgesteld.

De Omgevingsvisie is voor Drenthe een centraal visiedocument. Deze Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De ambitie ziet toe op het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. Deze ambitie vormt het hart van ons beleid waarmee wordt ingezet op ‘ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit’, mede vanuit de wetenschap dat landschapskwaliteit een belangrijke vestigingsfactor is. In de omgevingsvisie worden zes verschillende kernkwaliteiten benoemd die de Drentse ruimtelijke identiteit inhoud geven. Het gaat om landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Wonen
Voor wat betreft wonen heeft de provincie de ambitie om Drenthe als woonprovincie aantrekkelijker te maken met gevarieerde en leefbare woonmilieus, die voorzien in de woonvraag. De provincie verwacht dat gemeenten een gemeentelijke woonvisie opstellen en dat de lokale visies in een bovenlokale strategie, een regionale woonvisie wordt vervat. Hoogeveen maakt samen met De Wolden, Meppel en Westerveld deel uit van de woonregio Zuidwest Drenthe. Het proces om te komen tot een regionale woonvisie is doorlopen en vervolgens is op 30 oktober 2012 de Regionale Woonvisie door de diverse colleges van de betrokken gemeenten vastgesteld.

Bij de verdeling van de woningbehoefte streeft de provincie ernaar de groei van de bevolking en de arbeidsplaatsen te concentreren in de (sub)streekcentra en één derde in de overige kernen. De toedeling van de woonopgave aan de (sub)streekcentra en overige kernen is de verantwoordelijkheid van de gemeenten. De provincie verwacht van gemeenten dat de toedeling gebeurd op basis van de functie van de kern binnen de gemeente. De provincie vindt het van belang dat, waar mogelijk, de woonopgave van deze kernen wordt benut om de dorpsranden 'af te hechten'. Dit verbetert de ruimtelijke kwaliteit.

Stedelijk gebied of buitengebied

De provincie maakt onderscheid tussen bestaand stedelijk gebied en buitengebied. Deze noodzaak komt voort uit het provinciaal belang bij een goede ruimtelijke ordening om, mede conform Rijksbeleid, nieuwe initiatieven bij voorkeur te faciliteren binnen de reeds bebouwde omgeving. Het stedelijk gebied omvat de buitenste contouren van dorpen en steden zoals op de kaart Bestaand stedelijk gebied is aangegeven.

Het voorliggend plan is gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied. De uitbreidingslocatie, welke is gekozen middels marktonderzoek en ruimte biedt voor 33 grondgebonden woningen, is direct aangrenzend aan het stedelijk gebied en vormt daarmee een afronding van de kern Noordscheschut. In de gemeentelijk woonvisie (paragraaf 3.4.4) is de behoefte aan woningbouw beschreven.

Ten aanzien van de in de Omgevingsvisie genoemde milieuaspecten als water, bodem, luchtkwaliteit, geluid- en geurhinder en externe veiligheid zijn onderzoeken uitgevoerd. Voor een nadere uitwerking wordt verwezen naar hoofdstuk 5'.

Kernkwaliteiten analyse

De Provinciale omgevingsverordening Drenthe, met inbegrip van de navolgende wijzigingen, geeft de randvoorwaarden voor het opstellen van ruimtelijke plannen. De verordening heeft onder meer als doel om de kernkwaliteiten van Drenthe te behouden en te versterken. Als bij een ruimtelijk project kernkwaliteiten betrokken zijn, moet in het ruimtelijk project uiteen gezet worden dat met het desbetreffende project wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het project betrokken kernkwaliteiten conform de provinciale ontwikkelingsvisie. Een ruimtelijk project mag geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten.

Kernkwaliteit Natuur

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangende structuur van gebieden met een
speciale natuurkwaliteit, deze zijn nader beschreven in het robuust natuursysteem. Het NNN vormt de ruggengraat van het Drentse natuurnetwerk en waarborgt biodiversiteit en duurzame natuur. Voor de ruimtelijke identiteit van Drenthe is de belevingswaarde en de mogelijkheid tot benutten van de natuur van groot belang. De provincie is direct verantwoordelijk voor de kwaliteit en kwantiteit van de natuur binnen het Natuurnetwerk Nederland.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuur Netwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde gebied ligt op meer dan 500 meter. Er is dus geen sprake van aantasting van deze kernkwaliteit door dit plan.

Kernkwaliteit Aardkundige waarden

Het plangebied is voor de kernkwaliteit Aardkundige waarden aangeduid met het beschermingsniveau Generiek. In deze gebieden wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. De provincie verwacht van gemeenten dat zij in deze gebieden nagaan welke kenmerkende aardkundige waarden aanwezig zijn en dat zij hieraan bescherming geven via het gemeentelijk bestemmingsplan en plannen en initiatieven daarop beoordelen. Bij ontwikkelingen kunnen aardkundige kwaliteiten als inspiratiebron worden gebruikt.

Uit het verkennend bodemonderzoek (zie bijlage 1) is gebleken door alle eerdere grondroeringen uit het verleden, eventuele aardkundige waarden verloren zijn gegaan en is er dus geen sprake van aantasting van deze kernkwaliteit door dit plan

Kernkwaliteit Cultuurhistorie

Het cultuurlandschap, met daarin het gebouwde erfgoed als ankerpunten, is sterk bepalend voor hoe de leefomgeving wordt ervaren. Het geeft betekenis en is direct verbonden met ons beeld van de Drentse identiteit. Daarom heeft de provincie de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS), die het provinciaal belang vastlegt, met daarin drie sturingsniveaus. Daarnaast heeft de provincie een provinciale monumentenlijst en beleid op het gebied van herbestemming. De Cultuurhistorische Hoofdstructuur is gebiedsgericht beschreven in 10 deelgebieden. Voorliggend plangebied is gelegen in het deelgebied 9: Hollandscheveld en Hoogeveen. En bij nieuwe initiatieven is het van belang om de cultuurhistorische samenhang te respecteren.

Bepalend voor de hoofdstructuur van dit gebied (en van toepassing op de kern Noordscheschut) is het gebruik maken van de randen en contrasten tussen de verschillende ontginningsblokken bij nieuwe ontwikkelingen, en in het bijzonder de achtergrenzen van de ontginningsblokken, waar verschillende kavelrichtingen bij elkaar komen.

Bij de planvorming van onderhavige ontwikkeling zijn de cultuurhistorische kwaliteiten leidend geweest. De structuur en indeling van Noordscheschut blijft geresepecteerd. De beoogde ontwikkeling draagt bij aan een versterking van de bestaande hoofdstructuur. De Cultuurhistorische Hoofdstructuur wordt hiermee gerespecteerd.

Kernkwaliteit Landschap

De provincie richt zich op het in stand houden en versterken van het landschap als economisch, ecologisch en cultureel kapitaal. De ambitie is een Drents landschap waarin de verscheidenheid in landschapstypen en -onderdelen zich blijvend manifesteert. De landschapstypen met de bijbehorende landschapskenmerken wil de provincie in samenhang behouden en versterken. Daarmee wordt gestreefd naar een Drents landschap waarin het grondgebruik, het type natuur en het landschapsbeeld passen bij de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap. Vanuit dat perspectief wil de provincie keuzes voor nieuwe ontwikkelingen in het landschap blijvend mogelijk maken.

De provinciale doelstellingen voor de kernkwaliteit landschap zijn:

  • het behouden en versterken van de ruimtelijke afwisseling van landschapstypen;
  • het behouden en versterken van de karakteristieke kenmerken van de verschillende
    landschapstypen die we in Drenthe onderscheiden:
  • het behouden en versterken van de karakteristieke macrogradiënten van het Drents Plateau in relatie tot de aangrenzende en lager liggende veengebieden;
  • het behouden en ontwikkelen van het Nationaal Beek-en esdorpenlandschap Drentsche Aa.

Het plangebied maakt deel uit van het 'Landschap van de Veenkoloniën'. Kenmerkend voor deze hoogveengebieden is de strakke orthogonale verkaveling, de bebouwingslinten langs kanalen en monden en de grote, weidse ruimtes met wijken. Elke ontginning heeft bovendien zijn eigen specifieke kenmerken, waaraan de tijd en de manier van ontginning is af te lezen. Zo heeft het gebied rond Hollandscheveld een kleinschalig, besloten karakter met veel verspreid voorkomende bebouwing en bosstroken. In Smilde vormt de Drentse Hoofdvaart de ruggengraat van de ontginning en zijn de Oude Veenkoloniën kleinschaliger dan de Veenkoloniën in de omgeving van Emmen.

Van provinciaal belang is de orthogonale samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen. Het beleid is dan ook gericht op het behouden en versterken van de samenhang en de openheid met de wijken en de rechtlijnige landschapsstructuur.

Gelet op het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in in overeenstemming is met het provinciaal beleid.

3.3 Regionaal beleid

In het kader van de regionale afstemming is met de buurgemeenten De Wolden, Westerveld en Meppel overleg gevoerd over het woningbouwprogramma. De uitkomst van de afstemming heeft geresulteerd in een regionale woonvisie. Een dergelijke afstemming heeft, in dit kader, ook plaatsgevonden voorafgaand aan de op te starten bestemmingsplanprocedure die betrekking heeft op de nieuwbouwlocatie. Het op te stellen bestemmingsplan voor de uitbreiding van de kern Noordscheschut is op 17 december 2018 regionaal afgestemd. Uit de nadere afstemming is gebleken dat voorliggende woningbouwontwikkeling past in de regionale aantallen en het kwalitatieve programma tot 2026.

Op 30 oktober 2012 is de Regionale Woonvisie Zuidwest Drenthe, Groeimodel, deel I door het college van de gemeente Hoogeveen en de andere betrokken gemeenten vastgesteld. In het bestuurlijk afstemmingsoverleg RO/Wonen Zuidwest Drenthe van 21 december 2015 is de woningbehoefte voor Zuidwest Drenthe vastgesteld voor de periode 2016-2025. Deze woningbehoefte prognose is gebaseerd op de provinciale bevolkingsprognose 2015, vertaald naar de woningbehoefte in de regio Zuidwest Drenthe. De vastgestelde woningbehoefte geldt als kader voor de woningbouwontwikkeling in de regio en dient als uitgangspunt voor de actualisatie van het gemeentelijk woonbeleid voor de gemeenten binnen deze regio. Gelet op de aanwezige harde plancapaciteit in Zuidwest Drenthe, is de mogelijkheid aanwezig de woningbouwuitbreiding van Noordscheschut daaraan toe te voegen. De realisatie van 33 woningen leidt niet tot verdringing of ongewenste concurrentie.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Hoogeveen 2015-2030

Als vervolg op de Toekomstvisie is op 23 december 2004 door de gemeenteraad de Structuurvisie Hoogeveen 2015–2030 vastgesteld. Deze Structuurvisie is eigenlijk de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie. Hij spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente en beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor het buitengebied, de dorpen en de stad. De Structuurvisie is een voorbeeld van planning van onderop, vanuit het lokale denken. Deze Structuurvisie heeft daarom het oude POP II niet als vertrekpunt genomen, maar nam een voorschot op de nieuwe Omgevingsvisie Drenthe. Deze aanpak past overigens goed binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. Het Rijk laat meer over aan gemeenten en provincies.

In de Structuurvisie zijn verschillende basisprincipes voor de omgang met de tien dorpen onderscheiden. Belangrijk is dat in alle dorpen gezocht moet worden naar uitbreidingsmogelijkheden. De tien dorpen zijn in de Structuurvisie in drie groepen ingedeeld. Deze driedeling is ingegeven door het landschap waarin de dorpen liggen. Onderscheiden zijn kanaaldorpen (waaronder Noordscheschut), velddorpen en zanddorpen, waarbij in de kanaaldorpen gespreid en vervlochten zal worden gebouwd. Binnen deze driedeling is voor alle dorpen een uitbreidingsmogelijkheid ontwikkeld. Een belangrijke uitkomst daarvan is dat het grootste dorp per gebied de meeste woningen krijgt. Dit zijn Noordscheschut, Hollandscheveld en Pesse. Per gebied is daar een eigen invulling aan gegeven die met name gerelateerd is aan de mogelijkheden van het landschap.

Gelet op de samenstelling van de woningvoorraad en de demografische ontwikkeling van de bewoners van Noordscheschut zijn de volgende kwalitatieve uitgangspunten geformuleerd voor de uitbreiding van de woningvoorraad:

  • 10% tot 20% van de woningen moeten starterswoningen zijn, waarbij de kwaliteit van de woningen belangrijk is. Dit kunnen rijenwoningen zijn maar ook twee-onder-één-kap woningen.
  • 30% tot 40% van de woningen dienen levensloopbestendige/flexibele woningen te zijn, waarbij alle dagelijkse levensbehoeftevoorzieningen op de begane grond te vinden zijn.
  • 50% van de woningen zijn voor de vrije sector. Hiervan dient 20% betaalbaar (twee-onder-één-kap woningen) en 30% duur (vrijstaande woningen) te zijn.

Het initiatief voldoet aan het gestelde in de Structuurvisie Hoogeveen 2015-2030. Het plan voorziet in een woningbouwuitbreiding in hert kanaaldorp Noordscheschut dat toeziet op de realisatie van 33 woningen, waarvan 12 levensloopbestendige woningen. Er wordt ruimte geboden voor vier rijwoningen. De overige woningen kunnen zowel als twee-onder-een-kap al vrijstaand worden gerealiseerd.

3.4.2 Structuurvisie Hoogeveen 2.0

De Structuurvisie uit 2004 is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie, die in stand blijft en met “Structuurvisie Hoogeveen 2.0” op onderdelen is bijgesteld. De visie geeft aan hoe Hoogeveen tot 2030 omgaat met thema's als wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. Duurzame kwaliteit is en blijft daarbij de rode draad.

De geactualiseerde structuurvisie is op 13 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie kiest Hoogeveen voor beheerste groei waarbij de focus van woningbouw ligt op inbreiding in de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en het landelijke gebied, passend bij de vraag. Voor het landelijk wonen zijn er kansen in de landgoederenzone en de kanalenzone.

Het initiatief voldoet aan het gestelde in de Structuurvisie 2.0. In de structuurvisie is betreffende wonen aangegeven dat Hoogeveen kiest voor geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied, passend bij de vraag. De ontwikkeling doet geen afbreuk aan de bestaande ruimtelijke structuur van het dorp.

3.4.3 Toekomstvisie Hoogeveen

In april 2018 is de Toekomstvisie Hoogeveen vastgesteld door de gemeenteraad. Deze toekomstvisie met bijbehorende stukken is bedoeld als omgevingsvisie in het kader van de Omgevingswet. De structuurvisie (vastgesteld in 2004 en geactualiseerd in 2012) is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie die volledig van kracht blijft.

In de toekomstvisie Hoogeveen wordt ingegaan op ambities op het gebeid van wonen, voorzieningen, bedrijvigheid en bereikbaarheid, landschap en de opgave voor de fysieke leefomgeving. Met betrekking tot wonen wenst Hoogeveen een goede woongemeente te zijn waar iedereen een thuis vindt. Waarbij betaalbaar wonen voor iedereen mogelijk moet zijn. De focus wordt gelegd op het wonen in de kern Hoogeveen en de realisatie van aansprekende stedelijke woonmilieus, passend bij de vraag en met behoud van groene open ruimtes.

Om aan deze toenemende vraag in de kern te voldoen wordt ook gekeken naar uitbreidingslocaties. In de dorpen ligt het accent op het uitvoeren van de huidige bouwplannen en bieden we ruimte voor specifieke woonwensen. Verder wenst Hoogeveen manieren te vinden om alle woningen sneller te verduurzamen en de bestaande buurten en dorpen aantrekkelijk te houden.

Voorliggend plangebied betreft de realisatie van 33 woningen binnen- en aansluitend aan het dorpskern Noordscheschut. Er wordt ruimte geboden voor rijwoningen, vrijstaande en twee-onder-één kapwoningen, om op deze wijze voldoende betaalbare woningen te bieden. De noord-zuid gerichte korte woonpaden geven vanaf de Boogerdweg uitzicht op het open landschap dat grenst aan de wijk. De woningen aan de randen hebben deels een lage kap. Dit maakt dat de woningen niet dominant aanwezig zijn in het landschap. Op deze wijze sluit de voorgenomen ontwikkeling aan op de openbare ruimte in omgeving en worden woonpercelen gerealiseerd aansluitend op behoefte. De voorgenomen ontwikkeling is dan ook in lijn met de Toekomstvisie Hoogeveen.

3.4.4 Woonvisie 2017-2020 Waar iedereen een thuis vindt

Met deze visie zet de gemeente de koers uit op het gebied van wonen voor de komende jaren. De visie bevat concrete ambities en acties voor de korte termijn. Deze ambities voor de komende vijf jaar is wel geplaatst in de ontwikkelingen en trends voor een langere termijn. Deze woonvisie vervangt het beleidskader dat werd vastgesteld in 2011. De richting ingezet in 2011 wordt doorgezet voor de periode richting 2025. Voor de periode 2016-2025 wordt rekening gehouden met een woningbehoefte van netto 1.100 woningen.

Dit is gebaseerd op een tussenscenario:

  • De ambitie en de verwachting is dat de binnenlandse vraag aantrekt tot een niveau dat weliswaar niet zo hoog is als voor de woningmarktcrisis, maar dat wel hoger ligt dan de laatste jaren: 950 woningen;
  • De verwachting dat het aantal blijvende statushouders terugvalt naar het langjarig gemiddelde: 165 benodigde woningen.

Om daadwerkelijk ruim 1.100 woningen te kunnen realiseren, moeten we enige overmaat aanhouden in onze woningbouwprogrammering. Niet alle plannen zijn even gemakkelijk ontwikkelbaar en niet alle locaties lenen zich voor elke type woningen. Gemiddeld komt 30% van de locaties later of helemaal niet tot ontwikkeling. We hebben daarom concrete bouwruimte nodig voor ca. 1.600 woningen in tien jaar. Zo bouwen we flexibiliteit en keuzevrijheid in om, ongeacht veranderingen of obstakels, toch in de behoefte te voorzien. Daarmee voorkomen we onnodige uitstroom van huishoudens uit Hoogeveen.

In de visie staat het volgende motto centraal: “Waar iedereen zijn thuis vindt”. Dat geldt voor iedereen, ongeacht zijn of haar leeftijd, inkomen, gezinssamenstelling, gezondheid of afkomst. Om die visie te verwezenlijken zijn vier hoofdambities benoemd.

  • 1. behoud van kwaliteit en gewildheid;
  • 2. toevoegen wat gevraagd wordt;
  • 3. voor iedereen betaalbaar;
  • 4. ouderdom of zorg: ook dan goed wonen.

De focus van woningbouw ligt de komende jaren op de stad. De woningvraag is gericht op praktisch woongenot zoals voorzieningen in de nabijheid en ruim en groen wonen tegen een goede prijs per vierkante meter woonoppervlak. De centrumdorpen Hollandscheveld, Pesse, Noordscheschut en Elim worden als een belangrijk woonalternatief gezien. Hollandscheveld manifesteert zich daarin het duidelijkst. Inmiddels zijn in diverse dorpen concrete plannen voor woningbouw, maatwerk in woondorpen, soms ook projectmatig in de centrumdorpen. Het woningmarktonderzoek wijst er op dat een combinatie van voorzieningen én nabijheid van de kern Hoogeveen de gewildheid als woonlocatie vergroot.

Uitgangspunt is dat van 2016 tot en met 2025 1.100 nieuwbouwwoningen aan de woningvoorraad worden toegevoegd. In het jaar 2016 zijn bijna 100 reguliere woningen gerealiseerd en in het jaar 2017 gaat het om bijna 270 woningen. In het jaar 2018 zijn daar ook netto bijna 100 woningen bijgekomen.

Daarnaast is binnen de gemeente Hoogeveen nog ruimte voor ongeveer 245 woningen aan plancapaciteit waarvoor nog bouw-/bestemmingsplannen kunnen worden ontwikkeld. In feite ligt de opgave hoger wanneer rekening wordt gehouden met planuitval en vertraging de komende jaren.

De voorgenomen ontwikkeling met 33 woningen in het centrumdorp Noordscheschut kan binnen deze nog beschikbare capaciteit worden ontwikkeld. Voor ongeveer netto 385 woningen is tot 2026 al harde plancapaciteit aanwezig in zowel de kern als de dorpen binnen de gemeente Hoogeveen.

Binnen het woonbeleid is een gebiedsindeling bepaald. Het plangebied is gelegen in het gebied 'Kanaaldorpen'. Dit gebied ziet toe op de dorpen Tiendeveen, Noordscheschut en Nieuweroord.

Met dit plan wordt hier een invulling aan gegeven door in het kanaaldorp Noordscheschut de woningbouwuitbreiding van 33 woningen mogelijk te maken. De woning zijn op basis van behoefte in de gemeente tot stand gekomen. Dit is dan ook in lijn met het gestelde vanuit de gemeentelijke woonvisie voor de periode 2017-2020.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling en uitgangspunten

4.1 Ruimtelijke - en functionele structuur

Noordscheschut ligt in een veenontginningslandschap dat vanaf het begin van de zeventiende eeuw ten zuidoosten van Hoogeveen is ontstaan. Het landschap bestaat uit wijken met daartussen open gebieden en bospercelen, bomenrijen en houtwallen.

Vanaf 1960 tot begin deze eeuw zijn woningen gebouwd ten oosten van het Zwarte Dijkje.

Ten zuiden van dit gebied bevindt zich het plangebied van dit bestemmingsplan.

Het plangebied bestaat uit twee delen.

Allereerst een deel met lage grondgebonden woningen met kleine privé buitenruimte rondom, direct ten zuiden van de bestaande wijk. De noord-zuid gerichte korte woonpaden geven vanaf de Boogerdweg uitzicht op het open landschap dat grenst aan de wijk. Deze groenzone speelt ook een rol in de afwatering van het verhard oppervlak van dit compacte buurtje. De woningen hebben een parkeerplaats met garage aan huis. Voor de benodigde extra parkeerplaatsen voor bezoekers wordt het parkeren langs de Boogerdweg georganiseerd in vakken haaksparkeren. Dit parkeren wordt voorzien van een haag en afgewisseld door groenvakken met bomen.

Om de voetgangers ruim baan te geven op de Boogerdweg wordt het trottoir niet achterlangs de parkeerplaatsen aangelegd, maar meer centraal. Het trottoir ligt zó dat er een goede verbinding is met het trottoir langs het westelijk deel van de Boogerdweg en mensen niet vlak langs de woningen lopen.

Vanaf het landschap gezien wordt het beeld van de woonbuurt bepaald door de open straatjes met daartussen de bescheiden volumes van de woningen; daar bovenuit kragend de bomen tussen de parkeerplaatsen aan de Boogerdweg.

Op kleine afstand van de Boogerdweg wordt een kleine woonbuurt ontwikkeld in het groen. Er is hier ruimte voor enkele rijenwoningen en vrijstaande en twee-onder-één kapwoningen. Het parkeren vindt deels plaats op de particuliere kavels. Voor de bewoners van de rijenwoningen en voor bezoekers is er parkeerruimte op de openbare weg. De buurt is te bereiken vanaf de Boogerdweg en vanaf de Coevorderstraatweg. De woningen aan de randen hebben deels een lage kap. Dit maakt dat de woningen niet dominant aanwezig zijn in het landschap. Het groen rondom de buurt en aan de westzijde geeft de buurt een landelijk karakter en speelt een rol in de afwatering van het hemelwater.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. Op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient te worden bezien of het plan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening verenigbaar is met de eisen die aan de omgeving worden gesteld. Het plan dient een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen en de belangen van omwonenden niet te schaden. Dit plan voorziet in het ontwikkelen van 33 woningen.

5.1 Bodem

5.1.1 Wettelijk kader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming (Wbb) is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

5.1.2 Onderzoek

Het plangebied betreft de ontwikkeling van agrarische gronden naar woningbouw. Mede naar aanleiding van eerdere onderzoeksgegevens is voor het plangebied een verkennend (water)bodemonderzoek uitgevoerd. Het doel van het onderzoek is om door het bepalen van de actuele bodemkwaliteit vast te stellen of er door een eventuele bodemverontreiniging consequenties zijn voor het voorgenomen grondwerk en/of toekomstig gebruik van de locatie. Onderdeel van het bodemonderzoek betreft een nader bodemonderzoek om inzicht te krijgen in de actuele mate en omvang van een tijdens eerder uitgevoerd onderzoek vastgestelde sterke verontreiniging met zware metalen ter plaatse van een dam (inrit) nabij de Modderwijk. Onderstaand zijn de bevindingen van het onderzoek opgenomen. De gehele rapportage van het onderzoek is opgenomen als bijlage 1.

Bodemkwaliteit

Zware metalen

De aanwezigheid van de sterk verhoogde gehalten aan zware metalen in de grond, in het grondwater en in de waterbodem in (de omgeving van) de Modderwijk vormen aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek om meer inzicht te krijgen in de oorzaak en omvang van de verontreiniging. Het nader onderzoek is (in combinatie met dit verkennend bodemonderzoek) ter plaatse van dam 101 reeds uitgevoerd waarbij binnen de grenzen van de onderzoekslocatie voldoende inzicht is verkregen in de omvang van de sterke verontreiniging met koper en zink. De situatie in grondwater en eventuele samenhang met de verontreiniging in de waterbodem en in de grond ter plaatse van de dam is echter onduidelijk. Aanbevolen wordt om een aanvullend grondwateronderzoek uit te voeren.

Asbest

Ter plaatse van dam 101 zijn asbestverdachte materialen waargenomen en overschrijdt het totaal gewogen asbestgehalte de interventiewaarde van 100 mg/kg d.s. Omdat sprake is van een verkennend onderzoek naar asbest (waarbij proefgaten zijn gegraven) is het gehalten indicatief en dient conform NEN 5707 een nader onderzoek naar asbest te worden uitgevoerd om vast te stellen of daadwerkelijk de interventiewaarde voor asbest wordt overschreden. Het nader onderzoek bestaat uit het graven van één of meerdere proefsleuven.

Terrein zuidelijk van de Modderwijk

Vanwege de sterke begroeiing van het terrein zuidelijk van de Modderwijk, is ter plaatse beperkt onderzoek uitgevoerd. Eén van de boringen (aan de Coevorderstraatweg) is gestaakt op grof puin en er is een depot puin en zand aanwezig dat zou zijn vrijgekomen bij nabij de locatie uitgevoerde graafwerkzaamheden. Als gevolg hiervan is van dit deel van de locatie onvoldoende inzicht verkregen in de actuele milieuhygiënische bodemkwaliteit. Aanbevolen wordt om (zodra het terrein vrij toegankelijk is) ter plaatse een aanvullend bodemonderzoek uit te voeren. Vanwege de aanwezigheid van (grof) puin kan overwogen worden om (in combinatie met het nader onderzoek naar asbest) gebruik te maken van een hydraulische graafmachine. Voor de afvoer van het depot zand en puin kan een (indicatieve) partijkeuring noodzakelijk zijn.

Graafwerkzaamheden

Indien bij eventuele graafwerkzaamheden ter plaatse van de locatie afwijkingen worden geconstateerd of het vermoeden van een bodemverontreiniging bestaat, dient contact te worden opgenomen met de gemeente Hoogeveen.

Wanneer bij bouwwerkzaamheden op de locatie grond vrijkomt die elders zal worden hergebruikt, is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Ten aanzien van het Besluit bodemkwaliteit is de gemeente of het waterschap het bevoegd gezag. Aanbevolen wordt om de vrijkomende grond binnen het perceel zelf her te gebruiken. Indien dit niet mogelijk is kan mogelijk gebruik worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Hoogeveen. Wanneer de vrijkomende grond niet binnen de bodemkwaliteitskaart kan worden hergebruikt dient mogelijk de hergebruiksmogelijkheid, ten behoeve van toepassing elders, vastgesteld te worden volgens het Besluit bodemkwaliteit. Anderzijds kan op basis van de onderzoeksresultaten eventueel vrijkomende grond worden afgevoerd naar een erkend verwerker.

Meldingsplicht

Vanaf 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit van kracht waarbij alle toepassingen van grond en baggerspecie voorafgaand aan de toepassing moeten worden gemeld (hierop zijn enkele uitzonderingen) via het landelijk meldpunt. Alle toepassingen van grond en baggerspecie (dus ook schone) dienen gemeld te worden, met uitzondering van:

  • Schone grond < 50 m3
  • particulieren (werk zonder aannemer)
  • landbouwbedrijf, mits binnen bij bedrijf behorende perceel en vergelijkbaar gewas
  • verspreiden van baggerspecie op aangrenzend perceel

Deze dienen minimaal 5 werkdagen voor toepassing gemeld te worden bij het landelijke meldpunt:

www.meldpuntbodemkwaliteit.senternovem.nl

5.1.3 Conclusie
Het nader onderzoek naar het grondwater, asbest en voor het terrein ten zuiden van de Modderwijk zal op een later moment plaatsvinden. Voorafgaand aan de gronduitgifte zal middels onderzoek moeten blijken dat de bodemgesteldheid voldoende is voor de beoogde functies. Met de gronduitgifte zal tevens een schonegrondverklaring worden afgegeven. Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

5.2 Archeologie en Cultuurhistorie

5.2.1 Wettelijk kader

In de bodem kunnen ook aardkundige waarden aanwezig zijn. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet die op 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet verplicht de gemeente bij het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige monumenten.

De gemeente Hoogeveen heeft in navolging van wet- en regelgeving eigen cultuurhistorisch beleid ontwikkeld op het terrein van de deelgebieden archeologie, historische geografie en historische bebouwing. Toetsing vindt plaats aan de daaruit volgende archeologische monumenten kaart en de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten. Aanvullend worden de landelijke Archeologische Monumenten Kaart (AMK) en Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) betrokken bij de toetsing van het initiatief. 

5.2.2 Onderzoek

De kaart Archeologie in Nederland is een samenvoeging van de AMK en de IKAW. Hierop zijn bekende behoudenswaardige archeologische terreinen verzameld, gecombineerd met de trefkans (hoog, middelhoog, laag) op archeologische resten. Uit bestudering van de kaart blijkt dat in het plangebied geen archeologische monumenten en/of waarden aanwezig zijn waarmee rekening gehouden dient te worden.

Op basis van de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten, vastgesteld op 24 november 2016, ligt het plangebied in een gebied met archeologische waarde 5, lage archeologische verwachting, waarvoor geen archeologisch (voor)onderzoek moet worden uitgevoerd.

5.2.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat ten aanzien van het aspect archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen bestaan voor de bouw van 33 woningen.

Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet blijft voor bodemverstoringen wel de meldplicht van kracht. Als tijdens graafwerkzaamheden alsnog archeologische vondsten of indicatoren worden aangetroffen dan dient het werk onmiddellijk te worden stilgelegd en moet dit gemeld worden bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en wetenschap, dan wel bij de provinciaal archeoloog en de gemeente.

5.3 Water

Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente Hoogeveen is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vechtstromen, welke beiden verantwoordelijk zijn voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.

5.3.1 Beleid en regelgeving

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Waterschappen hebben een speciale verantwoordelijkheid voor het water. Ze hebben wettelijk vastgelegde taken die aangeven wat de maatschappij van hun mag verwachten. Namelijk het zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, voor een goed functionerend regionaal watersysteem en voor het zuiveren van afvalwater. In het waterbeheerplan 2016-2021 staat beschreven hoe het waterschap Drents Overijsselse Delta hier uitvoering aan gaat geven en welke maatregelen hiervoor nodig zijn.

Het beleidsplan van het waterschap Drents Overijsselse Delta is opgesteld in gezamenlijkheid met de waterschappen Rijn en IJssel en Vechtstomen, dit door de ligging in het deelstroomgebied Rijn-Oost welke behoort tot het internationale stroomgebied van de Rijn. Voor dit stroomgebied zijn de doelen van het waterbeheer en de aanpak ervan in grote lijnen gelijk. Per waterschap zijn aanvullingen of uitvoeringsmaatregelen voor het eigen beheergebied toegevoegd.

Het waterschap Drents Overijsselse Delta richt zich op de volgende aspecten:

- Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: veilig water

- Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: voldoende water

- Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: schoon water

- Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: afvalwater

Het waterschap adviseert bij ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) om te komen tot een duurzame ruimtelijke inrichting. Dit is een van de manieren om de vorengenoemde aspecten mee te laten wegen in de diverse besluitvormingsprocessen. Tevens wordt de betrokkenheid en de waterschapsbelangen gewaarborgd met het doorlopen van de digitale watertoets.

Veilig water

De waterschappen zijn verantwoordelijk voor het op orde brengen en houden van de dijken om overstromingen en wateroverlast te voorkomen. Dit met het oog op de waterveilige regio, waarin inwoners veilig kunnen wonen, werken en recreëren. Door klimaatverandering is de kans op overstromingen vergroot. Om de gevolgen te beperken adviseert het waterschap bij ruimtelijke ontwikkelingen en werkt zij aan het vergroten van de bewustwording van risico's op wateroverlast en overstromingen.

Afvalwaterketen

Het waterschap Drents Overijsselse Delta zorgt voor het opvangen en zuiveren van het afvalwater van bijna alle inwoners en bedrijven. Zo draagt zij bij aan de volksgezondheid en een goede waterkwaliteit. De afvalwaterbehandeling is een gedeelde zorg met de gemeente, omdat de gemeente verantwoordelijk is voor de riolering. Hoofddoel van het waterschap is een effectieve en efficiënte behandeling van afvalwater en een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Er is een functionele samenhang tussen het rioolstelsel, de rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI's) en het oppervlaktewater. De waterschappen en gemeenten in Rijn-Oost hechten daarom veel belang aan goede samenwerking binnen deze samenhang. Samenwerking leidt tot optimalisatie van de afvalwaterketen, betere dienstverlening, betere waterkwaliteit en tot kostenbesparing. Dit alles kan leiden tot een duurzamer afvalwaterketen.

Specifiek is in het waterschapsbeleid ten aanzien van de opvang en transport van afvalwater het volgende opgenomen:

  • Waterkwaliteitsspoor

Het waterkwaliteitsspoor wordt gebruikt om de kwaliteit van het water in het stedelijk gebied te verbeteren door inzicht te krijgen in de vervuilingsbronnen (bijv. overstorten)

  • Afkoppelen verhard oppervlak

Optimaliseren van bestaand bergingscapaciteit in het stedelijk gebied door het regenwater van de riolering af te koppelen en het bestaande rioleringsstelsel te optimaliseren

  • Verminderen rioolvreemd water

Het terugdringen van rioolvreemd water (bijv. drainage en/of bronneringswater) draagt bij aan minder lozingen uit overstorten, een betere kwaliteit van het gezuiverde afvalwater en een lager energieverbruik.

5.3.2 Watertoetsproces

Algemeen

De gemeente heeft het waterschap Drents Overijsselse Delta op 4 november 2019 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Uit de toets komt naar voren dat de normale procedure moet worden doorlopen. Het waterschap heeft vervolgens op 12 november 2019 een tweetal uitgangspuntennotitie gestuurd (zie bijlagen 2 en 3). In de uitgangspuntennotities is een beschrijving gegeven van de bestaande waterhuishouding. In het onderstaande is deze beschrijving samengevat voor beide uitgangspuntennotities. De gehele waterparagraaf is opgenomen als bijlage 4).

Maaiveld

In het plangebied zijn laagtes aanwezig. Het maaiveld varieert van circa NAP +11,35 m tot circa NAP +13,00 m. In figuur 2-1 is het maaiveldverloop weergegeven. De weg Boogerd helt af van NAP +12,59 m (westen) tot NAP +12,43 m (oosten). De weg Coevorderstraatweg heeft een peil van circa NAP +13,00 m.

Bodemopbouw

De bodem (deklaag) bestaat voornamelijk uit moerige gronden en podzolgronden.

Antea Group heeft op 16 juli 2020 een bodemonderzoek (zie ook hiervoor bijlage 4). In totaal zijn binnen het plangebied zes handboringen gedaan, waarbij de bodemopbouw is beschreven en de gemiddeld hoogste grondwaterstand is afgeleid op basis van hydromorfe kenmerken Bestaande waterhuishouding.

In het plangebied is een keileemlaag aangetroffen. In het noordelijke deel van het plangebied begint de keileemlaag op 1,0 m tot 1,5 m beneden maaiveld. In het zuidelijke deel van het plangebied begint de keileemlaag op circa 2,0 m beneden maaiveld. De keileemlaag stagneert infiltratie van hemelwater.

Grondwater

Binnen het plangebied zijn de gemiddeld hoogste grondwaterstanden afgeleid op basis van hydromorfe kenmerken. Voor de waterhuishoudkundige uitwerking wordt uitgegaan van een gemiddeld hoogste grondwaterstand van NAP 11,50 m (noordelijke deel van het plangebied) en NAP 11,40 m (voor het zuidelijke deel van het plangebied). In de laag gelegen delen binnen het plangebied zit de gemiddelde hoogste grondwaterstand minder dan 0,7 m beneden het maaiveld.

Bestaande waterhuishouding

Het plan ligt in het stroomgebied Hoogeveense Vaart. Rond het plangebied liggen primaire watergangen die in het beheer van het waterschap zijn. Het peilgebied heeft een maximumpeil van NAP + 11,1 m. Dit peil is de instelhoogte van het kunstwerk. Lokaal kunnen er verschillen optreden in het peil afhankelijk van de afstand tot de instelhoogte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2019BP8015003-VG01_0003.png"

Figuur 5.1. Kaartbeeld bestaande waterhuishouding rond het plangebied

  • De hoogte van het maaiveld ligt gemiddeld op ongeveer NAP + 12,0 m.
  • De bodem (deklaag) bestaat voornamelijk uit moerige gronden.
  • De maximale grondwaterstand ligt op 20 – 60 cm onder het maaiveld.

Uitgangspunten

Het waterschap heeft in de twee uitgangspuntennotities, naast een beschrijving van de waterhuishouding in het plangebied, uitgangspunten geformuleerd waarvan het waterschap de gemeente verzoekt deze in het bestemmingsplan te borgen. In het onderstaande zijn deze uitgangspunten uiteen gezet. De uitgangspunten hebben betrekking op het watersysteem, wateroverlast, waterkwaliteit, riolering en beheer en onderhoud. In dit bestemmingsplan hebben wij de uitgangspunten, conform het verzoek van het waterschap, geborgd.

Beschermingszone Hoogeveense Vaart

De Hoogeveense Vaart (legger id = WH6-2_D) heeft aan beide zijden een beschermingszone van 5 m vanaf de boveninsteek. Binnen de beschermingszone gelden de gebods- en verbodsbepalingen zoals opgenomen in de Keur. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het waterschap Drents Overijsselse Delta.

Compensatie van verhardingen

Nieuwe verhardingen kunnen leiden in versnelde afstroming van hemelwater. Om dit te voorkomen geldt een watercompensatie voor nieuwe verhardingen. Ter compensatie van de toename verhard oppervlak wordt waterberging gerealiseerd. Conform de uitgangspunten van WDODelta moet het plangebied worden getoetst bij een bui die 1 maal per 100 jaar wordt verwacht. Bij zo’n bui is de benodigde waterberging circa 80 mm in 24 uur (uitgaande van inloopverliezen en een waterafvoer naar de primaire watergang).

Voor het plangebied (een middelgroot plan) hanteert het waterschap dat 10% van het verharde oppervlak wordt ingezet voor berging ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende hemelwater. De aan te leggen waterberging wordt ontworpen op basis van een vertraagde afvoer. De peilen gelden als een inspanningsplicht, de gemeente en het waterschap kunnen niet verantwoordelijk worden gesteld voor het handhaven van de genoemde waarden.

Voor een klimaatrobuuste inrichting adviseert het waterschap om na te denken hoe wateroverlast in woningen voorkomen kan worden. Welke hoogteverschillen je daarvoor nodig hebt is onder andere afhankelijk van de situatie, de beschikbare ruimte en de noodzaak om water op straat te brengen.

De bovengrondse inrichting dient bij extreme neerslag in staat te zijn het deel van de neerslag, dat niet afgevoerd kan worden door het hemelwaterriool, af te voeren naar hiervoor aangewezen locaties. Voor extreme neerslag wordt als richtlijn een bui met een herhalingstijd van 1x per 100 jaar gehanteerd, waarbij rekening wordt gehouden met de impact van klimaatverandering. Dit is vertaald naar een bui van 60 mm in één uur.

Peilen

Om het risico op grondwateroverlast te beperken dient de ontwateringsdiepte voldoende te zijn. De ontwateringsdiepte is de afstand tussen de gemiddeld hoogtegrondwaterstand en het straatpeil, het maaiveld en/of vloerpeil.

Riolering

Het afvoeren van vuil- en hemelwater wordt zo ingericht dat de hydraulische belasting op de RWZI zo veel als mogelijk wordt verminderd. Daarnaast worden overstorten (van vuilwater) beperkt. Hierbij gelden de volgende uitgangspunten:

  • Gescheiden afvoer: Er wordt in het plan rekening gehouden met gescheiden waterstromen. Het hemelwater wordt niet afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie, maar binnen het plangebied verwerkt. Bij het gescheiden afvoeren van hemelwater wordt rekening gehouden met de drempelhoogte in relatie tot de fluctuatie van het ontvangende water.
  • Rioolcapaciteit: De capaciteit van het huidige rioolstelsel vormt een aandachtspunt. Bij uitbreiding van het rioolstelsel wordt rekening gehouden met de capaciteit van het bestaande stelsel en de rioolwaterzuiveringsinstallatie.
  • Het waterschap heeft de voorkeur om daar waar mogelijk, het hemelwater oppervlakkig af te voeren en via een wadi te infiltreren in de bodem. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater.

Waterkwaliteit en ecologie

Het watersysteem wordt zo ontworpen dat het geen risico’s voor de volksgezondheid creëert en voldoende schoon is voor mensen, planten en dieren. De uitgangspunten zijn:

  • Microverontreiniging: Er worden geen materialen gebruikt die een verontreiniging van het oppervlaktewater met zich meebrengen. Metalen, zoals lood, koper of zink mogen niet worden gebruikt.
  • Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. Licht vervuild hemelwater (bijvoorbeeld van een woonstraat) wordt via een bodempassage geloosd op het oppervlaktewater.
  • Doorspoeling oppervlaktewater: Geïsoleerde vijverpartijen of watergangen worden vermeden. Het watersysteem wordt ontworpen met aandacht voor doorspoeling.
  • Peilbeheersing: Het waterschap kan sturen in de waterkwaliteit door bijvoorbeeld water in te laten of juist af te voeren. Vooral in gebieden net droogvallende sloten is het belangrijk hier rekening mee te houden.

Beheer en onderhoud

Functiegericht beheer tegen de laagst mogelijke kosten.

  • Eigendom van water: Alle wateren die een functie hebben in de waterhuishouding (afvoer, aanvoer of berging) liggen in openbaar gebied. Onder bepaalde voorwaarden neemt het waterschap het beheer en onderhoud van deze wateren over na realisatie in de bouwrijpfase.
  • Uitgangspunt voor onderhoud vanaf de kant is dat er rekening wordt gehouden met obstakelvrije zones. Dus er worden geen bomen of paaltjes of dergelijke geplaatst op de onderhoudsroutes van de greppels.

Plansituatie

Voorgenomen inrichting

Noordscheschut wordt een buurtschap van 33 woningen, waarvan 15 woningen in het noordelijke deel van het plangebied en 18 woningen in het zuidelijke deel van het plangebied worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2019BP8015003-VG01_0004.png"

Figuur 5.2: Voorgenomen inrichting plangebied. Blauwe pijlen geven de indicatieve afstromingsrichting van hemelwater, hierbij is de stippellijn een hemelwaterriool en de doorgetrokken lijn een molgoot. De peilen geven de indicatieve weghoogte.

Hemelwaterverwerking en watercompensatie

In het plangebied zit voldoende ruimte voor de inpassing van de watercompensatie. Het hemelwater van de wegen wordt bovengronds afgevoerd. Figuur 5.2 toont de indicatieve afstromingsrichting van hemelwater.

In het noordelijke deelgebied vindt waterberging plaats in een ondergrondse infiltratievoorziening. De benodigde berging (10% van het oppervlak aan verharding à 5.278 m2) is omgerekend 158,5 m3. Een infiltratiekrat van het type Aquacell Eco heeft een netto waterbergend vermogen van 190 liter per krat. In totaal worden er in het noordelijk deelgebied 834 stuk kratten aangebracht ter compensatie van verhardingen. Op de kavels is voldoende ruimte voor de inpassing van de infiltratiekratten.

De infiltratiekratten zijn 0,4 m hoog. Rondom de infiltratiekratten dient minimaal 0,3 m aanwezig te zijn (conform de uitgangspunten van de leverancier). Bij afwezigheid van zand is bodemverbetering nodig door middel van het toepassen van zand. Onder de infiltratiekratten (in het zandpakket) wordt drainage aangelegd om de infiltratiekratten voldoende snel te kunnen ledigen. De drainage voert het hemelwater na bodempassage vertraagd af naar het hemelwaterriool. In figuur 5.2 is de ligging van het hemelwaterriool opgenomen.

De infiltratiekrat wordt minimaal 0,2 m boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand aangelegd, dus de onderkant van de infiltratiekrat komt op NAP 11,70. Boven de infiltratiekrat adviseert de leverancier minimaal 0,40 m gronddekking, dus ter plaatse van de infiltratievoorziening is de terreinhoogte NAP 12,50 m.

Bij de infiltratievoorziening wordt op de kavels een overstort gerealiseerd die in werking kan treden als de infiltratievoorziening volledig is gevuld en de neerslag aanhoudt. De bovengrondse inrichting dient bij extreme neerslag in staat te zijn, het deel van de neerslag dat niet afgevoerd kan worden door de infiltratiekratten, af te voeren naar hiervoor aangewezen locaties. Voor extreme neerslag wordt als richtlijn een bui met een herhalingstijd van 1x per 100 jaar gehanteerd, waarbij rekening wordt gehouden met de impact van klimaatverandering. Dit is vertaald naar een bui van 60 mm in één uur. Na de bestemmingsplanfase wordt het waterhuishoudkundig ontwerp nader uitgewerkt en getoetst voor de extreme bui.

In het zuidelijke deelgebied worden in de wegen molgoten gerealiseerd waarmee het hemelwater bovengronds kan afstromen naar de waterbergingslocaties. Er wordt geen hemelwaterriool aangebracht onder de wegen. Het hemelwater van de daken en particuliere verhardingen mag afvoeren naar de weg. Na de bestemmingsplanfase wordt het waterhuishoudkundig ontwerp nader uitgewerkt en getoetst voor de extreme bui.

In het zuidelijke deelgebied is de benodigde berging (10% van het oppervlak aan verharding à 7.100 m2) omgerekend 213 m3. De waterbergingslocaties hebben een waterbergend vermogen van 236 m3. Dit betekent dat ruimschoots wordt voldoen aan de benodigde watercompensatie. Hieronder volgt een profiel van de waterbergingslocaties en inhoudsberekening.

Waterberging aan de westzijde van het plangebied heeft een lengte van 115 m. Onderstaande figuur toont het profiel. Het waterbergend vermogen is 115 m lengte * 0,40 m = 46 m3 berging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2019BP8015003-VG01_0005.png"

De tweede waterberging ligt op 5 m afstand van de Hoogeveense Vaart (buiten de beschermingszone). De waterberging heeft een lengte van 46 m. Onderstaande figuur toont het profiel. Het waterbergend vermogen is 46 m lengte * 4,13 m = 190 m3 berging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2019BP8015003-VG01_0006.png"

Beheer en onderhoud

De gemeente heeft het waterschap geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het aspect water leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

Na het vaststellen van het bestemmingsplan wordt een waterhuishoudkundig ontwerp nader uitgewerkt t.b.v. het verkrijgen van de watervergunningen. Het ontwerp wordt opgesteld in afstemming met het waterschap en de gemeente.

Bij het bouwrijp maken van het terrein dient de humeuze teelaardelaag te worden verwijderd voordat het terrein wordt opgehoogd. Daarnaast moet verdichting van de bodem ten gevolge van rijden met zware machines worden voorkomen of worden hersteld middels grondbewerkingen (diepspitten).

5.3.3 Conclusie

De gemeente heeft het waterschap geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het onderhavige plan heeft geringe invloed op de waterhuishouding. "De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies". Het aspect water leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.4 Natuur en Ecologie

5.4.1 Wettelijk kader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreft.

Provinciale Staten hebben op 13 december 2019 de beleidsregels Wet Natuurbescherming Drenthe gewijzigd vastgesteld voor gebiedsbescherming, soorten- en faunabescherming en houtopstanden. In dit document zijn alle bestaande beleidsregels, die gebaseerd zijn op regelgeving die in de Wet Natuurbescherming samen komen, in één document samengevoegd. Daarnaast zijn voor de nieuwe taken enkele nieuwe bepalingen opgenomen.

5.4.2 Onderzoek

Het is noodzakelijk om op basis van de Wet natuurbescherming vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen en andere plannen en activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats. Optredende negatieve effecten dienen zo veel mogelijk vermeden of geminimaliseerd te worden. Voor schade aan strikt beschermde soorten kan het noodzakelijk zijn om een ontheffing aan te vragen bij de Provincie Drenthe. In verband hiermee is in opdracht van de gemeente Hoogeveen een onderzoek uitgevoerd om de eventuele gevolgen van het plan op de beschermde natuurwaarden in kaart te brengen. Het onderzoeksrapport (Quickscan natuurtoets woningbouw Noordscheschut van 27 maart 2020 met kenmerk 19-263) dat in dit kader is opgesteld is als bijlage aan dit plan gevoegd. (zie bijlage 5).

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt buiten de begrenzing van zowel Natura 2000- gebied als het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS- gebieden). Er zijn op grond van de afstand en aard van de ingreep geen negatieve effecten op deze gebieden te verwachten, gezien de barrières die al aanwezig zijn tussen het plangebied en de natuurgebieden. Hierbij moet gedacht worden aan bebouwing, infrastructuur en open agrarisch gebied. Er vindt ook geen aantasting plaats van beschermde natuurmonumenten of belangrijke natuur buiten de Natura 2000-gebieden of het NNN.

Stikstofdepositie

De effecten ten aanzien van stikstofemissies die vrijkomen bij de aanleg- en gebruiksfase van de woningen zijn in beeld gebracht middels een modelberekening met AERIUS en getoetst volgens de huidige kaders van de Wet natuurbescherming. Middels de AERIUS-calculator is een berekening uitgevoerd om te bepalen of er al dan niet sprake zal zijn van een toename in stikstofdepositie (>0,00 mol/ha/jaar) in het Mantingerzand of andere en verder weg gelegen gebieden. De aanlegfase en gebruiksfase zijn in één berekening uitgevoerd, waarbij het rekenjaar 2020 is gehanteerd.

Uit de stikstofberekening (met kenmerk RkHJEFbthfSi op 15 februari 2020; zie bijlage 6) blijkt dat er geen sprake is van stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden. Zodoende zijn er geen negatieve effecten door stikstofdepositie op de instandhoudingsdoelen van omliggende Natura 2000-gebieden. Het bestemmingsplan is uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming. Bij uitvoering van het plan is geen sprake van vergunningsplicht. Het nemen van vervolgstappen ten aanzien van Natura 2000-gebieden is niet aan de orde.

Soortenbescherming
Ook voor de soortenbescherming is de Wnb van belang en eventueel het provinciaal soortenbeleid. In de Wnb is bepaald dat beschermde dieren die in de wet zijn aangewezen, niet gedood, gevangen of opzettelijk verontrust mogen worden. Planten mogen niet geplukt of verzameld worden. Verder is het niet toegestaan om nesten, holen of andere vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren te beschadigen, vernietigen of te verstoren. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden een ontheffing van de verbodsbepalingen verlenen.

Uit de quickscan is gebleken dat in het plangebied geen beschermde plantensoorten zijn aangetroffen. Ook vaste verblijfplaatsen van vleermuizen worden uitgesloten. De watergang 'Calkoenswijk' binnen het plangebied wordt mogelijk gebruikt als vliegroute door vleermuizen. Ook aanwezige opgaande beplanting aan de rand van het plangebied vormt mogelijk een (onderdeel van een) vliegroute. Deze beplanting blijft grotendeels behouden als erfgrens en daarmee de potenties voor vleermuizen. Alternatieve vliegroutes zijn o.a. aanwezig in de vorm van bosgebied ten oosten van de Boogerdweg en watergangen de 'Tweede en Derde Wijk' ten zuiden van het plangebied. Van onmisbare foerageergebieden is binnen het plangebied dan ook geen sprake. Vanwege het huidige agrarische gebruik en de openheid van het plangebied is er tevens geen sprake van belangrijk of onmisbaar foerageergebied. In de directe omgeving van het plangebied is daarnaast ruim voldoende alternatief foerageergebied voorhanden. Realisatie van het plan leidt niet tot schade aan onmisbare vliegroutes of foerageergebieden van vleermuizen. Vervolgstappen voor vliegroutes of foerageergebieden van vleermuizen zijn niet aan de orde.

De sparren rond Boogerdweg 4 zijn geschikt als verblijfplaats van eekhoorn. Tijdens het veldbezoek zijn hier op sparrenkegels vraatsporen van eekhoorn aangetroffen. Door de dichte groeiwijze van de sparren was het gedurende het veldbezoek niet mogelijk om eventuele eekhoornnesten te lokaliseren. Voor de beschermde eekhoorn is het noodzakelijk om extra mitigerende maatregelen uit te voeren bij het kappen van de bomen rond Boogerdweg 4. Om negatieve effecten van de kap op eekhoorn tot een minimum te beperken en om een ontheffingsaanvraag te voorkomen moet worden gewerkt volgens de eisen uit een goedgekeurde gedragscode, zoals die van Stadswerk Ruimtelijke Ontwikkeling van de Vereniging Stadswerk Nederland. Het werken conform eisen van een dergelijke gedragscode is overigens alleen toegestaan indien de gemeente Hoogeveen de gedragscode als uitgangspunt heeft opgenomen bij uitvoering van voorgenomen kapwerkzaamheden of de gedragscode geïmplementeerd heeft binnen de organisatie. De maatregelen dienen te worden opgenomen in een ecologisch werkprotocol waarna ecologische begeleiding plaatsvindt door een ter zake kundige.

Uit de quickscan is ook gebleken dat in het plangebied grondgebonden zoogdieren te verwachten zijn. Dit zijn onder andere Mol, Haas, Huisspitsmuis, Bosspitsmuis spec., Bosmuis, Veldmuis en Rosse woelmuis. Bij de geplande ingrepen kunnen enkele exemplaren van deze grondgebonden zoogdieren geschaad worden. In voorliggende situatie geldt in de provincie Drenthe automatisch vrijstelling van de verbodsartikelen uit de Wet natuurbescherming, waardoor het nemen van vervolgstappen voor deze zoogdieren niet aan de orde is.

Op de dakpannen van de bestaande woningen direct ten noorden van het plangebied zijn tijdens het veldbezoek huismussen waargenomen. Deze broedgelegenheid van huismus zal niet verdwijnen als gevolg van de plannen. Tevens zal het belangrijkste leefgebied van huismus (erven) behouden blijven, waardoor geen negatieve effecten op leefgebied van de soort plaatsvinden. Het nemen van vervolgstappen voor huismus is niet aan de orde.

In de groenstructuren en watergangen binnen en direct langs het plangebied is geschikt broedbiotoop aanwezig voor enkele algemene vogelsoorten zoals bijvoorbeeld merel, wilde eend, meerkoet, heggen-mus, zwartkop, gaai, houtduif en roodborst. Voor alle inheemse vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die soorten, nesten, eieren of vaste rust- of verblijfplaatsen beschadigen of verstoren. In het kader van de Wet natuurbescherming wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd, omdat deze per soort en vaak per jaar kan verschillen. Van belang is of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.

Geadviseerd wordt om de werkzaamheden zoveel mogelijk buiten het broedseizoen uit te voeren. In voorliggende situatie kan voor de te verwachten soorten de periode tussen eind februari en eind november worden aangehouden als broedseizoen. Wanneer werkzaamheden binnen deze periode worden uit-gevoerd adviseren we om een broedvogelcontrole door een ter zake deskundige uit te laten voeren of het plangebied voor het broedseizoen ongeschikt te maken voor vogels om de vestiging van broedende vogels te voorkomen.

Op circa 200 meter ten noordoosten van het plangebied zijn waarnemingen van alpenwatersalamander bekend (NDFF, 2020). Bij het veldbezoek zijn geen alpenwatersalamanders aangetroffen in de watergangen. Overigens zijn de watergangen ongunstig als leefgebied van alpenwatersalamander. Zo is de brede watergang nagenoeg volledig bekend met kroos wat voor extreem zuurstofarme onstandigheden zorgt in het watermilieu. Verder is het waterpeil in de andere watergang erg laag, waarschijnlijk valt deze in het vroege voorjaar al droog. Bovendien is het aantal geschikte locaties voor eiafzet (waterplanten of bladeren) beperkt. Voortplanting of overwintering van de alpenwatersalamander wordt op basis van de habitateisen en terreinkenmerken dus ook niet verwacht binnen het plangebied. Vervolgstappen ten aanzien van de alpenwatersalamander zijn niet aan de orde.

Op basis van het veldbezoek, terreinkenmerken en bekende verspreidingsgegevens wordt voortplanting en overwintering van andere in de Habitatrichtlijn en de Verdragen van Bern en Bonn en nationaal beschermde amfibieën (zoals kamsalamander, poelkikker, rugstreeppad en heikikker) uitgesloten.

Wel is binnen het plangebied voortplanting en overwintering mogelijk van algemene amfibiesoorten als gewone pad en bruine kikker. Deze soorten zijn ook in de omgeving van het plangebied waargenomen (NDFF, 2019). Bij realisatie van de plannen kunnen enkele exemplaren van deze vrijgestelde amfibieën geschaad worden. In voorliggende situatie geldt voor deze soorten in de provincie Drenthe vrijstelling van de verbodsartikelen uit de Wet natuurbescherming, waardoor het nemen van vervolgstappen voor deze amfibieën niet aan de orde is.

Van grote modderkruiper zijn waarnemingen bekend in de omgeving van het plangebied (NDFF, 2019). Tijdens het veldbezoek zijn geen exemplaren van grote modderkruiper gevangen. Op basis van terrein-kenmerken en bekende verspreidingsgegevens is het voorkomen van de soort wel mogelijk binnen het plangebied. Als aanpassingen plaatsvinden aan de watergangen wordt mogelijk leefgebied van de grote modderkruiper aangetast. Om het voorkomen van de grote modderkruiper uit te sluiten of aan te tonen is een aanvullend onderzoek uitgevoerd. Hiervoor is gekozen voor het bemonsteren van environmental-DNA (eDNA). Zie hiervoor bijlage 7.

De aangeleverde monsters voor het eDNA onderzoek zijn negatief bevonden voor de aanwezigheid van Grote Modderkruiper DNA. Nader onderzoek en/of een ontheffing is dan ook niet noodzakelijk.

5.4.3 Conclusie
Voor de ontwikkeling van woningbouw ten zuiden van Noordscheschut worden op voorhand geen beperkingen verwacht voor wat betreft de Wnb. Wel is het noodzakelijk om bij de planning van de werkzaamheden rekening te houden met eventueel aanwezige broedvogels en vissen.

5.5 Geluid

5.5.1 Wettelijk kader

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Dit geldt alleen voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen. Dit bestemmingsplan heeft geen invloed op geluidsbronnen. Er worden geen nieuwe wegen, spoorwegen of industrielocaties mogelijk gemaakt. Bovendien vindt geen wijziging van het luchtvaartverkeer plaats op basis van het bestemmingsplan. In dat kader is dan ook geen onderzoek noodzakelijk.

De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:

  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen;
  • geluidsgevoelige terreinen.

Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening. Op tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan met een periode van maximaal 10 jaar is de Wet geluidhinder niet van toepassing.

Onder 'woning' wordt verstaan (art. 1 Wgh): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening). De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidzone. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet.

In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen (art. 1.1)). In art. 1.1 is in de definitie van gevoelige gebouwen aangegeven dat gebouwen die bij de inrichting horen (dienst- of bedrijfswoningen) geen geluidsgevoelig object zijn waarvoor de grenswaarden uit het besluit gelden. Dienst- of bedrijfswoningen die niet tot de inrichting behoren zijn gewoon woningen van derden waarvoor de grenswaarden wel gelden.

5.5.2 Onderzoek

Voor het onderdeel wegverkeerslawaai is in 2010 ook een berekening uitgevoerd, met de een verwachtte verkeersintensiteit van 3000 motorvoertuigen per etmaal op het deel van de Coevorderstraatweg, dat in het kader van de Wet geluidhinder voorzien is van een zone. Binnen deze zone moet er een berekening worden uitgevoerd naar de geluidbelasting. Indien dit beneden de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden is, is er geen belemmering.

Er zijn verkeersgegevens verstrekt door de verkeerskundige van de gemeente Hoogeveen. Hieruit is blijkt de de 3000 motorvoertuigen die in 2010 voor 2020 was verwacht, bij lange na niet is gehaald. De etmaalintensiteit bedraagt nu circa 1700 motorvoertuigen. Hierdoor is de geluidbelasting op het gebied lager dan eerder voorzien en is de geluidbelasting op het gebied nu overal lager dan 48 dB Lden en is er geen belemmering voor deze ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2019BP8015003-VG01_0007.png"

Figuur 5.3: Geluidcontouren tgv Coevorderstraatweg

5.5.3 Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect geluid de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

5.6 Milieuzonering bedrijven

5.6.1 Wettelijk kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

5.6.2 Onderzoek

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gevestigd. Wel is het industrieterrein ten noorden van het plangebied gelegen. De mogelijke effecten van deze bedrijven op de nieuwbouw zijn in een aantal milieuaspecten reeds aan bod gekomen. In dit geval hoeft geen aanvullende toetsing aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' plaats te vinden.

6.3 Conclusie

Het aspect milieuhinder staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

5.7 Milieueffectrapportage (MER)

5.7.1 Normstelling en beleid

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.
5.7.2 Toetsing en uitgangspunten voor het plan

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 28 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Op ….. is bij besluit van …. vastgesteld dat geen MER nodig is (zie Bijlage 8). Ook is daar de aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.

5.8 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor een aantal luchtverontreinigende stoffen. Bij ieder besluit dat de kwaliteit van de lucht kan beïnvloeden moet worden gekeken naar de verwachte luchtkwaliteit en moet worden bepaald of kan worden voldaan aan de grenswaarden die in de Wet luchtkwaliteit zijn opgenomen. Bij bestemmingsplannen is het van belang om te beoordelen hoe de luchtkwaliteit zich gedraagt gedurende de planperiode. Hierbij worden de volgende stoffen beoordeeld: benzeen, kool(stof)monoxide (CO), lood, stikstofdioxide (NO2), zwaveldioxide (SO2) en zwevende deeltjes (PM10; ook wel fijn stof genoemd).

De kritische parameters in Nederland zijn fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). De overige verontreinigende stoffen waaronder benzeen, lood, zwaveldioxide en koolstofmonoxide bevinden zich in Nederland ruim onder de grenswaarden. De verwachting is dat dit ook in de toekomst zo zal blijven waardoor berekening van deze waarden niet relevant is.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Op grond van het Besluit en de Regeling dragen projecten met woningbouw waar minder dan 1500 woningen met 1 ontsluitingsweg of 3000 woningen met 2 ontsluitingswegen worden gerealiseerd niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Het woningaantal in het plangebied bedraagt maximaal 33 woningen en ligt ruim beneden deze kwantitatieve grenzen. Een nader luchtkwaliteitsonderzoek is niet aan de orde

Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat de herontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet Luchtkwaliteit.

5.9 Externe veiligheid

Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.
Het groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie Externe Veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied. Dit onderzoek bestaat uit het in beeld brengen van alle relevante risicofactoren met de bijbehorende risico's alsmede het vaststellen van de invloed hiervan op het plangebied.

Stationaire bronnen
In het plangebied liggen geen risicovolle bedrijven. Het dichtstbijzijnde risicovolle bedrijf, een LPG-tankstation ligt op ruim 280 meter van het plangebied. Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risico (PR10-6)-contouren en buiten de invloedsgebieden van risicovolle bedrijven. Er hoeft dan ook geen toetsing plaats te vinden aan de veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Transportroutes voor gevaarlijke stoffen
Voor het transport van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor en het water is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vanaf 1 april 2015 van kracht geworden. De dichtstbijzijnde transportroutes voor gevaarlijke stoffen, de A28 en de A37, liggen op ca. 1 km van het plangebied. De ruimtelijke ontwikkeling ligt niet binnen een plaatsgebonden risico (PR10-6)-contour van deze wegen. Daarnaast ligt het plangebied ook buiten het invloedsgebied van de A28 en de A37, waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden. Een toetsing aan veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Bevt is dan ook niet nodig.

Buisleidingen
Het plangebied ligt niet binnen een plaatsgebonden risico (PR10-6)-contour of in het invloedsgebied van hoge druk aardgasleidingen of andere buisleidingen voor transport van gevaarlijke stoffen. De dichtstbijzijnde hoge druk aardgasleidingen (N-520-14, 40 bar, Ø 60 mm en N-520-21, 40 bar, Ø 159 mm) liggen op respectievelijk ruim 800 en 900 meter van het plangebied. Een toetsing aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen is dan ook niet aan de orde.

Conclusie
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied.

5.10 Duurzaamheid

Hoogeveen streeft naar een duurzame ontwikkeling in haar gemeente. De gemeente heeft haar ambities op het gebied van duurzaamheid verwoord in de Milieuvisie. Een van de speerpunten is energieneutraal bouwen. Er moet een stap worden gezet naar een duurzame leefomgeving. Belangrijk hierbij is het vergroten van de bewustwording.

Duurzaam bouwen is niet alleen het ontwikkelen van een woning die zo lang mogelijk kan voldoen aan onze woonbehoefte. Het is vooral ook een bouwwijze die goed is voor mens en milieu. Het betekent verantwoord omgaan met water, energie, grondstoffen en ook de open ruimte. Duurzaam bouwen vraagt met andere woorden om een integrale aanpak waarbij je bewust vooraf keuzes maakt.

Met betrekking tot milieukwaliteit (en daaraan de gezondheidskwaliteit gekoppeld) van woningen, gebouwen en andere bouwwerken kunnen drie belangrijke thema's worden onderscheiden:
- energiebesparing en toepassing van opties van hernieuwbare energie met als doel de terugdringing van de CO2-emissie door de gebouwde omgeving;
- toepassing van verantwoord materiaalgebruik ten einde de condities voor het milieu te verbeteren;
- maatregelen gericht op verbetering van het binnenklimaat met het oog op de gezondheid van bewoners en gebouwgebruikers.

Er zijn verschillende strategieën voor het ontwerp van duurzame woningen en gebouwen. In onderstaande afbeelding zijn nog andere verschillende mogelijkheden weergegeven die toegepast kunnen worden bij de bouw van een nieuwe woning.


 afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2019BP8015003-VG01_0008.jpg"

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

ls opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven. Hiermee wordt een materiële rechtszekerheid beoogd; alleen activiteiten die in het karakter van het gebied passen zijn toegestaan. De in het plangebied voorkomende stedenbouwkundige kwaliteiten worden door de keuze van de bestemming en de daarin gegeven bouwregels zoveel mogelijk gewaarborgd. Hoewel deze kwaliteiten niet voor alle in het plangebied voorkomende gebieden even waardevol zijn, is gekozen voor een uniforme wijze van bestemmen voor het gehele gebied.

Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan wordt opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2008. Deze standaard is per januari 2010 verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is voor (ontwerp)plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd verplicht op grond van de nieuwe Wro. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan.

6.2 Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten.

Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 6.3 nader uitgewerkt.

In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende afwijkingsregels .

De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming ten behoeve van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.

In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd, die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.

6.3 Verklaring van de bestemmingen

Artikel 3 Agrarisch

Binnen de bestemming 'Agrarisch' zijn de bestaande agrarische percelen opgenomen. Binnen de bestemming zijn agrarische bedrijfsactiviteiten toegestaan in de vorm van een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het weiden van dieren. De bestaande twee woningen zijn tevens toegestaan.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - loods' is een agrarische loods toegestaan.

Bebouwing binnen deze bestemming dient gesitueerd te worden binnen het bouwvlak.

Artikel 4 Groen

Binnen de bestemming ´Groen´ zijn de openbare groenvoorzieningen opgenomen. Naast groenvoorzieningen zijn ook fiets- en voetgangerspaden toegestaan, alsmede water, speelvoorzieningen en zend-/ontvangsinstallaties ten behoeve van de openbare orde. Daarnaast is bebouwing ten behoeve van nutsvoorzieningen toegestaan.

Artikel 5 Tuin

De gedeelten van de percelen waar geen (bij)gebouwen mogen worden gebouwd, hebben deze bestemming gekregen. Meestal liggen deze gronden tussen de voorgevel van de gebouwen en de openbare weg. Ook kan aan de zijkant van de gebouwen deze bestemming gelegen zijn, om bepaalde doorzichten te kunnen houden naar het achterliggende buitengebied toe.

Artikel 6 Verkeer

Binnen de bestemming ´Verkeer´ vallen alle wegen in het plangebied. Ook de parkeervoorzieningen, en ondergeschikte groenvoorzieningen zijn hierbij opgenomen.

Artikel 7 Water

De bestemming ´Water´ is bedoeld voor de in het plangebied aanwezige waterpartijen ten behoeve de waterbergingsfunctie en de waterhuishouding.

Artikel 8 Wonen

De bestemming ´Wonen´ heeft betrekking op de te realiseren woningen in het plangebied. In het plangebied worden vrijstaande, twee-aaneengebouwde en aaneengebouwde woningen mogelijk gemaakt. Voor de verschillende woningtypen zijn door middel van specifieke bouwaanduidingen passende maxima voor de goot- en bouwhoogte, dakhelling en kapvorm aangegeven.

Bijgebouwen zijn toegestaan met een maximale goothoogte van 3 meter en maximale bouwhoogte van 8 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte niet hoger mag zijn dan 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw. V

In het algemeen mogen woningen en de daarbij behorende bijgebouwen gedeeltelijk worden gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie. Dit betekent dat slechts maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning en de bijgebouwen tot niet meer dan 75 m² gebruikt mag worden voor het aan-huis-verbonden beroep of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit.

Door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning kan mantelzorg worden toegestaan in een al dan niet vrijstaand bijgebouw. Hieraan wordt de voorwaarde verbonden dat de vergunning vervalt op het moment dat de mantelzorg wordt beëindigd.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst.
Als blijkt dat zonder of in afwijking van de regels activiteiten danwel gebruik plaatsvinden en de afwijking niet op enige wijze kan worden gelegaliseerd en niet past binnen het gemeentelijk beleid, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

7.2 Beleidskeuzen

Door de gemeente Hoogeveen is een kadernota integrale handhaving vastgesteld. Deze nota is de start van programmatisch handhaven in de gemeente Hoogeveen.

Programmatisch handhaven is een structurele en integrale aanpak van de handhaving, waarbij de uitvoering onder andere is gebaseerd op een handhavingsprogramma. Daarbij worden door het bestuur de prioriteiten bepaald en worden handhavingsactiviteiten zoveel mogelijk op elkaar afgestemd. In deze aanpak worden beleid en uitvoering opgevolgd door evaluatie en bijsturing. Programmatisch handhaven is daarmee een cyclisch, democratisch, integraal en transparant proces.

7.3 Inzet gemeentelijk apparaat

Aan de controle van het onderhavige plan wordt binnen de gemeente inhoud gegeven door een aantal ambtenaren die zich continu met handhaving bezighoudt.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het conceptbestemmingsplan is ingestuurd voor vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro. Hierop is door de provincie Drenthe en Stichting Woon advies commissie Hoogeveen een inhoudelijke reactie gegeven.

De vooroverlegreacties zijn puntsgewijs samengevat weergegeven, alsmede het gemeentelijk standpunt in de nota vooroverleg bestemmingsplan 'Noordscheschut, deelplan uitbreiding woningbouw 2019' die als bijlage 9 is opgenomen. De reacties zijn per aangehaald punt beantwoord. Waar de reacties tot aanpassingen hebben geleid wordt dit vermeld.

Vervolgprocedure

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vervolgens van 15 april 2021 tot en met 26 mei 2021 voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze inzagetermijn kan een ieder een zienswijze kenbaar maken. Op het ontwerpbestemmingsplan zijn drie zienswijzen ontvangen. De zienswijzen zijn in de reactienota zienswijzen (welke als bijlage 10 is bijgevoegd) samengevat en beantwoord. De zienswijzen hebben niet geleid tot een wijziging van het bestemmingsplan.

Het vervolg daarop bestaat, kort samengevat, uit de volgende stappen in de procedure:

  • vaststelling (al dan niet gewijzigd) door de gemeenteraad;
  • beroepsmogelijkheid bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

8.2 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling is een particulier initiatief. De kosten en de risico's voor de uitvoering van het plan worden gedragen door de aanvrager. Deze beschikt over voldoende financiële middelen om het voornemen te bekostigen. Hiermee is aan de financiële haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond.

Grondexploitatie

Doel van de grondexploitatieregeling is het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal door de gemeente. De gemeente heeft hierdoor meer sturingsmogelijkheden. Daarnaast kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

In dit bestemmingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. In dergelijke gevallen is de grondexploitatie regeling van toepassing, tenzij het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd zijn. Hiervoor is tussen de gemeente en de initiatiefnemers een (anterieure) overeenkomst gesloten. Hier zijn onder andere het verhalen van eventuele planschade- en het verhalen van de kosten met betrekking tot het opstellen van het bestemmingsplan in geregeld. Hiermee is het voor het plan relevante kostenverhaal anderszins verzekerd. De gemeenteraad besluit daarom bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen grondexploitatieplan vast te stellen.